Organisatie | Schagen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Wmo- Verordening Maaltijdservice, Sociale Alarmering en Thuisabonnement |
Citeertitel | Wmo- Verordening Maaltijdservice, Sociale Alarmering en Thuisabonnement |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling is alleen van kracht voor het grondgebied van de voormalige gemeente Schagen. De regeling is vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Schagen, welke is opgeheven met ingang van 1 januari 2013. Op grond van artikel 28 van de Wet algemene regels gemeentelijke indeling behoudt deze regeling haar rechtskracht voor het grondgebied waarvoor ze is vastgesteld gedurende twee jaar, tenzij de regeling eerder wordt ingetrokken.
Wet maatschappelijke ondersteuning, art. 5
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2009 | 01-07-2012 | Nieuwe regeling | 24-03-2009 Schager Weekblad, 01-04-2009 | Onbekend |
De raad van de gemeente Schagen;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 10 maart 2009, nr. 11;
gezien het advies van het platform Sociale Zekerheid;
gezien het advies van het platform Wmo;
gezien het advies van de Commissie Samenlevingszaken d.d. 2 maart 2009;
gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning;
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.
In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:
Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;
Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;
Het bruto inkomen, inclusief de heffingskortingen ingevolge de Wet Inkomstenbelasting 2001, met uitzondering van de jonggehandicaptenkorting, van de gehandicapte indien de gehandicapte 18 jaar of ouder is en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 tot en met 7 Wmo. Hier gaat van af de over het bruto-inkomen verschuldigde belasting, sociale verzekerings- en pensioenpremies. Verhoging vindt plaats als het bruto-inkomen is verlaagd als gevolg van het deelnemen aan loonsparen of andere door de werkgever georganiseerde vormen van inkomensverlagende arbeidsvoorwaarden.
Het gezamenlijke bruto inkomen, inclusief de heffingskortingen op grond van de Wet Inkomstenbelasting 2001, met uitzondering van de jonggehandicaptenkorting, van de gehandicapte en zijn echtgenoot, indien de gehandicapte een echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 tot en met 7 Wmo. Hier gaat van af de over het bruto inkomen verschuldigde belasting sociale verzekerings- en pensioenpremies. Verhoging vindt plaats als het bruto inkomen is verlaagd als gevolg van het deelnemen aan loonsparen of andere door de werkgever georganiseerde vormen van inkomensverlagende arbeidsvoorwaarden.
Wonen Plus Welzijn: deze organisatie, die werkzaam is in zeven gemeenten in de Kop van Noord-Holland, biedt diensten, waaronder de maaltijdservice, het Thuisabonnement en de sociale alarmering, aan 55+’ers, gehandicapten en chronisch zieken, welke diensten voornoemde groepen in staat stellen zo lang mogelijk zelfstandig te wonen en normaal deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer;
Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning: in het besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Schagen worden de eigen bijdragen, financiële tegemoetkomingen en het persoonsgebonden budget geregeld, dit ter uitvoering van de Algemene Maatregel van Bestuur maatschappelijke ondersteuning.
Hoofdstuk 3. Warme maaltijdvoorziening
Artikel 4. De vorm van de verstrekking
De door het college te verstrekken voorziening kan bestaan uit:
Artikel 6. Aanwezigheid van huisgenoten
In afwijking van het gestelde in artikel 5 komt een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet niet in aanmerking voor een voorziening als bedoeld in artikel 4 als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn de warme maaltijd te bereiden.
Artikel 7. Hoogte van de financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget
De financiële tegemoetkoming en het persoonsgebonden budget genoemd in artikel 4 zijn gelijk aan de kosten van maximaal tweeëntwintig warme maaltijden per maand berekend volgens de door Wonen Plus Welzijn gehanteerde tarieven minus het bedrag dat volgens het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) voldaan kan worden uit het norminkomen.
Artikel 8. De vorm van de verstrekking
Deze voorziening wordt in afwijking van artikel 6 van de wet uitsluitend verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming.
Artikel 9. Het recht op een Thuisabonnement
Tot de in het eerste lid onder b. genoemde groep behoort de persoon die:
die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% dan wel recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 6 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
Hoofdstuk 5 Sociale alarmering
Artikel 11. De vorm van de verstrekking
De door het college te verstrekken voorziening kan bestaan uit:
Artikel 12. Het recht op sociale alarmering
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 11 onder a en b in aanmerking worden gebracht, indien deze:
Artikel 13. Aanwezigheid van huisgenoten
In afwijking van het gestelde in artikel 12 komt een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet niet in aanmerking voor een voorziening als bedoeld in artikel 11 als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn zo snel mogelijk hulp in te roepen in noodsituaties.
Artikel 14. Hoogte van de financiële tegemoetkoming
De financiële tegemoetkoming en het persoonsgebonden budget genoemd in artikel 11 worden vastgesteld als tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, onder aftrek van een bedrag dat gelijk is aan de eigen bijdrage medische alarmering ingevolge de Zorgverzekeringswet.
Hoofdstuk 6 De vorm van de te verstrekken voorziening
Artikel 16. Persoonsgebonden budget
Het college gaat steekproefsgewijs na of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken, zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Schagen, op verzoek van het college per omgaande te verstrekken.
Artikel 17. Gebruik aanvraagformulier.
Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.
Artikel 18. Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
De aanvraag dient te worden ingediend bij Loket Schagen voor zorg, wonen en welzijn.
Indien de gevraagde voorziening op medische gronden wordt afgewezen, heeft de aanvrager recht op een second opinion. Het college wijst in samenspraak met de aanvrager een gekwalificeerde instantie aan die de second opinion gaat verzorgen. De second opinion prevaleert boven het door de aanvrager betwiste medisch advies.
Artikel 20. Samenhangende afstemming.
Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de aanvrager.
Artikel 21. Wijzigingen in de situatie.
Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 24 maart 2009.
De raad voornoemd,
, voorzitter
, griffier
Op verzoek van de raad heeft een evaluatie plaatsgevonden van het bijzondere bijstands- en minimabeleid. De evaluatie is uitgevoerd door een ambtelijke werkgroep. De werkgroep heeft haar bevindingen en aanbevelingen neergelegd in een rapport, welke rapport op 17 juni 2008 door het college is vastgesteld. Het rapport is in de maand juli 2008 behandeld in de commissie Samenlevingszaken.
De werkgroep heeft -voor zover hier van belang- het volgende geadviseerd:
In de verordening Minimabeleid is geregeld onder welke voorwaarden recht bestaat op de Sociale Alarmering, de Warme Maaltijdvoorziening en het WonenPlus abonnement. Naar het oordeel van de werkgroep dienen voornoemde voorzieningen als Wmo-voorzieningen te worden aangemerkt en om die reden te worden overgeheveld naar de Wmo. In een door de raad vast te stellen verordening dient te worden geregeld onder welke voorwaarden personen aanspraak kunnen maken op deze voorzieningen.
De indicaties voor de Sociale Alarmering en de Warme Maaltijdvoorziening worden thans uitgevoerd door de stichting Wonen Plus Welzijn. Het verdient aanbeveling om deze indicaties te laten uitvoeren door de Wmo-consulenten. Deze functionarissen, die vanaf 1 januari 2007 de indicatiestelling voor de verkrijging van hulp bij het huishouden verzorgen, zijn voldoende toegerust om deze taak naar behoren te kunnen uitvoeren.
Thans komen alleen minima van 65 jaar of ouder voor Sociale Alarmering, de Warme Maaltijdvoorziening en het WonenPlus abonnement in aanmerking. Door overheveling van deze voorzieningen naar de Wmo, wordt het mogelijk om ook andere doelgroepen van deze voorzieningen te laten profiteren. Voorgesteld wordt om ook personen van 18 tot 65 jaar met beperkingen die een inkomen hebben tot 110% van de bijstandsnorm in aanmerking te brengen voor deze voorzieningen.
In deze verordening zijn de aanbevelingen van de werkgroep verwerkt. De regeling uit het minimabeleid is in grote lijnen in tact gebleven, met dien verstande dat deze voorzieningen behalve voor personen van 65 jaar of ouder nu ook toegankelijk zijn voor personen met beperkingen, dat de indicatie wordt verzorgd door de gemeente in plaats van de stichting Wonen Plus Welzijn en dat de vermogenstoets is komen te vervallen, aangezien een dergelijke toets op grond van de Wmo niet is toegestaan. Ten slotte zij nog vermeld dat met de overheveling van de genoemde regeling naar de Wmo het begrippenkader dienovereenkomstig moest worden aangepast, want dat was immers gestoeld op de Wet werk en bijstand.
Ten slotte is indachtig het advies van het platform Wmo besloten om bij de sociale alarmering en de warme maaltijdvoorziening een keuzevrijheid te bieden voor de vorm van de individuele voorziening. De door het college te verstrekken voorziening kan bestaan uit: a) een financiële tegemoetkoming of b) een persoonsgebonden budget.
Deze bepaling spreekt voor zich; zie ook de in artikel 43 van de Wet maatschappelijke ondersteuning opgenomen citeertitel van de wet.
Het compensatiebeginsel is via het amendement-Miltenburg c.s. (30 131, nr. 65) aan het wetsvoorstel toegevoegd. In het amendement is geen begripsomschrijving van dit begrip opgenomen. Gevolg hiervan is dat er in de wet een begripsomschrijving van het cruciale begrip compensatiebeginsel ontbreekt. Daarom staat de begripsomschrijving van het compensatiebeginsel in de verordening. Voor de begripsomschrijving is gebruik gemaakt van het briefadvies van de Raad voor de Volksgezondheid en de Zorg, de ‘uitvinder’ van het compensatiebeginsel. Voor wat betreft de gelijkwaardige uitgangspositie is gebruik gemaakt van de toelichting op het amendement, evenals voor wat betreft de termen zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Het onderdeel “aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek” is afkomstig uit artikel 1, lid 1, onder a. van de Wvg.
De term “beperkingen”is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). Het onder de toelichting op onderdeel 1.2 van dit artikel genoemde amendement-Miltenburg stelt over de ICF: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”
De begripsomschrijving van het begrip “persoon met beperkingen” is afgeleid van de begripsomschrijving van “beperkingen” en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. Daarnaast is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten het onderdeel “aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek”toegevoegd. Mede in verband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing. Aan deze formulering is de nieuwe doelgroep “personen met een chronisch psychisch of psychosociaal probleem” toegevoegd. Deze doelgroep is afkomstig uit de AWBZ-regelgeving (Besluit zorgaanspraken).
De begripsomschrijving van het begrip “ mantelzorger” is ontleend aan de begripsomschrijving van “mantelzorg”in de wet (artikel 1, lid 1 onder b, van de wet).
Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op eerder reeds genoemde amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.
Ook deze begripsomschrijving is, evenals de onder f. genoemde, ontleend aan de toelichting op het amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.
Naturavoorzieningen zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.
Persoonsgebonden budget: een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze.
Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet per se een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.
Het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in het Protocol Gebruikelijke zorg, zoals tot aan de invoering van de wet door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd toegepast als verzameling beleidsregels voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg. Het is op enkele punten aangepast om te voorkomen dat problemen die in de AWBZ met dit begrip speelden ook naar de wet overgaan. Zo is in plaats van ‘volwassenen’ de term ‘meerderjarigen’ opgenomenen is het begrip ‘gemeenschappelijke huishouding voeren’ vervangen door het begrip ‘gemeenschappelijk een woning bewonen’.
In feite gaat het bij het norminkomen om de in de Wet Werk en Bijstand gehanteerde norm voor het minimum.
Bij de omschrijving van het begrip inkomen is aansluiting gezocht bij het inkomensbegrip dat onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) werd gehanteerd.
De gemeenteraad kan op grond van artikel 5 Wmo bij verordening voorwaarden stellen waaronder personen aanspraak hebben op individuele voorzieningen. Een mogelijke voorwaarde is het hanteren van inkomensgrenzen. Het hanteren van een inkomensgrens betekent dat bepaalde voorzieningen niet worden verstrekt aan belanghebbenden met een inkomen boven de een bepaalde grens, de zogenaamde inkomensgrens.
Het ICF kan dienen als uniform begrippenkader. Het ICF is opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (onderdeel van de Verenigde Naties).
Deze definitie is in zijn kern ontleend aan de Modelverordening Wet voorzieningen gehandicapten en aan de wet aangepast. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraagof er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen.
Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de aanvrager als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Het gaat immers om gemeenschapsgeld. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden,moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst adequaat geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.
Het probleem van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individueleprobleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningenwaarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningenhoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de -financiële- situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager – mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren.
In de wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wet voorzieningen gehandicapten, geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen. Dit artikel moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij gemeenten waar de aanvrager niet woonachtig is.
De gemeenteraad kan op grond van artikel 5 Wmo bij verordening voorwaarden stellen waaronder personen aanspraak hebben op individuele voorzieningen. Een mogelijke voorwaarde is het hanteren van inkomensgrenzen. Het hanteren van een inkomensgrens betekent dat bepaalde voorzieningen niet worden verstrekt aan belanghebbenden met een inkomen boven een bepaalde grens, de zogenaamde inkomensgrens. De achterliggende gedachte daarbij is dat een belanghebbende met een inkomen boven de inkomensgrens in staat wordt geacht zelf de voorziening volledig te betalen.
Ervan uitgaande dat inkomensgrenzen ook onder de Wmo zijn toegestaan en bij het ontbreken van jurisprudentie en wettelijke bepalingen daarover, is de gemeente vrij om de hoogte van de inkomensgrens te bepalen. Dat geldt ook voor het bepalen van wat, in het kader van inkomensgrenzen, onder het inkomen wordt verstaan. Belangrijk is dat de gemeente een netto-inkomen relateert aan een netto- inkomensgrens en een bruto-inkomen aan een bruto- inkomensgrens. Indien de gemeente bijvoorbeeld een bruto-inkomen relateert aan een netto- inkomensgrens, pakt dit nadelig uit voor de belanghebbende. Door het bruto-inkomen in aanmerking te nemen, komt de belanghebbende namelijk eerder boven de netto- inkomensgrens uit dan indien het netto-inkomen in aanmerking wordt genomen.
Bij de krachtens deze verordening verleende voorzieningen, in casu de maaltijdservice, sociale alarmering en thuisabonnement, wordt een inkomensgrens gehanteerd, met dien verstande dat deze voorzieningen niet worden verstrekt aan aanvragers met inkomen dat gelijk is of hoger is dan 110% van het norminkomen (bijstandsnorm).
Zoals hiervoor al opgemerkt kan de gemeenteraad ten aanzien van de inkomensgrenzen zelf bepalen wat ze onder het inkomen verstaat. Dat inkomensbegrip is niet wettelijk vastgelegd. De gemeenteraad heeft twee mogelijkheden:
1.Hanteren van het inkomensbegrip van het Besluit maatschappelijke ondersteuning
Dit inkomensbegrip is vastgelegd in artikel 4.2 Besluit maatschappelijke ondersteuning. Het gaat dan om een bruto-inkomen.
2.Het geven van een andere invulling aan het inkomensbegrip
Een mogelijkheid is om aansluiting te zoeken bij het inkomensbegrip dat onder de WVG werd gehanteerd. De gemeenteraad moet dan bepalen wat onder het inkomen wordt verstaan, en ook of en zo ja, welke inkomsten worden vrijgelaten.
Analoog aan het persoonsgebonden vervoersbudget is besloten aansluiting te zoeken bij het inkomensbegrip dat onder de Wvg werd gehanteerd. Zie artikel 1 onderdeel m, van deze verordening.
Artikel 4. Vorm van de verstrekking
De door het college te verstrekken voorziening kan bestaan uit: a) een financiële tegemoetkoming in de kosten van de maaltijdservice (een maaltijdvoorziening die wordt aangeboden door Wonen Plus Welzijn) of een persoonsgebonden budget te besteden aan een warme maaltijd.
De maaltijdservice is een warme maaltijdvoorziening die wordt aangeboden door Wonen Plus Welzijn. Als de aanvrager voldoet aan de in de Verordening Wmo Maaltijdservice, Sociale Alarmering Thuisabonnement gestelde voorwaarden, kan hij recht doen gelden op een financiële tegemoetkoming in de kosten van een warme maaltijdvoorziening welke wordt aangeboden door Wonen Plus Welzijn (de maaltijdservice). Uit pragmatische overwegingen wordt de financiële tegemoetkoming niet uitbetaald aan de klant maar rechtstreeks overgemaakt aan Wonen Plus Welzijn (artikel 15 lid 2).Een financiële tegemoetkoming kan, anders dan een persoonsgebonden budget dat alleen aan natuurlijke personen betaalbaar kan worden gesteld, ook aan rechtspersonen worden uitbetaald.
Aanvragers die geen gebruik willen maken van de maaltijdservice van Wonen Plus, kunnen in aanmerking komen voor een persoonsgebonden budget. Dit budget kunnen ze besteden aan een warme maaltijd naar eigen keuze (een maaltijd van de lokale traiteur, de kant- en- klaar- maaltijd bij de slager of Albert Heijn, open tafel bij de Bron etc.).
Artikel 5. Het recht op een warme maaltijd voorziening
In aanmerking komen in eerste instantie personen met een aantoonbare beperking ten gevolge van ziekte of gebrek. Verder komen in aanmerking mantelzorgers in het kader van dezogenaamde ‘respijtzorg’, dat wil zeggen dat de noodzaak aanwezig is om mantelzorgers te ontlasten. Nota bene: het is daarbij niet de bedoeling van de wetgever dat de maaltijdbereiding van de mantelzorger wordt overgenomen, maar overname van de maaltijdbereiding van degene die de mantelzorg ontvangt is wel degelijk mogelijk.
Artikel 6. Aanwezigheid van huisgenoten
Bij het vaststellen van de aanspraak op de maaltijdservice wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Deze ontwikkeling is al onder de AWBZ-indicatiestelling in gang gezet vanaf het midden van de jaren ’90 van de vorige eeuw. Voor zover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op de maaltijdservice.
Artikel 7. Hoogte van de financiële tegemoetkoming en het persoonsgebonden budget
In dit artikel wordt de hoogte van de financiële tegemoetkoming en het persoonsgebonden budget geregeld. De kosten van deze voorziening worden niet volledig vergoed. Er wordt rekening gehouden met een eigen bijdrage, die overeenkomt met het bedrag dat volgens het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) voldaan kan worden uit het inkomen op het sociaal minimum.
Artikel 8. De vorm van de verstrekking
Stichting Wonen Plus Welzijn biedt aan 55+’ers, chronisch zieken en gehandicapten het zogenaamde Thuisabonnement aan. Met dit abonnement (kosten ongeveer € 5,00 per maand) kan van verschillende diensten gebruik worden gemaakt:
Bovengenoemde diensten worden alleen aangeboden door Wonen Plus Welzijn. Er zijn geen andere instanties of bedrijven in de directe omgeving die soortgelijke diensten aanbieden. Het is om die reden weinig zinvol de burgers een keuzevrijheid te bieden voor de vorm van de individuele voorziening. Vandaar dat is besloten om in afwijking van artikel 6 van de Wmo de voorziening uitsluitend te verstrekken in de vorm van een financiële tegemoetkoming.
Artikel 9 Het recht op de voorziening (Thuisabonnement)
Personen van 75 jaar of ouder en chronisch zieken of gehandicapten die een inkomen hebben tot 110 % van de bijstandsnorm, kunnen in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van een Thuisabonnement. In het tweede lid wordt aangegeven welke personen worden gerekend tot de groep chronisch zieken en gehandicapten.
Artikel 10 Hoogte van de financiële tegemoetkoming
De financiële tegemoetkoming is gelijk aan de kosten van het Thuisabonnement. De huurders van Wooncompagnie en Beter Wonen krijgen een korting op voornoemd abonnement. Bij het vaststellen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt met deze korting rekening gehouden.
Artikel 11. Vorm van de verstrekking
De door het college te verstrekken voorziening kan bestaan uit: a) een financiële tegemoetkoming in de kosten van een sociaal alarmeringsysteem dat wordt aangeboden door Wonen Plus Welzijn of b) een persoonsgebonden budget te besteden aan sociale alarmering.
Aanvragers die geen gebruik willen maken van de diensten van Wonen Plus Welzijn, kunnen kiezen voor een persoonsgebonden budget waarmee zij een sociaal alarmeringssysteem naar eigen keuze kunnen aanschaffen.
Artikel 12. Het recht op sociale alarmering
Bij medische alarmering is een medische noodzaak vastgesteld om alarmering te installeren. Bijvoorbeeld in het geval dat de belanghebbende epilepsie of ernstige hart en longproblemen heeft. Wanneer belanghebbende een medische indicatie krijgt zal de zorgverzekeraar de apparatuur zonder kosten (wel wordt een eigen bijdrage in rekening worden gebracht) aan hem verstrekken. Indien belanghebbende niet in aanmerking komt voor medische alarmering kan mogelijk gebruik worden gemaakt van sociale alarmering. Bij sociale alarmering is er geen medische noodzaak vastgesteld. Toch kan er alarmering nodig zijn. Bijvoorbeeld omdat belanghebbende zich onveilig voelt of moeite heeft met communiceren.
In dit artikel wordt geregeld onder welke voorwaarden recht bestaat op een voorziening. De belanghebbende die 75 jaar of ouder is of als gevolg van een ziekte of gebrek hulpbehoevend is en op geregelde tijden dringend hulp op afroep nodig heeft en een inkomen heeft tot 110% van de bijstandsnorm, komt in aanmerking voor hetzij een financiële tegemoetkoming in de kosten van sociale alarmering die wordt aangeboden door Wonen Plus Welzijn, hetzij een persoonsgebonden budget te besteden aan sociale alarmering.
De financiële tegemoetkoming alsook het persoonsgebonden budget worden verlaagd met een bedrag dat gelijk is aan de eigen bijdrage medische alarmering op grond van de Zorgverzekeringswet. Dit om te voorkomen dat personen die in aanmerking zijn gebracht voor medische alarmering overstappen naar de sociale alarmering, omdat bij deze alarmering geen eigen bijdrage wordt gehanteerd.
Artikel 13. Aanwezig van huisgenoten
Bij het vaststellen van de aanspraak op een financiële tegemoetkoming in de kosten van sociale alarmering wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Deze ontwikkeling is al onder de AWBZ-indicatiestelling in gang gezet vanaf het midden van de jaren ’90 van de vorige eeuw. Voor zover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, kan geen aanspraak worden gemaakt op deze voorziening.
Artikel 14. Hoogte van de financiële tegemoetkoming
In dit artikel wordt uitgegaan van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening.
Artikel 15 Financiële tegemoetkoming
Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening, en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen bij beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een tegemoetkoming op grond van de wet. Deze bepaling, die moet worden bezien in relatie tot de bepalingen uit hoofdstuk 7 van deze verordening,biedt daartoe de mogelijkheid.
In het tweede lid is bepaald dat de financiële tegemoetkoming rechtstreeks wordt uitbetaald aan Wonen Plus Welzijn. Hier liggen doelmatigheidsoverwegingen aan ten grondslag.
Artikel 16 Persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. De onder lid 1, onder a., van dit artikel genoemde bepaling spreekt dan ook voor zich en sluit aan op de bepaling in artikel 6 van de wet. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze vooreen persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen niet onder deze eis.
Voor de diverse soorten voorzieningen zal een nadere regeling moeten worden gegeven in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Schagen (lid 1 onder b).
Lid 2 bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget in de toekenningsbeschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget), maar het kan ook gaan om de periode waarover het wordt toegekend. Het spreekt voor zich dat dergelijke beschikkingen uiterst zorgvuldig worden geformuleerd.
In lid 3 is neergelegd de algemene eis dat er een program van eisen wordt vastgesteld, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening moet voldoen. Het program van eisen is dus een belangrijk document; als niet aan het program van eisen wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget.
Lid 4 regelt de feitelijke betaling van het persoonsgebonden budget. Over de wijze waarop de betaling plaatsvindt kunnen door het college nadere regels worden gesteld. Gedacht kan worden aan betaling in termijnen, bijvoorbeeld bij hulp bij het huishouden of in situaties waarin er twijfels zijn over het budgetbeheer. Zo kunnen financiële risico’s voor de gemeente worden beperkt en worden aanvragers minder snel geconfronteerd met hoge terugvorderingbedragen.
De gemeente is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet, en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of aanvragers hun persoonsgebonden budgets besteden conform de toekenningsvoorwaarden. Het is dus aan de raad en het college om te bepalen hoe die controle plaatsvindt en daarbij de afweging te maken tussen volledige controle en steekproefsgewijze controle. Blijkens lid 5 is in de gemeente Schagen gekozen voor een steekproefsgewijze controle, waarbij een bepaald gedeelte van detoegekende persoongebonden budgetten wordt gecontroleerd via het opvragen van gegevens bij de budgethouders. Mocht uit de controle blijken dat er aanleiding is het toegekende persoonsgebonden budget van de budgethouder terug te vorderen, dan dient de in hoofdstuk 7 genoemde procedure te worden gevolgd (lid 6).
Artikel 17. Gebruik aanvraagformulier
In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de aanvrager noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een persoon uit de doelgroep van deze wet kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In dit artikel is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. De aanvraag in het kader van de wet die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens.
Artikel 18. Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
Op basis van het amendement-Mosterd c.s. (kamerstuk nr. 30 131-54 ) is in artikel 5, lid 2, onder a. van de wet opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen omtrent de wijze waarop de toegang tot individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geregeld.
Gezien de toelichting op dit amendement, waarbij is vermeld dat lid 2, onder a. ertoe strekt dat “de gemeente bepaalt hoe achter één loket de samenhang van toegang tot voorzieningen krachtens deze wet met toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ of toegang tot voorzieningen op het gebied van wonen is geregeld”, wordt gedoeld op de zogenaamde één-loketgedachte. Wetsbepaling en toelichting lopen echter enigszins uit elkaar, omdat in de wetsbepaling “voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten” gebundeld (als vallend onder de AWBZ) worden genoemd, terwijl in de toelichting op het amendement waarop de wetsbepaling is gebaseerd onderscheid wordt gemaakt tussen toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ en toegang tot voorzieningen op het gebied van het wonen. Verder wordt er, zoals hierboven al geciteerd, in de toelichting geen onderscheid meer gemaakt tussen raad en college, slechts “de gemeente” wordt genoemd. Praktisch gezien zal de concrete uitvoering van activiteiten in het zorgloket en de werking ervan een typische uitvoeringsactiviteit zijn, dus naar zijn aard vallen onder de verantwoordelijkheid van het college. De door de raad vast te stellen verordening beperkt zich daarom tot het aanwijzen van een loket, waarbij de nadere uitwerking daarvan via het college geregeld moet worden.
Artikel 19. Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking
Lid 1 onder a. en b. van dit artikel in de Verordening bepaalt dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.
Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemene
bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.
In tegenstelling tot hetgeen er was bepaald in de Wet voorzieningen gehandicapten is in de wet niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van de wet echter onontbeerlijk zijn. De gemeente dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de wet advies uit te brengen.
In het tweede lid wordt geregeld in welke gevallen het college een advies van een door hem aangewezen adviesinstantie vraagt. In principe worden de eenvoudige indicaties verzorgd door de Wmo-consulenten. Indien de complexiteit van de aanvraag daartoe aanleiding geeft en in alle gevallen waarin het college dat wenselijk acht, wordt advies ingewonnen bij een door het college aangewezen adviesinstantie.
De bepaling in lid 3 spreekt voor zich; het is duidelijk dat gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens noodzakelijk kunnen zijn om eenaanvraag te kunnen beoordelen. Er is een duidelijke praktische samenhang met artikel 17 van deze verordening, inzake het gebruik van een door het college te verstrekken formulier. Door middel van gebruik van een formulier kunnen de procedures inzake de gegevensverstrekking worden gestroomlijnd.
Uiteraard moet er niet meer worden opgevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag, zie hieromtrent ook artikel 4:3 Algemene wet bestuursrecht. Weigert de aanvrager echter de voor het nemen van het besluit noodzakelijke gegevens te verstrekken, dan rest het college niets anders dan de aanvraag volgens de procedure van artikel4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling te laten.
Ten aanzien van het omgaan met de – vaak privacygevoelige – gegevens moet de gemeente rekening houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
Lid 4 geeft aan dat bij de advisering gebruik gemaakt moet worden van de zogenaamde ICF-classificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie.Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat“Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”
Mede omdatbij de indicatiestelling van de diverse functies in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en deze wet vergemakkelijken.
In lid 5 is het recht op een second opinion vastgelegd. Indien de aanvrager zich niet kan verenigen met de inhoud van een medisch advies, dan wijst het college in overleg met de aanvrager een gekwalificeerde instantie aan die de second opinion gaat verzorgen.
Lid 6 vertaalt de opdracht van artikel 26 lid 1 van de wet naar de verordening en bepaalt dat de beschikking dient te vermelden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperkingof een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.
Artikel 20. Samenhangende afstemming
In artikel 5, lid 2, onder b. van de wet is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de aanvrager. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien.
Artikel 21. Wijziging in de situatie
Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.
Artikel 22. Intrekking van een voorziening
Duidelijk is dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden. Het is in verband met het kenbaarheidvereiste, verwoord in de passage “waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op een voorziening”, van groot belang om de beschikkingsvoorwaarden duidelijk te vermelden in een beschikking. Het is daarom raadzaam om een belanghebbende te wijzen op de voorwaarden die het recht op de voorziening met zich meebrengen. Daarnaast is het belangrijk in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toegekende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening , omdat de betrokkene zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten.
Artikel 23. Terugvordering van een voorziening
De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen, wat reden is om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen.Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, kan het collegede voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Aan de gerechtelijke procedure zijn kosten verbonden, met name in gevallen waarin de vordering hoger is dan € 5.000,- en dus een procedure met procureurstelling bij de rechtbank noodzakelijk is. Bij lagere bedragen kan een eenvoudige dagvaardingsprocedure bij de kantonrechter gevolgd worden, zonder verplichte procureurstelling.
Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de aanvragersprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder.
Artikel 23 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.
Artikelen 25.en 26. Inwerkingtreding en citeertitel
Deze bepalingen spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.