Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Opmeer

Verordening belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOpmeer
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten 2009
CiteertitelVerordening belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten 2009
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 221

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200901-01-2010nieuwe regeling

24-12-2008

de Koggenlander

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten 2009.

De raad van de gemeente Opmeer;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 december 2008;

gelet op artikel 221 van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten 2009.

Artikel 1 Belastingplicht

  • 1.

    Onder de naam 'belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten' worden ter zake van binnen de gemeente gelegen ruimten twee directe belastingen geheven:

    • a.

      een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een bedrijfsruimte al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    • b.

      een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een ruimte het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

  • 2.

    Bij de gebruikersbelasting wordt:gebruik door degene aan wie een deel van een ruimte in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven;het ter beschikking stellen van een ruimte voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld. Degene die een in het vorige lid, onder a bedoelde deel of een onder b bedoelde ruimte ter beschikking heeft gesteld, is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die ruimte of deel daarvan ter beschikking is gesteld.

Artikel 2 Belastingobject

Als één roerende woon- of bedrijfsruimte wordt aangemerkt:

  • a

    een binnen de gemeente gelegen, niet onroerende woon- of bedrijfsruimte, welke duurzaam aan een plaats gebonden is en dient tot permanente bewoning of permanent gebruik;

  • b

    een gedeelte van een onder a bedoelde roerende woon- of bedrijfsruimte dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

  • c

    een samenstel van twee of meer onder a bedoelde roerende woon- of bedrijfsruimten of onder b bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

  • d

    het binnen de gemeente gelegen deel van een onder a bedoelde roerende woon- of bedrijfsruimte, van een onder b bedoeld gedeelte daarvan of van een onder c bedoeld samenstel.

Artikel 3 Maatstaf van heffing

  • 1

    De heffingsmaatstaf is de waarde van de roerende woon- of bedrijfsruimte. De waarde wordt bepaald op de waarde die aan de roerende woon- of bedrijfsruimte dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de roerende woon- of bedrijfsruimte in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.

  • 2

    In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de waarde van een roerende bedrijfs-ruimte, met uitzondering van roerende bedrijfsruimten die zijn ingeschreven in een van de ingevolge de Monumentenwet 1988 (Stb. 638) vastgestelde registers van beschermde monumenten, bepaald op de vervangingswaarde indien dit leidt tot een hogere waarde dan die ingevolge het eerste lid. Bij de berekening van de vervangingswaarde wordt rekening gehouden met:

    • a

      de aard en de functie van die ruimte;

    • b

      de sedert de stichting van die ruimte opgetreden technische en functionele veroudering waarbij de invloed van latere wijzigingen in aanmerking wordt genomen.

  • 3

    In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de waarde van een roerende woonruimte die deel uitmaakt van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 (Stb. 1989, 252) aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden bepaald met inachtneming van een vooronderstelde verplichting om die zaak gedurende een tijdvak van 25 jaren als zodanig in stand te houden en geen opgaand hout te vellen anders dan volgens de regels van normaal bosbeheer noodzakelijk of gebruikelijk is.

  • 4

    Met betrekking tot een roerende woon- of bedrijfsruimte als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel d, wordt de heffingsmaatstaf bepaald op een evenredig deel van de waarde die dient te worden toegekend aan de gehele roerende woon- of bedrijfsruimte, bedoeld in artikel 2, onderdeel d.

  • 5

    De waarde van een roerende woon-en bedrijfsruimte wordt bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum heeft naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert.

  • 6

    De waardepeildatum is 1 januari 2008. Deze waardepeildatum behoort bij het belastingjaar 2009.

  • 7

    Indien een roerende woon- of bedrijfsruimte na de waardepeildatum die behoort bij het tijdvak waarvoor de waarde wordt vastgesteld:

    • a

      wijzigt als gevolg van hetzij bouw, verbouwing, verbetering, afbraak of vernietiging, hetzij verandering van bestemming, welke wijziging een verandering in de waarde van ten minste 5 percent met een minimum van € 11.345,- ten gevolge heeft dan wel van € 113.445,- of meer, of

    • b

      een verandering in waarde ondergaat van ten minste 5 percent met een minimum van € 11.345,- dan wel van € 113.445,- of meer als gevolg van een andere, specifiek voor de roerende woon- of bedrijfsruimte geldende, bijzondere omstandigheid, wordt, in afwijking in zoverre van het vijfde lid, de waarde bepaald naar de staat van die zaak bij het begin van het kalenderjaar volgende op dat waarin de in onderdeel a bedoelde feiten geheel of ten dele hun beslag hebben gekregen dan wel de in onderdeel b bedoelde omstandigheid heeft plaatsgevonden of is gebleken.

Artikel 4 Vrijstellingen

  • 1

    In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij het bepalen van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

    • a
      • 1.

        ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;

      • 2.

        glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;

    • b

      bedrijfsruimten die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard;

    • c

      bedrijfsruimten ten behoeve van waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen;

    • d

      bedrijfsruimten die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen;

    • e

      tot de woon- of bedrijfsruimte behorende, daaraan al dan niet aard- of nagelvast verbonden werktuigen welke verwijderd kunnen worden met behoud van hun waarde als zodanig en niet op zichzelf als woon- of bedrijfsruimten zijn aan te merken.

    • f

      bedrijfsruimten voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige bedrijfsruimten die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs;

    • g

      bedrijfsruimten voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt ten behoeve van begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria.

Artikel 5 Belastingtarieven

  • 1.

    Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor

    a.

    de gebruikersbelasting

    0,080 %:

    b.

    bij de eigenarenbelasting

     

     

    1.

    voor woonruimten

    0,077 %;

     

    2.

    voor bedrijfsruimten

    0,113 %.

  • 2.

    Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden afgerond op gehele euro’s.

  • 3.

    Belastingaanslagen van minder dan € 10,00 worden niet opgelegd.

  • 4.

    Voor de toepassing van het bepaalde in het derde lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen belastingen op roerende woon- of bedrijfsruimten of andere heffingen aangemerkt als één belastingaanslag.

Artikel 6 Wijze van heffing

De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.

Artikel 7 Aangifte

  • 1

    De belastingplichtige die niet binnen twee maanden na afloop van het kalenderjaar is uitgenodigd tot het doen van aangifte of aan wie niet binnen twee maanden na afloop van het kalenderjaar een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen een maand na afloop van die twee maanden bij het college van burgemeester en wethouders een verzoek in te dienen om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte.

  • 2

    Het model voor het uitnodigen tot het doen van aangifte wordt bij afzonderlijk raadsbesluit vastgesteld.

Artikel 8 Termijnen van betaling

  • 1.

    De aanslagen moeten worden betaald in twee termijnen, waarvan de eerste termijn (met een minimum van 50% van het totale aanslagbedrag) vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt dat, zo lang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, de aanslagen moeten worden betaald in ten hoogste acht gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3.

    Betaling door middel van automatische incasso is slechts mogelijk voor bedragen van € 10,00 of hoger.

Artikel 9 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten.

Artikel 10 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1

    De 'Verordening belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten 2008”, vastgesteld in de vergadering van 13 december 2007 wordt met ingang van 1 januari 2009 ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009.

  • 4

    Deze verordening kan worden aangehaald als 'Verordening belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten 2009'.

Besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Opmeer van 18 december 2008.

de griffier,

M.C.G.M.de Vree - Bekker

de voorzitter,

G.J.A.M. Nijpels