Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Rhenen

Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Rhenen
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2010
CiteertitelAfstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet Suwi, Art. 30 lid c

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-12-201001-01-2012Onbekend

21-09-2010

Rhenense Betuwse Courant

Bis 10/0175 

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2010

De raad van de gemeente Rhenen,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Rhenen d.d. 27 juli 2010;

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, artikel 8b van de Wet Werk en Bijstand, artikel 12, eerste lid, onderdeel c van de Wet investeren in jongeren en artikel 35, eerste lid onder b van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Overwegende, dat het noodzakelijk is het verlagen van de uitkering van jongeren van 18 jaar of ouder dochter jonger dan 27 jaar, belanghebbende van 27 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, werkloze werknemer van 50 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar en de gewezen zelfstandige van 55 jaar en ouder doch jonger dan 65 jaar, bij wijze van sanctie te regelen.

BESLUIT:

Vast te stellen de volgende verordening:

Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2010

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a)

    de WWBWet werk en bijstand

  • b)

    de IOAWWet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

  • c)

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

  • d)

    Wetten: de WWB, IOAW en IOAZ

  • e)

    wet Suwi de wet Structuur uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen

  • f)

    bijzondere bijstandde bijstand bedoeld in artikel 5, onder d en 35van de WWB

  • g)

    maatregel: de verlaging van de uitkering op grond van artikel 18, tweede lid WWB en artikel 20 eerste lid IOAW en IOAZ

  • h)

    uitkeringsnorm: de op grond van artikel 5 onder c en 12 WWB op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging en de op grond van artikel 9 lid 1 IOAW en IOAZ op de belanghebbende van toepassing zijnde bruto-uitkering

  • i)

    benadelingsbedrag het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de wet

  • j)

    voorziening:Een voorziening / instrumenten die het college ter beschikking heeft voor het bieden van ondersteuning als bedoeld in artikel 7, lid 1 onder a WWB en artikel 34, lid 1 onder a IOAW en IOAZ en in de re-integratieverordening

  • k)

    traject een plan, bestaande uit een geheel van reïntegratie- instrumenten dat tot doel heeft om binnen een bepaald tijdsbestek te komen tot arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie

  • l)

    college het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rhenen

  • m)

    zeer ernstige misdragingen het op een dusdanige wijze benaderen of bejegenen van het college, dan wel van personen die in opdracht van het college de wet uitvoeren, dat deze zich op een fysieke of psychische wijze, dan wel een combinatie van beide, bedreigd voelen

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel
  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wetten of de artikel 30 onder c van de Wet Suwi voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag
  • 1. De maatregel wordt toegepast op de uitkering.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:

    • a.

      Aan belanghebbende bijzondere wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet: of

    • b.

      De verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4 Recidive
  • 1. De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw één van de verplichtingen bedoeld in artikel 9 WWB en artikel 37 IOAW en IOAZ schendt. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 8 tweede lid van deze verordening;

  • 2. De duur van de maatregel wordt door het college voor een bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt overeenkomstig artikel 18 derde lid WWB en artikel 5 van deze verordening heroverwogen.

Artikel 5 Heroverweging
  • 1. Het college heroverweegt de in artikel 4 lid 2 van deze verordening bedoelde verlaging, of de verlaging die (na een eerdere heroverweging) voor een periode langer dan drie maanden is voortgezet, binnen een termijn van ten hoogste drie maanden na de datum van het besluit tot verlaging of voortzetting van de verlaging.

  • 2. In het kader van de in het eerste lid bedoelde heroverweging beoordeelt het college of en in hoeverre de omstandigheden en het gedrag van de belanghebbende aanleiding geven te besluiten tot herziening, beëindiging of voortzetting van de verlaging.

  • 3. Het college kan bij een besluit tot voortzetting van de verlaging het percentage van de verlaging verdubbelen, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 6 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:

  • a.

    de reden van de maatregel overeenkomstig artikel 2 lid 2 van deze verordening;

  • b.

    de duur van de maatregel;

  • c.

    het bedrag waarmee de uitkering wordt verlaagd, en;

  • d.

    indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 7 Horen van belanghebbende
  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van de belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • b.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college werkzaamheden heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 WWB en artikel 13 IOAW en IOAZ.

Artikel 8 Afzien van het opleggen van een maatregel
  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaar gedrag ontbreekt, of;

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden;

    • c.

      het college dringende redenen aanwezig acht.

  • 2. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 9 Ingangsdatum en tijdvak
  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkering;

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de maatregel opgelegd ingaande de datum van aanvang bijstand voor zover deze nog niet is uitbetaald.

Artikel 10 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan twee of meer verwijtbare gedragingen welke tegelijkertijd worden geconstateerd en die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, lid 1 van deze verordening, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.

Hoofdstuk 2 Het niet nakomen van de verplichtingen

Artikel 11 Indeling in categorieën

Gedragingen van de belanghebbende inhoudende het niet of niet voldoende nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 9 WWB en artikel 37 IOAW en IOAZ, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV werkbedrijf en/of het niet tijdig verlengen van de registratie.

  • 2.

    Tweede categorie:

    het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van geboden voorziening(en), waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige maatschappelijke participatie, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdig beëindigen van het traject.

  • 4.

    Vierde categorie:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • c.

      het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van geboden voorziening(en), waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige maatschappelijke participatie, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdig beëindigen van het traject.

Artikel 12 De hoogte van de maatregel

Onverminderd artikel 2 lid 2 van deze verordening wordt de maatregel vastgesteld op:

  • a.

    5 % van de WWB norm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    15 % van de WWB norm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    40 % van de WWB norm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

  • d.

    100% van de WWB norm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie;

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 13 Te laat verstrekken van gegevens
  • 1. Indien de belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 WWB en artikel 13 IOAW en IOAZ niet is nagekomen door informatie die van belang is voor verlening van de bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing.

  • 2. Wanneer binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop een schriftelijke waarschuwing is gegeven wederom niet tijdig de verplichting van artikel 17 WWB en artikel 13 IOAW en IOAZ wordt nagekomen, wordt met toepassing van artikelen 18 en 54 WWB en artikelen 17 en 37 IOAW en IOAZ een maatregel vastgesteld van 5 % van de uitkering gedurende een maand, onverminderd artikel 2, lid 2 van deze verordening.

Artikel 14 Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente
  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 17 WWB en artikel 13 IOAW en IOAZ, van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering, wordt de maatregel vastgesteld op 10% van het benadelingsbedrag met een afronding van € 10,00 naar boven en een minimumbedrag van € 50,00;

  • 2. Bij een benadelingsbedrag hoger dan de aangiftegrens van de sociale zekerheid volgens de aanwijzing sociale zekerheidsfraude wordt geen maatregel opgelegd maar vindt er aangifte plaats.

Artikel 15 Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente
  • 1. Indien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 17 WWB en artikel 13 IOAW en IOAZ, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing.

  • 2. Wanneer het niet nakomen van de verplichting zoals bedoeld in artikel 11 van deze verordening plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder een schriftelijke waarschuwing is gegeven, wordt met toepassing van artikel 18 WWB en artikel 20 IOAW en IOAZ een maatregel vastgesteld van 5 % procent van de uitkering gedurende een maand, onverminderd artikel 2, lid 2 van deze verordening.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen

Artikel 16 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
  • 1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag als er sprake is van onverantwoord interen van het vermogen.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000 geen verlaging;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,- tot € 2.500,-: 20% van de uitkeringsnorm gedurende 6 maanden;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.500,- tot € 5000,-: 20% van de uitkeringsnorm gedurende 9 maanden;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 5000,- tot € 12.500,-: 20% van de uitkeringsnorm gedurende 12 maanden;

    • e.

      bij een benadelingsbedrag van € 12.500,- tot € 50.000,-: 20% van de uitkeringsnorm gedurende 18 maanden;

    • f.

      bij een benadelingsbedrag van € 50.000,- of meer 20% van de uitkeringsnorm gedurende 24 maanden.

Artikel 17 Zeer ernstige misdragingen
  • 1.

    Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de WWB, artikel 20 tweede lid IOAW en artikel 20 eerste lid IOAZ wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd. Deze gedragingen worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a.

    Eerste categorie: Verbaal geweld en discriminatie;

  • b.

    Tweede categorie: Intimidatie (uitoefenen van psychische druk) en zaakgericht fysiek geweld (vernieling);

  • c.

    Derde categorie: mensgericht fysiek geweld en combinatie van agressievormen.

Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

  • a.

    10% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    25% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    100% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.

Artikel 18 Nadere verplichtingen

Indien aan belanghebbende een of meerdere verplichtingen zoals bedoeld in artikel 55 en/of 57 van de WWB zijn opgelegd en deze niet of onvoldoende worden nagekomen, wordt er een maatregel opgelegd van twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 19 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule
  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het dagelijks bestuur.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 20 Inwerkingtreding
  • 3. Deze verordening treed in werking op de achtste dag na publicatie en werkt terug tot en met 1 juli 2010;

  • 4. Met de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de “Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2009”.

Artikel 21 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2010.

Vastgesteld in de raadsvergadering van 21 september 2010

De raadsgriffierDe voorzitter,
A.T.J. van der Pol (plv)drs. J.H.A. van Oostrum