Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Amstelveen

Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 1998

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAmstelveen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 1998
CiteertitelVerordening parkeerbelastingen gemeente Amstelveen 1998
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening inzake betaald parkeren in de gemeente Amstelveen 1991, vastgesteld bij raadsbesluit van 19 juni 1991.

Het verlaagde tarief voor de bezoekersvergunning 2011 ad 75 euro (art. 2 lid 2 onder D) treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2011

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 216, 225 en 235

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201201-11-201219e wijziging: gewijzigd tarieventabel

09-11-2011

Gemeenteblad, Officiële bekendmakingen, 2011, week 49, blz. 3

11-61
02-04-201101-01-201218e wijziging: gewijzigd tarieventabel

23-03-2011

Gemeenteblad, Officiële bekendmakingen, 2011, week 13, blz. 2

10-14
25-12-201001-11-201217e wijziging: gewijzigd tarieventabel

10-11-2010

Gemeenteblad, Officiële bekendmakingen, 2010, week 51, blz. 3

10-73
25-12-201016e wijziging: art. 5 lid 1 en art. 8

10-11-2010

Gemeenteblad, Officiële bekendmakingen, 2010, week 51, blz. 3

10-68
12-12-200915e wijziging: art. 8

11-11-2009

Gemeenteblad, Officiële bekendmakingen, 2009, week 50, blz. 3

09-07
22-11-200814e wijziging: art. 8 en de tarieventabel

05-11-2008

Amstelveens Weekblad d.d. 19-11-2008

08-09
01-12-200713e wijziging: art. 8

01-11-2007

Amstelveens Weekblad d.d. 28-11-2007

07-85
01-01-200712e wijziging: art. 8

09-11-2006

Amstelveens Weekblad d.d. 13-12-2006

06-80
15-06-200611e wijziging i.v.m. de Wet dualisering gemeentebestuur

31-05-2006

Amstelveens Weekblad d.d. 14-06-2006

06-49
01-01-200610e wijziging: art. 8 en de tarieventabel

10-11-2005

Amstelveens Weekblad d.d. 23-11-2005

05-79
01-01-20059e wijziging: art. 8

04-11-2004

Amstelveens Weekblad d.d. 22-12-2004

04-05
01-01-20048e wijziging: art. 8 en de tarieventabel

06-11-2003

Amstelveens Weekblad d.d. 17-12-2003

03-95
01-01-20037e wijziging: art. 8 en de tarieventabel

17-12-2002

Amstelveens Weekblad d.d. 24-12-2002

02-14
01-10-20026e wijziging: de tarieventabel

28-08-2002

Amstelveens Weekblad d.d. 04-09-2002

02-10
01-01-20025e wijziging: art. 8 en de tarieventabel

19-12-2001

Onbekend

01-11
01-09-20014e wijziging: de tarieventabel

11-07-2001

Onbekend

01-54
28-02-20013e wijziging: art. 8 en de tarieventabel

21-02-2001

Amstelveens Weekblad d.d. 28-02-2001

01-10
01-01-20002e wijziging: art. 8 en de tarieventabel

22-12-1999

Amstelveens Weekblad d.d. 29-12-1999

99-08
27-02-19991e wijziging: art. 8

17-02-1999

Amstelveens Weekblad d.d. 24-02-1999

99-06
26-09-1998Nieuwe regeling

09-09-1998

Amstelveens Weekblad d.d. 23 september 1998

98-07

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 1998

 

 

Artikel 1 Begripsomschrijving

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • b.

    houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (Staatsblad 1994, nummer 475) aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;

  • c.

    parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeermeters en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • d.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 onderdeel z van het RVV 1990, alsmede brommobielen, met uitzondering van motorvoertuigen met minder dan vier wielen;

  • e.

    brommobiel: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onderdeel ia van het RVV 1990.

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam “parkeerbelastingen” worden de volgende belastingen geheven:

  • a.

    een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

  • b.

    een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd.

  • 2.

    Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt:

    • a.

      degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen vol doen;

    • b.

      zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 2, onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het motorvoertuig, met dien verstande dat:

      1. indien een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het voertuig was, niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd;

      2. Indien blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd.

  • 3.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a wordt niet geheven van degene die op de voet van het tweede lid, onderdeel b als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, indien deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig heeft gebruik gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.

  • 4.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd.

Artikel 4 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak

De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.

Artikel 5 Ontstaan van de belastingschuld

  • 1.

    De belasting bedoel in artikel 2, onderdeel a is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren. Als voldoening op aangifte wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften.

  • 2.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b is verschuldigd op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.

Artikel 6 Wijze van heffing en termijn van betaling

  • 1.

    De belasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel a wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren.

  • 2.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.

  • 3.

    Een naheffingsaanslag moet terstond worden betaald.

Artikel 7 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen

De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college bij openbaar te maken besluit.

Artikel 8 Kosten

De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a bedragen € 54,00.

Artikel 9 Kwijtschelding

Bij de invordering van deze belasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 10

Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de parkeerbelastingen.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De “Verordening inzake betaald parkeren in de gemeente Amstelveen 1991”, vastgesteld bij raadsbesluit van 19 juni 1991 en goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 15 augustus 1991, nummer 91007218, sindsdien gewijzigd, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de derde dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 oktober 1998.

  • 4.

    Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening parkeerbelastingen gemeente Amstelveen 1998”.

     

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 9 september 1998.

TARIEVENTABEL ALS BEDOELD IN ARTIKEL 4 VAN DE VERORDENING PARKEERBELASTINGEN GEMEENTE AMSTELVEEN 1998

  • 1.

    het tarief voor het parkeren bij parkeerapparatuur als bedoeld in artikel 2, onder 1 van de Parkeerverordening Amstelveen 1998 bedraagt:

    • -

      in gebied A, te weten het gebied dat wordt begrensd door de Keizer Karelweg, de mr. G.Groen van Prinstererlaan, de Beneluxbaan en de Burgemeester van Sonweg: € 1,00 per 30 minuten;

    • -

      in gebied B, te weten de buiten gebied A gelegen gedeelten van Amstelveen binnen de bebouwde kom ingevolge de Wegenverkeerswet 1994: € 1,05 per uur;

  • 2.

    het tarief voor een parkeervergunning als bedoeld in artikel 2, onder b van de Verordening parkeerbelastingen Amstelveen 1998 bedraagt:

     

    Voor een bewonersvergunning als bedoeld in artikel 2, lid 2, onder A van de Parkeerverordening Amstelveen 1998:

    • -

      voor de eerste vergunning € 100,00 per jaar of een gedeelte daarvan;

    • -

      voor de tweede vergunning € 160,00 per jaar of een gedeelte daarvan;

      Voor een bedrijfsvergunning als bedoeld in artikel 2, lid 2, onder B.I.a van de Parkeerverordening Amstelveen 1998:

    • -

      in zone A:

    • -

      voor een vergunning geldig van maandag tot en met vrijdag van 09.00 uur tot 18.00 uur € 360,00 per jaar of een gedeelte daarvan;

    • -

      voor een vergunning geldig van maandag tot en met zaterdag van 09.00 uur tot 18.00 uur en op koopavonden en koopzondagen € 480,00 per jaar of een gedeelte daarvan;

    • -

      in zone B € 240,00 per jaar of een gedeelte daarvan;

       

      Voor een bedrijfsvergunning als bedoeld in artikel 2, lid 2, onder B.l.b van de Parkeerverordening Amstelveen 1998:

    • -

      € 120,00 per jaar of een gedeelte daarvan (jaarvergunning);

    • -

      € 14,40 per kalendermaand of een gedeelte daarvan (maandvergunning);

       

      Voor een dienstenvergunning als bedoeld in artikel 2, lid 2, onder C van de Parkeerverordening Amstelveen 1998: € 120,00 per jaar of een gedeelte daarvan;

       

      Voor een bezoekersvergunning als bedoeld in artikel 2, lid 2, onder D van de Parkeerverordening Amstelveen 1998: € 75,00 per jaar of een gedeelte daarvan;

       

      Voor een autodatevergunning als bedoeld in artikel 2, lid 2, onder E van de Parkeerverordening Amstelveen 1998: € 100,00 of een gedeelte daarvan.

TOELICHTING BEHORENDE BIJ DE VERORDENING OP DE HEFFING EN INVORDERING VAN PARKEERBELASTINGEN 1998

Uit het oogpunt van overzichtelijkheid is gekozen de fiscaal technische aspecten van de parkeerverordening vast te leggen in een aparte belastingverordening. Dit systeem wordt ook aangeraden door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, welke een model heeft vastgesteld in overleg met de wetgever. Deze verordening is gebaseerd op dit model. De opsplitsing vergroot de werkbaarheid van beide verordeningen.

Met het vaststellen van deze verordening wordt het bestaande parkeerareaal op zichzelf niet gefiscaliseerd. Hiervoor is een apart besluit van het college noodzakelijk. In dit besluit bepaalt het college, op grond van artikel 7 van deze verordening, de plaats, tijd en wijze van fiscaal betaald parkeren. Tot die tijd blijft de bestaande aanwijzing van de parkeerplaatsen van kracht.

 

Terminologie

In de verordening is, als het gaat over bestuursbevoegdheid, gesproken over het college. Gaat het over de uitvoering dan zijn de bevoegdheden als gevolg van de inwerkingtreding van de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht per 1 januari 1998 de facto een bevoegdheid van de heffingsambtenaar als bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet.

 

Artikel 1

In artikel 1 hebben de begripsomschrijvingen een plaats gevonden. Die zijn in deze verordening belangrijker dan in sommige andere verordeningen. Met name omdat het gaat om een zeer nauwkeurige omschrijving van de gehanteerde begrippen in de rest van de verordening. Zo is betrekkelijk uitvoerig gedefinieerd wat wordt verstaan onder het parkeren van een voertuig. Deze uitvoerige omschrijving is ook terug te vinden bij de definitie van het begrip houder. Voor de houder van een voertuig wordt gekeken naar degene die naar de omstandigheden beoordeeld als houder van het voertuig moet worden beschouwd. Alleen voor de houders van motorvoertuigen die zijn ingeschreven in het kentekenregister wordt gekeken naar degene op wiens naam het voor dat voertuig afgegeven kenteken ten tijde van het parkeren was ingeschreven. In deze verordening wordt een brommobiel met een motorvoertuig gelijkgesteld.

Voor het parkeren van andere voorwerpen dan voertuigen komt de heffing van parkeerbelasting niet aan de orde.

Voorts is in dit artikel gedefinieerd, wat onder parkeerapparatuur moet worden verstaan.

Van parkeren is volgens de jurisprudentie geen sprake gedurende de tijd dat het voertuig nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk laden of lossen van zaken en/of het onmiddellijk in- en uitstappen van personen.

 

Artikel 2

In artikel 2 is omschreven welke parkeerbelastingen geheven kunnen worden. Het gaat dan om de belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bepaalde aangewezen plaats (bedoeld is bij parkeerapparatuur) en om een belasting ter zake van het vergunningparkeren. Een ontheffing om bij parkeerapparatuur te mogen staan zonder dat voor de duur van het parkeren wordt betaald wordt als vergunning aangemerkt.

 

Artikel 3

In artikel 3 is vastgelegd wie belastingplichtige is voor de belastingen die zijn genoemd in artikel 2, onderdelen a en b. Hoofdregel is dat de belasting die wordt genoemd onder a. wordt geheven van degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd. De belasting genoemd onder b. wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd.

In het tamelijk belangrijke tweede en derde lid van artikel 3 wordt aangegeven wie respectievelijk als degene die het voertuig heeft geparkeerd mede wordt aangemerkt, dan wel in het derde lid van wie de belasting niet wordt geheven. Als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd wordt tevens aangemerkt degene die de belasting voldoet. Dat is dus degene die geld werpt in de apparatuur, dan wel degene die na de eerste aanmaning te kennen geeft of te kennen heeft gegeven de belasting te willen voldoen. Deze regeling is getroffen om te voorkomen dat achteraf het geld kan worden teruggevorderd met een beroep op onverplichte betaling. Zolang de belasting niet is voldaan is de houder van het motorvoertuig tevens aangemerkt als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd. De houder is dan weer degene waarvan het kenteken staat ingeschreven in het kentekenregister.

Een uitzondering op het aanmerken van de houder als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd is te vinden in het tweede lid, onderdeel b. Als namelijk een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit kan blijken (en dat is een zware vorm van bewijs) wie ten tijde van het parkeren de huurder van het motorvoertuig was, dan wordt niet de houder maar de huurder aangemerkt als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd. Een tweede uitzondering is indien blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven. Dan wordt die ander als degene die het voertuig heeft geparkeerd aangemerkt. Dit kan bijvoorbeeld blijken indien de houder een zogenaamd vrijwaringsbewijs overlegt.

In het derde lid is de uitzondering geregeld op de ficties die in het tweede lid zijn opgeschreven. Iemand kan niet worden aangemerkt als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd indien hij aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het motorvoertuig gebruik heeft gemaakt. Er moet wel aannemelijk worden gemaakt dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen. Bedoeling van de regeling is dat de houder niet als parkeerder wordt aangemerkt indien er met zijn motorvoertuig joyriding heeft plaatsgevonden of als het motorvoertuig op het moment van constateren als gestolen geregistreerd staat.

 

Artikel 4

In artikel 4 wordt voor het tarief, het tijdvak en de maatstaf van heffing verwezen naar een bij de verordening behorende tarieventabel. Omdat gekozen is voor fiscaalrechtelijke afhandeling wordt in de gebieden waar fiscaalrechtelijk wordt afgedaan geheven bij wege van “voldoen op aangifte” (zie artikel 6).

Ingevolge artikel 219, tweede lid van de Gemeentewet kunnen de gemeentelijke belastingen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk kan worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. Het te heffen bedrag mag dus uitdrukkelijk niet afhankelijk zijn van inkomen, winst en vermogen. Hiermee is tot uitdrukking gebracht dat belastingen niet naar draagkracht geheven mogen worden. Het is gemeenten niet toegestaan om met hun belastingheffing inkomensbeleid te voeren.

Verder kan het bepaalde in een bijzondere wet of in de paragrafen 2 en 3 van hoofdstuk XV van de Gemeentewet aan de vrijheid tot het vaststellen van heffingsmaatstaven beperkingen stellen. Dit is bij de parkeerbelastingen het geval. In artikel 225, achtste lid van de Gemeentewet is opgenomen dat het tarief afhankelijk kan worden gesteld van de parkeerduur, de parkeertijd, de ingenomen oppervlakte en de ligging van terreinen of weggedeelten.

 

Artikel 5

In artikel 5 is geregeld op welk tijdstip de belastingschuld ontstaat. Voor de belasting genoemd in artikel 2, onderdeel a. is geregeld dat deze is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren. De belasting genoemd in artikel 2, onderdeel b. is verschuldigd bij de aanvang van het heffingstijdvak waarover de belasting wordt geheven. Dit is gedaan om ook in geval van een doorlopende vergunning steeds de belastingschuld te laten ontstaan bij de aanvang van een nieuw tijdvak.

 

Artikel 6

In artikel 6 hebben de wijze van heffing en de betalingstermijn een plaats gevonden. Op grond van de wettelijke regeling wordt de belasting genoemd in artikel 2, onderdeel a. aangemerkt als geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet de belasting worden betaald bij de aanvang van het parkeren. Als geen voldoening op aangifte heeft plaatsgevonden kan een naheffingsaanslag worden opgelegd.

De belasting genoemd in artikel 2, onderdeel b. wordt geheven ter zake van het gebruik van de weg. De belasting wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald voordat het gebruik van de weg een aanvang neemt. Als geen voldoening op aangifte heeft plaatsgevonden kan een naheffingsaanslag worden opgelegd. In die situatie vindt het traject zoals dat is vastgelegd in de artikelen 234 en 235 van de Gemeentewet toepassing. Een naheffingsaanslag moet ingevolge het derde lid terstond worden betaald.

Het parkeren zonder vergunning op plaatsen waar dat alleen met een vergunning mag is een overtreding. In dat geval zal er geen naheffingsaanslag kunnen worden opgelegd, tenzij in hetzelfde gebied ook het parkeren met parkeerapparatuur wordt gereguleerd, alsdan valt het onder het fiscale regime. Is dat laatste niet het geval, dan moet het parkeren zonder vergunning op een vergunningplaats gezien worden als een overtreding. Deze zal in beginsel strafrechtelijk worden afgehandeld.

 

Artikel 7

In artikel 7 is opgenomen dat het college de bevoegdheid heeft om aan te wijzen de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van belasting mag worden geparkeerd. Op grond van artikel 225 van de Gemeentewet moet de verordening namelijk een regeling bevatten in welke gevallen het college die aanwijzing kan doen. Het college kan niet volstaan met het aanwijzen van de parkeerapparatuurplaatsen, maar moet in het openbaar te maken besluit ook aangeven de tijd dat het betaald parkeren voor de verschillende parkeerplaatsen geldt en de wijze waarop tegen betaling geparkeerd mag worden (bijvoorbeeld dat een kaartje zichtbaar achter de voorruit moet liggen). Niet voldoende is dat dit op de parkeerapparatuur zelf staat. Ontbreekt een dergelijk besluit van het college dan kan de naheffingsaanslag ingevolge de jurisprudentie niet in stand blijven.

De aanwijzingsbevoegdheid kan niet zover gaan dat ook het gebied waar welke wijze van heffing van toepassing is door het college kan geschieden. Dit dient te worden geregeld in de tarieventabel en de bij de tabel behorende kaart.

 

Artikel 8

In artikel 9 hebben de kosten van de naheffingsaanslag een plaats gekregen. De hoogte hiervan moet worden bepaald met inachtneming van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen, alwaar het tarief voor de naheffingsaanslag is bepaald op een bedrag van € 54,00.

 

Artikel 9

Op grond van artikel 255 van de Gemeentewet volgen gemeenten het kwijtscheldingsbeleid van de rijksoverheid zoals dat is geregeld in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet (Staatscourant. 1990, nummer 103). Indien in de desbetreffende heffingsverordeningen niets wordt geregeld met betrekking tot kwijtschelding geldt deze ministeriële regeling automatisch voor alle gemeentelijke belastingen. Artikel 255 van de Gemeentewet biedt echter de mogelijkheid om van de ministeriële regeling af te wijken en te bepalen dat voor een belasting geen kwijtschelding wordt verleend. Voor dit laatste is gekozen alleen al omdat het verlenen van kwijtschelding vanwege de heffing bij wege van voldoening op aangifte uitvoeringstechnisch moeilijk is. Ook onder het regime van de huidige parkeergeldverordening werd geen kwijtschelding verleend. Wij hebben geen aanleiding gevonden om het huidige beleid ter zake te wijzigen.

 

Artikel 10

Dit artikel maakt het ons mogelijk om nadere (beleids)regels ter zake van de heffing en invordering van de parkeerbelastingen vast te stellen, en is het gevolg van de per 1januari 1998 in werking getreden derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht.

 

Artikel 11

De Gemeentewet schrijft voor dat in de verordening moet worden opgenomen het tijdstip van ingang van de heffing. Door dit artikel is daarmee aan deze eis voldaan.

In het eerste lid wordt geregeld dat de oude verordening wordt ingetrokken. Er wordt voorkomen dat er een vacuüm ontstaat, doordat is bepaald dat zij met betrekking tot de heffing van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor de datum van intrekken hebben voldaan.

Ingevolge artikel 139 van de Gemeentewet moeten besluiten tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van belastingverordeningen worden bekendgemaakt. Het niet voldoen aan de bekendmakingsplicht kan leiden tot onverbindendheid van de belastingverordening.

Op grond van artikel 142 van de Gemeentewet treedt het bekend gemaakte besluit in werking met ingang van de derde dag na de dag van bekendmaking.

Aangezien de heffing van parkeerbelastingen geschiedt over een door de raad te bepalen belastingtijdvak is in het tweede lid geen datum genoemd. Bij deze werkwijze treedt ook het eerste lid pas in werking op het moment dat in het tweede lid is genoemd.