Organisatie | Kerkrade |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene plaatselijke verordening Kerkrade 2001 |
Citeertitel | Algemene plaatselijke verordening Kerkrade 2001 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Algemene plaatselijke verordening Kerkrade van 27 mei 1992.
Gemeentewet, artikel 149, 149a en 151a
1. Beleidsregel ontheffing inrichtingseisen (alcoholvrije) horeca-bedrijven
2. Beleidsregels inboedels op straat bij woningontruiming
3. Beleidsregel sluitingsuur horeca-inrichting
4. Beleidsregel sluitingstijden seksinrichtingen
5. Beleidsregel handhaving horeca-aangelegenheden
6. Beleidsregel verwijdering voertuigwrakken van de weg
7. Diverse aanwijzingsbesluiten
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-04-2001 | 26-05-2011 | Nieuwe regeling | 28-03-2001 Zuid-Limburger 04-04-2001 | 2001, nr. 62 |
De raad van de gemeente Kerkrade;
gelezen het voorstel van het college, nr. 62
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;
gezien het advies van de raadscommissie;
overwegende dat het aanbeveling verdient regels te stellen ter handhaving van de openbare orde;
vast te stellen de volgende Algemene plaatselijke verordening.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:
1. weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
2. de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;
3. de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;
4. andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten;
d. rechthebbende: een ieder, die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht of daarover enige feitelijke zeggenschap uitoefent.
e. voertuigen: alle voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder a en onder a I (aa el) van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:
b. kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen;
f. vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen;
g. bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
h. gebouw: elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
i. vee: eenhoevige dieren, herkauwende dieren en varkens;
k. handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.
l. terras: een met het oog op de bedrijfsmatige verstrekking van ter plaatse te nuttigen etenswaren en/of drank geordende verzameling tafels en stoelen of banken dan wel andere voorwerpen geschikt om op en aan plaats te nemen.
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
Voor zover sprake is van termijnen in uren, bepaald door terug rekening van een tijdstip of gebeurtenis, en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.
Paragraaf 1. Bestrijding van ongeregeldheden
Eenieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door die ambtenaar aangewezen richting te verwijderen.
Paragraaf 2. Optochten en betoging
Artikel 2.1.2.3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 7 maal 24 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen in artikel 2.1.2.5 eerste lid, hierover is bepaald.
Artikel 2.1.2.4 Afwijking termijn
De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.3, eerste lid, genoemde termijn verkorten en een mondeling kennisgeving ontvankelijk verklaren.
Artikel 2.1.2.5 Te verstrekken gegevens
Bij de kennisgeving kan de burgemeester een opgave verlangen van:
a. naam en adres van degene die de betoging houdt;
c. de datum waarop de of betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;
d. de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;
e. voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;
f. maatregelen, die degene die de betoging houdt, zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.
Paragraaf 4. Vertoningen op de weg
Het is verboden op of aan de weg of in de nabijheid van een openbaar gebouw of op enige voor het publiek toegankelijke plaats post te vatten of zich daar op te houden met kennelijk doel onderdak of steun af te dwingen.
Paragraaf 5. Bruikbaarheid van de weg
Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg
Het in eerste lid bepaalde is niet van toepassing op:
a. vlaggen, wimpels en vlaggenstokken, indien zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;
b. zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:
- geen onderdeel zich minder dan (2,2) meter boven dat gedeelte bevindt;
- geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan (0,5) meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt en geen onderdeel verder dan (1,5) meter buiten de opgaande gevel reikt.
c. de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden en lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;
e. voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;
f. benzinepompen als bedoeld in artikel 2.1.6.14 en standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3;
Het is verboden op, in, over of boven de weg voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard, te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.
Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:
a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg, of om andere redenen in het belang van de openbare orde, waaronder zorg voor uiterlijk aanzien van de weg en bescherming van het leefmilieu;
b. Indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het provinciaal wegenreglement Limburg.
b. De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.
c. De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken.
d. De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien in het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Wegverordening van de provincie Limburg van 16 februari 1990 of de Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde telecommunicatieverordening.
Paragraaf 6. Veiligheid van de weg
Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes
De rechthebbende op een bedrijf die ten behoeve van het winkelend publiek winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of van een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.
Artikel 2.1.6.3 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.
Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene, die daartoe niet bevoegd is, verboden
a. een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken, of af te dekken;
b. voorwerpen zodanig te plaatsen of geplaatst te hebben dat daardoor het onmiddellijk gebruik van in- en uitritten van brandweergebouwen of openbare gebouwen belemmerd kan worden.
Artikel 2.1.6.9 Vallende voorwerpen
Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.
Artikel 2.1.6.10 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
Artikel 2.1.6.14 Benzinepompen op of nabij de weg
Afdeling 2. Toezicht op evenementen
Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
a. bioscoopvoorstellingen als bedoeld in de Wet op de filmvertoningen;
b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h van de Gemeentewet en door het gemeentebestuur vastgestelde kermissen;
c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
d. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
f. activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1.2.1, 2.1.4.1, 2.1.4.2 en 2.3.3.1 van deze verordening.
g. een betaald voetbalwedstrijd als bedoeld in artikel 2.2.4
Paragraaf 1. Toezicht op inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren
Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen
Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.
Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zit gelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:
a. De gezinsleden van de houder, alsmede zijn elders wonende bloed- of aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;
b. De personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid , van het Wetboek van Strafrecht;
c. De personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.
Het is de houder van een horecabedrijf waarbinnen de verstrekking van alcoholhoudende dranken tot de reguliere bedrijfsuitoefening kan worden gerekend verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven op andere uren dan van:
a. zes uur des voormiddags tot twee uur na middernacht op maandag tot en met donderdag;
b. zes uur des voormiddags tot drie uur na middernacht of vrijdag tot en met zondag alsmede op oudejaarsdag, nieuwjaarsdag, carnavalsmaandag en -dinsdag, paasmaandag, op de dag van de viering van koninginneverjaardag, hemelvaartsdag, pinkstermaandag en de kermismaandagen en tweede kerstdag;
Het is de houder van een horecabedrijf waarbinnen de verstrekking van alcoholhoudende dranken niet tot de reguliere bedrijfsuitoefening kan worden gerekend verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven op andere uren dan van:
a. zes uur des voormiddags tot twee uur na middernacht op maandag tot en met donderdag;
b. zes uur des voormiddags tot vier uur na middernacht op vrijdag tot en met zondag alsmede op oudejaarsdag, nieuwjaarsdag, carnavalsmaandag en -dinsdag, paasmaandag, op de dag van de viering van koninginneverjaardag, hemelvaartsdag, pinkstermaandag en de kermismaandagen en tweede kerstdag;
Artikel 2.3.1.4 Afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.2 geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
Artikel 2.3.1.5 Aanwezigheid in gesloten inrichting
Het is verboden gedurende de tijd dat een inrichting ingevolge artikel 2.3.1.2 of krachtens een op grond van artikel 2.3.1.4 door de burgemeester genomen besluit voor bezoekers gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar bevinden.
Artikel 2.3.1.7 Exploitatie terras
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.5.1 is het verboden om zonder vergunning van de burgemeester:
a. op de openbare weg een terras te plaatsen of te hebben
b. een terras te exploiteren indien zulks vanaf de openbare weg waarneembaar is indien en voor zover de in het eerste lid, onder a en b bedoelde terrassen betrekking hebben op c.a. onderdeel vormen van de uitoefening van een horecabedrijf.
De in het eerste lid genoemde vergunning kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde, in het bijzonder ter
a. voorkoming of beperking van overlast
b. bescherming van het leefmilieu en het karakter van de omgeving
c. bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving
d. bescherming van de verkeersveiligheid of -vrijheid
e. bescherming van een doelmatig gebruik dan wel een doelmatig onderhoud van de openbare weg.
Paragraaf 1a Toezicht op smart-, head- en growshops
Artikel 2.3.1a.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met dan wel inherent zijn aan het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als een smart-, head- of growshop;
In deze paragraaf wordt onder bezoeker niet verstaan:
a. de gezinsleden van de exploitant alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;
b. de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;
c. de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is;
Artikel 2.3.1a.2 Vergunningplicht
De aanvraag voor de vergunning dient te geschieden met een door de burgemeester vastgesteld formulier, dat vergezeld gaat van: a. een situatietekening waaruit blijkt de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting, schaal tenminste 1:1000; b. een plattegrond-tekening van de inrichting, schaal tenminste 1:100.
Artikel 2.3.1a.3 Afnemend maximum
Vergunning kan worden verleend voor een beperkt aantal inrichtingen, waarbij het maximum wordt bepaald door het aantal inrichtingen dat op het moment van inwerkingtreding van deze verordening werd geëxploiteerd, welk aantal door de burgemeester wordt vastgesteld op het moment van inwerkingtreding van deze verordening.
Artikel 2.3.1a.5 Weigeringsgronden
De vergunning wordt geweigerd indien:
a. het in artikel 2.3.1a.3 bedoelde maximum aantal inrichtingen is bereikt.
b. de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan en/of leefmilieuverordening;
c. de exploitant binnen drie jaar voor de aanvraag een inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde gesloten is geweest;
d. de exploitant de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt;
e. de exploitant niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid, van de Drank- en Horecawet aan leidinggevenden gestelde eisen;
f. naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting;
g. er sprake is van een concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat cumulatief toeneemt;
h. de inrichting gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanig andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare orde-problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben;
i. de inrichting gevestigd is in de directe nabijheid van een terrein waarop een school of jongerencentrum is gehuisvest;
j. redelijkerwijze moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.
Artikel 2.3.1a.6 Verplaatsing inrichting
De toestemming kan uitsluitend worden verleend:
a. indien het algemeen belang naar het oordeel van de burgemeester zulks vordert, hetgeen met name het geval is indien:
- de aanwezigheid en/of de exploitatie van de inrichting ertoe bijdraagt dat het woon- en leefklimaat in de omgeving van de te verplaatsen inrichting hierdoor op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed, of
- sprake is van een concentratie van inrichtingen waardoor het woon- en leefklimaat nadelig wordt beïnvloed.
b. en voorts indien op de beoogde nieuwe locatie:
- de vestiging en/of exploitatie geen strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan en/of Leefmilieuverordening;
- de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting;
- er geen sprake is van een concentratie van inrichtingen, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat cumulatief toeneemt;
- de inrichting niet gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanig andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare orde-problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben;
- de inrichting niet gevestigd is in de directe nabijheid van een terrein waarop een school of jongerencentrum is gehuisvest.
- de inrichting, blijkend uit een over te leggen plattegrondtekening als bedoeld in artikel 2.3.1a.2, tweede lid, onder b, van de nieuwe locatie, qua oppervlakte niet groter is dan maximaal 125% van de oppervlakte van de inrichting op de locatie die is verlaten.
Artikel 2.3.1a.8 Afwijking sluitingsuur;tijdelijke sluiting
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer inrichtingen, tijdelijk andere dan de krachtens in artikel 2.3.1a.7, eerste lid, bedoelde regelgeving geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.1a.8 kan de burgemeester een inrichting, al dan niet voor een bepaalde termijn gesloten verklaren indien:
a. de exploitant van de inrichting handelt in strijd met het bepaalde in de artikelen 2.3.1a.2, eerste lid, 2.3.1a.4, tweede lid, of 2.3.1a.6, eerste lid;
b. de exploitant van de inrichting handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;
Artikel 2.3.1a.10 Aanwezigheid in gesloten inrichting
Het is de exploitant van een inrichting verboden gedurende de tijd dat een inrichting ingevolge een op grond van artikel 2.3.1a.8 dan wel artikel 2.3.1a.9 genomen besluit voor bezoekers gesloten dient te zijn, deze inrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin of aldaar een of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven.
Artikel 2.3.1a.11 Intrekking vergunning
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 wordt de vergunning ingetrokken indien:
a. de exploitatie van de inrichting door een andere dan de in de vergunning genoemde exploitant is of wordt overgenomen.
b. de inrichting krachtens een verleende of te verlenen bouwvergunning is of wordt gewijzigd en waarbij de totale oppervlakte van de inrichting wordt vergroot.
c. de exploitant niet of niet langer voldoet aan de bij of krachtens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid, van de Drank- en Horecawet aan leidinggevenden gestelde eisen.
Artikel 2.3.1a.12 Toegang ambtenaren van politie
De exploitant is verplicht ervoor zorg te dragen dat ambtenaren van politie vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn inrichting:
a. gedurende de tijd dat de inrichting voor bezoekers geopend is dan wel
b. gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn, indien die ambtenaren van politie het vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.”
Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2.3.2.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
1. inrichting: elke al of niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;
2. houder: degene die een inrichting exploiteert, dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.
Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie
Degene, die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
De houder van een inrichting of een voor hem behandelend persoon is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat is ingericht volgens het door de burgemeester vastgestelde model.
Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene, die in een inrichting nachtverblijf houdt, dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.
Paragraaf 3. Toezicht op de speelgelegenheden
Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:
speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.
Paragraaf 4 Vergunningenstelsel exploitatie horeca-inrichtingen
Indien en voor zover de bepalingen van deze afdeling afwijken van de overige bepalingen van de Algemene plaatselijke verordening, blijven de overige bepalingen buiten toepassing.
Artikel 2.3.4.2 Begripsomschrijving
1. Een inrichting waarin een bedrijf of werkzaamheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a of c van de Drank- en Horecawet wordt uitgeoefend, zomede de daarbij behorende open aanhorigheden;
2. Elke voor het publiek toegankelijke lokaliteit, open plaats, tuin of gedeelte daarvan, zomede de daarbij behorende terrassen en de daarmee gemeenschap hebbende vertrekken die niet uitsluitend als woning of winkel als bedoeld in de Winkeltijdenwet (met uitzondering van afhaalcentra) worden gebruikt, voor zover daar bij wijze van hoofdfunctie of overwegende nevenfunctie gelegenheid wordt gegeven om al dan niet tegen betaling enigerlei eetwaren en/of alcoholvrije dranken te verkrijgen en/of verbruiken;
3. Een afhaalcentrum, zijnde een winkel waar voor gebruik elders dan ter plaatse uitsluitend eetwaren en/of alcoholvrije dranken plegen te worden verstrekt;
B. Ondernemer: de natuurlijke of rechtspersoon voor wiens rekening en risico de horeca-inrichting wordt geëxploiteerd
C. Leidinggevende: degene die de algemene of onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van een horeca-inrichting.
D. Bezoeker: een ieder die zich in de horeca-inrichting bevindt met uitzondering van:
1. De gezinsleden van de ondernemer(s) alsmede diens elders wonende bloedverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot de derde graad;
2. De personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;
3. De personen wier aanwezigheid in de horeca-inrichting wegens dringende omstandigheden noodzakelijk is;
E. Bevoegd orgaan: de burgemeester dan wel het college, ieder voor zover het zijn/hun bevoegdheid betreft.
Artikel 2.3.4.3 Vergunningplicht
Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover door het bevoegd orgaan ten aanzien van de betreffende horeca-inrichting reeds een exploitatie-vergunning is verleend krachtens het bepaalde in artikel 2.3.4.2. van de Algemene plaatselijke verordening Kerkrade zoals deze geldt tot het moment van inwerkingtreding van deze wijziging, en de op de vergunning vermelde ondernemer op het moment van inwerkingtreding van deze wijziging kan worden beschouwd als zodanig dient te worden beschouwd.
Artikel 2.3.4.4 Reikwijdte vergunning
Bij overlijden van de vergunninghouder kan de horeca-inrichting door of namens een van zijn rechtsopvolgers die voldoen aan artikel 2.3.4.6 worden voortgezet tot een maand na het overlijden of indien binnen die termijn ter zake een nieuwe vergunning is aangevraagd tot het tijdstip waarop op deze aanvraag onherroepelijk is beslist.
Het bevoegd orgaan kan bij openbare kennisgeving:
a. Bepalen dat het exploiteren van categorieën horeca-inrichtingen, genoemde in artikel 2.3.4.2, onder A, al dan niet beperkt tot een bepaald gebied, vrijgesteld is van de vergunningplicht;
b. Nadere regels stellen aan de onder a. genoemde vrijstelling.
Artikel 2.3.4.10 Weigeringsgronden
Een vergunning wordt door het bevoegd orgaan geweigerd indien:
Naar zijn oordeel door de aanwezigheid van de horeca-inrichting het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Bij de toepassing van dit criterium wordt door het bevoegd orgaan rekening gehouden met parkeeroverlast, geluidsoverlast, vervuiling of sociale onveiligheid, het karakter van de straat en van de wijk waarin de horeca-inrichting is gelegen of zal komen te liggen, alsmede met de aard van de horeca-inrichting. Voorts betrekt het bevoegd orgaan in de beoordeling van de aanvraag de spanning waaraan het woon- en leefklimaat ter plaatse reeds bloot staat of bloot zal komen te staan;
De ondernemer(s) c.q. degene(n) die de rechtspersoon rechtsgeldig vertegenwoordigt(/en) een horeca-inrichting heeft/hebben geëxploiteerd die evenwel op grond van verstoring van de openbare orde binnen een termijn van vijf jaar voorafgaand aan het indienen van de aanvraag gesloten is geweest c.q. waarvoor de krachtens deze verordening dan wel de Drank- en Horecawet verleende vergunning op grond van verstoring van de openbare orde door het daartoe bevoegd orgaan is ingetrokken;
Artikel 2.3.4.11 Voorschriften
De in het eerste lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betrekking hebben op:
a. De openings- en sluitingstijden van de horeca-inrichting;
b. De verkoop van dranken en eetwaren via een loket of automaat vanuit of buiten de besloten ruimte van de horeca-inrichting;
c. De wijze waarop handelsreclame mag worden gevoerd;
d. Het aantal bezoekers, dat gelijktijdig in de inrichting aanwezig mag zijn;
Artikel 2.3.4.12 Intrekkingsgronden
De vergunning wordt door het bevoegd orgaan ingetrokken indien:
1. Ter verkrijging van de vergunning gegevens zijn verstrekt die zodanig onjuist of anders blijken te zijn, dat de op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;
2. Door de wijze van exploitatie het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt aangetast of dreigt te worden aangetast;
3. Zich in de betrokken horeca-inrichting feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan die de ernstige vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde;
4. Sprake is van een situatie welke niet in overeenstemming is met hetgeen is bepaald onder de weigeringsgronden;
5. Niet langer wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2.3.4.6.;
6. Binnen een termijn van 6 maanden na dagtekening van de vergunning geen gebruik is gemaakt van de vergunning, anders dan wegens overmacht;
Het bevoegd orgaan kan de vergunning intrekken indien:
a. Naar zijn oordeel gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;
b.Er sprake is van een wijziging in de aard van de horeca-inrichting; c.Naar zijn oordeel gehandeld wordt in strijd met de bepalingen van deze afdeling.
Artikel 2.3.4.13 Vervallen van de vergunning
a. Wanneer voor dezelfde horeca-inrichting een nieuwe vergunning als bedoeld in artikel 2.3.4.3 van kracht wordt;
b. Indien onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.4.4., derde lid, de enige vergunninghouder als zodanig niet meer aan het rechtsverkeer kan deelnemen;
Artikel 2.3.4.14 Sluiting van de horeca-inrichting
Het bevoegd orgaan kan de sluiting al dan niet voor een bepaalde tijd van een inrichting bevelen indien:
a. De ondernemer(s) in strijd handelt/handelen met het bepaalde in artikel 2.3.4.3 van deze verordening;
b. Gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;
c. De exploitatie van een horeca-inrichting op een zodanige wijze plaatsvindt dat het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed dan wel de vrees bestaat voor een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat.
Tot dit bevel wordt, behoudens spoedeisende gevallen, niet overgegaan alvorens de ondernemer(s) schriftelijk is/zijn gewaarschuwd en in de gelegenheid is/zijn gesteld te worden gehoord.
De sluiting kan op verzoek van belanghebbende(n) door het bevoegd orgaan worden opgeheven wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
Afdeling 4. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen
Het is verboden tussen een half uur na zonsondergang en een half uur voor zonsopgang op de weg te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2.4.10 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:
Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt.
Artikel 2.4.17 Loslopende honden
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
a. binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is, zulks met uitzondering van door het college speciaal daartoe aangewezen hondenlosloopgebieden;
b. buiten de bebouwde kom op de weg als bedoeld in art. 1.1 onder a van de A.P.V. gemeente Kerkrade, zonder dat die hond aangelijnd is;
Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Het bevoegd orgaan is niet verplicht het besluit als in dit artikel bedoeld bekend te maken, voorzover de aanwijzing één bepaald perceel betreft. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door hen is aangegeven.
Het bevoegd orgaan is niet verplicht het besluit als in dit artikel bedoeld bekend te maken, voorzover de aanwijzing één bepaald perceel betreft. Het college kan de belanghebbende op een onroerend goed gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.
Artikel 2.4.22 Loslopend vee en pluimvee
De rechthebbende op vee of pluimvee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee of pluimvee die weg niet kan bereiken.
Artikel 2.4.24 Overlast hond, kat of ander huisdier
De rechthebbende op een hond, kat of ander huisdier dient er voor zorg te dragen, dat deze dieren aan anderen geen overlast bezorgen. .
Artikel 2.4.25 Handhaving bij diverse vormen van overlast
In het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen en goederen, de verkeersvrijheid of -veiligheid en de gezondheid of zedelijkheid, kan door politie-ambtenaren aan een persoon, die zich bevindt op de weg of plaats die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.
Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan:
a. de burgemeester aan de persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het eerste lid, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste 14 dagen, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied als bedoeld in het eerste lid, gedurende de uren daarbij genoemd;
b. de burgemeester kan aan de persoon, aan wie eerder een verbod als bedoeld onder a. is opgelegd, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste zes maanden, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied als bedoeld in het eerste lid, gedurende de uren daarbij genoemd;
Het is verboden op of aan de weg een plaatsbewijs voor een in het Parkstad Limburg Stadion in het kader van het betaald voetbal te spelen wedstrijd dan wel een aldaar anderszins te houden activiteit te koop aan te bieden of ten verkoop voorhanden te hebben anders dan in of vanuit de daartoe bestemde ruimte;
Artikel 2.4.27 Stadionomgevingsverbod
De burgemeester kan aan een persoon schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden in de omgeving van het Parkstad Limburg Stadion vanaf 4 uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot 4 uur na afloop van voetbalwedstrijden van de organisator. Het verbod geldt voor een bepaalde periode welke niet langer is dan 2 jaar. Het verbod geldt voor het stadsdeel Kerkrade West, globaal begrensd door Locht, Imstenraderweg, Keulseweg (N281), Hamstraat en Beitel, zoals nader aangegeven op de situatieschets, behorende bij het aanwijzingsbesluit d.d. 24 september 2002 inzake verbod om op de openbare weg alcoholhoudende drank te nuttigen, welk inwerking is getreden op 2 oktober 2002.
De burgemeester kan overgaan tot het opleggen van het in het vorig lid bedoelde verbod, nadat vast is komen te staan, dat de persoon de openbare orde in het stadion of in de omgeving van het stadion heeft verstoord op een dag, dat een wedstrijd van de organisator wordt gespeeld. Tevens kan dit verbod worden opgelegd aan personen aan wie een stadionverbod is opgelegd.
Afdeling 5. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder
a. Handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
b. Verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.
Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht: a. wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;
b. de onder a. bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;
c. aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomt;
d. indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a. bedoelde functionaris;
e. zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;
f. wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a. bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.
Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.
Artikel 2.7.1 Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2.8.1 Verbod begeven op de weg om drugs te verhandelen
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2.8.2 Openlijk drugsgebruik
Het is verboden op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.
Afdeling 9. Veiligheidsrisicogebieden
Artikel 2.9.1 Veiligheidsrisicogebieden (Preventief fouilleren)
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.
Afdeling 1. Begripsomschrijvingen
Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf - waaronder begrepen een erotische - massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
Artikel 3.2.1 Vergunningsplicht
In de aanvraag om een vergunning wordt in ieder geval vermeld:
a. de persoonsgegevens van de exploitant;
b. de persoonsgegevens van de beheerder;
d. de locatie van de inrichting;
e. een bewijs van inschrijving in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel;
f. een nauwkeurige plattegrondtekening van de inrichting, schaal ten minste 1:100, met vermelding van de oppervlakte van de verschillende ruimten in m2;
g. een verklaring en het rapport van de GGD-OZL dat de seksinrichting voldoet aan de vereisten zoals gesteld in het Inspectie Hygiëne Protocol.
Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere buitenlandse rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
1. bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;
2. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;
3. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
4. de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;
De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een inrichting die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.2.1 is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Artikel 3.2.4a Intrekking van de vergunning
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 kan het bevoegde bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid genoemde belangen of in geval van handelen of nalaten in strijd met de bepalingen in dit hoofdstuk, de aan de vergunning verbonden voorschriften, of de nadere regels als bedoeld in artikel 3.1.3, de vergunning intrekken.
Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Afdeling 3. Beslissingstermijn; weigeringsgronden; nadere regels
Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer; vervallen vergunning
Artikel 3.4. 1 Beëindiging exploitatie
Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.
Artikel 3.4.2 Wijziging beheer
Het beheer kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3.4.3 Vervallen vergunning
a. zodra de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant,
de exploitatie van de inrichting feitelijk heeft beëindigd;
b. er een wijziging heeft plaatsgevonden in de persoon van de exploitant;
c. indien er een wijziging van bouwkundige aard in de inrichting heeft plaatsgevonden;
d. indien de inrichting naar een andere locatie wordt verplaatst.
Artikel 3.5.1 Overgangsbepaling
In afwijking van het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid aanhef en onder b is de daarin genoemde weigeringsgrond niet van toepassing voor zover het betreft de eerste vergunningsaanvraag van een op het moment van inwerkingtreding van deze verordening feitelijke in exploitatie zijnde inrichting, welke als zodanig is opgenomen in bijlage 1 van de Gespreksnotitie Prostitutiebeleid Kerkrade.
In afwijking van het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid onder a is, voor zover het betreft de eerste vergunningsaanvraag van een op het moment van inwerkingtreding van deze verordening feitelijke in exploitatie zijnde inrichting, het gestelde in artikel 3.2.2 tweede lid, onder c, met betrekking tot de Wet arbeid vreemdelingen niet van toepassing tenzij ten aanzien van de vergunningsaanvrager binnen twee jaar voor inwerkingtreding van deze verordening een proces-verbaal ter zake een overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen is opgemaakt.
Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1. Geluid- en lichthinder
Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
De voorschriften 1.1.1 en 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 van de bijlage onder B van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen, waarbij de houder van een inrichting maatregelen dient te treffen ter voorkoming van overmatige hinder;
Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 uit de bijlage B van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld, waarbij de houder van een inrichting maatregelen dient te treffen ter voorkoming van overmatige hinder; .
Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij het voorschrift 1.5.1 uit de bijlage B van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld;
Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten
Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.
Artikel 4.1.5 Geluidshinder algemeen
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet, voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in artikel 2.4.16, de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidshinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen.
Afdeling 4 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 4.4.1 Verontreiniging van de weg en van terreinen aan de weg
a. afval of vuilnis of enig andere dergelijke stof of voorwerp, die/dat aanleiding kan geven tot verontreiniging, beschadiging of onvoldoende afwatering van de weg, dan wel aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu, op of in de bodem, buiten een daarvoor bestemde verzamelplaats, te plaatsen, te storten, te werpen, uit te gieten, te laten vallen of lopen of te houden;
b. andere afvalstoffen dan straatafval, waaronder wordt verstaan huishoudelijke afvalstoffen van zeer beperkte omvang en gewicht, zoals proppen, papier, plastic bekertjes en blikjes, achter te laten in daartoe van gemeentewege geplaatste of voorgeschreven bakken;
Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de stoffen of voorwerpen op de weg geraken of tijdelijk op de weg worden gebracht als onvermijdelijk gevolg van het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel van het verrichten van andere werkzaamheden op of aan de weg.
Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in: a. de Bestrijdingsmiddelenwet, de Kernenergiewet, de op de Wet milieubeheer, de Meststoffenwet en Destructiewet gebaseerde voorschriften, de Wet bodembescherming; b. de Wet beheer rijkswaterstaatswerken; c. de Wegenverordening van de provincie Limburg van 16 februari 1990 of de verordening Bodembescherming Limburg.
Artikel 4.4.2 Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg
Indien bij het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel bij andere werkzaamheden de weg wordt verontreinigd, is degene die genoemde werkzaamheden verricht, alsmede, indien deze in opdracht handelt, zijn opdrachtgever verplicht:
a. indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na het ontstaan van de verontreiniging te reinigen of te doen reinigen.
b. indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na de beëindiging van de werkzaamheden of, indien deze langer dan een dag duren, elke dag terstond na beëindiging van de werkzaamheden op die dag te reinigen of te doen reinigen.
Artikel 4.4.10 Overige verontreiniging
Het in het eerste lid vervatte verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde is voorzien in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Lozingsverordening, de Destructiewet, de Kernenergiewet, de Wet gevaarlijke stoffen, de Wet milieubeheer, de Wet Luchtverontreiniging, de Wet op de lijkbezorging, het Wetboek van Strafrecht of de provinciale verordening op opslagplaatsen.
Artikel 4.4.11 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet-en drinkwaren
De houder of beheerder van een winkel, hal, kraam of andere dergelijke inrichtingen waar eet en/of drinkwaren worden verkocht welke ter plaatse kunnen worden genuttigd, is verplicht:
a. een mand, bak of soortgelijk voorwerp in of nabij de inrichting op een duidelijk zichtbare plaats aanwezig te hebben, waarin het publiek papier, etensresten, verpakkingsmateriaal en ander afval kan achterlaten;
b. zorg te dragen dat die mand, die bak of dat soortgelijke voorwerp van een zodanige constructie is dat het afval daarin deugdelijk geborgen blijft en dat die mand, die bak of dat voorwerp steeds tijdig wordt geledigd.
De houder of beheerder van een inrichting bedoeld in het eerste lid is verplicht te zorgen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de inrichting, doch in ieder geval terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in dit artikel, in de nabijheid van de inrichting op de weg achtergebleven stoffen of voorwerpen, voor zover kennelijk uit of van die inrichting afkomstig, worden verwijderd.
Artikel 4.4.12 Wegwerpen van reclame- of strooibiljetten
Degene die op de weg reclame- of strooibiljetten of dergelijke geschriften onder het publiek verspreidt, is verplicht deze, indien zij in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggeworpen, terstond daarvan te verwijderen of te doen verwijderen.
Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de daartoe aangewezen reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.
Artikel 4.4.14 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde inrichting of plaats.
Artikel 4.4.15 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 6 Bescherming van flora en fauna
Artikel 4.6.1 Bescherming groenvoorzieningen
Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken verboden enige schade toe te brengen aan een boom of een bloem- of heesterperk, dan wel aldaar bloemen te plukken
Artikel 4.6.2 Beschermde planten; hout sprokkelen
a. Plaatsen aan te wijzen waar het ter bescherming van het natuur-, landschap- of dorps-/stedenschoon verboden is daarbij aangeduide bloemen of planten te plukken of bij zich te hebben;
b. Bosgebieden of gedeelten daarvan aan te wijzen waar het om redenen van milieubeheer verboden is hout te sprokkelen of gesprokkeld hout bij zich te hebben.
Afdeling 7 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4.7.1 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans,afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouwprodukten e.d.
Het is, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden in de openlucht, op buiten de weg gelegen plaatsen, een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met ontheffing van het college:
a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
c. caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;
d. mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwprodukten, afbraakmaterialen en oude metalen;
Indien het opslaan, plaatsen of aanwezig hebben van voorwerpen of stoffen gebeurt in strijd met het bepaalde krachtens het eerste lid kan het college degene die de voorwerpen of stoffen opgeslagen, geplaatst of aanwezig heeft aanschrijven tot het treffen van maatregelen ter bescherming van de belangen als bedoeld in het eerste lid. Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.
Artikel 4.7.1a Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen
a. dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet;
b. emissie-arm aanwenden: gebruiken van dierlijke meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit gebruik meststoffen behorende bijlage II, met dien verstande echter dat onder 3, punt a onder 2e gelezen moeten worden: "tijdens het uitrijden van de dierlijke mest deze gelijktijdig wordt ondergewerkt";
Onverminderd het bepaalde in het Besluit gebruik meststoffen is het verboden op gronden dierlijke meststoffen uit te rijden, op te brengen, te doen uitrijden of te doen opbrengen op zondag en op Nieuwjaarsdag, eerste en tweede Paasdag, eerste en tweede Pinksterdag, Hemelvaartsdag, eerste en tweede Kerstdag en de dag waarop de verjaardag van de Koningin wordt gevierd.
Artikel 4.7.2 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d.
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak alsmede de hoofdgebruiker van die zaak verboden zonder vergunning van het college die zaak of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van:
a. opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak;
b. opschriften en aankondigingen op zuilen, borden, muren of andere constructies, aangewezen door de overheid;
c. opschriften en aankondigingen betrekking hebbend op:
- openbare verkoping, aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
- het beroep, de dienst, of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd, zomede op naamborden; mits deze opschriften en aankondigingen gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,50 m2 en geen van alle een grotere afmeting in een richting hebben dan 1,00 meter en mits deze opschriften en aankondigingen zijn aangebracht op of aan de onroerende zaak;
d. opschriften betrekking hebbend op de naam en/of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken en/of op de namen van degenen die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf en niet verlicht zijn, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
e. opschriften en aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;
f. opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits van het aanbrengen ervan tevoren door of vanwege de rechthebbende of de hoofdgebruiker van de onroerende zaak schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college en dit college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken.
Zodanige opschriften en aankondigingen worden geacht hun tijdelijk karakter te hebben verloren, wanneer deze gedurende meer dan 9 weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.
Het in het eerste lid gesteld verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Woningwet, op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Monumentenwet, de Natuur- en Landschapsbeschermingsverordening Limburg, de gemeentelijke monumentenverordening of artikel 2.1.5.1.
Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:
a. indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
b. in het belang van de verkeersveiligheid;
c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
Artikel 4.7.2a Ontsierende tuinen c.q omgebouwde percelen
Ontsierende tuinen c.q. omgebouwde percelen De rechthebbende op een aan een weg gelegen tuin of een ongebouwd perceel is verplicht op aanschrijving van het college binnen de door hen bij die aanschrijving gestelde termijn de afscheiding tussen die tuin of dat perceel en andere tuinen of percelen - voor zover vanaf een weg zichtbaar - in behoorlijke staat van onderhoud te brengen en te houden.
Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede lid van artikel 4.7.2, dan wel aangebracht voor een ander doel dan handelsreclame, de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt, is het college bevoegd de rechthebbende onderscheidenlijk de hoofdgebruiker van het onroerend goed aan te schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter opheffing van dit gevaar of deze hinder. Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.
Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. weg: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;
b. voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:
2. Tweewielige fietsen en tweewielige bromfietsen en invalidenvoertuigen;
3. Invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
4. kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen;
c. parkeren: het doen of laten staan van voertuigen, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen.
Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:
a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 10 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel
Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:
a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;
b. voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.
Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:
a. langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen (binnen de bebouwde kom) op de weg te plaatsen of te hebben
b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets
Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Afdeling 2. Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten
Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goed
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven of gedrukte stukken worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening van de handel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven danwel diensten aan te bieden.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:
a. ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet;
b. voor het aan de huizen van vaste afnemers afleveren van goederen door - of door huisgenoten of personeel van - hem die dit mede doet ter exploitatie van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet.
c. voor het te koop aanbieden of verkopen van goederen op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeente ingestelde markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt;
d. voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats bedoeld in artikel 5.2.3.
Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:
a. in het belang van de openbare orde;
b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
c. in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;
d. wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is, dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar komt.
Artikel 5.2.3 Standplaatsen, uitstallingen op de weg
Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening van de handel op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking- voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats:
a. met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden;
b. anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.
De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeente ingestelde markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt en voor een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1 of 2.1.4.1 of voor het organiseren van een markt als bedoeld in artikel 5.2.4.
Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:
a. in het belang van de openbare orde;
b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
c. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
d. in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;
e. wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;
Het college houdt de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een activiteit betreft waarvoor tevens een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het vijfde lid, tot de dag waarop de beslissing over de Wet-milieubeheersvergunning is genomen.
Artikel 5.2.4 Snuffelmarkten e.d.
Het is verboden zonder vergunning van het college dan wel de Burgemeester ieder voor zover het hun/zijn bevoegdheid betreft:
a. in of op een - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijk gebouw of plaats een markt te organiseren of toe te laten, waar ter plaatse aanwezige goederen worden verhandeld;
b. toe te laten, te bevorderen of ertoe gelegenheid te geven, dat in of op een - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijk gebouw of plaats met een kraam, een tafel of enig ander dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om goederen aan publiek aan te bieden, te verkopen of te verstrekken.
Artikel 5.3.1 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Het is verboden op, in of boven het water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water;
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswater staatswerken, de Provinciale Vaarwegenverordening, de Telecommunicatie wet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
Afdeling 4. Crosswedstrijden, crossen. motor-en ruiterverkeer
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.
Afdeling 7. Verbod vuur te stoken
Artikel 5.7.1. Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
a. Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening;
b. Het betreft verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke, sfeervuren zoals terrashaarden, vuurkorven en dergelijke indien geen afvalstoffen worden verbrand, of vuur voor koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar, overlast of hinder oplevert voor de omgeving.
Afdeling 8. Verstrooiing van as
Artikel 5.8.1 Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Afdeling 9. Tatoeeer- en pieringcingbedrijven.
Artikel 5.9.1 Tatoeëer-en piercingbedrijven
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing:
a. Gedurende 8 weken na het in werking treden daarvan;
b. Na afloop van de onder a. genoemde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in het eerste lid heeft ingediend, totdat op die aanvraag door het college een besluit is genomen;
Een vergunning kan worden geweigerd indien:
a. uit een bij de aanvraag over te leggen door de GGD op te stellen RapportTechnische Hygiëne tatoeëer- en piercingbedrijven blijkt dat de redelijkerwijze te stellen normen van hygiëne niet worden c.q. kunnen worden nageleefd;
b. de vestiging in strijd is met geldend bestemmingsplan of leefmilieuverordening.
Een vergunning kan worden ingetrokken indien:
a. degene die het bedrijf voert verzuimt jaarlijks een door de GGD op te stellen Rapport Technische Hygiëne tatoeëer- en piercingbedrijven over te leggen;
b. uit het jaarlijks over te leggen door de GGD op te stellen Rapport Technische Hygiëne tatoeëer- en piercingbedrijven blijkt dat de redelijkerwijze te stellen normen van hygiëne niet (meer) worden c.q. (meer) kunnen worden nageleefd.
Artikel 5.10.1 Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt verstaan onder:
kampeermiddel: tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning is vereist, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
eenvoudig kampeermiddel: enige kleine mogelijkheid tot schuilen zoals kapertentje, eenvoudig vistentje of een grote paraplu, al dan niet voorzien van bijbehorende flappen. Het eenvoudig kampeermiddel mag geen grote afmeting hebben dan 3 bij 3 meter en moet een neutrale groene, bruine of camouflagekleur hebben;
vissen: het in het water brengen, hebben of ophalen van een of meer hengels;
hengel: het vistuig bestaande uit een hengel - al dan niet voorzien van een opwindmechanisme - een lijn of snoer - al dan niet voorzien van een of meer dobbers - en ten hoogste drie haken.
Ten behoeve van het sportvissen en met name het nachtvissen kan het college ontheffing verlenen indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. er is sprake van een aangewezen nachtviswater of nachtviszone;
b. nachtvissers beschikken over een vispas overeenkomstig de Visserijwet;
c. nachtvissers zijn aangesloten bij de hengelsportfederatie of hengelsportvereniging, eventueel met aanvullende speciale toestemming;
Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij aangegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Artikel 6.3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Een ieder is verplicht aan de bevelen van de politie terstond te gehoorzamen indien deze bevelen gegeven worden:
a. ter daadwerkelijke handhaving van enige bepaling in deze verordening; b. in geval van stoornis van de openbare orde en/of veiligheid of de vrees voor het ontstaan daarvan.
Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens de algemene politieverordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven - indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende 2 jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.
Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de algemene politieverordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven - indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en beperkingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende 2 jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van de algemene politieverordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.
Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.
In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste zestig dagen voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde orgaan is ingediend.
Aldus vastgesteld door de raad der gemeente Kerkrade in zijn openbare vergadering van 28 maart 2001 en nadien gewijzigd d.d. 30 mei 2001, 28 november 2001, 24 september 2003, 25 mei 2005, 25 januari 2006 en 30 mei 2007.
De voorzitter van de raad, De griffier,
J.J.M. Som mr. drs. H.J.W. Jacobs-van Dongen