Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Kerkrade

Algemene plaatselijke verordening Kerkrade 2001

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieKerkrade
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene plaatselijke verordening Kerkrade 2001
CiteertitelAlgemene plaatselijke verordening Kerkrade 2001
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Algemene plaatselijke verordening Kerkrade van 27 mei 1992.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, artikel 149, 149a en 151a

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1. Beleidsregel ontheffing inrichtingseisen (alcoholvrije) horeca-bedrijven

2. Beleidsregels inboedels op straat bij woningontruiming

3. Beleidsregel sluitingsuur horeca-inrichting

4. Beleidsregel sluitingstijden seksinrichtingen

5. Beleidsregel handhaving horeca-aangelegenheden

6. Beleidsregel verwijdering voertuigwrakken van de weg

7. Diverse aanwijzingsbesluiten

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

05-04-200126-05-2011Nieuwe regeling

28-03-2001

Zuid-Limburger 04-04-2001

2001, nr. 62

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening Kerkrade 2001

De raad van de gemeente Kerkrade;

gelezen het voorstel van het college, nr. 62

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

gezien het advies van de raadscommissie;

overwegende dat het aanbeveling verdient regels te stellen ter handhaving van de openbare orde;

B E S L U I T:

vast te stellen de volgende Algemene plaatselijke verordening.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • a.weg:

    1. weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

    2. de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

    3. de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

    4. andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten;

     

  • b. openbaar water: alle wateren die - al dan niet met enige beperking- voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.

     

  • c. bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan Gedeputeerde Staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet, bij hun besluit van 28 juni 1988.

     

  • d. rechthebbende: een ieder, die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht of daarover enige feitelijke zeggenschap uitoefent.

     

    e. voertuigen: alle voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder a en onder a I (aa el) van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:

    a. treinen en trams;

    b. kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen;

     

    f. vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen;

     

  • g. bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

     

    h. gebouw: elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

     

    i. vee: eenhoevige dieren, herkauwende dieren en varkens;

     

    j. pluimvee: klein- en pluimvee, eenden en ganzen;

     

  • k. handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

     

    l. terras: een met het oog op de bedrijfsmatige verstrekking van ter plaatse te nuttigen etenswaren en/of drank geordende verzameling tafels en stoelen of banken dan wel andere voorwerpen geschikt om op en aan plaats te nemen.

Artikel 1:2 Beslissingstermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

Artikel 1:3 Te late indiening aanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2.

    Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

Voor zover sprake is van termijnen in uren, bepaald door terug rekening van een tijdstip of gebeurtenis, en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

Hoofdstuk 2. Openbare orde

Afdeling 1. Orde en veiligheid op de weg

 

Paragraaf 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1. Samenscholing en ongeregeldheden
  • 1.

    Het is verboden op de weg deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2.

    Eenieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door die ambtenaar aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten wanneer deze door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten, als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Paragraaf 2. Optochten en betoging

Artikel 2:1.2.1 Optocht

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.3 op de weg te doen plaatsvinden;

  • 2.

    De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    a. de openbare orde;

    b. het voorkomen of beperken van overlast;

    c. de verkeersveiligheid van personen of goederen;

    d. de zedelijkheid of gezondheid.

Artikel 2.1.2.2 Verboden optocht

Vervallen

Artikel 2.1.2.3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 7 maal 24 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen in artikel 2.1.2.5 eerste lid, hierover is bepaald.

  • 2.

    Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2.1.2.4 Afwijking termijn

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.3, eerste lid, genoemde termijn verkorten en een mondeling kennisgeving ontvankelijk verklaren.

Artikel 2.1.2.5 Te verstrekken gegevens

  • 1.

    Bij de kennisgeving kan de burgemeester een opgave verlangen van:

    a. naam en adres van degene die de betoging houdt;

    b. het doel van de betoging;

    c. de datum waarop de of betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    d. de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    e. voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    f. maatregelen, die degene die de betoging houdt, zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 2.

    Degene, die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

Paragraaf 3. Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.1.3.1. Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

  • 2.

    Het college kan de werking van het in het eerste lid gestelde verbod beperken tot in de openbare kennisgeving aan te duiden dagen en uren.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor het staatsbedrijf der posterijen, telegrafie en telefonie en voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van de in het eerste lid bedoelde gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Paragraaf 4. Vertoningen op de weg

Artikel 2.1.4.1. Feest, muziek en wedstrijd e.d.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester op of aan de weg:

    a. een vertoning voor het publiek te geven, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.3.;

    b. op enige wijze voor publiek muziek ten gehore brengen;

    c. een feest of een wedstrijd te geven of te houden.

  • 2.

    Het in artikel 2.1.2.1, tweede lid, bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Het in het eerste lid, onder c, bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 Wegenverkeerswet 1994 of artikel 5.4.1.

Artikel 2.1.4.2 Dienstverlening

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg op te treden als dienstverlener (bijv. gids, bewaker of reiniger van voertuigen, glazenwasser, scharensliep) of zijn diensten als zodanig aan te bieden;

  • 2.

    Het in artikel 2.1.2.1, tweede lid, bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.1. 4.2a Straatartiest

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van het publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar of filmoperateur op te treden op of aan de door de burgemeester aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

  • 2.

    De burgemeester kan de werking van de in het eerste lid gestelde verbod beperken tot in de openbare kennisgeving aan te duiden dagen en uren.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2.1.4.3 Bedelarij

Het is verboden op of aan de weg of in de nabijheid van een openbaar gebouw of op enige voor het publiek toegankelijke plaats post te vatten of zich daar op te houden met kennelijk doel onderdak of steun af te dwingen.

Artikel 2.1.4.4 Vermomming

Ieder, die zich gemaskerd, vermomd of op andere wijze onherkenbaar, op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats bevindt, is op eerste vordering van een politie-ambtenaar verplicht zich onmiddellijk van zijn masker te ontdoen of zich op andere wijze duidelijk herkenbaar te maken.

Paragraaf 5. Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de bestemming daarvan.

  • 2.

    Het in eerste lid bepaalde is niet van toepassing op:

    a. vlaggen, wimpels en vlaggenstokken, indien zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

    b. zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:

    - geen onderdeel zich minder dan (2,2) meter boven dat gedeelte bevindt;

    - geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan (0,5) meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt en geen onderdeel verder dan (1,5) meter buiten de opgaande gevel reikt.

    c. de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden en lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

    d. voertuigen;

    e. voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    f. benzinepompen als bedoeld in artikel 2.1.6.14 en standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3;

    g. evenementen als bedoeld in artikel 2.2.1;

    h. terrassen als bedoeld in artikel 2.3.1.7.

  • 3.

    Het is verboden op, in, over of boven de weg voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard, te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 4.

    Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 5.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg, of om andere redenen in het belang van de openbare orde, waaronder zorg voor uiterlijk aanzien van de weg en bescherming van het leefmilieu;

    b. Indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 6.

    a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het provinciaal wegenreglement Limburg.

    b. De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

    c. De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken.

    d. De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet- openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

  • 3.

    Het in eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op wegen welke door het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap ter uitvoering van zijn/haar publiekrechtelijke taak worden aangelegd.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien in het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Wegverordening van de provincie Limburg van 16 februari 1990 of de Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde telecommunicatieverordening.

  • 5.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor het leggen, omleggen, vernieuwen, herstellen en verwijderen van kabels en buizen met toebehoren in wegen door een bedrijf dat zich in het kader van de openbare voorzieningen bezighoudt met de levering van gas, elektriciteit, water en/of warmte.

Artikel 2.1.5.3 Maken en veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college:

    a. een uitweg te maken naar de weg;

    b. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg; c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3.

    Een vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    a. de bruikbaarheid van de weg;

    b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    c. bescherming van het uiterlijk aanzien van de weg;

    d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien in de Wet beheer rijkswaterstaatwerken het Rijkswegenreglement of Wegenverordening van de provincie Limburg van 16 februari 1990.

Paragraaf 6. Veiligheid van de weg

Artikel 2.1.6.1 Veroorzaken van gladheid

  • 1.

    Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in artikel 427, aanhef en onder 4e, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes

  • 1.

    De rechthebbende op een bedrijf die ten behoeve van het winkelend publiek winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of van een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2.

    Het college kan nadere regelen stellen ter voorkoming van overlast van winkelwagentjes.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Wet milieubeheer.

Artikel 2.1.6.3 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene, die daartoe niet bevoegd is, verboden

a. een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken, of af te dekken;

b. voorwerpen zodanig te plaatsen of geplaatst te hebben dat daardoor het onmiddellijk gebruik van in- en uitritten van brandweergebouwen of openbare gebouwen belemmerd kan worden.

Artikel 2.1.6.5 Kelderingangen, koekoeken e.d.

  • 1.

    Kelderingangen, koekoeken, indiepingen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde wordt voorzien in artikel 427, aanhef en onder 1e of 3e van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.1.6.6. Verbod vuur te stoken

Vervallen

Artikel 2.1.6.7 Rookverbod

  • 1.

    Het is verboden te roken in bossen, op heide- of veengronden of binnen een afstand van dertig meter daarvan.

  • 2.

    Het is verboden in bossen, op heide- of veengronden of binnen een afstand van 100 meter daarvan, voor zover het de openlucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.

Artikel 2.1.6.8 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1.

    Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, punt draad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet t.a.v. prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding te zijn aangebracht.

  • 3.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde wordt voorzien in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.1.6.9 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2.1.6.10 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het college geeft tevoren schriftelijk kennis aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid van hun voornemen over te gaan tot het doen aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2.1.6.11 Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een bord of een andere voorziening ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting te verwijderen, te wijzigen, te beschadigen, de werking ervan te beletten of te belemmeren.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.6.12 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2.1.6.13 Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Een ieder is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar van politie onmiddellijk het ijs te verlaten ter voorkoming van gevaar voor personen of goederen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.6.14 Benzinepompen op of nabij de weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een gelegenheid voor de verkoop van brandstof ten behoeve van motorvoertuigen in de zin van de Wegenverkeerswet 1994, te hebben, toe te laten, te wijzigen of uit te breiden:

    a. op de weg;

    b. zichtbaar vanaf de weg of binnen 50 meter afstand van de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt vooorzien in de Wegenverordening van de provincie Limburg van 16 februari 1990 of de Wet beheer rijkswaterstaatwegen.

Afdeling 2. Toezicht op evenementen

Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a. bioscoopvoorstellingen als bedoeld in de Wet op de filmvertoningen;

      b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h van de Gemeentewet en door het gemeentebestuur vastgestelde kermissen;

      c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

      d. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

      e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

      f. activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1.2.1, 2.1.4.1, 2.1.4.2 en 2.3.3.1 van deze verordening.

      g. een betaald voetbalwedstrijd als bedoeld in artikel 2.2.4

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan een herdenkingsplechtigheid.

Artikel 2.2.2 Vergunning evenement

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Het in artikel 2.1.2.1, tweede lid, bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.2.3 Ordeverstoring

Het is verboden bij of nabij een evenement de orde te verstoren.

Artikel 2.2.4 Betaald voetbalwedstrijden

  • 1.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder organisator verstaan de betaald- voetbalorganisatie Roda J.C. of, indien het gaat om een wedstrijd tussen betaald- voetbalorganisaties uit andere gemeenten of tussen vertegenwoordigende elftallen, de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond.

  • 2.

    De organisator van een voetbalwedstrijd is verplicht ten minste dertig dagen voor de vastgestelde speeldag daarvan schriftelijk kennisgeving te doen aan de Burgemeester. In de door de Burgemeester te bepalen bijzondere gevallen geldt een termijn van zeven dagen.

  • 3.

    Kennisgeving als bedoeld in het tweede lid bevat een opgave van het verwachte aantal toeschouwers en bevat een omschrijving van de wanordelijkheden welke redelijkerwijs kunnen worden tegemoet gezien.

  • 4.

    De kennisgeving kan meerdere wedstrijden betreffen.

  • 5.

    De Burgemeester kan het spelen of het doen spelen van een voetbalwedstrijd, bedoeld in het tweede lid, verbieden: a. uit vrees voor het ontstaan van ernstige verstoring van de openbare orde; b. indien geen of niet tijdig schriftelijke kennisgeving als bedoeld in het tweede lid is gedaan.

  • 6.

    Het is verboden een voetbalwedstrijd, bedoeld in het tweede lid, te spelen of te doen spelen wanneer een verbod als bedoeld in het vijfde lid is uitgevaardigd.

  • 7.

    De Burgemeester kan in het belang van de openbare orde en/of veiligheid met betrekking tot een voetbalwedstrijd, bedoeld in het tweede lid, voorschriften geven.

  • 8.

    Het in artikel 2.2.3 bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 3. Toezicht op openbare inrichtingen

 

Paragraaf 1. Toezicht op inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren

Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.

  • 2.

    Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.

  • 3.

    Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zit gelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 4.

    Onder houder wordt in deze paragraaf verstaan: degene die een horecabedrijf exploiteert.

  • 5.

    Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:

    a. De gezinsleden van de houder, alsmede zijn elders wonende bloed- of aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    b. De personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid , van het Wetboek van Strafrecht;

    c. De personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2.3.1.2 Sluitingsuur

  • 1.

    Het is de houder van een horecabedrijf waarbinnen de verstrekking van alcoholhoudende dranken tot de reguliere bedrijfsuitoefening kan worden gerekend verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven op andere uren dan van:

    a. zes uur des voormiddags tot twee uur na middernacht op maandag tot en met donderdag;

    b. zes uur des voormiddags tot drie uur na middernacht of vrijdag tot en met zondag alsmede op oudejaarsdag, nieuwjaarsdag, carnavalsmaandag en -dinsdag, paasmaandag, op de dag van de viering van koninginneverjaardag, hemelvaartsdag, pinkstermaandag en de kermismaandagen en tweede kerstdag;

  • 2.

    Het is de houder van een horecabedrijf waarbinnen de verstrekking van alcoholhoudende dranken niet tot de reguliere bedrijfsuitoefening kan worden gerekend verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven op andere uren dan van:

    a. zes uur des voormiddags tot twee uur na middernacht op maandag tot en met donderdag;

    b. zes uur des voormiddags tot vier uur na middernacht op vrijdag tot en met zondag alsmede op oudejaarsdag, nieuwjaarsdag, carnavalsmaandag en -dinsdag, paasmaandag, op de dag van de viering van koninginneverjaardag, hemelvaartsdag, pinkstermaandag en de kermismaandagen en tweede kerstdag;

  • 3.

    De burgemeester is bevoegd de ontheffing te verlenen van de in het eerste lid onder a. en b. vermelde verboden.

  • 4.

    Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de op de Wet milieubeheer gebaseerde vergunningvoorschriften.

Artikel 2.3.1.3 Toegang ambtenaren van politie

Vervallen

Artikel 2.3.1.4 Afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.2 geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is.

Artikel 2.3.1.5 Aanwezigheid in gesloten inrichting

Het is verboden gedurende de tijd dat een inrichting ingevolge artikel 2.3.1.2 of krachtens een op grond van artikel 2.3.1.4 door de burgemeester genomen besluit voor bezoekers gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar bevinden.

Artikel 2.3.1.6 Ordeverstoring

Het is verboden in een inrichting de orde te verstoren.

Artikel 2.3.1.7 Exploitatie terras

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.5.1 is het verboden om zonder vergunning van de burgemeester:

    a. op de openbare weg een terras te plaatsen of te hebben

    b. een terras te exploiteren indien zulks vanaf de openbare weg waarneembaar is indien en voor zover de in het eerste lid, onder a en b bedoelde terrassen betrekking hebben op c.a. onderdeel vormen van de uitoefening van een horecabedrijf.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde vergunning kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde, in het bijzonder ter

    a. voorkoming of beperking van overlast

    b. bescherming van het leefmilieu en het karakter van de omgeving

    c. bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving

    d. bescherming van de verkeersveiligheid of -vrijheid

    e. bescherming van een doelmatig gebruik dan wel een doelmatig onderhoud van de openbare weg.

Artikel 2.3.18 Het college als bevoegd orgaan

Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1 geen inrichting is in de zin van artikel 174 Gemeentewet, treedt niet de burgemeester maar het college op als bevoegd orgaan ten behoeve van het bepaalde in deze paragraaf.

Paragraaf 1a Toezicht op smart-, head- en growshops

Artikel 2.3.1a.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    a. inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met dan wel inherent zijn aan het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als een smart-, head- of growshop;

    b. exploitant: degene die een inrichting exploiteert

  • 2.

    In deze paragraaf wordt onder bezoeker niet verstaan:

    a. de gezinsleden van de exploitant alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    b. de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;

    c. de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is;

    d. het dienstdoend personeel.

Artikel 2.3.1a.2 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden een inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De aanvraag voor de vergunning dient te geschieden met een door de burgemeester vastgesteld formulier, dat vergezeld gaat van: a. een situatietekening waaruit blijkt de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting, schaal tenminste 1:1000; b. een plattegrond-tekening van de inrichting, schaal tenminste 1:100.

  • 3.

    De vergunning kan alleen maar aan natuurlijke personen worden verleend.

  • 4.

    De vergunning wordt uitsluitend verleend aan de exploitant, is persoonsgebonden en kan niet worden overgedragen.

Artikel 2.3.1a.3 Afnemend maximum

  • 1.

    Vergunning kan worden verleend voor een beperkt aantal inrichtingen, waarbij het maximum wordt bepaald door het aantal inrichtingen dat op het moment van inwerkingtreding van deze verordening werd geëxploiteerd, welk aantal door de burgemeester wordt vastgesteld op het moment van inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2.

    Indien de exploitatie van een inrichting, al dan niet gedwongen, wordt beëindigd, neemt het in het eerste lid bedoelde maximum evenredig af.

Artikel 2.3.1a.4 Gedragseisen

  • 1.

    De exploitant van een inrichting moet voldoen aan de bij of krachtens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid, van de Drank- en Horecawet aan leidinggevenden gestelde eisen.

  • 2.

    Het is verboden een inrichting te exploiteren indien door de exploitant niet of niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid, van de Drank- en Horecawet aan leidinggevenden gestelde eisen.

Artikel 2.3.1a.5 Weigeringsgronden

De vergunning wordt geweigerd indien:

a. het in artikel 2.3.1a.3 bedoelde maximum aantal inrichtingen is bereikt.

b. de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan en/of leefmilieuverordening;

c. de exploitant binnen drie jaar voor de aanvraag een inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde gesloten is geweest;

d. de exploitant de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt;

e. de exploitant niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid, van de Drank- en Horecawet aan leidinggevenden gestelde eisen;

f. naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting;

g. er sprake is van een concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat cumulatief toeneemt;

h. de inrichting gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanig andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare orde-problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben;

i. de inrichting gevestigd is in de directe nabijheid van een terrein waarop een school of jongerencentrum is gehuisvest;

j. redelijkerwijze moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

Artikel 2.3.1a.6 Verplaatsing inrichting

  • 1.

    Het is verboden een inrichting te verplaatsen zonder toestemming van de burgemeester.

  • 2.

    De toestemming kan uitsluitend worden verleend:

    a. indien het algemeen belang naar het oordeel van de burgemeester zulks vordert, hetgeen met name het geval is indien:

    - de aanwezigheid en/of de exploitatie van de inrichting ertoe bijdraagt dat het woon- en leefklimaat in de omgeving van de te verplaatsen inrichting hierdoor op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed, of

    - sprake is van een concentratie van inrichtingen waardoor het woon- en leefklimaat nadelig wordt beïnvloed.

    b. en voorts indien op de beoogde nieuwe locatie:

    - de vestiging en/of exploitatie geen strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan en/of Leefmilieuverordening;

    - de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting;

    - er geen sprake is van een concentratie van inrichtingen, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat cumulatief toeneemt;

    - de inrichting niet gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanig andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare orde-problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben;

    - de inrichting niet gevestigd is in de directe nabijheid van een terrein waarop een school of jongerencentrum is gehuisvest.

    - de inrichting, blijkend uit een over te leggen plattegrondtekening als bedoeld in artikel 2.3.1a.2, tweede lid, onder b, van de nieuwe locatie, qua oppervlakte niet groter is dan maximaal 125% van de oppervlakte van de inrichting op de locatie die is verlaten.

  • 3.

    Indien een inrichting wordt verplaatst met toepassing van het tweede lid wordt de vergunning geacht te zijn verleend voor de nieuwe locatie, waarbij de in het tweede lid bedoelde plattegrondtekening deel uitmaakt van de vergunning.

Artikel 2.3.1a.7 Sluitingsuur

  • 1.

    Op de openingstijden van de inrichting is het bij of krachtens de Winkeltijdenwet bepaalde van toepassing.

  • 2.

    Het is de exploitant van een inrichting verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of daarin of aldaar één of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven gedurende de tijden dat de inrichting op grond van de in het eerste lid bedoelde regelgeving voor het publiek gesloten dient te zijn.

Artikel 2.3.1a.8 Afwijking sluitingsuur;tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer inrichtingen, tijdelijk andere dan de krachtens in artikel 2.3.1a.7, eerste lid, bedoelde regelgeving geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is.

Artikel 2.3.1a.9 Sluiting

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.1a.8 kan de burgemeester een inrichting, al dan niet voor een bepaalde termijn gesloten verklaren indien:

a. de exploitant van de inrichting handelt in strijd met het bepaalde in de artikelen 2.3.1a.2, eerste lid, 2.3.1a.4, tweede lid, of 2.3.1a.6, eerste lid;

b. de exploitant van de inrichting handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

Artikel 2.3.1a.10 Aanwezigheid in gesloten inrichting

  • 1.

    Het is verboden gedurende de tijd dat een inrichting ingevolge de in artikel 2.3.1a.7, eerste lid, bedoelde regelgeving of krachtens een op grond van artikel 2.3.1a.8 dan wel artikel 2.3.1a.9 genomen besluit voor bezoekers gesloten dient te zijn, zich als bezoeker daarin of aldaar te bevinden.

  • 2.

    Het is de exploitant van een inrichting verboden gedurende de tijd dat een inrichting ingevolge een op grond van artikel 2.3.1a.8 dan wel artikel 2.3.1a.9 genomen besluit voor bezoekers gesloten dient te zijn, deze inrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin of aldaar een of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

Artikel 2.3.1a.11 Intrekking vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 wordt de vergunning ingetrokken indien:

a. de exploitatie van de inrichting door een andere dan de in de vergunning genoemde exploitant is of wordt overgenomen.

b. de inrichting krachtens een verleende of te verlenen bouwvergunning is of wordt gewijzigd en waarbij de totale oppervlakte van de inrichting wordt vergroot.

c. de exploitant niet of niet langer voldoet aan de bij of krachtens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid, van de Drank- en Horecawet aan leidinggevenden gestelde eisen.

Artikel 2.3.1a.12 Toegang ambtenaren van politie

De exploitant is verplicht ervoor zorg te dragen dat ambtenaren van politie vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn inrichting:

a. gedurende de tijd dat de inrichting voor bezoekers geopend is dan wel

b. gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn, indien die ambtenaren van politie het vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.”

Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.3.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

1. inrichting: elke al of niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;

2. houder: degene die een inrichting exploiteert, dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie

Degene, die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2.3.2.3 Nachtregister

De houder van een inrichting of een voor hem behandelend persoon is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat is ingericht volgens het door de burgemeester vastgestelde model.

Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene, die in een inrichting nachtverblijf houdt, dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

Artikel 2.3.2.5 Kamerverhuurbedrijven e.d.

Het bepaalde in de artikelen 2.3.2.2 t/m 2.3.2.4 is van overeenkomstige toepassing op inrichtingen waar afzonderlijke kamer(s) voor een kortere, langere of onbepaalde periode worden verhuurd.

Paragraaf 3. Toezicht op de speelgelegenheden

Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden

  • 1.

    Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

    • b.

      indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Paragraaf 4 Vergunningenstelsel exploitatie horeca-inrichtingen

Artikel 2.3.4.1  

Indien en voor zover de bepalingen van deze afdeling afwijken van de overige bepalingen van de Algemene plaatselijke verordening, blijven de overige bepalingen buiten toepassing.

Artikel 2.3.4.2 Begripsomschrijving

A. Horeca-inrichting:

1. Een inrichting waarin een bedrijf of werkzaamheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a of c van de Drank- en Horecawet wordt uitgeoefend, zomede de daarbij behorende open aanhorigheden;

2. Elke voor het publiek toegankelijke lokaliteit, open plaats, tuin of gedeelte daarvan, zomede de daarbij behorende terrassen en de daarmee gemeenschap hebbende vertrekken die niet uitsluitend als woning of winkel als bedoeld in de Winkeltijdenwet (met uitzondering van afhaalcentra) worden gebruikt, voor zover daar bij wijze van hoofdfunctie of overwegende nevenfunctie gelegenheid wordt gegeven om al dan niet tegen betaling enigerlei eetwaren en/of alcoholvrije dranken te verkrijgen en/of verbruiken;

3. Een afhaalcentrum, zijnde een winkel waar voor gebruik elders dan ter plaatse uitsluitend eetwaren en/of alcoholvrije dranken plegen te worden verstrekt;

B. Ondernemer: de natuurlijke of rechtspersoon voor wiens rekening en risico de horeca-inrichting wordt geëxploiteerd

C. Leidinggevende: degene die de algemene of onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van een horeca-inrichting.

D. Bezoeker: een ieder die zich in de horeca-inrichting bevindt met uitzondering van:

1. De gezinsleden van de ondernemer(s) alsmede diens elders wonende bloedverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot de derde graad;

2. De personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;

3. De personen wier aanwezigheid in de horeca-inrichting wegens dringende omstandigheden noodzakelijk is;

4. Het dienstdoend personeel;

E. Bevoegd orgaan: de burgemeester dan wel het college, ieder voor zover het zijn/hun bevoegdheid betreft.

Artikel 2.3.4.3 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden een horeca-inrichting te exploiteren zonder vergunning van het bevoegd orgaan;

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover door het bevoegd orgaan ten aanzien van de betreffende horeca-inrichting reeds een exploitatie-vergunning is verleend krachtens het bepaalde in artikel 2.3.4.2. van de Algemene plaatselijke verordening Kerkrade zoals deze geldt tot het moment van inwerkingtreding van deze wijziging, en de op de vergunning vermelde ondernemer op het moment van inwerkingtreding van deze wijziging kan worden beschouwd als zodanig dient te worden beschouwd.

Artikel 2.3.4.4 Reikwijdte vergunning

  • 1.

    De in artikel 2.3.4.3 bedoelde vergunning geldt uitsluitend voor een of meer in de vergunning vermelde ruimten;

  • 2.

    De in artikel 2.3.4.3 bedoelde vergunning dient te allen tijde in de horeca-inrichting op een voor eenieder zichtbare plaats te zijn opgehangen;

  • 3.

    Bij overlijden van de vergunninghouder kan de horeca-inrichting door of namens een van zijn rechtsopvolgers die voldoen aan artikel 2.3.4.6 worden voortgezet tot een maand na het overlijden of indien binnen die termijn ter zake een nieuwe vergunning is aangevraagd tot het tijdstip waarop op deze aanvraag onherroepelijk is beslist.

Artikel 2.3.4.5 Vrijstelling

Het bevoegd orgaan kan bij openbare kennisgeving:

a. Bepalen dat het exploiteren van categorieën horeca-inrichtingen, genoemde in artikel 2.3.4.2, onder A, al dan niet beperkt tot een bepaald gebied, vrijgesteld is van de vergunningplicht;

b. Nadere regels stellen aan de onder a. genoemde vrijstelling.

Artikel 2.3.4.6 Persoonseisen

  • 1.

    Voor het verkrijgen van een vergunning moet een natuurlijk persoon de leeftijd van 18 jaren hebben bereikt en voldoen aan de eisen, die bij of krachtens artikel 8, tweede lid, aanhef en letters a en b en derde lid van de Drank- en Horecawet worden gesteld aan de bedrijfsleiders en beheerders;

  • 2.

    Indien de vergunning wordt aangevraagd door een rechtspersoon dient(en) degene(n) die de rechtspersoon rechtsgeldig vertegenwoordigt(en) te voldoen aan het bepaalde in het eerste lid;

  • 3.

    De in het eerste lid gestelde leeftijdsgrens en eisen zijn van overeenkomstige toepassing op degene die de algemene of onmiddellijke leiding van de horeca-inrichting heeft.

Artikel 2.3.4.7 Inrichtingseisen

  • 1.

    De horeca-inrichting dient te voldoen aan de eisen gesteld in de artikelen 3 tot en met 7 van het Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op inrichtingen als bedoeld in artikel 2.3.4.2., onder A., sub 1 en 3.

  • 3.

    Het bevoegd orgaan kan op schriftelijk verzoek ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid;

  • 4.

    Het bevoegd orgaan beslist binnen 12 weken nadat het verzoek om ontheffing is ingekomen.

  • 5.

    Het bevoegd orgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste 8 weken verdagen.

Artikel 2.3.4.8 Aanvraag vergunning

  • 1.

    Voor het verkrijgen van een vergunning moet een schriftelijke aanvraag bij het bevoegd orgaan worden ingediend aan de hand van een door het bevoegd orgaan vast te stellen aanvraagformulier.

  • 2.

    Gelijktijdig met het indienen van de vergunningaanvraag dienen de op het aanvraagformulier vermelde bescheiden te worden overgelegd.

  • 3.

    Per horeca-inrichting kan niet meer dan één aanvraag gelijktijdig in behandeling worden genomen.

  • 4.

    De vergunning kan uitsluitend worden gesteld ten name van ondernemer(s) van de horeca-inrichting en is niet overdraagbaar. Uitsluitend de op de vergunning vermelde beheerder(s) en bedrijfsleider(s) mag/mogen zijn belast met het geven van de feitelijke leiding in de horeca-inrichting.

Artikel 2.3.4.9 Beslissing op de aanvraag

  • 1.

    Het bevoegd orgaan beslist op de aanvraag voor een vergunning binnen 12 weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is, onderscheidenlijk na de dag waarop het verzuim tot het overleggen van de krachtens het aanvraagformulier vereiste bescheiden is hersteld;

  • 2.

    Het bevoegd orgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste 8 weken verdagen.

Artikel 2.3.4.10 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning wordt door het bevoegd orgaan geweigerd indien:

    Naar zijn oordeel door de aanwezigheid van de horeca-inrichting het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Bij de toepassing van dit criterium wordt door het bevoegd orgaan rekening gehouden met parkeeroverlast, geluidsoverlast, vervuiling of sociale onveiligheid, het karakter van de straat en van de wijk waarin de horeca-inrichting is gelegen of zal komen te liggen, alsmede met de aard van de horeca-inrichting. Voorts betrekt het bevoegd orgaan in de beoordeling van de aanvraag de spanning waaraan het woon- en leefklimaat ter plaatse reeds bloot staat of bloot zal komen te staan;

  • 2.

    De openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast, waarbij onder aantasting van de openbare orde tevens wordt begrepen aantasting van de rechtsorde;

  • 3.

    De horeca-inrichting niet voldoet aan de inrichtingseisen, als bedoeld in artikel 2.3.4.7, tenzij door het bevoegd orgaan een ontheffing is verleend;

  • 4.

    De vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldend bestemmingsplan dan wel met een geldende leefmilieuverordening;

  • 5.

    De ondernemer(s) c.q. degene(n) die de rechtspersoon rechtsgeldig vertegenwoordigt(/en) een horeca-inrichting heeft/hebben geëxploiteerd die evenwel op grond van verstoring van de openbare orde binnen een termijn van vijf jaar voorafgaand aan het indienen van de aanvraag gesloten is geweest c.q. waarvoor de krachtens deze verordening dan wel de Drank- en Horecawet verleende vergunning op grond van verstoring van de openbare orde door het daartoe bevoegd orgaan is ingetrokken;

  • 6.

    Er naar zijn oordeel sprake is van een ongewenste concentratie van horeca-inrichtingen in een bepaald gebied, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat cumulatief toeneemt;

  • 7.

    De horeca-inrichting gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van bedrijven of winkels met een dusdanig andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare ordeproblemen heeft of tot gevolg kan hebben;

  • 8.

    Redelijkerwijze moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

  • 9.

    Door de ondernemer c.q. degenen die rechtspersoon rechtsgeldig vertegenwoordigt(en) en/of leidinggevende(n) niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2.3.4.6.

Artikel 2.3.4.11 Voorschriften

  • 1.

    Het bevoegd orgaan kan aan een vergunning voorschriften verbinden.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betrekking hebben op:

    a. De openings- en sluitingstijden van de horeca-inrichting;

    b. De verkoop van dranken en eetwaren via een loket of automaat vanuit of buiten de besloten ruimte van de horeca-inrichting;

    c. De wijze waarop handelsreclame mag worden gevoerd;

    d. Het aantal bezoekers, dat gelijktijdig in de inrichting aanwezig mag zijn;

    e. De aanwezigheid van de beheerders.

  • 3.

    Het bevoegd orgaan kan de aan een vergunning verbonden voorschriften wijzigen dan wel nieuwe voorschriften aan de vergunning verbinden;

  • 4.

    Het is verboden te handelen in strijd met één of meer van de aan de vergunning verbonden voorschriften.

Artikel 2.3.4.12 Intrekkingsgronden

  • 1.

    De vergunning wordt door het bevoegd orgaan ingetrokken indien:

    1. Ter verkrijging van de vergunning gegevens zijn verstrekt die zodanig onjuist of anders blijken te zijn, dat de op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

    2. Door de wijze van exploitatie het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt aangetast of dreigt te worden aangetast;

    3. Zich in de betrokken horeca-inrichting feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan die de ernstige vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde;

    4. Sprake is van een situatie welke niet in overeenstemming is met hetgeen is bepaald onder de weigeringsgronden;

    5. Niet langer wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2.3.4.6.;

    6. Binnen een termijn van 6 maanden na dagtekening van de vergunning geen gebruik is gemaakt van de vergunning, anders dan wegens overmacht;

    7. Op verzoek van de vergunninghouder(s)

  • 2.

    Het bevoegd orgaan kan de vergunning intrekken indien:

    a. Naar zijn oordeel gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    b.Er sprake is van een wijziging in de aard van de horeca-inrichting; c.Naar zijn oordeel gehandeld wordt in strijd met de bepalingen van deze afdeling.

Artikel 2.3.4.13 Vervallen van de vergunning

Een vergunning vervalt:

a. Wanneer voor dezelfde horeca-inrichting een nieuwe vergunning als bedoeld in artikel 2.3.4.3 van kracht wordt;

b. Indien onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.4.4., derde lid, de enige vergunninghouder als zodanig niet meer aan het rechtsverkeer kan deelnemen;

Artikel 2.3.4.14 Sluiting van de horeca-inrichting

  • 1.

    Het bevoegd orgaan kan de sluiting al dan niet voor een bepaalde tijd van een inrichting bevelen indien:

    a. De ondernemer(s) in strijd handelt/handelen met het bepaalde in artikel 2.3.4.3 van deze verordening;

    b. Gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    c. De exploitatie van een horeca-inrichting op een zodanige wijze plaatsvindt dat het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed dan wel de vrees bestaat voor een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat.

    Tot dit bevel wordt, behoudens spoedeisende gevallen, niet overgegaan alvorens de ondernemer(s) schriftelijk is/zijn gewaarschuwd en in de gelegenheid is/zijn gesteld te worden gehoord.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is.

  • 3.

    De sluiting wordt geacht openbaar bekend te zijn, zodra een afschrift van het bevel tot sluiting op of nabij de toegang of toegangen van de horeca-inrichting is/zijn aangebracht;

  • 4.

    Zolang het bevel van sluiting van kracht is, is het verboden bezoekers tot de horeca-inrichting toe te laten of daarin te laten verblijven;

  • 5.

    Zolang het bevel van sluiting van kracht is, is het verboden deze als bezoeker te betreden of daarin als bezoeker te verblijven.

  • 6.

    De sluiting kan op verzoek van belanghebbende(n) door het bevoegd orgaan worden opgeheven wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

Afdeling 4. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.4.1. Kraken van gebouwenl

Vervallen

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak, dat vanaf de weg zichtbaar is, te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1.

    Het is verboden tussen 22.00 uur en 6.00 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien redelijkerwijs aannemelijk is, dat de in dat lid bedoelde materialen of gereedschappen niet zijn gebezigd of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.4.2.

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden tussen een half uur na zonsondergang en een half uur voor zonsopgang op de weg te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs aannemelijk is dat de in dat lid bedoelde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet bestemd of gebruikt zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2.4.5 Betreden van plantsoenen e.d.

  • 1.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2.4.6 Rijden over bermen e.d.

  • 1.

    Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien dat rijden door de omstandigheden redelijkerwijs gebillijkt wordt.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening van de provincie Limburg van 16 februari 1990.

  • 4.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden :

    • a.

      op of aan de weg te klimmen of op andere wijze dan waartoe deze zijn bestemd zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheden, voertuig, hekomheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in artikel 424, 426 bis, 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat deel uit maakt van een inrichting, als bedoeld in artikel 2.3.1.1, lid 1, onder a, sub 1;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een inrichting, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35, tweede lid, van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.

  • 3.

    Het is verboden zonder toestemming van de rechthebbende zich te bevinden in een onbewoond pand of op het daarbij behorende erf, op het terrein van een in aanbouw zijnd gebouw of op een opengebroken weg.

Artikel 2.4.10 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:

  • a. dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b. daardoor die ingang versperd wordt;

    c. hierdoor de doorgang van de voetgangers wordt belemmerd.

Artikel 2.4.11a Afsluiten van fietsen en motorvoertuigen

  • 1.

    Het is de rechthebbende verboden een fiets, een bromfiets of een motorvoertuig op of aan de weg of op een voor het publiek toegankelijke plaats te laten staan, indien het niet voldoende wordt bewaakt of op afdoende wijze voor onmiddellijk gebruik ongeschikt is gemaakt.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet voor zover in het daarin geregeld wordt voorzien in artikel 14 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens.

Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt.

Artikel 2.4.13 Bespieden van personen

  • 1.

    Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2.

    Het is verboden door middel van een verrekijker een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2.4.14 Bewakingsapparatuur

vervallen

Artikel 2.4.15 Nodeloos alarmeren

vervallen

Artikel 2.4.16 Alarminstallaties

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college in, op of aan een onroerende zaak een alarminstallatie geïnstalleerd te hebben die een voor de omgeving opvallend geluid-of lichtsignaal kan produceren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet op de Particuliere Beveiligingsorganisaties en Recherchebureaus.

Artikel 2.4.17 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a. binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is, zulks met uitzondering van door het college speciaal daartoe aangewezen hondenlosloopgebieden;

      b. buiten de bebouwde kom op de weg als bedoeld in art. 1.1 onder a van de A.P.V. gemeente Kerkrade, zonder dat die hond aangelijnd is;

    • c. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • d. op de weg zonder voorzien te zijn van een door het college nader te bepalen identificatiemerk, die de eigenaar of houder van de hond duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover de eigenaar of houder van de hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden

  • 1.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

    • a.

      binnen de bebouwde kom buiten de door het college aangewezen en als zodanig ingerichte hondenlosloopgebieden, uitlaatroutes en hondentoiletten;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • c.

      op een andere door het college aangewezen plaats.

  • 2.

    De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2.4.18a Verplichting tot voeren ruimmiddel

  • 1.

    Het is een ieder verboden zich binnen de bebouwde kom met een hond te bevinden op de weg zonder dat men een hulpmiddel, dat gezien vorm en constructie kennelijk bestemd is tot het opruimen van hondenuitwerpselen, bij zich draagt.

  • 2.

    Degene die zich met een hond op de in het eerste lid bedoelde plaatsen bevindt is verplicht het hulpmiddel op eerste vordering van de met het toezicht op de naleving van dit artikel belaste ambtenaren te tonen.

Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk acht;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk acht.

  • 2.

    In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de Regeling agressieve dieren van toepassing is.

Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het college is zijn bevoegd gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben, dan wel

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming van of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

  • 2.

    Het bevoegd orgaan is niet verplicht het besluit als in dit artikel bedoeld bekend te maken, voorzover de aanwijzing één bepaald perceel betreft. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door hen is aangegeven.

  • 3.

    Het bevoegd orgaan is niet verplicht het besluit als in dit artikel bedoeld bekend te maken, voorzover de aanwijzing één bepaald perceel betreft. Het college kan de belanghebbende op een onroerend goed gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2.4.21 Duiven

  • 1.

    De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gesteld verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale ophokverordening Limburg.

Artikel 2.4.22 Loslopend vee en pluimvee

De rechthebbende op vee of pluimvee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee of pluimvee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2.4.23 Bijen

  • 1.

    Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde is voorzien in de Wegenverordening van de Provincie Limburg van 16 februari 1990.

  • 5.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.4.24 Overlast hond, kat of ander huisdier

De rechthebbende op een hond, kat of ander huisdier dient er voor zorg te dragen, dat deze dieren aan anderen geen overlast bezorgen. .

Artikel 2.4.25 Handhaving bij diverse vormen van overlast

  • 1.

    In het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen en goederen, de verkeersvrijheid of -veiligheid en de gezondheid of zedelijkheid, kan door politie-ambtenaren aan een persoon, die zich bevindt op de weg of plaats die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 2.

    Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan:

    a. de burgemeester aan de persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het eerste lid, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste 14 dagen, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied als bedoeld in het eerste lid, gedurende de uren daarbij genoemd;

    b. de burgemeester kan aan de persoon, aan wie eerder een verbod als bedoeld onder a. is opgelegd, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste zes maanden, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied als bedoeld in het eerste lid, gedurende de uren daarbij genoemd;

  • 3.

    De burgemeester beperkt het in het tweede lid onder a. en b. Genoemde verbod of de daarin genoemde termijn indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is;

  • 4.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het tweede lid, onder a. en b.

Artikel 2.4.26 Plaatsbewijzen

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg een plaatsbewijs voor een in het Parkstad Limburg Stadion in het kader van het betaald voetbal te spelen wedstrijd dan wel een aldaar anderszins te houden activiteit te koop aan te bieden of ten verkoop voorhanden te hebben anders dan in of vanuit de daartoe bestemde ruimte;

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 2.4.27 Stadionomgevingsverbod

  • 1.

    De burgemeester kan aan een persoon schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden in de omgeving van het Parkstad Limburg Stadion vanaf 4 uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot 4 uur na afloop van voetbalwedstrijden van de organisator. Het verbod geldt voor een bepaalde periode welke niet langer is dan 2 jaar. Het verbod geldt voor het stadsdeel Kerkrade West, globaal begrensd door Locht, Imstenraderweg, Keulseweg (N281), Hamstraat en Beitel, zoals nader aangegeven op de situatieschets, behorende bij het aanwijzingsbesluit d.d. 24 september 2002 inzake verbod om op de openbare weg alcoholhoudende drank te nuttigen, welk inwerking is getreden op 2 oktober 2002.

  • 2.

    De burgemeester kan overgaan tot het opleggen van het in het vorig lid bedoelde verbod, nadat vast is komen te staan, dat de persoon de openbare orde in het stadion of in de omgeving van het stadion heeft verstoord op een dag, dat een wedstrijd van de organisator wordt gespeeld. Tevens kan dit verbod worden opgelegd aan personen aan wie een stadionverbod is opgelegd.

Afdeling 5. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder

a. Handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

b. Verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het register

  • De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voorzover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

      e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

  • 1.

    De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht: a. wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

    b. de onder a. bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

    c. aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomt;

    d. indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a. bedoelde functionaris;

    e. zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

    f. wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a. bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 2.5.5 Handel in horeca-inrichtingen

  • 1.

    Het is de houder van een inrichting verboden toe te laten dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige wijze overdraagt.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor openbare verkopingen en veilingen.

  • 3.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    a. inrichting: de inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, lid 1, onder a, sub 1 en 2;

    b. houder: de houder als bedoeld in artikel 2.3.1.1, lid 1, onder b.

Afdeling 6. Route gevaarlijke stoffen (raadpleeg hiervoor de afzonderlijke verordening)

 

Afdeling 7. Vuurwerk

Artikel 2.7.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2.7.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

  • 2.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.

Artikel 2.7.3 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 8. Drugsoverlast

Artikel 2.8.1 Verbod begeven op de weg om drugs te verhandelen

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2.8.2 Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 2.8.3 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden;

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden of zich daarin te bevinden;

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in die woning of het lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is;

  • 4.

    De burgemeester is bevoegd van de in lid 1 en 2 gestelde verboden ontheffing te verlenen.

Afdeling 9. Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2.9.1 Veiligheidsrisicogebieden (Preventief fouilleren)

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a.

      prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

    • b.

      prostitué(e): degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

      c. inrichting: een seksinrichting en een escortbedrijf;

    • d.

      seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf - waaronder begrepen een erotische - massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

    • e.

      escortbedrijf: is een bedrijf gevoerd door een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

    • f.

      sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

      g. wijk : een begrensd gedeelte van de door de raad vastgestelde gebiedsindeling van de gemeente;

    • h.

      exploitant: de natuurlijke persoon, of indien de aanvraag is gedaan door een rechtspersoon, de in het aanvraagformulier aangewezen tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert;

    • i.

      beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

    • j.

      bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

      • 1.

        de exploitant;

      • 2.

        de beheerder;

      • 3.

        de prostitué(e);

      • 4.

        het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

      • 5.

        toezichthouders als bedoeld in artikel 6.1a;

      • 6.

        andere personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.1.3 Nadere regels

Het college kan ter bescherming van de in artikel 3.3.2 genoemde belangen nadere regels vaststellen.

Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3.2.1 Vergunningsplicht

  • 1.

    Het is verboden een inrichting te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    De aanvraag daartoe dient te geschieden door middel van een door het bevoegd bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • 3.

    In de aanvraag om een vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    a. de persoonsgegevens van de exploitant;

    b. de persoonsgegevens van de beheerder;

    c. de aard van de inrichting;

    d. de locatie van de inrichting;

    e. een bewijs van inschrijving in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    f. een nauwkeurige plattegrondtekening van de inrichting, schaal ten minste 1:100, met vermelding van de oppervlakte van de verschillende ruimten in m2;

    g. een verklaring en het rapport van de GGD-OZL dat de seksinrichting voldoet aan de vereisten zoals gesteld in het Inspectie Hygiëne Protocol.

  • 4.

    De vergunning wordt uitsluitend verleend aan de exploitant. Zij is persoonsgebonden en kan niet worden overgedragen.

  • 5.

    Per inrichting wordt niet meer dan een aanvraag tegelijk in behandeling genomen.

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

    • c.

      en hebben de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere buitenlandse rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      1. bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      2. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      3. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      4. de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      5. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      6. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een inrichting die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.2.1 is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3.2.3 Sluitingsuur

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven anders dan:

    • a.

      van zes uur des voormiddags tot twee uur na middernacht op maandag tot en met onderdag;

    • b.

      van zes uur des voormiddags tot drie uur na middernacht op vrijdag tot en met zondag.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd bestuursorgaan door middel van een vergunningsvoorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.2.4, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 3.2.4 Afwijking sluitingsuur;sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van handelen of nalaten in strijd met de bepalingen in dit hoofdstuk, de aan de vergunning verbonden voorschriften, of de nadere regels als bedoeld in artikel 3.1.3 kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.2.3, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet voor een bepaalde termijn de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend.

Artikel 3.2.4a Intrekking van de vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 kan het bevoegde bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid genoemde belangen of in geval van handelen of nalaten in strijd met de bepalingen in dit hoofdstuk, de aan de vergunning verbonden voorschriften, of de nadere regels als bedoeld in artikel 3.1.3, de vergunning intrekken.

Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe te zien dat in de inrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten als genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.2.6 Straatprostitutie

  • 1.

    Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, te trachten als prostitué(e) de aandacht van passanten op zich te vestigen:

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Artikel 3.2.7 Sekswinkels

  • 1.

    In het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving wordt per wijk de exploitatie van maximaal 1 sekswinkel toegestaan.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door burgemeester en wethouders in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving op ontoelaatbare wijze aantast;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3. Beslissingstermijn; weigeringsgronden; nadere regels

Artikel 3.3.1 Beslissingstermijn

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1.2 neemt het bevoegd bestuursorgaan een beslissing op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening in de zin van de Wet op de Stads-en Dorpsvernieuwing;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de inrichting personen werkzaam (zullen) zijn in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2.

    De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling als bedoeld in artikel 3.2.6, eerste lid, kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van de woon- en leefklimaat;

    • d.

      in het belang van de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      in het belang van de verkeersveiligheid of verkeersveiligheid;

    • f.

      in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostitué(e);

      h. niet voldaan is aan het gestelde in de nadere regels als bedoeld in artikel 3.1.3.

Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer; vervallen vergunning

Artikel 3.4. 1 Beëindiging exploitatie

Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien de beheerder het beheer in de inrichting feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.4.3 Vervallen vergunning

De vergunning vervalt:

a. zodra de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant,

de exploitatie van de inrichting feitelijk heeft beëindigd;

b. er een wijziging heeft plaatsgevonden in de persoon van de exploitant;

c. indien er een wijziging van bouwkundige aard in de inrichting heeft plaatsgevonden;

d. indien de inrichting naar een andere locatie wordt verplaatst.

Afdeling 5. Overgangsbepaling

Artikel 3.5.1 Overgangsbepaling

  • 1.

    Op het exploiteren van een bestaande inrichting is het gestelde in artikel 3.2.1, eerste lid, niet van toepassing:

    • a.

      gedurende 8 weken na het in werking treden daarvan;

    • b.

      na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, heeft ingediend, totdat op die aanvraag door het bevoegd bestuursorgaan een besluit is genomen.

  • 2.

    Gedurende de periode bedoeld in het eerste lid, kan het bevoegd bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen de exploitant aanschrijven tot het treffen van in die aanschrijving vermelde voorzieningen.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid aanhef en onder b is de daarin genoemde weigeringsgrond niet van toepassing voor zover het betreft de eerste vergunningsaanvraag van een op het moment van inwerkingtreding van deze verordening feitelijke in exploitatie zijnde inrichting, welke als zodanig is opgenomen in bijlage 1 van de Gespreksnotitie Prostitutiebeleid Kerkrade.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid onder a is, voor zover het betreft de eerste vergunningsaanvraag van een op het moment van inwerkingtreding van deze verordening feitelijke in exploitatie zijnde inrichting, het gestelde in artikel 3.2.2 tweede lid, onder c, met betrekking tot de Wet arbeid vreemdelingen niet van toepassing tenzij ten aanzien van de vergunningsaanvrager binnen twee jaar voor inwerkingtreding van deze verordening een proces-verbaal ter zake een overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen is opgemaakt.

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Geluid- en lichthinder

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    Inrichting: een inrichting als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    Houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    Collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    Incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    Overmatige hinder: er is sprake van overmatige hinder indien meer dan 20 dB(A) (muziek)geluid wordt geproduceerd boven de vigerende geluidsnorm van de betreffende inrichting c.q. festiviteit.

     

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De voorschriften 1.1.1 en 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 van de bijlage onder B van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen, waarbij de houder van een inrichting maatregelen dient te treffen ter voorkoming van overmatige hinder;

  • 2.

    Het voorschrift 1.5.1 van de bijlage onder B van het Besluit geldt niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen;

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid kan het college bepalen, dat de aanwijzing slechts geldt in (een) in het aanwijzingsbesluit aan te wijzen gebied(en);

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 uit de bijlage B van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld, waarbij de houder van een inrichting maatregelen dient te treffen ter voorkoming van overmatige hinder; .

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij het voorschrift 1.5.1 uit de bijlage B van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld;

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4.

    De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het in het derde lid bedoelde formulier, volledig onder vermelding van de te treffen maatregelen ter voorkoming van overmatige hinder en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

Artikel 4.1.5 Geluidshinder algemeen

  • 1.

    Het is verboden toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet, voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in artikel 2.4.16, de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidshinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen.

Afdeling 2 Afvalstoffen (raadpleeg hiervoor de afzonderlijke verordening)

 

Afdeling 3 Lozing en riolering (raadpleeg hiervoor de afzonderlijke verordening)

 

Afdeling 4 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4.4.1 Verontreiniging van de weg en van terreinen aan de weg

  • 1.

    Het is verboden:

    a. afval of vuilnis of enig andere dergelijke stof of voorwerp, die/dat aanleiding kan geven tot verontreiniging, beschadiging of onvoldoende afwatering van de weg, dan wel aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu, op of in de bodem, buiten een daarvoor bestemde verzamelplaats, te plaatsen, te storten, te werpen, uit te gieten, te laten vallen of lopen of te houden;

    b. andere afvalstoffen dan straatafval, waaronder wordt verstaan huishoudelijke afvalstoffen van zeer beperkte omvang en gewicht, zoals proppen, papier, plastic bekertjes en blikjes, achter te laten in daartoe van gemeentewege geplaatste of voorgeschreven bakken;

  • 2.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod is niet van toepassing op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de daartoe aangewezen inzameldienst.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid, onder a, gestelde verbod ontheffing verlenen. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van het milieu.

  • 4.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder a. gestelde verbod is niet van toepassing op het thuiscomposteren van groente-, fruit- en tuinafval.

  • 5.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de stoffen of voorwerpen op de weg geraken of tijdelijk op de weg worden gebracht als onvermijdelijk gevolg van het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel van het verrichten van andere werkzaamheden op of aan de weg.

  • 6.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in: a. de Bestrijdingsmiddelenwet, de Kernenergiewet, de op de Wet milieubeheer, de Meststoffenwet en Destructiewet gebaseerde voorschriften, de Wet bodembescherming; b. de Wet beheer rijkswaterstaatswerken; c. de Wegenverordening van de provincie Limburg van 16 februari 1990 of de verordening Bodembescherming Limburg.

Artikel 4.4.2 Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg

  • 1.

    Indien bij het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel bij andere werkzaamheden de weg wordt verontreinigd, is degene die genoemde werkzaamheden verricht, alsmede, indien deze in opdracht handelt, zijn opdrachtgever verplicht:

    a. indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na het ontstaan van de verontreiniging te reinigen of te doen reinigen.

    b. indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na de beëindiging van de werkzaamheden of, indien deze langer dan een dag duren, elke dag terstond na beëindiging van de werkzaamheden op die dag te reinigen of te doen reinigen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Wet beheer rijkswaterstaatswerkent of de Wegenverordening van de provincie Limburg van 16 februari 1990.

Artikel 4.4.3 Verspreiden stof

  • 1.

    Het is verboden op of over een weg stof te verspreiden door het uitslaan, uitkloppen, uitschudden of op andere wijze reinigen van voorwerpen.

  • 2.

    Het is verboden stof te verspreiden door het uitslaan, uitkloppen, uitschudden of op andere wijze reinigen van voorwerpen op plaatsen, waar dit stof hinder of nadeel voor anderen veroorzaakt.

  • 3.

    Het verbod van het tweede lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Wet milieu beheer.

Artikel 4.4.4 Vervoer stoffen in poeder-of korrelvorm

  • 1.

    Het is verboden op de weg stoffen in poeder- of korrelvorm te vervoeren, anders dan doelmatig tegen verspreiding afgedekt.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in artikel 11 en 12 van de Wegenverordening Provincie Limburg 1989.

Artikel 4.4.5 Vervoer stank verspreidende stoffen

  • 1.

    Het is verboden stank verspreidende stoffen over een weg te vervoeren anders dan in een lekvrij en deugdelijk afgesloten voertuig.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet voor het vervoer van droge stalmest.

  • 3.

    Dit verbod geldt evenmin voor zover het bepaalde in de afvalstoffenverordening van toepassing is.

Artikel 4.4.6 Stankhinder meststoffen

  • 1.

    Het is verboden op bouwland en tuinen langer dan 24 uur stank verspreidende stoffen aanwezig te hebben.

  • 2.

    Dit artikel geldt niet voor inrichtingen, waarop de Wet milieubeheer van toepassing is, indien aan de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer voorwaarden zijn verbonden inzake het verwerken van mest en meststoffen.

Artikel 4.4.7 Opslag stank verspreidende stoffen

  • 1.

    Het is verboden binnen de bebouwde kom enige bewaarplaats of afvoer van stank verspreidende stoffen te hebben, waar dit blijkens aanschrijving door het college voor anderen hinderlijk of voor de openbare gezondheid schadelijk is.

  • 2.

    Het college is bevoegd aanwijzingen te geven ten aanzien van het hebben van een bewaarplaats voor stank verspreidende stoffen ter voorkoming of opheffing van de hinder of de schade, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het verbod van het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Wet milieubeheer.

Artikel 4.4.8 Begraven krengen

  • 1.

    Het is verboden een gestorven dier, kreng of ander walgelijk voorwerp te begraven:

    a. binnen een afstand van 50 meter van een woning of een waterput;

    b. anders dan in een kuil, die een zodanige diepte heeft, dat het begravene met ten minste 80 cm aarde is bedekt.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde is voorzien in de Destructiewet.

Artikel 4.4.9 Teweegbrengen van rook

  • 1.

    Het is verboden voor de omgeving hinderlijke, gevaarlijke of schadelijke rook teweeg te brengen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde is voorzien in artikel 429 van het Wetboek van Strafrecht of de Wet milieubeheer.

Artikel 4.4.10 Overige verontreiniging

  • 1.

    Het is verboden zich te ontdoen van minerale oliën, bijtende, giftige of ontplofbare stoffen door:

    a. opslag op de wijze bedoeld in artikel 4.4.1.;

    b. het op enige andere wijze op of in de bodem, de lucht of water te brengen.

  • 2.

    Het in het eerste lid vervatte verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde is voorzien in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Lozingsverordening, de Destructiewet, de Kernenergiewet, de Wet gevaarlijke stoffen, de Wet milieubeheer, de Wet Luchtverontreiniging, de Wet op de lijkbezorging, het Wetboek van Strafrecht of de provinciale verordening op opslagplaatsen.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod vervat in het eerste lid.

Artikel 4.4.11 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet-en drinkwaren

  • 1.

    De houder of beheerder van een winkel, hal, kraam of andere dergelijke inrichtingen waar eet en/of drinkwaren worden verkocht welke ter plaatse kunnen worden genuttigd, is verplicht:

    a. een mand, bak of soortgelijk voorwerp in of nabij de inrichting op een duidelijk zichtbare plaats aanwezig te hebben, waarin het publiek papier, etensresten, verpakkingsmateriaal en ander afval kan achterlaten;

    b. zorg te dragen dat die mand, die bak of dat soortgelijke voorwerp van een zodanige constructie is dat het afval daarin deugdelijk geborgen blijft en dat die mand, die bak of dat voorwerp steeds tijdig wordt geledigd.

  • 2.

    De houder of beheerder van een inrichting bedoeld in het eerste lid is verplicht te zorgen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de inrichting, doch in ieder geval terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in dit artikel, in de nabijheid van de inrichting op de weg achtergebleven stoffen of voorwerpen, voor zover kennelijk uit of van die inrichting afkomstig, worden verwijderd.

  • 3.

    De in het tweede lid gestelde verplichting geldt niet voor zover in het daarin geregelde is voorzien in de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 4.4.12 Wegwerpen van reclame- of strooibiljetten

  • 1.

    Degene die op de weg reclame- of strooibiljetten of dergelijke geschriften onder het publiek verspreidt, is verplicht deze, indien zij in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggeworpen, terstond daarvan te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde gebod geldt niet ten aanzien van het verspreiden van reclame- of strooibiljetten of dergelijke geschriften vanuit een luchtvaartuig.

Artikel 4.4.13 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de daartoe aangewezen reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4.4.14 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4.4.15 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Artikel 4.4.16 Verbod doorzoeken van ter inzameling gereedstaande afvalstoffen

Het is verboden afvalstoffen die ter inzameling gereed staan te doorzoeken en te verspreiden.

Afdeling 5 Het bewaren van houtopstanden (raadpleeg hiervoor de afzonderlijke verordening)

 

Afdeling 6 Bescherming van flora en fauna

Artikel 4.6.1 Bescherming groenvoorzieningen

Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken verboden enige schade toe te brengen aan een boom of een bloem- of heesterperk, dan wel aldaar bloemen te plukken

Artikel 4.6.2 Beschermde planten; hout sprokkelen

  • 1.

    Het college is bevoegd:

    a. Plaatsen aan te wijzen waar het ter bescherming van het natuur-, landschap- of dorps-/stedenschoon verboden is daarbij aangeduide bloemen of planten te plukken of bij zich te hebben;

    b. Bosgebieden of gedeelten daarvan aan te wijzen waar het om redenen van milieubeheer verboden is hout te sprokkelen of gesprokkeld hout bij zich te hebben.

  • 2.

    Het is verboden:

    a. op een, door het college, krachtens het eerste lid, aangewezen plaats de daarbij aangeduide bloemen of planten te plukken of bij zich te hebben.

    b. in bosgebieden of gedeelten daarvan hout te sprokkelen of gesprokkeld hout bij zich te hebben.

  • 3.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet:

    a. ten aanzien van door of met toestemming van de rechthebbende ter plaatse verkregen dan wel elders afkomstige bloemen of planten of hout;

    b. indien de in dit artikel bedoelde handelingen worden verricht in het kader van normale onderhoudswerkzaamheden;

    c. voor zover de Natuurbeschermingswet van toepassing is.

  • 4.

    Het in het tweede lid, onder b, bepaalde geldt voorts niet:

    a. ten aanzien van hout afkomstig van houtopstanden waarop het in artikel 4.6.2, lid 2, sub b gestelde verbod niet van toepassing is;

    b. ten aanzien van hout dat moet worden verwijderd krachtens een verordening van het Bosschap.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid, onder a, gestelde verbod.

  • 6.

    Onder sprokkelen van hout wordt in dit artikel verstaan: het verzamelen en verwijderen van staand of losliggend, vermolmd dan wel uitdrogend, dood hout.

Afdeling 7 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.7.1 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans,afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouwprodukten e.d.

  • 1.

    Het is, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden in de openlucht, op buiten de weg gelegen plaatsen, een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met ontheffing van het college:

    a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    c. caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    d. mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwprodukten, afbraakmaterialen en oude metalen;

    e. afvalstoffen;

    f. autowrakken;

  • 2.

    In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet.

  • 3.

    Indien het opslaan, plaatsen of aanwezig hebben van voorwerpen of stoffen gebeurt in strijd met het bepaalde krachtens het eerste lid kan het college degene die de voorwerpen of stoffen opgeslagen, geplaatst of aanwezig heeft aanschrijven tot het treffen van maatregelen ter bescherming van de belangen als bedoeld in het eerste lid. Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Wet milieubeheer, het Besluit beheer autowrakken, de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Provinciale Verordening Limburg.

Artikel 4.7.1a Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen

  • 1.

    Dit artikel verstaat onder:

    a. dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet;

    b. emissie-arm aanwenden: gebruiken van dierlijke meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit gebruik meststoffen behorende bijlage II, met dien verstande echter dat onder 3, punt a onder 2e gelezen moeten worden: "tijdens het uitrijden van de dierlijke mest deze gelijktijdig wordt ondergewerkt";

    c. grond: bouwland, maïsland en grasland.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het Besluit gebruik meststoffen is het verboden op gronden dierlijke meststoffen uit te rijden, op te brengen, te doen uitrijden of te doen opbrengen op zondag en op Nieuwjaarsdag, eerste en tweede Paasdag, eerste en tweede Pinksterdag, Hemelvaartsdag, eerste en tweede Kerstdag en de dag waarop de verjaardag van de Koningin wordt gevierd.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de dierlijke mest emissie-arm, als bedoeld in dit artikel, wordt aangewend.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van de in het tweede lid gestelde verboden.

  • 5.

    Vervoer van dierlijke meststof als dunne mest dient te geschieden in volledig gesloten transportmiddelen die in een zindelijke staat verkeren.

  • 6.

    De leden 1 t/m 5 zijn van overeenkomstige toepassing op zuiveringsslib.

Artikel 4.7.2 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d.

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak alsmede de hoofdgebruiker van die zaak verboden zonder vergunning van het college die zaak of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van:

    a. opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak;

    b. opschriften en aankondigingen op zuilen, borden, muren of andere constructies, aangewezen door de overheid;

    c. opschriften en aankondigingen betrekking hebbend op:

    - openbare verkoping, aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    - het beroep, de dienst, of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd, zomede op naamborden; mits deze opschriften en aankondigingen gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,50 m2 en geen van alle een grotere afmeting in een richting hebben dan 1,00 meter en mits deze opschriften en aankondigingen zijn aangebracht op of aan de onroerende zaak;

    d. opschriften betrekking hebbend op de naam en/of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken en/of op de namen van degenen die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf en niet verlicht zijn, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    e. opschriften en aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

    f. opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits van het aanbrengen ervan tevoren door of vanwege de rechthebbende of de hoofdgebruiker van de onroerende zaak schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college en dit college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken.

    Zodanige opschriften en aankondigingen worden geacht hun tijdelijk karakter te hebben verloren, wanneer deze gedurende meer dan 9 weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.

  • 3.

    Het in het eerste lid gesteld verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Woningwet, op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Monumentenwet, de Natuur- en Landschapsbeschermingsverordening Limburg, de gemeentelijke monumentenverordening of artikel 2.1.5.1.

  • 4.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    a. indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    b. in het belang van de verkeersveiligheid;

    c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

Artikel 4.7.2a Ontsierende tuinen c.q omgebouwde percelen

Ontsierende tuinen c.q. omgebouwde percelen De rechthebbende op een aan een weg gelegen tuin of een ongebouwd perceel is verplicht op aanschrijving van het college binnen de door hen bij die aanschrijving gestelde termijn de afscheiding tussen die tuin of dat perceel en andere tuinen of percelen - voor zover vanaf een weg zichtbaar - in behoorlijke staat van onderhoud te brengen en te houden.

Artikel 4.7.3 Aanschrijving

Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede lid van artikel 4.7.2, dan wel aangebracht voor een ander doel dan handelsreclame, de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt, is het college bevoegd de rechthebbende onderscheidenlijk de hoofdgebruiker van het onroerend goed aan te schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter opheffing van dit gevaar of deze hinder. Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. weg: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

b. voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:

1. treinen en trams;

2. Tweewielige fietsen en tweewielige bromfietsen en invalidenvoertuigen;

3. Invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

4. kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen;

c. parkeren: het doen of laten staan van voertuigen, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 10 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel

    b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2.

    Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

    a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van rijlessen;

    b. Het gebruiken van een voertuig voor het vervoer van personen tegen betaling;

  • 3.

    Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

    a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    b. voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 4.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.2a Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid bedoelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken en achtergelaten motorvoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuigwrak op de weg:

    a. een voertuigwrak te plaatsen of te hebben;

    b. een motorvoertuig te plaatsen of te hebben met de kennelijke bedoeling er als houder afstand van te doen;

  • 2.

    Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde staat verkeert.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Wet milieubeheer.

Artikel 5.1.5 Caravans e.d.

  • 1.

    Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:

    a. langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen (binnen de bebouwde kom) op de weg te plaatsen of te hebben

    b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien in de Wegenverordening provincie Limburg 1989 en de Natuur- en Landschapsbeschermingsverordening Limburg.

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is, in verband met het uiterlijk aanzien van de gemeente, verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren elders dan op door het college bij een openbaar besluit aangewezen plaatsen.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.1.9 Parkeren van voertuigen met stank verspreidende stoffen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig met stank verspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Wet milieubeheer.

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door, te doen of laten staan in een park of plantsoen of op een niet van de weg deel uitmakende, van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op wegen, zoals begoeld in artikel 5.1.1, onder a;

    • b.

      op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het gestelde in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

Afdeling 2. Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goed

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven of gedrukte stukken worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4.

    Het college kan onder door hen te stellen voorschriften vrijstelling verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod voor inzamelingen die gehouden worden door daarbij aangewezen instellingen.

Artikel 5.2.2 Venten e.d.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening van de handel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven danwel diensten aan te bieden.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:

    a. ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet;

    b. voor het aan de huizen van vaste afnemers afleveren van goederen door - of door huisgenoten of personeel van - hem die dit mede doet ter exploitatie van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet.

    c. voor het te koop aanbieden of verkopen van goederen op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeente ingestelde markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt;

    d. voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats bedoeld in artikel 5.2.3.

  • 3.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    a. in het belang van de openbare orde;

    b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    c. in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    d. wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is, dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5.2.3 Standplaatsen, uitstallingen op de weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening van de handel op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking- voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats:

    a. met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden;

    b. anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.

  • 2.

    Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder vergunning van het college wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het in het eerste lid, onder b, gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet.

  • 4.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeente ingestelde markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt en voor een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1 of 2.1.4.1 of voor het organiseren van een markt als bedoeld in artikel 5.2.4.

  • 5.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Wet milieubeheer, de Woningwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 6.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    a. in het belang van de openbare orde;

    b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    c. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    d. in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    e. wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

    f. vanwege de strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 7.

    Het college houdt de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een activiteit betreft waarvoor tevens een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het vijfde lid, tot de dag waarop de beslissing over de Wet-milieubeheersvergunning is genomen.

Artikel 5.2.4 Snuffelmarkten e.d.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college dan wel de Burgemeester ieder voor zover het hun/zijn bevoegdheid betreft:

    a. in of op een - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijk gebouw of plaats een markt te organiseren of toe te laten, waar ter plaatse aanwezige goederen worden verhandeld;

    b. toe te laten, te bevorderen of ertoe gelegenheid te geven, dat in of op een - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijk gebouw of plaats met een kraam, een tafel of enig ander dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om goederen aan publiek aan te bieden, te verkopen of te verstrekken.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    a. in het belang van de openbare orde;

    b. in het belang van een krachtens de Gemeentewet ingestelde markt.

Afdeling 3. Openbaar water

Artikel 5.3.1 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben;

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

  • 3.

    Het is verboden op, in of boven het water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water;

  • 4.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswater staatswerken, de Provinciale Vaarwegenverordening, de Telecommunicatie wet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Afdeling 4. Crosswedstrijden, crossen. motor-en ruiterverkeer

Artikel 5.4.1 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. zij kunnen daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het publiek.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door het college aangewezen plaatsen;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door het college aangewezen plaatsen;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 5. Lijkbezorging (raadpleeg hiervoor de afzonderlijke verordening)

 

Afdeling 6. Straatnaamborden, huisnummers e.d. (raadpleeg hiervoor de afzonderlijke verordening)

Artikel 5.6.1 Gedoogplicht aanduidingen

Vervallen

Artikel 5.6.2 Verwijdering e.d. aanduidingen

Vervallen

Afdeling 7. Verbod vuur te stoken

Artikel 5.7.1. Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    De ontheffing bedoeld in het tweede lid kan worden geweigerd:

    a. in het belang van de openbare orde en veiligheid;

    b. ter bescherming van de woon- en leefomgeving;

    c. ter bescherming van de flora en fauna;

  • 4.

    a. Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening;

    b. Het betreft verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke, sfeervuren zoals terrashaarden, vuurkorven en dergelijke indien geen afvalstoffen worden verbrand, of vuur voor koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar, overlast of hinder oplevert voor de omgeving.

Afdeling 8. Verstrooiing van as

Artikel 5.8.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5.8.2 Incidentele asverstrooing

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      de op bijgevoegde situatieschets in verband met de bodemsamenstelling en/of waterhuis houding en de daarmede samenhangende aanwezigheid van fauna en/of flora aangegeven gebieden;

  • 2.

    Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor een asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het in lid 1 vervatte verbod.

Artikel 5:8.3 Incidentele asverstrooing / hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 9. Tatoeeer- en pieringcingbedrijven.

Artikel 5.9.1 Tatoeëer-en piercingbedrijven

  • 1.

    Het is verboden zon der vergunning van het college in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf in een inrichting tatoeage- of piercingwerkzaamheden te verrichten.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing:

    a. Gedurende 8 weken na het in werking treden daarvan;

    b. Na afloop van de onder a. genoemde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in het eerste lid heeft ingediend, totdat op die aanvraag door het college een besluit is genomen;

  • 3.

    Een vergunning kan worden geweigerd indien:

    a. uit een bij de aanvraag over te leggen door de GGD op te stellen RapportTechnische Hygiëne tatoeëer- en piercingbedrijven blijkt dat de redelijkerwijze te stellen normen van hygiëne niet worden c.q. kunnen worden nageleefd;

    b. de vestiging in strijd is met geldend bestemmingsplan of leefmilieuverordening.

  • 4.

    Een vergunning kan worden ingetrokken indien:

    a. degene die het bedrijf voert verzuimt jaarlijks een door de GGD op te stellen Rapport Technische Hygiëne tatoeëer- en piercingbedrijven over te leggen;

    b. uit het jaarlijks over te leggen door de GGD op te stellen Rapport Technische Hygiëne tatoeëer- en piercingbedrijven blijkt dat de redelijkerwijze te stellen normen van hygiëne niet (meer) worden c.q. (meer) kunnen worden nageleefd.

Afdeling 10.  

Artikel 5.10.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder:

kampeermiddel: tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning is vereist, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

eenvoudig kampeermiddel: enige kleine mogelijkheid tot schuilen zoals kapertentje, eenvoudig vistentje of een grote paraplu, al dan niet voorzien van bijbehorende flappen. Het eenvoudig kampeermiddel mag geen grote afmeting hebben dan 3 bij 3 meter en moet een neutrale groene, bruine of camouflagekleur hebben;

vissen: het in het water brengen, hebben of ophalen van een of meer hengels;

hengel: het vistuig bestaande uit een hengel - al dan niet voorzien van een opwindmechanisme - een lijn of snoer - al dan niet voorzien van een of meer dobbers - en ten hoogste drie haken.

Artikel 5.10.2 Recreatief nachtverblijf buiten een kampeerterrein

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelente plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik voor korte perioden door de rechthebbende van een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 4.

    De ontheffing kan worden geweigerd in het belang van:

    a. de openbare orde;

    b. het voorkomen of beperken van overlast;

    c. de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    d. de volksgezondheid;

    e. bescherming van natuur en landschap;

    f. de bescherming van een stads-en dorpsgezicht.

Artikel 5.10.3 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het College kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 5.10.2 eerste lid, niet geldt.

  • 2.

    Het College kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 5.10.2 vierde lid.

Artikel 5.10.4 Ontheffing

  • 1.

    Ten behoeve van het sportvissen en met name het nachtvissen kan het college ontheffing verlenen indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    a. er is sprake van een aangewezen nachtviswater of nachtviszone;

    b. nachtvissers beschikken over een vispas overeenkomstig de Visserijwet;

    c. nachtvissers zijn aangesloten bij de hengelsportfederatie of hengelsportvereniging, eventueel met aanvullende speciale toestemming;

  • 2.

    Aan het sport- en nachtvissen kunnen door het College nadere regels worden gesteld.

Artikel 5.10.5 Nachtvissen

  • 1.

    Bij het nachtvissen met recreatief nachtverblijf mag:

    a. alleen eenvoudige kampeermiddelen worden geplaatst of geplaatst worden gehouden door degene die daadwerkelijk op dat moment met een of meer hengels vist;

    b. een persoon maximaal 1 eenvoudig kampeermiddel plaatsen of geplaatst houden;

    c. er alleen door gebruik van hengels wordt gevist;

  • 2.

    De sport-en nachtvisser moet respectievelijk:

    a. afval in de eenvoudige kampeermiddelen bewaren en bij het verlaten van de visplek meenemen;

    b. geen overmatig alcohol gebruiken, geen geluidsoverlast veroorzaken en geen open vuur stoken.

Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij aangegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6.1a Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de politieambtenaren van de Politieregio Limburg Zuid alsmede de buitengewone opsporingsambtenaren van de gemeente Kerkrade.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6.2 Opsporingsambtenaren

Vervallen

Artikel 6.3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.3a Bevelen politie

Een ieder is verplicht aan de bevelen van de politie terstond te gehoorzamen indien deze bevelen gegeven worden:

a. ter daadwerkelijke handhaving van enige bepaling in deze verordening; b. in geval van stoornis van de openbare orde en/of veiligheid of de vrees voor het ontstaan daarvan.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die waarop zij is afgekondigd.

  • 2.

    Op dat tijdstip wordt de algemene politieverordening Kerkrade 1992 ingetrokken.

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

  • 1.

    Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens de algemene politieverordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven - indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende 2 jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 2.

    Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de algemene politieverordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven - indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en beperkingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende 2 jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 3.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van de algemene politieverordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 4.

    Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.

  • 5.

    In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste zestig dagen voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde orgaan is ingediend.

Artikel 6.6 Aanhalingstitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Algemene plaatselijke verordening Kerkrade 2001.

Aldus vastgesteld door de raad der gemeente Kerkrade in zijn openbare vergadering van 28 maart 2001 en nadien gewijzigd d.d. 30 mei 2001, 28 november 2001, 24 september 2003, 25 mei 2005, 25 januari 2006 en 30 mei 2007.

De voorzitter van de raad, De griffier,

J.J.M. Som mr. drs. H.J.W. Jacobs-van Dongen