Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Provincie Limburg

Gemeenschappelijke regeling gemeenschappelijke provinciale rekenkamer Noord-Brabant en Limburg (Zuidelijke Rekenkamer)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieProvincie Limburg
Officiële naam regelingGemeenschappelijke regeling gemeenschappelijke provinciale rekenkamer Noord-Brabant en Limburg (Zuidelijke Rekenkamer)
CiteertitelGemeenschappelijke regeling Zuidelijke Rekenkamer Noord-Brabant en Limburg (RNBL)
Vastgesteld doorprovinciale staten
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpbestuurlijke organisate, financieel beheer

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Provinciewet, Wet gemeenschappelijke regelingen, Algemene wet bestuursrecht

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

15-02-201101-01-2013Art. 79 Provinciewet, Art. 40 en 41 juncto art. 8 WGR

10-02-2011

Provinciaal Blad, 2011, 12

Provinciaal Blad, 2011, 12
01-01-2005Nieuwe regeling

17-12-2004

Onbekend

Onbekend

Tekst van de regeling

De aanpassing gemeenschappelijke regeling gemeenschappelijke provinciale rekenkamer Noord- Brabant en Limburg (Zuidelijke Rekenkamer) 

Artikel 1 Begripsbepalingen 

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    de rekenkamer: het gemeenschappelijk orgaan als bedoeld in artikel 2 van deze regeling;

  • b.

    provincie: aan de regeling deelnemende provincie;

  • c.

    provinciale staten: provinciale staten van de deelnemende provincies gezamenlijk;

  • d.

    gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de deelnemende provincies gezamenlijk. 

Artikel 2 Gemeenschappelijk orgaan 

  • 1.

    Er is een gemeenschappelijke orgaan: Zuidelijke Rekenkamer Noord-Brabant en Limburg, nader aan

    te duiden als Zuidelijke Rekenkamer.

  • 2.

    De provincie Noord-Brabant treedt op namens de provincies in geval van deelname aan het

    rechtsverkeer ten behoeve van de rekenkamer.

  • 3.

    Het gemeenschappelijk orgaan is gevestigd te Eindhoven. 

Artikel 3 Taak, functie en bevoegdheden 

  • 1.

    De rekenkamer is een onafhankelijk orgaan.

  • 2.

    Onverminderd hoofdstuk XIa van de Provinciewet is de rekenkamer bevoegd ten dienste van haar

    onderzoek advies van deskundigen in te winnen.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten en de Commissaris van de Koningin van Noord-Brabant verlenen de voorzitter

    onderscheidenlijk de secretaris van de rekenkamer de mandaten, volmachten, respectievelijk

    machtigingen tot het verrichten van de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtshandelingen,

    alsmede feitelijke handelingen welke noodzakelijk zijn ter uitvoering van de aan de rekenkamer

    opgedragen taak. 

Artikel 4 Samenstelling en benoeming leden rekenkamer 

  • 1.

    De rekenkamer bestaat uit drie leden, daaronder begrepen het door provinciale staten tot voorzitter

    benoemd lid.

  • 2.

    De leden van de rekenkamer kiezen uit hun midden een plaatsvervangend voorzitter.

  • 3.

    Provinciale staten herbenoemen een lid maximaal eenmaal.

  • 4.

    Voordat de leden van de rekenkamer de eed of belofte, bedoeld in artikel 79g van de Provinciewet

    afleggen, leggen zij aan provinciale staten een door hen ondertekende verklaring over, vermeldende

    alle openbare betrekkingen en andere functies die zij vervullen.

  • 5.

    Openbaarmaking van de verklaring, bedoeld in het vierde lid, geschiedt door terinzagelegging op de

    provinciehuizen van de provincies. Deze verklaring dient jaarlijks voor 1 januari te worden

    geactualiseerd.

  • 6.

    Het afleggen van de eed of belofte, bedoeld in het vierde lid, geschiedt in de vergadering van

    Provinciale Staten van die deelnemende provincie die als laatste een besluit neemt over de

    benoeming van de leden van de rekenkamer. 

Artikel 5 Rechtspositie leden rekenkamer 

  • 1.

    De leden en de voorzitter van de rekenkamer genieten een bezoldiging ter grootte van tien,

    respectievelijk twintig procent van de bezoldiging van een gedeputeerde, bedoeld in artikel 43, eerste

    lid, van de Provinciewet.

  • 2.

    De leden en de voorzitter van de rekenkamer ontvangen voor de overige aan de uitoefening van hun

    functie verbonden kosten een onkostenvergoeding ter grootte van tien, respectievelijk twintig procent

    van de onkostenvergoeding die een gedeputeerde op grond van artikel 43, tweede lid, van de

    Provinciewet ontvangt.

  • 3.

    De leden van de rekenkamer ontvangen voor de noodzakelijk gemaakte reis- en verblijfkosten een

    vergoeding overeenkomstig de artikelen 5 en 6 van de Verordening rechtspositie gedeputeerden,

    staten- en commissieleden van de provincie Noord-Brabant.

  • 4.

    De uitgaven als gevolg van het bepaalde in de leden 1 tot en met 3 komen ten laste van de middelen

    van de rekenkamer.

  • 5.

    In afwijking van het tweede lid, geniet een lid dan wel de voorzitter geen bezoldiging gedurende de

    periode dat provinciale staten het desbetreffende lid of de voorzitter krachtens artikel 79d van de

    Provinciewet op non-activiteit stellen.

  • 6.

    Indien de non-activiteit anders dan door ontslag is geëindigd, kunnen provinciale staten besluiten de

    niet genoten geldelijke vergoeding alsnog geheel of gedeeltelijk uit te betalen.

Artikel 6 Programmaraad 

  • 1.

    Er is een programmaraad voor de rekenkamer.

  • 2.

    De programmaraad bestaat uit drie statenleden per deelnemende provincie, te benoemen door en uit

    provinciale staten van de deelnemende provincies.

  • 3.

    De leden kiezen uit hun midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter.

  • 4.

    De leden van de programmaraad van elk van de deelnemende provincies worden ondersteund door

    hun respectievelijke griffier.

  • 5.

    De programmaraad heeft als taak:

    • a.

      het aan de rekenkamer doen van aanbevelingen over het door de rekenkamer voorgenomen

      onderzoeksprogramma;

    • b.

      het voor het bestuur van de rekenkamer desgewenst fungeren als klankbord.

Artikel 7 Bureau van de rekenkamer 

  • 1.

    Er is een bureau van de rekenkamer.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant benoemen, op voordracht van de voorzitter van de

    rekenkamer, de ambtenaren die nodig zijn voor een goede uitoefening van de werkzaamheden van

    de rekenkamer.

  • 3.

    De kosten die voortvloeien uit de benoemingen, bedoeld in het vorige lid, komen ten laste van de

    middelen van de rekenkamer.

  • 4.

    De ambtenaar die is benoemd tot secretaris van de rekenkamer (hierna te noemen: de secretaris), is

    tevens belast met de dagelijkse leiding van het bureau van de rekenkamer.

  • 5.

    De secretaris is verantwoording schuldig aan de voorzitter van de rekenkamer.

  • 6.

    De overige ambtenaren, die werkzaamheden verrichten voor de rekenkamer, zijn ter zake van die

    werkzaamheden uitsluitend verantwoording schuldig aan de secretaris.

  • 7.

    Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant ontslaan, op voordracht van de voorzitter van de

    rekenkamer, ambtenaren van de rekenkamer uit hun functie.

  • 8.

    De Collectieve Arbeidsvoorwaarden Provincies, zoals die gelden voor de ambtenaren in dienst van

    de provincie Noord-Brabant, zijn van overeenkomstige toepassing op de ambtenaren, bedoeld in het

    tweede lid. 

Artikel 8 Huisvesting van de rekenkamer 

  • 1.

    Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant stellen voor de huisvesting van de rekenkamer de

    benodigde kantoorruimte ter beschikking.

  • 2.

    De kosten verbonden aan de huisvesting, bedoeld in het eerste lid, komen ten laste van de middelen

    van de rekenkamer. 

Artikel 9 Begroting van de rekenkamer 

  • 1.

    Provinciale staten stellen voor een periode van zes jaar, na overleg met de rekenkamer, ten behoeve

    van de rekenkamer een vast bedrag per jaar taakstellend beschikbaar voor personele en materiële

    voorzieningen die nodig zijn voor een goede uitvoering van de in artikel 3 omschreven taak ten

    behoeve van de gezamenlijke deelnemers.

  • 2.

    De rekenkamer stelt met inachtneming van de beschikbaar gestelde middelen, bedoeld in het eerste

    lid, een jaarlijkse begroting vast.

  • 3.

    Artikel 48, vijfde lid, juncto eerste, derde en vierde lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen is

    niet van toepassing op wijzigingen van de begroting indien deze wijzigingen kunnen worden

    gerealiseerd binnen de in het eerste lid bedoelde middelen.

  • 4.

    Indien in enig jaar blijkt dat de totale lasten lager zijn dan de voor dat jaar ter beschikking gestelde

    middelen, wordt het overschot in mindering gebracht op de middelen die voor het daarop volgende

    jaar op grond van het eerste lid beschikbaar zouden worden gesteld. 

Artikel 10 Wijze van declareren bijdrage provincies 

  • 1.

    De provincies delen in gelijke mate in de kosten van de rekenkamer.

  • 2.

    Jaarlijks declareert de rekenkamer vóór 17 januari 50% van de werkelijk gemaakte kosten uit het

    voorgaande begrotingsjaar bij de provincie Noord-Brabant.

  • 3.

    Jaarlijks declareert de rekenkamer vóór 10 januari 50% van de werkelijk gemaakte kosten uit het

    voorgaande begrotingsjaar bij de provincie Limburg.

  • 4.

    In de jaarlijkse declaraties dient het BTW-bestandsdeel expliciet te worden aangegeven. 

Artikel 11 Werkwijze van de rekenkamer 

  • 1.

    Provinciale staten van elk van de deelnemende provincies kunnen via de programmaraad een

    onderwerp voor onderzoek door de rekenkamer voordragen.

  • 2.

    De rekenkamer bepaalt zelf, gehoord de programmaraad, naar welke onderwerpen zij onderzoek wil

    verrichten en welke methodieken zij daarbij hanteert.

  • 3.

    Een provincie kan de rekenkamer verzoeken ten behoeve van deze provincie aanvullende activiteiten

    te verrichten.

  • 4.

    De kosten van aanvullende activiteiten die rekenkamer op grond van het derde lid verricht, komen

    volledig voor rekening van de desbetreffende provincie.

  • 5.

    Jaarlijks brengt de rekenkamer de begroting, de jaarrekening met accountantsverslag, een

    jaarverslag van de werkzaamheden en een onderzoeksprogramma ter kennis van provinciale staten.

  • 6.

    In het onderzoeksprogramma wordt naar onderwerp aangegeven:

    • a.

      de afbakening van het onderzoeksterrein;

    • b.

      de formulering van de onderzoeksopdracht;

    • c.

      de eventuele randvoorwaarden;

    • d.

      de planning.

  • 7.

    Ten behoeve van de wijze waarop de rekenkamer haar onderzoek uitvoert, stelt de rekenkamer een

    onderzoeksprotocol vast.

  • 8.

    Dit onderzoeksprotocol wordt ter kennis gebracht van provinciale staten. 

Artikel 12 Periodieke verslaglegging 

In het verslag, bedoeld in artikel 186, derde lid, van de Provinciewet, schenkt de rekenkamer eveneens aandacht aan de implementatie van de besluiten, die door provinciale staten over haar aanbevelingen zijn genomen. 

Artikel 13 Archiefzorg 

Op de zorg voor de archiefbescheiden van de rekenkamer is de Archiefverordening van de provincie Noord-Brabant 1996, voor zover betrekking hebbend op de zorg voor de archiefbescheiden van overeenkomstige toepassing. 

Artikel 14 Toetreding en uittreding  

  • 1.

    Toetreding tot deze gemeenschappelijke regeling staat slechts open voor provincies.

  • 2.

    Toetreding van nieuwe deelnemers behoeft de instemming van provinciale staten, die daaraan

    voorwaarden kunnen verbinden.

  • 3.

    Elke deelnemende provincie kan bij besluit van provinciale staten van die provincie besluiten tot

    uittreden.

  • 4.

    Van een besluit als bedoeld in het voorgaande lid wordt uiterlijk drie maanden vóór het einde van het

    kalenderjaar kennis gegeven aan de overige deelnemers.

  • 5.

    De uittreding vindt niet eerder plaats dan op 31 december van het jaar volgend op de datum van het

    in het derde lid bedoelde uittredingsbesluit.

  • 6.

    Provinciale staten bepalen in onderling overleg de financiële en overige gevolgen van de uittreding.

  • 7.

    Indien het overleg, bedoeld in het zesde lid, niet leidt tot overeenstemming, leggen provinciale staten

    het geschil voor een bindend advies voor aan een onafhankelijke commissie.

  • 8.

    Provinciale staten wijzen elk een onafhankelijke deskundige aan als lid van de in het vorige lid

    bedoelde commissie van advies, die tezamen een derde deskundige als voorzitter aanwijzen.

  • 9.

    De commissie, bedoeld in het zevende lid, brengt een bindend advies uit.

Artikel 15 Wijziging, intrekking en opheffing 

  • 1.

    Provinciale staten kunnen besluiten tot wijziging of intrekking van deze regeling.

  • 2.

    Provinciale staten kunnen besluiten tot opheffing van het gemeenschappelijk orgaan.

  • 3.

    Ter regeling van de financiële en personele gevolgen van de opheffing voor de provincies, stellen

    provinciale staten een liquidatieplan op.

  • 4.

    Bij het ontbreken van overeenstemming over het liquidatieplan is het bepaalde in artikel 14, zevende

    lid, van overeenkomstige toepassing. 

Artikel 16 Evaluatie 

  • 1.

    Provinciale Staten evalueren iedere zes jaar het functioneren van het gemeenschappelijk orgaan.

  • 2.

    De evaluatie, bedoeld in het eerste lid, vindt voor de eerste maal plaats in 2015. 

Artikel 17 Intrekking 

De Gemeenschappelijke regeling provinciale rekenkamer Noord-Brabant en Limburg (RNBL) wordt ingetrokken.  

Artikel 18 Inwerkingtreding 

Deze regeling treedt in werking op 15 februari 2011  

Artikel 19 Citeertitel 

Deze regeling wordt aangehaald als: Gemeenschappelijke regeling Zuidelijke Rekenkamer Noord-Brabant en Limburg.  

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de Provinciale Staten van Limburg in hun vergadering van 10-11 februari 2011.  

 

Provinciale Staten voornoemd,  

Drs. J.J. Braam, griffier  

W.P.G.M. Scheepens, plv. voorzitter  

 

Uitgegeven, 15 februari 2011 

 

Bijlage 1 

Toelichting bij Gemeenschappelijke regeling Zuidelijke Rekenkamer Noord-Brabant en Limburg Algemeen In december 2004 besloten Provinciale Staten van Noord-Brabant en van Limburg per 1 januari 2005 een gemeenschappelijke regeling te treffen, waarbij het gemeenschappelijk orgaan Gemeenschappelijke provinciale rekenkamer Noord-Brabant en Limburg (RNBL) werd ingesteld. Overeenkomstig artikel 97c van de Provinciewet zijn de leden van de rekenkamer benoemd voor een periode van zes jaar. Daarmee eindigt de zittingsperiode van de als eersten benoemde leden op 1 januari 2011. Uit de evaluatie in 2010 uitgevoerd door de griffies van de beide provincies, bleek de behoefte de gemeenschappelijke regeling op een aantal punten te wijzigen. In dit verband zijn te noemen: de naam van de rekenkamer, de begroting van de rekenkamer in relatie tot de jaarlijks beschikbaar te stellen middelen door de provincies, de evaluatiemomenten en de benoeming van de leden van de rekenkamer. Er heeft een herschikking van de artikelen per onderdeel plaats gevonden. De teksten zijn toegankelijker geformuleerd en hier en daar verduidelijkt, zoals het artikel over de archiefzorg. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt de inhoud van de regeling kritisch tegen het licht te houden. Daarbij is tevens nagegaan of in de huidige regeling sprake was van regels uit de Provinciewet of uit de Wet gemeenschappelijke regelingen. Deze worden immers op grond van de aanwijzingen voor de provinciale regelgeving niet opgenomen in provinciale regelingen, respectievelijk niet tenzij dit onvermijdelijk is. Op die wijze blijft de inhoud beperkt tot datgene waarvan regeling tot de bevoegdheid van de provinciale staten behoort.  

Dit alles maakt het wenselijk een geheel nieuwe regeling vast te stellen onder gelijktijdige intrekking van de oude regeling in plaats van het aanbrengen van tal van wijzigingen in de huidige regeling. Daar waar in deze toelichting wordt gesproken over de wet, wordt de Provinciewet bedoeld. Andere wetten worden met name genoemd.  

 

Artikelsgewijze toelichting.  

Artikel 1 Begripsbepalingen In dit artikel zijn uitsluitend die begrippen opgenomen, waar dit voor een begrip van de regeling noodzakelijk is. De bestuursorganen provinciale staten en gedeputeerde staten zijn hier met een kleine letter geschreven, omdat deze hier als soortnaam zijn gebruikt. Artikel 2 Gemeenschappelijk orgaan Uit artikel 79l van de wet, juncto artikel 8, tweede lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen volgt, dat indien provinciale staten met een of meer provincies of gemeenten besluiten tot instelling van een gezamenlijke rekenkamer op basis van de Wet gemeenschappelijke regelingen, deze gezamenlijke rekenkamer is aan te merken als een gemeenschappelijk orgaan. De rekenkamer bezit derhalve geen rechtspersoonlijkheid. Daarom voorziet de regeling erin dat de bestuursorganen van de provincie Noord- Brabant waar nodig in het rechtsverkeer optreden ten behoeve van de rekenkamer. Artikel 3 Taak, functie en bevoegdheden Met het eerste lid wordt de rekenkamer expliciet gepositioneerd als een onafhankelijk orgaan, dat noch onder-, noch bovengeschikt is aan provinciale staten. De onafhankelijkheid van de rekenkamer staat in de wet, derhalve is opname in de regeling niet nodig. Er is voor gekozen, om ook in de regeling aandacht te schenken aan het benoemen van de onafhankelijkheid. De taken en bevoegdheden van de rekenkamer zijn beschreven in hoofdstuk XIa (de artikelen 183 tot en met 186) van de wet. Zo noemt artikel 183 als voorwerp van onderzoek de doelmatigheid, doeltreffendheid van het door het provinciebestuur gevoerde bestuur. Tevens geeft de wet aan op welke wijze de rekenkamer aan de informatie kan komen die zij nodig heeft voor haar onderzoek en de verplichting van bestuursorganen daaraan hun medewerking te verlenen. Dat de rekenkamer ook inlichtingen bij andere lichamen, organen en rechtspersonen kan inwinnen, blijkt ut artikel 185 van de wet. In aanvulling op de wet is in artikel 3 opgenomen de bevoegdheid van de rekenkamer om het advies van deskundigen in te winnen. Omdat de rekenkamer geen rechtspersoonlijkheid bezit, kan het niet zelfstandig in het rechtsverkeer optreden. In artikel 2, tweede lid, is vastgelegd dat waar nodig de provincie Noord-Brabant deze taak op zich neemt. Vanuit praktisch oogpunt is het echter gewenst dat de rekenkamer voor de uitvoering van haar taken ook zelf aan het rechtsverkeer kan deelnemen. Daartoe bevat het derde lid een instructie aan gedeputeerde staten, respectievelijk de commissaris van de koningin om aan de voorzitter en de secretaris van de rekenkamer daartoe de nodige mandaten, volmachten en machtigingen te verlenen. Op die wijze kunnen zij toch, zij het namens de provincie Noord-Brabant dan wel namens haar organen, zelf aan het rechtsverkeer deelnemen. Artikel 4 Samenstelling en benoeming leden rekenkamer Eerste lid. Gekozen is voor een model, waarbij de rekenkamer bestaat uit meerdere leden. Artikel 79c, eerste lid, van de wet bepaalt dat provinciale staten in dat geval uit de leden een voorzitter benoemen. De voorzitter wordt dus niet als zodanig benoemd, zodat wat bepaald is ten aanzien van een lid van de rekenkamer tevens van toepassing is op de voorzitter, tenzij uitdrukkelijk het tegendeel blijkt. De wet bevat voorschriften omtrent benoeming en ontslag van leden van de rekenkamer (artikel 79c), maar noemt ook functies die niet verenigbaar zijn met het lidmaatschap van de rekenkamer (artikel 79f). Derde en vierde lid. Uit artikel 79c, eerste en derde lid, van de wet volgt, dat een lid wordt benoemd voor de duur van zes jaar en dat provinciale staten een lid kunnen herbenoemen. In deze regeling is vastgelegd, dat provinciale staten een lid maximaal eenmaal herbenoemen. Voor de benoeming van de leden van de rekenkamer bepalen provinciale staten van beide provincies de procedure, of zij laten deze bepalen. Het spreekt vanzelf, dat om te beoordelen of een lid van de rekenkamer in aanmerking komt voor een herbenoeming een beoordeling over het functioneren van dat lid gewenst is. Ook hiervoor bepalen, of laten provinciale staten de werkwijze bepalen . De rekenkamer kent geen vaste bestuursperiode. Anders dan voor statenleden en gedeputeerden, bevat de wet dan ook geen bijzondere bepalingen ten aanzien van benoemingen ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats. Indien een lid tussentijds -al dan niet op eigen verzoek- wordt ontslagen, wordt zijn opvolger wederom voor de volle termijn van zes jaar benoemd. Provinciale Staten van Brabant en van Limburg bepalen in onderling overleg de procedure voor benoeming en herbenoeming van leden van de rekenkamer. Vierde en zesde lid. Op grond van artikel 97g van de wet leggen de leden van de rekenkamer, voordat zij hun functie kunnen uitoefenen, in de vergadering van provinciale staten een eed of belofte af. Omdat een benoemingsbesluit door ieder van de deelnemende provincies wordt genomen, maar de leden de eed of belofte uiteraard slechts eenmaal hoeven af te leggen, vindt het afleggen van de eed of belofte plaats in de vergadering van provinciale staten van die provincie die als laatste een besluit over de benoeming neemt. Vijfde lid. Vanwege het belang van transparantie en betrouwbaarheid dienen de leden van de rekenkamer op grond van artikel 97e, juncto artikel 11, van de wet hun (neven)functies openbaar te maken door terinzagelegging van een opgave van die functies op het provinciehuis. Deze terinzagelegging geschiedt voor de aflegging van de eed als bedoeld in het vierde lid. Deze bepaling staat in de wet en zou om die reden niet de regeling behoeven te worden opgenomen. Gezien de belangrijkheid die gehecht wordt aan het artikel is er voor gekozen om het artikel toch op te nemen. Artikel 5 Rechtspositie leden rekenkamer  

Eerste en tweede lid. De positie van de leden van de rekenkamer is vastgelegd in de wet. De vergoeding voor hun werkzaamheden en een tegemoetkoming in de kosten dienen de provincies zelf te regelen. Hierbij is als referentiepunt genomen de wettelijk vastgelegde bezoldiging en de vaste onkostenvergoeding van een gedeputeerde. Uitgaande van een tijdsbesteding van de voorzitter en de leden van twintig, respectievelijk tien procent van een volledige dagtaak, ontvangen zij een evenredig deel van bedoelde bezoldiging en van bedoelde onkostenvergoeding.  

Derde lid. Daarnaast komen de leden, waaronder gelet op artikel 4, eerste lid, begrepen de voorzitter, in aanmerking voor vergoeding van noodzakelijk gemaakte reis- en verblijfkosten overeenkomstig de regeling die geldt voor de leden van Gedeputeerde en Provinciale Staten van Noord-Brabant.  

Vijfde en zesde lid. De wet regelt wel de gevallen waarin provinciale staten een lid van de rekenkamer op non-activiteit stellen (artikel 79d, eerste lid) of kunnen stellen artikel 79d, tweede lid), maar regelt niet de gevolgen daarvan voor het recht op bezoldiging. Hierin voorzien de leden vijf en zes van artikel 5.  

Artikel 6 Programmaraad Uitgangspunt is, dat er zowel van de zijde van de rekenkamer als van de zijde van provinciale staten behoefte bestaat om het concept-onderzoeksprogramma, dat is opgesteld door de rekenkamer zelf, te bespreken. Zij kunnen in dat stadium ook aanbevelingen doen met betrekking tot het onderzoeksprogramma. Deze aanbevelingen behoeft de rekenkamer overigens niet over te nemen. Ook kan het zijn dat de rekenkamer een klankbord nodig heeft om te kunnen praten over het verloop van onderzoeken, problemen met procedures of anderszins het bespreken van het proces. Tevens kunnen provinciale staten letten op de verhouding tussen de rekenkamer en de overige toetsings- en instrumenten zoals beleidsevaluaties en onderzoeken door eventuele onderzoekscommissies. Tenslotte kan het wenselijk zijn om de wederzijdse verwachtingen van de rekenkamer en de betrokken provincies met elkaar te bespreken. Aangezien sprake is van een rekenkamer ten behoeve van minimaal twee provincies en dus van een behoorlijk aantal statenleden, is er uit pragmatisch oogpunt voor gekozen een programmaraad in te stellen die deze taken op zich neemt. Een en ander met de nadrukkelijke kanttekening dat het primaire contact van de rekenkamer in het kader van het aanbieden van de onderzoeksrapporten en de behandeling van de jaarverslagen en dergelijke, direct met provinciale staten plaats vindt. De programmaraad is dus geen substituut voor het contact van de rekenkamer met provinciale staten.  

Artikel 7 Bureau van de rekenkamer Wettelijk kader. Artikel 79j van de wet regelt de financiële en ambtelijke ondersteuning van de rekenkamer. Wat betreft de ambtelijke ondersteuning betreft dit de benoeming, op voordracht van de voorzitter, van zoveel ambtenaren als nodig zijn voor de goede uitoefening van de werkzaamheden van de rekenkamer. Daarbij bepaalt de wet dat deze ambtenaren niet tevens werkzaamheden verrichten voor andere organen van de provincie en dat deze ambtenaren uitsluitend verantwoording schuldig zijn aan de rekenkamer. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant treden op als college dat zorg draagt voor de benoeming en ontslag van de ambtenaren ten behoeve van de rekenkamer. Wat betreft rechtspositie wordt voor deze ambtenaren eveneens aangesloten bij de voorwaarden die gelden voor ambtenaren in dienst van de provincie Noord-Brabant. Deze ambtenaren vormen tezamen het bureau van de rekenkamer. Aan het wettelijke voorschrift dat de ambtenaren uitsluitend verantwoording verschuldigd zijn aan de rekenkamer is vorm gegeven door de dagelijkse leiding over deze ambtenaren in handen te leggen van de secretaris van die rekenkamer, die op zijn beurt verantwoording verschuldigd is aan de voorzitter van de rekenkamer.  

Artikel 9 Begroting van de rekenkamer Eerste en tweede lid Met het oog op planning van haar werkzaamheden op langere termijn, wordt aan de rekenkamer een meerjarenperspectief geboden voor de beschikbare financiële middelen. Omdat de rekenkamer geen vaste bestuursperiode kent, wordt voor het bepalen van die termijn aangesloten bij de benoemingstermijn van de leden van de rekenkamer van zes jaar. Op basis van dit meerjarenperspectief stelt de rekenkamer, gelet op de middelen die jaarlijks taakstellend beschikbaar worden gesteld, een begroting op. De betrokkenheid van provinciale staten van de deelnemende provincies bij het opstellen van deze begroting is vastgelegd in artikel 48 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.  

Derde lid Artikel 48, vijfde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen bevat voorschriften ten aanzien van betrokkenheid van provinciale staten van de deelnemende provincies in geval van wijziging van de begroting. Op deze plaats wordt gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid voor bepaalde categorieën begrotingswijzigingen hiervan af te wijken en wel voor budgettair neutrale wijzigingen tussen begrotingsposten. Vierde lid Het eerste lid bepaalt dat jaarlijks op basis van de vastgestelde begroting taakstellend de middelen beschikbaar worden gesteld welke nodig zijn voor de uitvoering van de voor dat jaar geplande activiteiten. Is in enig jaar sprake van een overschot, doordat om welke reden dan ook minder middelen zijn besteed dan was begroot, dan wordt dat overschot in mindering gebracht op de middelen voor het daarop volgende jaar. Het is immers niet de bedoeling dat de rekenkamer een eigen beleid voert ten aanzien van voorzieningen. Mocht bij de vaststelling van de jaarrekening blijken, dat er te veel of te weinig is gedeclareerd, zoals onder lid vier beschreven, dan wordt dit te veel of te weinig in rekening gebrachte bedrag gecorrigeerd op de middelen die voor het daarop volgend jaar op grond van het eerste lid beschikbaar worden/zijn gesteld.  

Artikel 10 Wijze van declareren bijdragen provincies Eerste lid Hier is vastgelegd dat de deelnemende provincies in gelijke mate bijdragen in de kosten van de rekenkamer, ervan uitgaande dat deze – bezien in een meerjarig perspectief – ook gelijkelijk gebruik maken van de rekenkamer.  

Tweede tot en met vierde lid Het opnemen van de wijze van declareren houdt verband met de fiscale regelingen voor het juist in rekening brengen en doorberekenen van het BTW-bestandsdeel van de declaraties.  

Artikel 11 Werkwijze van de rekenkamer Eerste en tweede lid. Uit artikel 183 van de wet blijkt dat de rekenkamer zelfstandig kan besluiten tot het instellen van een onderzoek, maar dat provinciale staten eveneens daartoe een verzoek kunnen indienen. De omvang van de rekenkamer, alsmede van de ambtelijke ondersteuning, zijn gebaseerd op het uitvoeren van (maximaal) twee onderzoeken per provincie per jaar. Daarbij kan het gaan om voor iedere provincie afzonderlijk twee onderzoeken, maar het kan ook gaan om per provincie één afzonderlijk onderzoek en één algemeen onderzoek voor beide provincies. Er is daarnaast ruimte voor andere activiteiten. Gedacht kan daarbij worden aan het houden van quick scans, het opstellen van het rapport van bevindingen van de jaarrekening, het organiseren van expertmeetings en het voeren van een actief communicatiebeleid. Tevens moet de mogelijkheid bestaan om inbreng te leveren vanuit de rekenkamer in benchmarking in samenwerking met andere rekenkamers en eventuele andere onderzoeken die voor beide provincies van belang zijn.  

Derde lid Indien de rekenkamer op verzoek van een van de deelnemers ten behoeve van die deelnemer aanvullende activiteiten verricht komen de daarmee verband houdende kosten ten laste van die deelnemer. Gezien de tekst van artikel 183, derde lid, van de wet kunnen alleen provinciale staten een dergelijk verzoek indienen. Als aangegeven in de toelichting bij artikel 3, beschrijft de wet de taak van de rekenkamer als het onderzoeken van de doelmatigheid, de doeltreffendheid en de rechtmatigheid van “het door het provinciebestuur gevoerde bestuur”. Hier wordt nadrukkelijk de controlerende taak van provinciale staten op het bestuur (gedeputeerde staten) verankerd, alsmede dat aanvullende activiteiten in opdracht van of ten behoeve van andere “derden” niet geoorloofd zijn. Zevende en achtste lid Met betrekking tot het onderzoeksprotocol wordt gewenst geacht dat minimaal wordt geregeld dat: a. de rekenkamer degene die onderwerp is van onderzoek schriftelijk op de hoogte stelt van haar voorlopige onderzoekresultaten en degene in de gelegenheid stelt daarop binnen een door de rekenkamer te bepalen (redelijke) termijn mondeling of schriftelijk te reageren. b. na ontvangst van eventuele reacties de rekenkamer haar onderzoek afsluit en een rapport opstelt, waarin zij de resultaten van haar onderzoek weergeeft. Dit rapport wordt aan degene die onderwerp is van onderzoek toegezonden.  

Artikel 12 Periodieke verslaglegging Van belang wordt geacht dat de rekenkamer in haar periodieke verslaglegging ook aandacht schenkt aan de wijze waarop de desbetreffende provincie is omgegaan met de aanbevelingen van de rekenkamer. Omdat de wet hiertoe niet verplicht, is dit expliciet opgenomen in deze regeling.  

Artikel 13 Archiefzorg Op grond van artikel 40 van de Archiefwet dient in deze regeling een voorziening te worden opgenomen omtrent de zorg voor de archiefbescheiden van de rekenkamer, waarbij zoveel mogelijk wordt gehandeld overeenkomstig de bepalingen van de Archiefwet. De rekenkamer moet gezien worden als een overheidsorgaan dat zelfstandig archief vormt. Voor de reconstructie van en de controle op het handelen van de rekenkamer is het van belang dat de archiefbescheiden die uit het handelen voortvloeien in goede, geordende en toegankelijke staat worden gebracht en gehouden. De rekenkamer is op basis van de Archiefwet 1995 hier zelf verantwoordelijk voor. Om praktische redenen wordt ook op dit punt aangesloten bij regelingen die gelden voor de provincie Noord-Brabant door de bepalingen betreffende de zorg voor de archiefbescheiden van de provincie Noord-Brabant, vastgelegd in de Archiefverordening van de provincie Noord Brabant van 1996, voor zover betrekking hebbend op de zorg voor de archiefbescheiden, op de rekenkamer van overeenkomstige toepassing te verklaren.  

Artikel 14 Toetreding en uittreding Tot de regeling kunnen vooralsnog uitsluitend andere provincies toetreden. Alle deelnemers dienen daarmee in te stemmen. De regeling voorziet in een procedure van bindend advies indien de deelnemers onderling niet tot overeenstemming kunnen komen over de financiële en overige voorwaarden in geval van uittreding.  

Artikel 15 Wijziging, intrekking en opheffing Eerste en tweede lid Partijen die bevoegd zijn tot het treffen van een regeling, zijn tevens bevoegd tot het wijzigen van, het toetreden tot en het uittreden uit een regeling. Op grond van artikel 40, derde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen wordt onder het treffen van een regeling mede verstaan het wijzigen van, het toetreden tot en het uittreden uit een regeling. Het is van belang hierbij onderscheid te maken tussen de regeling zelf en het gemeenschappelijk orgaan dat op grond van de regeling wordt ingesteld. Zo is deze regeling getroffen ter vervanging van de vorige regeling, terwijl het openbaar lichaam -met uitzondering van haar benaming- ongewijzigd is gebleven. De formulering van het eerste en tweede lid is hierop afgestemd.  

Vierde lid Bij geschillen over het liquidatieplan in geval van opheffing wordt de procedure van bindend advies gevolgd, als bedoeld in artikel 14, zevende lid.  

Artikel 16 Evaluatie Eerste en tweede lid Provinciale staten wensen het functioneren van het gemeenschappelijk orgaan periodiek te evalueren. Zoals hiervoor in de toelichting bij artikel 4, derde lid, kent de rekenkamer geen bestuursperiode. Als cyclus voor het evalueren van de gemeenschappelijke regeling is daarom aangesloten bij de wettelijk bepaalde benoemingstermijn van de leden van de rekenkamer, zijnde zes jaar. De eerstvolgende evaluatie vindt dan plaats in 2015. Provinciale staten evalueren of laten het functioneren van een lid van de rekenkamer evalueren voorafgaand aan de herbenoeming van dat lid. 

Bijlage 2 

Aanpassingen ten opzichte van de oude regeling Onderstaand treft u de aanpassingen ten opzichte van de oude regeling aan.  

Artikel 1 Overbodige begripsbepalingen (e, f, g) zijn geschrapt; begrip onder b is enkelvoud geworden.  

Artikel 2 Lid 1: naam aangepast; Lid 2: formulering juridisch correct(er) gemaakt  

Artikel 3 Lid 1: overbodigheden geschrapt Lid 3: formulering juridisch correct(er) gemaakt  

Artikel 4 Opschrift aangepast aan gewijzigde inhoud Lid 1: rekenkamer kent geen bestuur, dus formulering aangepast Lid 2: één norm per lid, dus gesplitst; toegevoegd dat herbenoeming maar éénmaal mogelijk is Lid 3: aangepast Lid 4: iets aangepast aan wijziging derde lid (oud) Lid 5: iets aangepast aan wijziging derde lid Lid 6: vervallen, want staat al in de wet  

Artikel 5 Vervallen, want staat al in de wet.  

Artikel 6 Vervallen, want staat al in de wet.  

Artikel 7 Ld 1: vervallen, want staat al in de wet. Leden 2 en 3: in gewijzigde vorm verplaatst naar nieuwe artikel 5 inzake rechtspositie.  

Artikel 8 Lid 1: vervallen, want staat al in de wet. Leden 2 t/m 5: herschreven vanwege juridisch onzuivere formulering; vormen samen met artikel 7, tweede en derde lid, nieuwe artikel 5  

Artikel 9 Idem nieuwe artikel 6  

Artikel 10 (nieuwe artikel 7) Lid 2: gesplitst in twee leden. Lid 3: vervallen, want staat al in de wet. Overige leden: geherformuleerd; deels voor de duidelijkheid toch laten staan ook al regelt de wet dit al.  

Artikel 11 (nieuwe artikel 8) Gesplitst in twee leden  

Artikel 12 (nieuwe artikel 9) Inhoud leden een tot en met drie nagenoeg ongewijzigd naar artikel 9 (nieuw); 'bestuursperiode' vervangen door: periode van zes jaar. Nieuw vierde lid Vierde lid (oud) is een nieuwe artikel 10 geworden, aangevuld met regels over wijze van declareren.  

Artikel 13 Is, met marginale wijzigingen, artikel 11 geworden.  

Artikel 14 Vervallen. Wat Provinciale Staten met de rapportage doen, is een zaak van ieder PS zelf en hoort dus niet thuis in een gemeenschappelijke regeling.  

Artikel 15 (nieuwe artikel 12) Strakker aangesloten bij de wet (via verwijzing) onder samenvoeging van eerste en tweede lid; derde lid vervallen, want staat al in de wet.  

Artikel 16 (nieuwe artikel 13) Formulering is verbeterd (i.o.m. provinciaal archiefinspecteur), maar inhoudelijk ongewijzigd. Artikel 17 (nieuwe artikel 14) Inhoudelijk ongewijzigd, maar formulering is verbeterd.  

Artikelen 18 en 19 (nieuwe artikel 15) Inhoud samengevoegd en verbeterd. Duidelijker onderscheid tussen wijziging of intrekking van de regeling enerzijds en opheffing orgaan anderzijds.  

Artikel 20 (nieuwe artikel 18) Aangepast aan feit dat inschrijving geen voorwaarde voor inwerkingtreding is.  

Artikel 21 Vervallen (is overbodig, omdat de wet uitgaat van aangaan voor onbepaalde tijd, tenzij…).  

Artikel 22 (nieuwe artikel 19) Aangepast aan nieuwe naam.  

Nieuwe artikelen: Artikel 16, inzake evaluatie van de gemeenschappelijke regeling Artikel 17 inzake intrekking van de oude gemeenschappelijke regeling