Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Oirschot

Verordening op de heffing en de invordering van onroerende zaakbelastingen 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOirschot
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening op de heffing en de invordering van onroerende zaakbelastingen 2011
CiteertitelVerordening onroerende-zaakbelasting 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De regeling is vervangen door de Verordening op de heffing en de invordering van onroerende zaakbelastingen 2012.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 220
  2. Gemeentewet, art. 220a
  3. Gemeentewet, art. 220b
  4. Gemeentewet, art. 220c
  5. Gemeentewet, art. 220d
  6. Gemeentewet, art. 220e
  7. Gemeentewet, art. 220f
  8. Gemeentewet, art. 220g
  9. Gemeentewet, art. 220h
  10. Gemeentewet, art. 255

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201201-01-2012intrekking

20-12-2011

Elektronisch Gemeenteblad, 28-12-2011

DSS
01-01-201101-01-2012Nieuwe verordening

21-01-2011

Oirschots Weekjournaal, week 51

ASS

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van onroerende zaakbelastingen 2011

De raad van de gemeente Oirschot; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 29 november 2010;gelet op de artikelen 220 tot en met 220h en 255 van de Gemeentewet;gegeven de agendering door het Presidium d.d. 7 december 2010

 

besluit:

 

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen 2011

Artikel 1 Belastingplicht

  • 1

    1. Onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' worden ter zake van binnen de gemeente ge-legen onroerende zaken twee directe belastingen geheven: a. een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroeren-de zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting; b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroe-rende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noe-men: eigenarenbelasting.  

  • 2

    Bij de gebruikersbelasting wordt: a. gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, (verder : de gebruiker) aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven (verder : de gebruikgever); de gebruikgever is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op de gebruiker; b. het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld. 

  • 3

    Voor de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de basisregi-stratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 2 Belastingobject

  • 1

    Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 2

    Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 3 Maatstaf van heffing

  • 1

    De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar bedoeld in arti-kel 1.

  • 2

    Als voor een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 4 Vrijstellingen

  • 1

    In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat arti-kel bedoelde waarde, de waarde van: a. ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daar-onder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die be-drijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken; b. glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewas-sen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond; c. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als wo-ning; d. één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuur-schoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onder-deel b, van die wet bedoelde voorwaarden met uitzondering van de daarop voorkomen-de gebouwde eigendommen; e. natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivin-gen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden; f. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken; g. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, in-stellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning; h. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning; i. werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat be-schadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken. j. onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs; k. straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijn-de gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeers-installaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen; l. plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning; m. begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.  

  • 2

    De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

  • 3

    In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woon-doeleinden.

Artikel 5 Belastingtarieven

  • 1

    Het tarief bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor: a. de gebruikersbelasting 0,1161 % b. de eigenarenbelasting: 

    1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,0817 %2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,1445 % 

  • 2

    Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden afgerond op gehele euro's.

  • 3

    Voor belastingbedragen tot maximaal € 10 vindt geen invordering plaats. Voor de toepas-sing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen onroerende-zaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als één belastingbe-drag.

Artikel 6 Wijze van heffing

De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.

Artikel 7 Termijnen van betaling

  • 1

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald binnen twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2

    De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termij-nen.

  • 3

    In afwijking van lid 1 van dit artikel is de belasting verschuldigd in acht gelijke termijnen als belastingplichtige de gemeente toestemming geeft voor automatische incasso. De eerste termijn is verschuldigd één maand na dagtekening van het aanslagbiljet, de daarop volgen-de termijnen steeds een maand later.

Artikel 7A Kwijtschelding

  • 1

    Voor de onroerende-zaakbelastingen kan kwijtschelding worden verleend;

  • 2

    In afwijking van het bepaalde in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 wordt het percentage voor de berekening van de kosten van bestaan vastgesteld op 100% 

Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onroerende-zaakbelastingen.

Artikel 9 Overgangsrecht

De 'Verordening onroerende zaakbelastingen 2010 van 15 december 2009 wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 10, tweede lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 10 Inwerkingtreding

  • 1

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekend-making.

  • 2

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2011

Artikel 11 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening onroerende-zaakbelastingen 2011'

Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Oirschotvan 21 december 2010,

De gemeenteraad,

 

Han Struijs,                                                          Ruud Severijns,Griffier                                                                    Voorzitter