Organisatie | Teylingen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bijstandsverordening Wet werk en bijstand ISD Bollenstreek en de verordening toeslagen op en verlagingen van de bijstandsnorm voor de categorieën van belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend |
Citeertitel | Bijstandsverordening WWB ISD Bollenstreek |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Regeling vervangt Bijstandsverordening WWB ISD Bollenstreek
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2008 | nieuwe regeling | 20-12-2007 Nieuwsblad Teylingen, 23-01-2008 | 2007/14841 |
De raad der gemeente Teylingen;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 30 oktober 2007
Overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid, onder b Wwb, de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid Wwb
HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijving; algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
de wet: de Wet werk en bijstand
indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten wordt verstaan: rioolrechten, het eigenaresaandeel van de onroerende zaak belasting, de brandverzekering, de opstalverzekering en het eigenaresaandeel van de waterschapslasten.
WSF-norm: het normbedrag voor levensonderhoud zoals genoemd in artikel 3.18 van de Wet Studiefinanciering 2000.
HOOFDSTUK 3 Criteria voor het opleggen van toeslagen en het verlagen van de norm.
Artikel 3 Alleenstaanden en alleenstaande ouders
De bijstandsnorm van de alleenstaande of alleenstaande ouder wordt verhoogd met een toeslag voor zover de belanghebbende hogere algemeen noodzakelijk kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van de woonkosten met een ander.
De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald op het in artikel 25, tweede lid, van de wet genoemde maximumbedrag, indien het betreft:
een alleenstaande met één of meer inwonende, niet ten laste komende kinderen met een inkomen gelijk aan of minder dan 40% van de norm als bedoeld in artikel 21 sub c van de wet, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;
een alleenstaande ouder met één of meer inwonende, niet ten laste komende kinderen met een inkomen gelijk aan of minder dan 40% van de norm als bedoeld in artikel 21 sub c van de wet, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.
De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt, 10% van het bedrag genoemd in artikel 21 sub c van de wet indien het betreft:
een alleenstaande met één of meer inwonende, niet ten laste komende kinderen met een inkomen van meer dan 40% van de norm als bedoeld in artikel 21 sub c van de wet, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.
een alleenstaande ouder met één of meer inwonende, niet ten laste komende kinderen met een inkomen van meer dan 40% van de norm als bedoeld in artikel 21 sub c van de wet, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.
Bij de toepassing van dit artikel wordt het inkomen dat een inwonend, niet ten laste komend kind ontvangt uit studiefinanciering op grond van de WSF in aanmerking genomen naar het normbedrag voor levensonderhoud als gesteld in artikel 33, tweede lid, van de WWB.
De verlaging bedraagt 10% van het bedrag genoemd in artikel 21 sub c van de wet indien de gehuwden geheel of gedeeltelijk kunnen delen met:
één of meer inwonende, niet ten laste komende kinderen met een inkomen van meer dan 40% van de norm als bedoeld in artikel 21 sub c van de wet.
Bij de toepassing van dit artikel wordt het inkomen dat een inwonend, niet ten laste komend kind ontvangt uit studiefinanciering op grond van de WSF in aanmerking genomen naar het normbedrag voor levensonderhoud als gesteld in artikel 33, tweede lid, van de WWB.
De norm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet als gevolg van de bewoning van een woning waaraan voor die alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde geen woonkosten zijn verbonden.
De verlaging bedoeld in het eerste lid bedraagt:
10% van het bedrag genoemd in artikel 21 sub c van de wet indien er sprake is van een (anti-)krakerswoning;
De norm wordt lager vastgesteld voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde die recent de deelname aan onderwijs of een beroepsopleiding heeft beëindigd:
indien voor het onderwijs of de beroepsopleiding aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000, op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, dan wel;
indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde op de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin de beëindiging plaatsvond jonger was dan 25 jaar en voor de werkzaamheden beschikbare tijd voor ten minste 19 uur per week in beslag werd genomen door het onderwijs of de beroepsopleiding, tenzij het betreft een scholing of opleiding als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de wet.
De norm als bedoeld in het eerste lid wordt verlaagd indien het betreft:
een uitwonende alleenstaande ouder, tot de WSF-norm uitwonende vermeerderd met de toeslag één-oudergezin zoals bedoeld in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000;
een thuiswonende alleenstaande ouder, tot de WSF-norm thuiswonende vermeerderd met de toeslag één-oudergezin zoals bedoeld in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000;
uitwonende gehuwden waarvan één van beide partners de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld in lid 1 heeft beëindigd, tot 1 x de WSF-norm uitwonende, vermeerderd met de halve gehuwdennorm als bedoeld in artikel 21 sub c van de wet;
thuiswonende gehuwden waarvan beide partners hun deelname aan het onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld in lid 1 hebben beëindigd, tot 2 x de WSF-norm uitwonende verminderd met 10% van het bedrag genoemd in artikel 21 sub c van de wet;
thuiswonende gehuwden waarvan één van beide partners de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld in lid 1 heeft beëindigd, tot 1 x de WSF-norm uitwonende, vermeerderd met de halve gehuwdennorm als bedoeld in artikel 21 sub c van de wet verminderd met 10% van het bedrag genoemd in artikel 21 sub c van de wet.
De toeslag, als bedoeld in artikel 25 van de wet, wordt voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar, in afwijking van artikel 3, lid 2, vastgesteld op:
De norm voor een alleenstaande of alleenstaande ouder bedraagt:
minimaal de bedragen genoemd in artikel 21 sub a respectievelijk sub b van de wet, tenzij er sprake is van maatregelen als gevolg van verwijtbaar gedrag of toepassing is gegeven aan artikel 6 van deze verordening;
maximaal de bedragen genoemd in het eerste lid vermeerderd met de toeslag genoemd artikel 25 lid 2 van de wet.
De norm voor gehuwden bedraagt:
minimaal 80% van het bedrag genoemd in artikel 21 sub c van de wet, tenzij er sprake is van maatregelen als gevolg van verwijtbaar gedrag of toepassing is gegeven aan artikel 6 van deze verordening;
maximaal het bedrag genoemd in artikel 21 sub c van de wet.