Organisatie | Bergen op Zoom |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Inburgeringsverordening 2010 |
Citeertitel | Inburgeringsverordening 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze verordening vervangt de Verordening Wet inburgering Bergen op Zoom, vastgesteld 22 maart 2007
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-12-2010 | 02-08-2019 | Nieuwe regeling | 21-12-2010 Weekblad Bergen op Zoomse bode, 29-12-2010 | RVB10-0134 |
De raad van de gemeente Bergen op Zoom;
overwegende dat door wijzigingen in de Wet inburgering bij verordening regels dienen te worden gesteld ten aanzien van een persoonlijk inburgeringsproject en vrijwillige inburgering;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 16 november 2010, nummer RVB10-0134;
gelet op de artikel 8, artikel 19, lid 5, artikel 23, lid 3, artikel 24a, lid 5, artikel 24f en artikel 35 van de Wet inburgering en artikel 4.27, lid 3 van het Besluit inburgering;
Hoofdstuk 2. Het aanbieden van een voorziening aan inburgeringsplichtigen
Artikel 4. Aanwijzen van doelgroepen
Het college benoemt geen groepen inburgeringsplichtigen die met voorrang een voorziening krijgen aangeboden.
Artikel 5. De samenstelling van de voorziening
Het college stemt de voorziening, met uitzondering van de inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren, af op het startniveau, de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige. Het college draagt zorg voor een toets ter bepaling van het startniveau en de leerbaarheid van de inburgeringsplichtige.
Artikel 7. De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget
Artikel 9. Opleggen van verplichtingen
Het college kan een inburgeringsplichtige bij beschikking een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:
Hoofdstuk 3. De bestuurlijke boete
Artikel 11. De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen
1.De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 125,00 indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is, geen of onvoldoend medewerking verleent aan het onderzoek als bedoeld in artikel 25, lid 4 van de wet.
Hoofdstuk 4. Het aanbieden van een voorziening aan vrijwillige inburgeraars
Artikel 13. Aanwijzen van doelgroepen
Het college benoemt geen groepen vrijwillige inburgeraars die met voorrang een voorziening aangeboden krijgen. Inburgeringsplichtigen hebben ten opzichte van vrijwillige inburgeraars voorrang op een aanbod.
Artikel 14. De samenstelling van de voorziening
Het college bepaalt in overleg met de vrijwillige inburgeraar de samenstelling van de voorziening. De voorziening wordt afgestemd op het startniveau, de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de vrijwillige inburgeraar. Het college draagt zorg voor een toets ter bepaling van het startniveau en de leerbaarheid van de vrijwillige inburgeraar.
Artikel 16. De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget
Artikel 18. Opleggen van verplichtingen
Het college kan in de overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar, bedoeld in artikel 24d, lid 2 van de wet een of meer van de volgende verplichtingen opnemen:
Artikel 19. De inhoud van de overeenkomst
De overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar, bedoeld in artikel 24d, lid 2 van wet bevat in ieder geval:
Artikel 20. Sancties bij niet-nakoming van de overeenkomst
Indien de vrijwillige inburgeraar aan de uitvoering van de met hem overeengekomen voorziening als bedoeld in
artikel 24a, lid 1 of lid 2 van de wet of aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 18 van deze verordening geen of onvoldoende medewerking verleent, wordt per keer een bedrag van ten hoogste € 250,00 als boete bij hem in rekening gebracht.
Door of namens het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de inburgeraar worden afgeweken van
de bepalingen van deze verordening, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 21 december 2010.
De Wet inburgering regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden van 18 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven. Bij het invulling geven aan de inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeringsplichtige centraal. De inburgeringsplichtige kan naar eigen inzicht bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringsexamen. Aan de inburgerings-verplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald (een resultaatsverplichting).
Ook is in de Wet inburgering de vrijwillige inburgering geregeld. De bepalingen in de wet over vrijwillige inburgering zijn zoveel mogelijk geformuleerd overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de inburgeringsplichtigen.
Aan gemeenten is in de Wet inburgering een aantal belangrijke taken toebedeeld. Zo dienen inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars in de gemeente goed te worden geïnformeerd over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet.
Daarnaast hebben gemeenten de taak aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars die daarvoor op grond van de wet of het gemeentelijk beleid in aanmerking komen een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening
aan te bieden. Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal. In plaats van een inburgeringsvoorziening mogen gemeenten aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars die een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 volgen of gaan volgen, een taalkennisvoorziening aanbieden.
In de verordening wordt gesproken over ‘voorziening’. Hieronder wordt zowel de inburgeringsvoorziening als de taalkennisvoorziening begrepen.
Ook dienen gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen te handhaven. Zo moet het college een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden. In de wet is het bedrag bepaald dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
Het ligt voor de hand dat het college ook toezicht houdt op de naleving van de overeenkomst die met een vrijwillige inburgeraar wordt aangegaan en zo nodig maatregelen treft.
In verband met deze taken draagt de Wet inburgering gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:
1.De informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars (artikel 8 en
2.Het aanbieden van een voorziening en de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een
voorziening is vastgesteld (artikel 19, lid 5 en artikel 23, lid 3 Wet inburgering).
Het aanbieden van voorzieningen aan inburgeringsplichtigen
Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen. Gemeenten kunnen inburgeringsplichtigen ondersteunen door het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening. Alle inburgeringsplichtigen kunnen in beginsel in aanmerking komen voor een voorziening. Gezien het aantal inburgeringsplichtigen wordt aan alle groepen inburgeringsplichtigen een voorziening aangeboden.
Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en omvat het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen. Een inburgeringsvoorziening kan ook een duale inburgeringsvoorziening zijn. Dit is een inburgeringsvoorziening die met het oog op de actieve deelname van de inburgeringsplichtige aan de Nederlandse samenleving mede voorziet in activiteiten die in samenhang, en ten minste voor een deel gelijktijdig, met het verwerven van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving worden uitgevoerd. Een taalkennisvoorziening is gericht op de verwerving van de kennis van de Nederlands taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 (artikel 19, lid 3 Wet inburgering).
De inburgeringsplichtige is verplicht een eigen bijdrage van € 270,00 te betalen voor de voorziening.
Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een voorziening ook uit maatschappelijke begeleiding (artikel 19, lid 6 Wet inburgering).
De wet draagt de gemeenteraden op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van een voorziening. Ook is hierin vastgelegd over welke onderwerpen in ieder geval regels moeten worden gesteld:
-De procedure die door het college wordt gevolgd voor het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel
19, lid 5, onderdeel a Wet inburgering).
-De criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, lid 5, onder-
-De vaststelling door het college van een passende voorziening, met inbegrip van de totstandkoming en de samen-
stelling van die voorziening (artikel 19, lid 5, onderdeel b Wet inburgering).
-De rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld. Deze regels hebben
in ieder geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in
termijnen (artikel 23, lid 3 Wet inburgering).
Het aanbieden van voorzieningen aan vrijwillige inburgeraars
De bepalingen in de wet over vrijwillige inburgering zijn zoveel mogelijk geformuleerd overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de inburgeringsplichtigen. In artikel 24a van de Wet inburgering wordt geregeld, dat het college aan de vrijwillige inburgeraar een aanbod kan doen voor een (duale) inburgeringsvoorziening die toe leidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I en II, of een taalkennisvoorziening.
Artikel 24d van de wet regelt dat indien een vrijwillige inburgeraar in aanmerking komt voor een voorziening, het college een aanbod doet aan de vrijwillige inburgeraar. Als de vrijwillige inburgeraar het aanbod voor een voorziening aanvaardt, sluit het college met hem een overeenkomst.
De gemeenteraad stelt in een verordening in ieder geval regels over de procedure die het college volgt voor het doen van een aanbod en de criteria die daarbij worden gehanteerd, de wijze waarop met de vrijwillige inburgeraar in overleg wordt getreden om te komen tot een passende voorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 24a, lid 5 Wet inburgering).
Op grond van artikel 24e van de Wet inburgering is de vrijwillige inburgeraar met wie een voorziening is overeen-
gekomen de in artikel 23, lid 2 van de wet vastgestelde eigen bijdrage verschuldigd. Vrijwillige inburgeraars die een gecombineerde voorziening als bedoeld in artikel 24b, lid 1 van de wet moeten volgen, hoeven geen eigen bijdrage te betalen (artikel 24e, lid 3 Wet inburgering).
De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat alle of bepaalde categorieën vrijwillige inburgeraars geen eigen bijdrage hoeven te betalen of een lager bedrag dan het bedrag dat in de wet is vastgelegd (artikel 24e, lid 2).
Artikel 24f van de Wet inburgering draagt gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de informatie-
verstrekking door de gemeente aan vrijwillige inburgeraars ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen, de niet-nakoming van de overeenkomst alsmede het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar.
Het persoonlijk inburgeringsbudget
Op grond van artikel 19, lid 2 en artikel 24a, lid 2 van de Wet inburgering kan het college een (duale) inburgerings-voorziening of taalkennisvoorziening aanbieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget als de inburgeringsplichtige respectievelijk de vrijwillige inburgeraar daarom verzoekt.
Een inburgeringsplichtige of een vrijwillige inburgeraar kan niet zonder meer aanspraak doen op een persoonlijk inburgeringsbudget. Hij dient daartoe een verzoek te doen aan het college. De inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar zal in beginsel zelf op zoek moeten naar een taalaanbieder dat een inburgeringsprogramma kan bieden dat past bij zijn voorkeur en ambities. Het college heeft als taak de inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars bij de vormgeving van hun inburgering en de keuze van een taalaanbieder te begeleiden (artikel 4.27, lid 1 van het Besluit inburgering). De inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar moet een voorstel voor een inburgerings-programma bij het college indienen. Het voorstel van de inburgeringsplichtige of de vrijwillige inburgeraar behoeft
de goedkeuring van het college (artikel 4.27, lid 2 van het Besluit inburgering). Het college beoordeelt het voorstel voor het inburgeringsprogramma of het geschikt is om de betrokkene voor te bereiden op en toe te leiden naar
het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II, en in het geval van een taalkennis-voorziening of deze geschikt is om de betrokkene kennis van de Nederlandse taal te laten verwerven die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2. De taalaanbieder dient te voldoen aan de eisen die in de verordening zijn gesteld.
De inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar krijgt geen geld in handen. Het geld voor het betalen van de voor- ziening gaat rechtstreeks van de gemeente naar de taalaanbieder.
Gemeenten dienen in hun verordening regels op te nemen die betrekking hebben op het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget (artikel 19, lid 5 en artikel 24a, lid 5 Wet inburgering).
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Omwille van de leesbaarheid van de verordening wordt het begrip ‘voorziening’ gebruikt (lid 1, onderdeel c).
Een voorziening kan zowel een (duale) inburgeringsvoorziening als een taalkennisvoorziening inhouden.
Lid 2 geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering,
het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.
Artikel 2. De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars
De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat de gemeente vrij om
zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening wordt georganiseerd. Wel bepalen de artikelen 8 en 24f
van de Wet inburgering dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door
de gemeente aan respectievelijk inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars ter zake van hun rechten en
plichten uit hoofde van deze wet. Ten aanzien van inburgeringsplichtigen dienen ook regels te worden vastgesteld
ter zake van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.
In lid 2 geeft de raad het college de opdracht om (in ieder geval) een aantal middelen te gebruiken om de informatie-verstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars vorm te geven.
De gemeente ontvangt jaarlijks een budget voor inburgering als onderdeel van het Participatiebudget. Het aantal inburgeraars dat zich meldt voor inburgering kan jaarlijks wisselen. Om te voorkomen dat het budget wordt overschreden, is opgenomen dat de gemeente voor bepaalde voorzieningen een budgetplafond kan instellen.
Ook kan het college beperkingen geven aan het aantal inburgeraars dat in aanmerking kan komen voor een voorziening.
Artikel 4. Aanwijzen van de doelgroepen
Het college kan aan alle inburgeringsplichtigen een aanbod doen voor een inburgeringsvoorziening of taalkennis-voorziening (artikel 19, lid 1 Wet inburgering). Het college is echter verplicht een inburgeringsvoorziening of taal-kennisvoorziening aan te bieden aan asielgerechtigden en een inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren.
Op grond van artikel 19, lid 5 onderdeel a van de Wet inburgering moet de gemeenteraad bij verordening regels
stellen met betrekking tot de criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen. Dit artikel vormt de uitwerking van deze verplichting.
Artikel 5. De samenstelling van de voorziening
In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 19, lid 5, onderdeel b Wet inburgering). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden voorziening samen te stellen.
In lid 1 wordt aangegeven op welke wijze het college een passende voorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de passendheid van een voorziening spelen de volgende factoren een rol:
-De kennis van de inburgeringsplichtige van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving en zijn of haar
-De maatschappelijke rol die de inburgeringsplichtige vervult of gaat vervullen in de Nederlandse samenleving.
Daarbij kan worden gedacht aan het verrichten van betaalde arbeid of het opvoeden van kinderen.
-De persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eventuele
zorgtaken die de inburgeringsplichtige moet vervullen.
Voor de mogelijkheden van het aanbieden van duale inburgeringsvoorzieningen wordt verwezen naar de toelichting
De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren is geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.
In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de voorziening daarmee te combineren.
De Wet inburgering (WI) bepaalt dat de voorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (re-integratievoorziening) als een voorziening wordt aangeboden aan een inburgeringsplichtige
die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of -regeling én deze verplicht is arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, lid 1 WI). Het college is verantwoordelijk voor
het aanbieden van de gecombineerde voorziening (artikel 20, lid 2 WI).
Artikel 19, lid 4 van de Wet inburgering draagt het college op om er voor te zorgen dat de voorziening wordt afgestemd op de mogelijkheden van betrokkene tot arbeidsinschakeling. De voorziening dient dus te worden afgestemd op de
re-integratievoorziening. Aangezien de re-integratievoorziening in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond
van socialezekerheidswetten of -regelingen ook door andere partijen dan het college wordt verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of -regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 WI).
Hierin zijn de bijkomende faciliteiten geregeld, die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan opnemen. In de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toe leidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en het eenmaal kosteloos afleggen van het desbetreffende examen (artikel 19, lid 3 WI).
Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- én nieuwkomers) maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de voorziening (artikel 19, lid 6 WI). Wat betreft de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de voorziening voor inburgeringsplichtigen kan opnemen, kan worden gedacht aan trajectbegeleiding of het (periodiek) houden van voortgangsgesprekken met de inburgeringsplichtigen. Ook kan worden gedacht aan een uitbreiding van de opleiding, bijvoorbeeld in de vorm van een maatschappelijke stage of een aparte module die gericht is op het verwerven van kennis van de Nederlandse samenleving.
Trajectbegeleiding en het houden van voortgangsgesprekken zullen vooral van belang zijn bij inburgeringsplichtigen die geen voorziening in combinatie met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling krijgen. Bij voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling vormen dergelijke faciliteiten reeds een vast onderdeel.
Ten overvloede wordt gewezen op het feit dat het inburgeringsexamen ook een praktijkgericht deel omvat, waarin de praktische (taal)vaardigheden worden getoetst. Het is vanzelfsprekend dat bij de samenstelling van de voorziening ook rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van deze vaardigheden. Daarbij zal de inzet van duale trajecten een belangrijke rol vervullen.
Artikel 6. De procedure van het doen van een aanbod
Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.
In lid 1 van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een voorziening aan de inburgeringsplichtige op schriftelijke wijze doet en dat het aanbod persoonlijk wordt overhandigd. Zo kan er geen onduidelijkheid ontstaan over het feit dat het college de inburgeringsplichtige een aanbod heeft gedaan.
Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (lid 2). Hierdoor kan
de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot het vaststellen van
de voorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (lid 4).
De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt of weigert, hij
dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt (lid 3). In de praktijk gebeurt dit door het laten ondertekenen door de inburgeringsplichtige van een verklaring die door de gemeente is opgesteld.
Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeringsplichtige aan de gemeente meldt dat hij wel een voorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente.
Als de gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moeten aanpassen.
Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Indien de inburgeringsplichtige het aanbod weigert,
zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen. Gaat het om een oudkomer, dan is er geen termijn vastgesteld waarbinnen de desbetreffende persoon het inburgeringsexamen moet hebben behaald. Het college neemt in een dergelijke situatie een handhavingsbeschikking, zijnde een besluit op grond van artikel 26 van de Wet inburgering waarmee de termijn van start gaat waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moeten hebben behaald (3½ jaar na aanvang van deze termijn).
Artikel 7. De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget
Op grond van artikel 19, lid 2 van de Wet inburgering (WI) kan het college de voorziening aanbieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget als de inburgeringsplichtige daarom verzoekt. Op grond van lid 5 van voormeld artikel moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen over de procedure die door het college wordt gevolgd
bij het behandelen van verzoeken om een persoonlijk inburgeringsbudget en de criteria die worden gehanteerd bij
het toekennen van een persoonlijk inburgeringsbudget.
In lid 1 is vastgelegd op welke wijze verzoeken van inburgeringsplichtigen om een persoonlijk inburgeringsbudget worden behandeld. Op grond van artikel 4.27, lid 1 van het Besluit inburgering begeleidt het college de inburgerings- plichtige bij de vormgeving van zijn inburgering en de keuze van een taalaanbieder.
Op grond van artikel 4.27, lid 2 van het Besluit inburgering moet het college het voorstel van de inburgeringsplichtige voor het volgen van een inburgeringsprogramma of taalkennisvoorziening goedkeuren. Dit voorstel zal in de praktijk worden opgesteld door de taalaanbieder. Lid 2 en lid 3 van genoemd artikel leggen de twee criteria vast aan de hand waarvan het college het voorstel voor het volgen van respectievelijk een inburgeringsprogramma en een taalkennis-voorziening goedkeurt.
De eerste eis is dat het inburgeringsprogramma naar het oordeel van het college passend is om de inburgerings-plichtige voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede
taal I of II. De taalkennisvoorziening dient gericht te zijn op de verwerving van de kennis van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een beroepsopleiding (MBO 1 en 2).
Het tweede vereiste is dat het inburgeringsprogramma of de taalkennisvoorziening wordt verzorgd door een taalaanbieder die voldoet aan de eis of de eisen die de verordening aan taalaanbieders stelt.
Artikel 4.27, lid 3 van het Besluit inburgering bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening bepaalt wie met de taal-
aanbieder een overeenkomst met betrekking tot de inburgering van de inburgeringsplichtige sluit. Dit kan de inburgeringsplichtige zijn, het college,het college en de inburgeringsplichtige, een andere partij of een combinatie van de hiervoor genoemde partijen gezamenlijk. Het is van belang de partijen in de verordening niet te eng te definiëren. Dat is bijvoorbeeld van belang, indien de gemeente samen met werkgevers inburgering op de werkvloer organiseert of wil gaan organiseren.
Artikel 8. De inning van de eigen bijdrage
In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, lid 3 Wet inburgering). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270.
In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige het recht heeft de eigen bijdrage in
een aantal termijnen te betalen. Artikel 24, lid 1 van de Wet inburgering maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk, dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot vaststelling van de voorziening.
Als de inburgeringsplichtige een uitkering van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) ontvangt,
kan het college het UWV verzoeken de eigen bijdrage te verrekenen met of in te houden op de uitkering van het UWV (artikel 24, lid 2 Wet inburgering). In dit geval int het UWV de eigen bijdrage ten behoeve van de gemeente. Deze wijze van verrekening geschiedt door het UWV en wordt daarom niet in deze verordening geregeld.
Artikel 9. Opleggen van verplichtingen
Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, lid 3 van de Wet inburgering dat bepaalt, dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een voorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot vaststelling van de voorziening deze verplichtingen vast.
Artikel 10. De inhoud van de beschikking
Het besluit tot het vaststellen van een voorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.
In de beschikking zullen de toegekende voorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgerings- plichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn mede-
werking te verlenen aan de uitvoering van de voorziening (artikel 23, lid 1 Wet inburgering). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.
De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet. Deze termijn is 3½ jaar (artikel 7, lid 1 Wet inburgering). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c).
Onderdeel d bepaalt dat in de beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit
is geregeld in artikel 8 van de verordening.
Onderdeel e heeft betrekking op beschikkingen voor inburgeringsplichtige oudkomers. Indien het college een voorziening vaststelt voor een oudkomer, moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, lid 2 juncto artikel 26 Wet inburgering). Binnen 3½ jaar ná deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald. Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan (en bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum waarop de voorziening van start gaat). De precieze datum waarop de voorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het moment dat deze wordt toegekend. Bovendien past het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de inburgerings-plicht, onafhankelijk van het moment waarop met de voorziening kan worden begonnen, bij het uitgangspunt van de wet dat de betreffende persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor voldoen aan de inburgeringsplicht.
Artikel 11. De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen
Artikel 35 van de Wet inburgering draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boetes
vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kunnen worden opgelegd. In artikel 34 van de wet zijn voor
de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boetes vastgelegd.
De boetebedragen in de verordening zijn maximum bedragen en géén gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan
de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zonodig rekening houden met
de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 5:46, lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht). Deze bepaling brengt met zich mee, dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan, welke boete passend is gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.
Bij een gecombineerde reïntegratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijv. het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, lid 2 Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete en maatregel op grond van een andere socialezekerheidswet of regeling. Artikel 37 van de Wet inburgering bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete mag opleggen.
Artikel 12. Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding
Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 11 mogelijk is.
Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich wel binnen een bepaalde tijdspanne voordoen, bijvoorbeeld 12 maanden. Gemeenten kunnen een kortere of langere termijn vaststellen.
Artikel 34, onderdeel d van de Wet inburgering biedt de mogelijkheid voor gemeenten om de bestuurlijke boete te verhogen van maximaal € 500 naar maximaal € 1000 in het geval dat de inburgeringsplichtige bij herhaling niet voldoet aan de verplichting binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen te behalen.
Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, legt
het college hem een bestuurlijke boete op. De maximumboete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 11,
lid 3 van de verordening. Op grond van artikel 32 van de Wet inburgering moet het college in de boetebeschikking
een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen.
Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt lid 3 het mogelijk dat het college een hogere boete vaststelt. Het wettelijk maximum bedraagt € 1000 (artikel 34, onderdeel d, Wet inburgeringI). Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen. Verdere verhoging naar meer dan € 1.000 is niet mogelijk.
De artikelen 11 en 12 bieden in de vorm van het vaststellen van maximumbedragen het kader voor het college bij
het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boetes in individuele gevallen.
Artikel 13. Aanwijzen van de doelgroepen
In dit artikel worden de criteria genoemd op grond waarvan het college categorieën vrijwillige inburgeraars kan aanwijzen die bij voorrang in aanmerking komen voor een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening. Het ligt voor de hand om bij vrijwillige inburgeraars dezelfde criteria te hanteren als bij inburgeringsplichtigen (artikel 4 van
Artikel 17. De inning van de eigen bijdrage
Op grond van artikel 24e van de Wet inburgering is de vrijwillige inburgeraar met wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is overeengekomen een eigen bijdrage verschuldigd. De hoogte van deze bijdrage is geregeld
in artikel 23, lid 2 van de Wet inburgering. Artikel 24f bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels moet stellen over de eventuele inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen.
In de verordening wordt bij het opleggen van de eigen bijdrage geen onderscheid gemaakt tussen inburgerings-plichtigen en vrijwillige inburgeraars.
Artikel 18. Opleggen van verplichtingen
In dit artikel zijn de verplichtingen voor een vrijwillige inburgeraar neergelegd, die het college kan opnemen in de overeenkomst met een vrijwillige inburgeraar. Het gaat om dezelfde verplichtingen als die bij een voorziening voor
een inburgeringsplichtige (zie artikel 9 van de verordening).
Artikel 19. De inhoud van de overeenkomst
De overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar over het toekennen van een voorziening bevat dezelfde onderwerpen als de beschikking tot het vaststellen van een voorziening voor een inburgeringsplichtige.
Artikel 20. Sancties bij niet-nakoming van de overeenkomst
Op grond van artikel 24f van de Wet inburgering moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen over de niet-nakoming van de overeenkomst. In dit artikel van de verordening worden sancties vastgelegd, die het college kan toepassen als de vrijwillige inburgeraar de verplichtingen die zijn neergelegd in de overeenkomst, niet nakomt.
Artikel 21. Het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar
Artikel 24f van de Wet inburgering draagt de gemeenteraad op om bij verordening regels te stellen over het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar. Dit artikel van de verordening is een uitwerking van deze verplichting.
Dit artikel is gelijk aan artikel 27 van de wet, waarin is geregeld op welke wijze het college de identiteit van een inburgeringsplichtige vaststelt.