Organisatie | Nijmegen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren (2011) |
Citeertitel | Verordening werkleeraanbod Wij 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | werk en inkomen duurzame arbeidsparticipatie jongeren scholing kwalificaties werkleeraanbod |
Geen
Gemeentewet, artikel 147, lid 1; Wet investeren in jongeren, artikel 12, lid 1, onderdeel a
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2011 | 01-01-2012 | Onbekend | 01-12-2010 Gemeenteblad 2011/004 | Raadsvoorstelnummer 173/2010 |
De raad van de gemeente Nijmegen,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 23 november 2010,
gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 12, eerste lid, onderdeel a van de Wet investeren in jongeren,
vast te stellen de volgende Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren (2011)
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
Het college stemt het werkleeraanbod af op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere, wiens recht op een werkleeraanbod is vastgesteld. Bij de invulling van het werkleeraanbod onderzoekt het college de mogelijkheden en omstandigheden van de jongere en betrekt daarbij diens wensen. Tevens houdt het college rekening met zorgtaken en betrekt het college bij de invulling van het werkleeraanbod de beschikbaarheid van passende kinderopvang, het belang van voldoende scholing en de belastbaarheid van de jongere.
HOOFDSTUK 3 ARBEIDSINSCHAKELING EN VOORZIENINGEN
Artikel 4. Arbeidsinschakeling
Het college biedt jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod en naar het oordeel van het college direct duurzaam inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt in beginsel algemeen geaccepteerde arbeid of ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan. Ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan bestaan uit praktische hulp, advies en, doorverwijzing naar andere organisaties.
Het college kan jongeren een onderzoek aanbieden ter vaststelling van de arbeidsmogelijkheden van de jongeren dan wel ter bepaling van de (verdere) geschiktheid van een voorziening. Dit onderzoek kan zowel vóór aanvang van het werkleeraanbod als tussentijds worden ingezet.
Het college kan aan jongeren die reguliere arbeid aanvaarden, nazorg bieden. De nazorg duurt maximaal zes maanden en is gericht op het behoud van de reguliere arbeid.
Artikel 12. Overige vergoedingen
De jongere komt in aanmerking voor een vergoeding van de kosten die naar het oordeel van het college noodzakelijk worden geacht in het kader van de uitvoering van het werkleeraanbod.
De Verordening werkleeraanbod Wij 2009 wordt met ingang van 1 januari 2011 ingetrokken. Op de voorzieningen ingezet op basis van de Verordening werkleeraanbod Wij 2009 blijven de bepalingen van die verordening van toepassing behoudens hetgeen bepaald is over de hoogte van de brugsubsidie in artikel 6, derde lid.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 1 december 2010.
De voorzitter, mr. Th. C. de Graaf
De raadsgriffier, mevr. drs. M.M.V. Mientjes
Toelichting op de Wet investeren in jongeren en het werkleeraanbod
Op 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (Wij) in werking getreden. Doelstelling van deze wet is de duurzame arbeidsparticipatie van jongeren tot 27 jaar te bevorderen en aanzienlijk te verhogen. Om dit te bereiken is in de wet een recht op een zgn. werkleeraanbod vastgelegd. Dit werkleerrecht berust op het uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken makkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien.
De Wij verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moeten gemeenten jongeren in de leeftijd van 16 tot 27 jaar die zich bij de gemeenten hiervoor melden in beginsel een werkleeraanbod doen. Er ontstaat voor deze jongeren onder de voorwaarden die in de Wij zijn genoemd, een individueel recht op een noodzakelijk geacht werkleeraanbod. Dat is meer dan een recht op een eenmalige voorziening. Zo nodig is het een recht op een reeks voorzieningen gericht op de kortste weg naar duurzame arbeidsparticipatie. Onder duurzame arbeidsparticipatie wordt verstaan de arbeidsinschakeling waarbij jongeren gedurende langere tijd en op eigen kracht aan het arbeidsproces kunnen deelnemen en arbeid verrichten dat past bij hun kennis en vaardigheden of deze kennis en vaardigheden bevordert. De jongere dient op het punt gebracht te worden dat hij geen ondersteuning meer van het college nodig heeft.
Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen factoren of niet verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is, dit aanbod onvoldoende inkomsten genereert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan. De samenhang tussen het werkleeraanbod enerzijds en de inkomensvoorziening anderzijds is een bepalend element in de Wij.
De relatie tussen werken/leren en een uitkering is fundamenteel anders dan bij de Wet werk en bijstand (Wwb), waarbij het recht op bijstand vooropstaat met als afgeleide de plicht tot arbeidsparticipatie. Met de Wij wordt een ‘paradigmawisseling’ beoogd: is het uitgangspunt in de WWB ‘een uitkering, mits…’ in de Wij is dit omgedraaid en geldt als uitgangpunt ‘geen uitkering, tenzij…’.
Evenals in de Wwb geldt binnen de Wij een stelsel van rechten en plichten. De gemeente is onder bepaalde voorwaarden verplicht een werkleeraanbod en eventueel een inkomensvoorziening aan te bieden. De jongere is verplicht zich te houden aan diverse verplichtingen. Worden deze verplichtingen geschonden, dan kan het werkleeraanbod worden ingetrokken en dient de inkomensvoorziening verlaagd te worden (art. 41, eerste lid Wij). Die verlaging geschiedt conform de regels in de Maatregelverordening Wij.
Het begrip ‘werkleeraanbod’ kan allerlei vormen hebben, variërend van een ‘echte’ baan, tot vakgerichte scholing of een combinatie van beide. Ook een sollicitatietraining of een vorm van gesubsidieerde arbeid kan een werkleeraanbod zijn. In hoofdstuk 3 van deze verordening wordt nader op de inhoud van het werkleeraanbod ingegaan.
Het college bepaalt de inhoud van het werkleeraanbod en bepaalt daarbij of het accent komt te liggen op werken of leren. Werken heeft gelet op de duurzame arbeidsparticipatie als einddoel, de hoogste prioriteit als de jongere daartoe in staat is. Zijn er echter belemmeringen op de weg daar naartoe,dan kunnen allerlei voorzieningen worden ingezet om dat einddoel te bereiken.
Uitgangspunt is dat maatwerk wordt geleverd, dat wil zeggen dat het werkleeraanbod afgestemd wordt op de omstandigheden, krachten en capaciteiten van de jongere (art. 18, eerste lid Wij). De wensen van jongeren worden betrokken bij het vormgeven van het werkleeraanbod (art. 14, eerste lid Wij). Die wensen worden vastgelegd in de rapportage die ten grondslag ligt aan het werkleeraanbod en daarin dient tevens aangeven te worden op welke wijze die wensen bij het werkleeraanbod betrokken zijn.
Wanneer werken en leren niet direct mogelijk is
Wanneer werken en leren niet direct mogelijk is, wordt een aanbod gedaan dat op termijn perspectief biedt op arbeidsinschakeling. Dit om bijvoorbeeld belemmeringen die de jongere ondervindt bij zijn arbeidsinschakeling op te heffen. Hierbij kan gedacht worden aan de inzet van schuldhulpverlening of een andere vorm van hulpverlening waarbij aandacht kan worden besteedt aan psychische, sociale en cognitieve problemen die de jongere ondervindt. Als de jongere naar het oordeel van het college in het geheel niet in staat is om uitvoering te geven aan een werkleeraanbod vanwege redenen van lichamelijke, sociale of psychische aard , dan kan daarvan vooralsnog worden afgezien (art. 17, tweede lid Wij). Zorgtaken kunnen worden aangemerkt als reden van sociale aard, voor zover daarmee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening.
Voor alleenstaande ouders met een ten laste komend kind jonger dan vijf jaar, geldt dat het werkleeraanbod desgevraagd wordt ingevuld door middel van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij een dergelijke scholing de krachten of bekwaamheden van de jongere te boven gaat (art. 17, vierde lid Wij).
Intrekking Verordening werkleeraanbod Wij 2009
Vanaf 1 januari 2011 wordt de Verordening werkleeraanbod Wij 2009 ingetrokken. Vanaf die datum kan het college geen re-integratieplaatsen meer aanbieden en wordt de hoogte van de brugsubsidie van € 12.000 naar € 8.000 verlaagd. Dit is een gevolg van de besluiten die de gemeenteraad heeft genomen naar aanleiding van het Ombuigingsplan werk 2011 en verdere jaren. Ter vervanging van de re-integratieplaats wordt een nieuwe voorziening, de proefplaats, geïntroduceerd. De proefplaats is een vorm van werken met behoud van inkomensvoorziening en is bedoeld voor jongeren die dicht bij de arbeidsmarkt staan.
Begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de Wij. Daarom worden bepaalde begrippen, zoals ‘werkleeraanbod’, ‘arbeidsinschakeling’ en ‘jongere’, niet opnieuw gedefinieerd. Het begrip ‘startkwalificatie’ is afkomstig uit de Wet educatie en beroepsonderwijs en wordt wel in de Wwb gedefinieerd (art. 6, eerste lid, onderdeel d Wwb).
In het eerste lid is de opdracht aan het college verwoord, zoals deze voortvloeit uit de artikelen 11, eerste lid en 13, eerste lid Wij. Hoewel deze opdracht ook uit het samenstel van deze bepalingen en artikel 5, eerste lid Wij kan worden afgeleid, is er uit een oogpunt van duidelijkheid voor gekozen de opdracht aan het college nader te omschrijven. In het tweede lid is tevens verduidelijkt dat het werkleeraanbod ook samengesteld kan zijn uit een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij arbeidsinschakeling en één of meerdere voorzieningen. Onder voorziening wordt verstaan een instrument dat wordt ingezet om de jongere dichterbij de arbeidsmarkt te brengen.
In het derde lid is vastgelegd dat een werkleeraanbod ook kan bestaan uit ondersteuning bij een traject gericht op werk in zelfstandig beroep of bedrijf. Dit volgt reeds uit artikel 17, zesde lid Wij. Uit een oogpunt van herkenbaarheid en consistentie, alsmede gelet op het belang dat gehecht wordt aan het begeleiden van jongeren naar zelfstandig werk, is deze bepaling opgenomen.
Het vierde lid vormt een herhaling van artikel 17, eerste lid Wij. Wederom uit een oogpunt van herkenbaarheid en consistentie, alsmede gelet op het belang van maatwerk bij het vaststellen van het werkleeraanbod, is dit artikel opgenomen. Toegevoegd is de gemeentelijke onderzoeksplicht en de plicht om de wensen van de jongere bij de invulling te betrekken. Met het oog op motivering en kansbenutting zal het college daarmee rekening dienen te houden. Daarmee is niet gezegd dat de jongere recht heeft op een bepaalde specifieke voorziening en deze kan opeisen. De uiteindelijke invulling van het aanbod is voorbehouden aan het college.
In het vijfde en zesde lid wordt aangegeven dat het verhuizen van een jongere gevolgen kan hebben voor het werkleeraanbod. Als de jongere verhuist naar een andere gemeente, is de gemeente Nijmegen niet meer verantwoordelijk voor het doen van een werkleeraanbod. Het college krijgt de bevoegdheid om het werkleeraanbod niet in te trekken dus te continueren. In beleidsregels wordt nadere invulling gegeven aan deze bevoegdheid. In ieder geval wordt de voorziening beëindigd als de jongere verhuist naar het buitenland.
De gemeente Nijmegen heeft ervoor gekozen om het beleid m.b.t. het werkleeraanbod mede vast te leggen in een beleidsplan. Het eerste lid geeft aan dat het college, ter uitvoering van de verordening, minstens één keer in de vier jaar een beleidsplan maakt. De raad dient deze vervolgens vast te stellen. Daarmee wordt de kenbaarheid van het beleid en de rechtszekerheid voor de jongeren gewaarborgd. In het tweede lid is geregeld welke onderwerpen in het beleidsplan aan de orde kunnen komen. De huidige verordening is een gevolg van het Ombuigingsplan werk 2011 en verdere jaren. Verwacht wordt dat er eind 2011 een nieuw re-integratiebeleidsplan wordt vastgesteld. Dit kan weer gevolgen hebben voor de Verordening werkleeraanbod Wij 2011.
Artikel 4. Arbeidsinschakeling
Het college zal jongeren die in staat zijn om reguliere arbeid te verrichten zo veel mogelijk algemeen geaccepteerde arbeid aanbieden dan wel ondersteuning bij de arbeidsinschakeling als bijvoorbeeld niet direct arbeid beschikbaar is. Het blijft uiteraard een kwestie van maatwerk of daar in het concrete geval ook toe besloten wordt. Daarom staat er ‘in beginsel’. Naast het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid en ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan het college voorzieningen aanbieden. Die voorzieningen zijn primair bedoeld voor jongeren die niet direct inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt, maar kan in een krimpende arbeidsmarkt ook worden aangeboden aan jongeren zonder direct aanwijsbare belemmeringen. In het tweede lid van dit artikel zijn de voorzieningen opgesomd. Dit is geen limitatieve opsomming. Het college kan overigens niet gedwongen worden om in een concreet geval een specifieke voorziening aan te bieden. Het staat het college in beginsel vrij om aan het werkleeraanbod zelf invulling te geven en daarbij ook te betrekken de mate waarin voorzieningen noodzakelijk geacht worden en feitelijk beschikbaar zijn. Het derde lid van dit artikel geeft het college de bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen.
Dit onderzoek kan zowel voor de inzet van het leerwerkaanbod als tussentijds worden ingezet bijvoorbeeld als het noodzakelijk is om te bepalen of een reeds ingezette voorziening nog geschikt is. Het doel van dit onderzoek is dat er een goede indicatie wordt verkregen en er arbeidinschakeling op maat kan worden aangeboden. Vooral bij lichamelijke en psychische beperkingen is een dergelijk onderzoek van belang. De resultaten van het onderzoek kunnen er ook toe leiden dat er voorlopig geen werkleeraanbod gedaan wordt.
Een werkgever kan eventueel als hij een arbeidsovereenkomst wil aangaan met een jongere in aanmerking komen voor een subsidie. Daarvoor dient hij samen met de jongeren een aanvraag in te dienen. Het is van belang dat de werkgever de subsidie aanvraagt vóór aanvang van de arbeidsovereenkomst. Is de arbeidsovereenkomst reeds aangevangen voordat de gemeente een beslissing op de aanvraag heeft genomen dan komt het risico dat de gemeente de subsidieaanvraag afwijst voor rekening van de werkgever. Het kost de gemeente ongeveer zes weken om een besluit te nemen. Het is verstandig met deze termijn rekening te houden. Net zoals bij alle andere voorzieningen bepaalt het college of de inzet van een brugsubsidie noodzakelijk is. Indien de potentiële werknemer in staat wordt geacht zonder brugsubsidie reguliere arbeid te verkrijgen, dan wordt er dus geen subsidie aan de werkgever verstrekt.
De hoogte van de subsidie, de duur van de subsidie en de verplichtingen worden nader vastgelegd in de beleidsregels. Bovendien is voor zover het college hiervan niet afwijkt, de Nijmeegse Kaderverordening Subsidieverstrekking op de subsidieverstrekking van toepassing.
Artikel 7. Re-integratieprogramma
Indien een jongere nog geen algemeen geaccepteerde arbeid kan worden geboden of via advies of doorverwijzing algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen, dan kan het college de jongere een re-integratieprogramma aanbieden. De duur en de inhoud van het re-integratieprogramma is afhankelijk van de afstand van de jongere tot de arbeidsmarkt. Voor de ene jongere is het volgen van een sollicitatietraining al voldoende voor een andere jongere zal bijvoorbeeld eerst hulpverlening ingezet dienen te worden voordat er verdere stappen kunnen worden genomen. Een re-integratieprogramma kan bestaan uit meerdere voorzieningen die zowel gelijktijdig als elkaar opvolgend kunnen worden ingezet.
Via de inzet van een proefplaats kan een werkgever bezien of de betreffende jongere in staat is te voldoen aan de gestelde functie-eisen. Een proefplaats wordt slechts ingezet als er een reëel uitzicht is op betaalde werkzaamheden bij de betreffende werkgever. De proefplaats is slechts van korte duur en bedoeld om de werkgever over de streep te trekken. Een proefplaats zal dan ook in de regel slechts ingezet worden als de jongere een korte afstand tot de arbeidsmarkt heeft.
De oriëntatieplaats is een soort stage gericht op het leren werken. Niet de arbeid zelf die verricht wordt, staat centraal, maar het leren werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waarmee in een oriëntatieplaats geoefend kan worden. Ook kan bezien worden of het werkterrein past bij de capaciteiten van de jongere, zodat de jongere eventueel een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmede voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de oriëntatieplaats is beperkt tot maximaal zes maanden. Dit om te voorkomen dat de oriëntatieplaats uitgroeit tot een gewone werkplek zonder dat daar een arbeidsovereenkomst tegenover staat.
Artikel 10. Ondersteunende producten
Voor alle duidelijkheid is opgenomen dat bepaalde ondersteunende producten die het college inzet ter bevordering van de arbeidsinschakeling ook voorzieningen zijn. Scholing wordt ook gezien als een ondersteunend product. De scholing die ingezet wordt duurt in beginsel niet langer dan 2 jaar.
De gemeente wil terugval in een situatie van werkloosheid en uitkeringsafhankelijkheid zo veel mogelijk voorkomen. Daarom krijgt het college de mogelijkheid om nazorg te bieden.
Artikel 12. Overige vergoedingen
Bij het verrichten van activiteiten gericht op arbeidsinschakeling kan de jongere geconfronteerd worden met bepaalde kosten. Daarbij valt te denken aan bijvoorbeeld reiskosten of kosten voor kinderopvang. Het college kan bepalen welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
Artikel 13. Intrekking werkleeraanbod.
In dit artikel zijn de voorwaarden geformuleerd voor intrekking van het werkleeraanbod. Die intrekking staat zoals reeds in de Algemene toelichting gezegd, niet op zichzelf. Intrekking van het werkleeraanbod heeft ook intrekking van de eventuele inkomensvoorziening tot gevolg. Bij intrekking moet er sprake zijn van schending van een verplichting met betrekking tot het werkleeraanbod (art. 22 Wij). Tot intrekking wordt overgegaan als niet langer kan worden gevergd dat het werkleeraanbod wordt voortgezet en een andere invulling evenmin soelaas biedt. Gedacht kan worden aan herhaalde misdragingen jegens andere jongeren of begeleiders op de werk/leerplek of veelvuldig verzuim. Daarbij kunnen bijvoorbeeld ook een rol spelen de positie van gemotiveerde jongeren die wachten op een werk/leerplek, de staat van de arbeidsmarkt en de kosten van de voorziening. Het wordt aan het college overgelaten om binnen de gestelde kaders eigen beleid te ontwikkelen en binnen die kaders iedere individuele situatie zorgvuldig af te wegen.
Artikel 14. Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel regelt het overgangsrecht. De Verordening werkleeraanbod Wij 2009 wordt ingetrokken. Echter op reeds ingezette voorzieningen blijven de bepalingen van die verordening van toepassing. Er wordt hierop één uitzondering gemaakt en wel met betrekking tot de hoogte van de brugsubsidie. De brugsubsidie wordt in hoogte beperkt tot maximaal 8000 euro. Het college stelt nadere regels ten aanzien van de brugsubsidie.