Organisatie | Noord-Holland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland 1995 |
Citeertitel | Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland 1995 |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | scheepvaart, scheepvaartwegen, vaargeulen, kunstwerken, oever, oeverwerken, dwarsprofiel, schip |
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-01-2014 | 01-06-1995 | 11-02-2015 | Bijlage, punt 41 | 07-01-2014 Provinciaal Blad, 2014, 1 | 295649-295648 |
09-06-2010 | 09-11-2004 | 16-01-2014 | Bijlage | 21-05-2010 Provinciaal Blad, 2010, 67 | 2010-29186 |
05-01-2006 | Artt. 1-4, 6-9, 11-12, 14-18 en vernummering | 28-02-2005 Provinciaal Blad, 2006, 2 | 2005-57585 | ||
01-06-1995 | Nieuwe regeling | 20-06-1995 Provinciaal Blad, 1995, 39/40 | 95-900714 |
Provinciale Staten van Noord-Holland;
overwegende, dat het wenselijk is met betrekking tot scheepvaartwegen in Noord-Holland bepalingen vast te stellen omtrent instandhouding en bruikbaarheid alsmede omtrent de bediening van de daar in of over gelegen kunstwerken;
gelezen de voordracht van gedeputeerde staten;
gelet op de bepalingen van de Provinciewet en de Algemene wet bestuurswet;
Hoofdstuk I Algemene en begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
schip: elk vaartuig, met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing, dat feitelijk wordt gebruikt, geschikt is of geschikt is te maken om te worden gebruikt als middel tot verplaatsing te water alsmede een samenstel van vaartuigen waarvan tenminste één dient voor het voortbewegen of het sturen van het samenstel;
Deze verordening is van toepassing op de scheepvaartwegen, vaargeulen en kunstwerken, die zijn opgenomen in de bijlage bij deze verordening, met inbegrip van de langs, over of in de scheepvaartwegen en vaargeulen gelegen kunstwerken, oevers en oeverwerken, voor zover deze in eigendom, beheer en onderhoud zijn bij anderen dan het rijk.
Gedeputeerde staten zijn bevoegd, de betrokken beheerders gehoord, deze verordening door opname in de in lid 1 genoemde bijlage mede van toepassing te verklaren op andere kunstwerken, scheepvaartwegen en vaargeulen met de in, over, onder of op de grens daarvan gelegen kunstwerken en de daarlangs gelegen oevers en oeverwerken, mits en voor zover die niet in beheer en onderhoud zijn bij het rijk.
Hoofdstuk II Onderhoud en toezicht op het onderhoud van scheepvaartwegen, vaargeulen, kunstwerken, oevers en oeverwerken
Gedeputeerde staten stellen van de door deze verordening bestreken scheepvaartwegen en vaargeulen een voor de scheepvaart minimaal benodigd dwarsprofiel vast.
Indien er geen dwarsprofiel is vastgesteld is de onderhoudsplichtige in ieder geval verplicht tot het houden of brengen van een scheepvaartweg of vaargeul op de afmetingen zoals deze bij het verlenen van de voor de aanleg vereiste ontheffing dan wel bij enige wettelijke regeling of overeenkomst zijn vastgesteld; indien deze regelingen of overeenkomsten ontbreken dient te worden aangehouden de doorgaande diepte van de oude bodem en de doorgaande breedte van het oude profiel, zulks overeenkomstig de aanwijzingen van de beheerder van de scheepvaartweg of vaargeul.
Hoofdstuk III Instandhouding en bruikbaarheid van scheepvaartwegen, vaargeulen, oevers, kunst- en oeverwerken
Hoofdstuk IV Gebruik van scheepvaartwegen, vaargeulen en kunstwerken en het verrichten van handelingen in, over, onder, op of langs de oevers en de oeverwerken van scheepvaartwegen
Het is verboden, behoudens verkregen rechten of het bepaalde in enige wettelijke regeling:
Gedeputeerde staten kunnen voor de kunstwerken, scheepvaartwegen en vaargeulen waarover zij het bevoegd gezag zijn op grond van de Scheepvaartverkeerswet – de beheerder van het kunstwerk, van de scheepvaartweg, van de vaargeul, van de oevers, van de oeverwerken en van de in of over de scheepvaartweg gelegen kunstwerken gehoord – nadere regels vaststellen met betrekking tot soort en type van de schepen, alsmede de afmetingen en de bestuurbaarheid.
Hoofdstuk V Passage kunstwerken
De schipper van een schip waarvan de mast of andere opstaande delen op gemakkelijke en op veilige wijze gestreken kunnen worden – zulks ter beoordeling van de met bediening van de brug belaste persoon – is verplicht deze te strijken voor het passeren van beweegbare bruggen indien het schip daardoor onder de gesloten brug kan doorvaren.
Hoofdstuk VI Ontheffingen en vergunningen
Van de verboden vervat in de volgende per categorie ingedeelde artikelen:
door het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam dat het beheer voert over de desbetreffende scheepvaartweg of vaargeul; indien een scheepvaartweg of vaargeul niet in beheer is bij een openbaar lichaam: door of namens burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de scheepvaartweg of vaargeul is gelegen.
Aan een ontheffing en een vergunning kunnen, naar gelang van het karakter van de activiteiten of werken waarop zij betrekking heeft, een beperkte geldigheidsduur zomede voorschriften van algemene of bijzondere aard worden verbonden. De voorschriften kunnen te allen tijde worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken.
Hoofdstuk VIII Overgangs- en slotbepalingen
Ontheffingen en vergunningen verleend vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening door een daartoe bevoegd orgaan, voor zover ingevolge het bepaalde in deze verordening vereist, worden voor de toepassing van deze verordening beschouwd als ontheffingen en vergunningen verleend ingevolge artikel 13.
Werken of werkzaamheden vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening – in strijd met het daarin bepaalde – uitgevoerd of aanwezig, worden – indien en voor zover zij vóór dat tijdstip niet verboden waren – voor de toepassing van deze verordening beschouwd als te zijn uitgevoerd of aanwezig met ontheffing of vergunning ingevolge artikel 13.
De besluiten van gedeputeerde staten welke zijn genomen vóór de inwerkingtreding van deze verordening en welke zijn gebaseerd op het Reglement Vaarwateren Noord-Holland 1990, voor zover niet betrekking hebbende op de verlening van ontheffingen en vergunningen, blijven – voor zoveel hetgeen daarin is opgenomen niet afwijkt van de strekking van deze verordening – gehandhaafd met dien verstande dat deze besluiten geacht worden te zijn genomen krachtens de desbetreffende bepalingen van deze verordening.
Deze verordening treedt in werking op een door gedeputeerde staten te bepalen tijdstip. Op dat moment komt te vervallen: het besluit van provinciale staten van 14 mei 1990, nr. 20, (Koninklijk goedgekeurd bij besluit van 8 augustus 1990, nr. 90-017558) tot vaststelling van het Reglement Vaarwateren Noord-Holland
Haarlem, 20 juni 1995
Gedeputeerde Staten voornoemd,
J.A. van Kemenade, voorzitter.
C.J.N. Versteden, griffier.
Artikelsgewijze toelichting behorende bij het besluit van Provinciale staten van 28 februari 2005, nr. 116, tot wijziging van de Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland 1995, zoals vastgesteld bij besluit van Provinciale staten van Noord-Holland van 29 mei 1995, nummer 36 (Provinciaal blad van 1995, nummer 39).
Het begrip vaargeul heeft – zoals blijkt uit de begripsbepalingen – naast scheepvaartweg een zelfstandig betekenis in de Scheepvaartwegenverordening. Noch in de tekst van de preambule, noch in de tekst van de toepasselijke artikelen van de verordening is daarmee echter rekening gehouden. In het wijzigingsbesluit wordt in die leemte voorzien door in de preambule en in andere toepasselijke artikelen het begrip vaargeul(en) toe te voegen. In de afgelopen jaren zijn in de bijlage behorende bij de verordening kunstwerken opgenomen die niet langs, over of in een scheepvaartweg of vaargeul zijn gelegen waarop de verordening van toepassing is. In de preambule en in enkele inhoudelijke artikelen (waaronder in bijzonder artikel 2) wordt deze categorie ‘solitaire’ kunstwerken niet apart genoemd. Strikt naar de letter van de preambule en bedoelde artikelen te oordelen is de verordening op die kunstwerken niet van toepassing. Door in de betreffende teksten het begrip kunstwerk(en) expliciet op te nemen wordt dit gebrek hersteld.
Artikel 6 onder c is gewijzigd in die zin dat aan het verbod een scheepvaartweg of vaargeul aan de scheepvaart te onttrekken het begrip permanent is toegevoegd. Die toevoeging is geschied om aan te geven dat de onttrekking niet ziet op situaties waarin de scheepvaart tijdelijk wordt gestremd in verband bijvoorbeeld met een reparatie aan een brug of onderhoud aan de scheepvaartweg, voor welke situaties de scheepvaartverkeerswetgeving op rijksniveau (het Binnenvaartpolitiereglement) regels verschaft (verkeersbesluit).
Artikel 8 is ingrijpend gewijzigd. Onderdeel b is vervallen aangezien het daarin bepaalde ten aanzien van de schriftelijke verklaring (toestemming) door de beheerder af te geven niet goed strookt met de systematiek van de verordening die berust op een stelsel van verboden waarvan ontheffing dan wel vergunning mogelijk is.
In de praktijk heeft het schriftelijke toestemmingsvereiste in plaats van een ontheffing ook niet die administratieve lastenbeperking opgeleverd die met de bepaling destijds was beoogd. Ten aanzien van de onderdelen a en b is in het nieuwe lid 2 van artikel 8 bepaald dat de genoemde activiteiten ten minste 6 weken voor aanvang dienen te worden gemeld aan de beheerder van het betreffende werk. Een termijn van 6 weken is aangehouden opdat eventuele tijdelijke stremmingen, geheel of gedeeltelijk, tijdig ter kennis van de scheepvaart kunnen worden gebracht.
Artikel 12, lid 1 (nieuw artikel 11, lid 1) is gewijzigd in verband met de ‘Wet dualisering provinciebestuur ’. Aan het bepaalde in het artikel dat voorschrijft dat gedeputeerde staten de commissie horen alvorens een besluit te nemen, en dat nu is geschrapt, is nooit uitvoering gegeven. De algemene verplichting van gedeputeerde staten om in voorkomend geval provinciale staten actief te informeren staat thans borg voor een bestuurlijke afstemming (zie ook hiervoor onder C).
Artikel 16 is in overeenstemming gebracht met de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering. Decentrale overheden mogen in hun (autonome) strafverordeningen een bepaling opnemen die het hun toestaat personen aan te wijzen die belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens die verordening (‘toe- zichthouders’). Niet toegestaan is het aan decentrale bestuursorganen om opsporingsambtenaren aan te wijzen. Dit is een rechtsreeks gevolg van artikel 142, eerste lid , aanhef en onder c van het Wetboek van Strafvordering waarin onder meer is bepaald dat met de opsporing van strafbare feiten als buitengewoon opsporingsambtenaar zijn belast de personen die bij verordeningen zijn belast met het toezicht op de naleving daarvan, een en ander voor zover het die feiten betreft en de personen zijn beëdigd. Aangezien buitengewone opsporingsambtenaren hun aanwijzing aan het Wetboek van Strafvordering ontlenen, is een nadere regeling niet nodig. De aanwijzing als toezichthouder is de grondslag voor de aanwijzing als buitengewoon opsporingsambtenaar. De opsporingsbevoegdheid van de buitengewoon opsporingsambtenaar beperkt zich tot die zaken waarvoor zij toezichthouder zijn. ndien het niet gewenst is dat de toezichthouder over alle in de algemene wet bestuursrecht genoemde bevoegdheden beschikt, dan kunnen die bevoegdheden in de verordening worden beperkt.
Bijlage d.d. 9 november 2004 van scheepvaartwegen, vaargeulen en kunstwerken waarop de Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland 1995 van toepassing is