Organisatie | Vught |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen Vught 2005 |
Citeertitel | Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen Vught 2005 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Verordening |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-03-2005 | 01-01-2005 | 12-08-2013 | Nieuwe regeling | 22-02-2005 Het Klaverblad, 02-03-2005 | Onbekend |
Artikel 4 Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 15, eerste lid, blijkt dat niet aan de eisen van de verordening wordt voldaan.
Hoofdstuk 3 De kwaliteitseisen
Artikel 7 Algemene kwaliteitseisen
De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat een en ander leidt of moet leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.
Artikel 8 Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid
De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen in elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zoveel mogelijk is gewaarborgd. De houder legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en regelgeving, in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van kinderen met zich meebrengt.
Artikel 11 Overeenkomst tussen houder en ouder
Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en een ouder.
Artikel 12 Informatieplicht aan de ouders
De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouder voorafgaand aan het aangaan van deze overeenkomst in ieder geval over:
Artikel 13 Verklaring omtrent het gedrag
Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.
Aldus besloten door de Raad van de gemeente Vught
in de openbare vergadering van 22 februari 2005.
de griffier,
drs. H.C. de Visch Eijbergen
de voorzitter,
J.de Groot
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
De professionele leid(st)er hoeft niet per se een conform CAO betaalde kracht te zijn maar moet wel voldoen aan de in de geldende CAO gestelde opleidingseisen en beroepskwalificaties. De professionele leid(st)er in opleiding (stagiaire) is niet apart gedefinieerd. Hiermee vallen professionele leid(st)ers in opleiding automatisch onder de begripsomschrijving van een begeleider, te weten: ‘degene die anders dan als professionel leid(st)er is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal’ (onderdeel e).
Artikel 2. Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
Dit artikel regelt de meldingsplicht voor degenen die een peuterspeelzaal willen gaan exploiteren. De melding moet plaatsvinden met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.
Het stelsel van melding en registratie maakt aan iedereen duidelijk welke instellingen actief zijn op het terrein van het peuterspeelzaalwerk. De melding biedt aan de gemeente de mogelijkheid om voorafgaande aan de start van de exploitatie te toetsen of een nieuw initiatief aan de kwaliteitseisen voldoet. De gemeente moet een gemelde peuterspeelzaal opnemen in een register dat voor een ieder toegankelijk is. Opneming in het register geeft ouders de zekerheid dat het peuterspeelzaalwerk bij de aanvang van de exploitatie van voldoende kwaliteit is en dat er van gemeentewege zal worden toegezien dat de kwaliteit van voldoende niveau blijft.
Artikel 3. Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
Dit artikel bevat de termijn die de gemeente (i.c. de toezichthouder) nodig heeft om te beoordelen of een nieuwe peuterspeelzaal zal voldoen aan de eisen van de verordening. Elke gemeente zal in overleg met de toezichthouder moeten bepalen welke termijn haalbaar is. Het moet gaan om een termijn die enerzijds de toezichthouder de mogelijkheid biedt een deugdelijk onderzoek te doen naar de wijze waarop de nieuwe peuterspeelzaal zal worden geëxploiteerd en die anderzijds degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen niet onnodig lang laat wachten op het moment dat met de exploitatie kan worden gestart.
Het tweede lid biedt de mogelijkheid voor de houder om vóór het verstrijken van de termijn in het eerste lid met de exploitatie van de peuterspeelzaal te beginnen als door de toezichthouder is aangegeven dat hier sprake is van een verantwoorde situatie voor kinderen in deze leeftijdscategorie. Hier dient wel een schriftelijke mededeling van het college aan ten grondslag te liggen.
Artikel 4. Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
Dit artikel bevat het expliciete verbod om een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen, indien blijkt dat de initiatiefnemer niet aan de eisen van de verordening voldoet. Op grond van deze verbodsbepaling kan het college tot bestuursdwang (sluiting) overgaan of een dwangsom opleggen, indien de peuterspeelzaal toch in gebruik wordt genomen.
Dit artikel regelt het instellen van het register. Het derde lid bepaalt dat het register openbaar is.
Artikel 6. Wijzigingen van gegevens
Om het register actueel te houden, bepaalt het eerste lid dat de houder onmiddellijk melding doet aan het college van wijzigingen van gegevens die bij de melding zijn verstrekt.
Artikel 7. Algemene kwaliteitseisen
Het eerste lid bevat een algemene kwaliteitsnorm die ontleend is aan artikel 48 Wk. Het gaat om een globale norm waaraan de houders zelf, met inachtneming van de verordening, invulling moeten geven. In deze bepaling wordt vastgelegd dat het welbevinden van de kinderen richtsnoer moet zijn voor het uitvoeren van het peuterspeelzaalwerk.
Het tweede lid is ontleend aan artikel 50, eerste lid, Wk. Deze bepaling geeft aan dat verantwoord peuterspeelzaalwerk mede het product is van de wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en vormgeeft.
De wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en aan welke aspecten daarbij aandacht moet worden besteed, wordt naast de eigen verantwoordelijkheid mede bepaald door de voorschriften in deze verordening. In het derde lid is geregeld dat het college nadere regels kan stellen met betrekking tot de kwaliteit.
Artikel 8. Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid
Dit artikel is gelijk aan artikel 51 van de Wet kinderopvang (Wk). De houders van peuterspeelzalen moeten een risico-inventarisatie uitvoeren ten aanzien van de domeinen veiligheid en gezondheid. Hiervoor kunnen bijvoorbeeld de risico-inventaristatie gezondheid van het Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid en de risico-inventarisatie veiligheid van de Stichting Consument en Veiligheid worden gebruikt. De genoemde risico-inventarisaties worden ook in de kinderdagopvang gebruikt. Deze wijze van inventariseren sluit daarmee goed aan bij de Wet kinderopvang.
De risico-inventarisatie heeft tot doel het in kaart brengen van veiligheid- en gezondheidsrisico’s die kinderen in peuterspeelzalen lopen. Daarbij wordt uitgegaan van het gedrag van kinderen. De risico-inventarisatie dient als basis om de omstandigheden voor kinderen te verbeteren en om te stimuleren dat personeel en de kinderen adequaat met risico’s omgaan.
Deze risico-inventarisatie vervangt geen normen waaraan de peuterspeelzalen op grond van andere wetgeving zijn gebonden, zoals bijvoorbeeld de brandveiligheidseisen in het Bouwbesluit, de bouwverordening, de Wcpv. etc.
Artikel 9. Oppervlakte speelruimte
Gekozen is voor minimum bruto-oppervlaktematen (in plaats van netto-oppervlaktematen) omdat deze eenvoudiger door de toezichthouder zijn vast te stellen.
Artikel 10. Groepen ,groepsgrootte, aantal professionele leid(st)ers op een groep
Bij de peuterspeelzalen ligt de nadruk op het bieden van onderdak, het spelen, ontmoeten en ontwikkelen van kinderen en in mindere mate op de verzorging van kinderen. De opvang van deze kinderen dient op verantwoorde wijze te gebeuren.
In deze verordening wordt ervoor gekozen om een maximum te verbinden aan de groepsgrootte, het maximum aantal kinderen wat aanwezig mag zijn in een groep waar met de basisfunctie van het peuterspeelzaalwerk wordt gewerkt (Spelen-Ontmoeten-Onwikkelen) is 19 kinderen. Verder wordt het inzetten van een begeleider danwel een professionele leid(st)er afhankelijk gesteld van het aantal aanwezige kinderen en de leeftijd van de kinderen.
In groepen waar wordt gewerkt met educatieve programma’s
in het kader van de Voor-en Vroegschoolse educatie mag de groepsgrootte maximaal 16 kinderen zijn en dienen er altijd 2 professionele leid(st)ers aanwezig te zijn.
Artikel 11. Overeenkomst tussen houder en ouder
Voor houders van peuterspeelzalen en ouders is het van belang om in een overeenkomst te expliciteren wat wederzijds de rechten en verplichtingen zijn. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat het peuterspeelzaalwerk plaatsvindt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Artikel 12. Informatieplicht aan de ouders
De houders van peuterspeelzalen zijn verplicht ouders voor dat ze een contract tekenen te informeren over een aantal essentiële onderwerpen. Deze informatie biedt ouders de mogelijkheid om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van een peuterspeelzaal en eventueel op basis van een onderlinge vergelijking een keuze voor een bepaalde peuterspeelzaal te maken.
Artikel 13. Verklaring omtrent het gedrag
Dit artikel draagt de houder van een peuterspeelzaal op er voor te zorgen dat alle professionele leid(st)ers en begeleiders die zijn peuterspeelzaal werkzaam zijn, op hun gedrag zijn getoetst. Dit gebeurt in de vorm van een recente verklaring omtrent het gedrag die aan de houder moet worden overlegt voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. Ook de houder dient te beschikken over een recente verklaring omtrent het gedrag. De houder is degene die een peuterspeelzaal exploiteert; hieronder kan zowel het bestuur als de directie van de peuterspeelzaal worden verstaan.
Omdat een verklaring omtrent het gedrag niet meer dan een momentopname is, voorziet het derde lid in de eis dat een nieuwe verklaring omtrent het gedrag aan de houder wordt overlegd, in het geval de houder of toezichthouder redelijkerwijs het vermoeden heeft, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips, dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag.
Artikel 14. Aanwijzing van toezichthouders
Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen. Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.
Artikel 15. Onderzoek door de toezichthouder
In dit artikel worden drie soorten van onderzoek door de toezichthouders onderscheiden:
Wat betreft de termijn in het eerste lid wordt verwezen naar de opmerking bij artikel 4.
Het tweede lid bevat de opdracht aan het college om ervoor zorg te dragen dat periodiek een controle wordt uitgevoerd bij de peuterspeelzalen. De frequentie hiervan kan worden gesteld op een jaarlijkse of 2-jaarlijkse controle. De incidentele onderzoeken vinden alleen plaats met toestemming van het college.
Artikel 16. Het inspectierapport
De resultaten van een onderzoek worden door de toezichthouder vastgelegd in een inspectierapport. Het inspectierapport vormt de basis voor het handhavend optreden door het college (zie artikel 17, eerste lid). Deze werkwijze is identiek aan de manier waarop handhaving op grond van de Wk gaat plaatsvinden.
Het derde lid bepaalt dat het college (en niet de toezichthouder) de houder in de gelegenheid stelt van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. Het bieden van gelegenheid om een zienswijze kenbaar te maken is op te vatten als het uitoefenen van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Op grond van de Awb (artikel 10:14) is delegatie van bevoegdheden aan ambtenaren niet toegestaan. Het is wel mogelijk dat deze bevoegdheid in mandaat wordt overgedragen. In dat geval handelt de toezichthouder namens het college. De overige taken die in dit artikel worden genoemd zijn van feitelijke aard. Deze kunnen wel aan een toezichthoudend ambtenaar worden overgedragen.
Artikel 17. Aanwijzing en bevel
Indien de houder de aanwijzing of een bevel niet opvolgt, kan het college overgaan tot het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Het gaat om algemene bevoegdheden van het college die zijn neergelegd in de Gemeentewet en de Awb. Deze worden dan ook niet nader in de verordening geregeld.
Bestuursdwang houdt een waarschuwing in dat wanneer niet binnen een bepaalde termijn maatregelen worden getroffen, het college deze op kosten van de houder kan laten uitvoeren. Is bestuursdwang niet goed mogelijk, dan kan een dwangsom worden opgelegd. Zijn er zoveel tekortkomingen, dan kan het college in de aanwijzing of bevel gelasten de exploitatie van de peuterspeelzaal te staken. Geeft de exploitant daaraan geen gehoor, dan gaat het college hiertoe over. Ook dit is een vorm van bestuursdwang.
Deze bepaling spreekt voor zich.