Organisatie | Fryslân |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Waterverordening provincie Fryslân |
Citeertitel | Waterverordening provincie Fryslân |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | water, vaarwegen |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
28-07-2016 | 28-07-2016 | Intrekking | 20-04-2016 | Statenvoorstel 1288121 (B5) | |
13-06-2014 | 28-07-2016 | Art. 1.18 | 21-05-2014 Provinciaal Blad, 2014, 805 | Statenvoorstel 1115072 (01B) | |
22-12-2009 | 13-06-2014 | Nieuwe regeling | 04-11-2009 Provinciaal Blad, 2009, 76 | Statenvoorstel 844668 |
PROVINCIALE STATEN van FRYSLÂN
Gelezen het lezen van het voorstel van Gedeputeerde Staten van Fryslân van 1 september 2009, nr. 844668;
gelet op de artikelen 2.4, 2.8, 3.2, 3.11, 4.5, 4.7, 5.1, 5.2, 5.5 en 7.14a van de Waterwet en artikel 82 en 145 van de Provinciewet;
overwegende dat het in verband met de inwerkingtreding van de Waterwet noodzakelijk is de regelgeving met betrekking tot het waterbeheer algeheel te herzien;
de navolgende Waterverordening provincie Fryslân vast te stellen.
Artikel 1.3 Provinciaal Overlegorgaan Kust
Gedeputeerde staten stellen een overlegorgaan voor de kust in (POK) dat hen adviseert over de veiligheid van de kust en het waterbeheer in het kustfundament. Deze adviezen kunnen onder meer zien op voorstellen van rijkswege als bedoeld in artikel 2.7 van de wet om landinwaartse verplaatsing van de kustlijn te voorkomen of tegen te gaan.
Artikel 1.4 Veiligheidsnorm en toetsing
Op kaart 17 is voor de boezemkaden de veiligheidsnorm aangegeven als de gemiddelde overschrijdingskans per jaar. Voor de Lauwersmeerdijk wordt als norm vastgelegd dat deze dijk een waterstand op het Lauwersmeer moet kunnen keren van 3.20 + NAP en voor de overige voormalige zeedijken: behoud van de toestand van 2010 en het benutten van verbeteringsmogelijkheden.
Voor de veiligheidstoetsing 2008 - 2013 wordt voor de boezemkaden de omzetting van de in het tweede lid bedoelde norm naar de hoogte en stabiliteit van de regionale waterkeringen gebaseerd op een waterpeil dat is gerelateerd aan een maatgevend boezempeil van -20 cm + NAP (een rekenkundig gemiddelde van 12 maatgevende boezempeilen voor 12 locaties voor het jaar 2000).
De beoordeling van de veiligheid van de boezemkaden wordt uitgevoerd door middel van een jaarlijkse schouw aangevuld met een 5-jaarlijkse hoogtemeting. Gedeputeerde staten stellen in de periode 2010 - 2015 vast welke boezemkaden aanvullend met de “STOWA-leidraad Toetsen op veiligheid regionale waterkeringen” worden getoetst.
Artikel 1.5 Normen waterkwantiteit
*Voor maïs moet maatwerk mogelijk blijven. Afwijken van de norm is mogelijk als deze op basis van maatschappelijk aanvaardbare kosten niet gehaald kan worden. |
Artikel 1.6 Regionale verdringingsreeks
Artikel 1.7 Verslag toetsing watersysteem
Het verslag, bedoeld in het derde lid, bevat een beoordeling van de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht. Die beoordeling geschiedt onder meer in het licht van de normen en voorschriften bedoeld in artikel 1.4 en de legger bedoeld in artikel 1.18.
§ 1.6 Waterakkoorden en plannen
Artikel 1.9 Voorbereiding waterakkoord
Bij de voorbereiding van het waterakkoord, bedoeld in artikel 3.7 van de wet, raadpleegt het dagelijks bestuur de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeente of gemeenten en de gedeputeerde staten van de provincie of provincies die geheel of gedeeltelijk binnen het beheersgebied waarop het waterakkoord betrekking heeft zijn gelegen.
Het dagelijks bestuur zendt het beheerplan binnen vier weken na vaststelling ter goedkeuring naar gedeputeerde staten. Als bijlagen voegt het toe het verslag van het bij de voorbereiding gevoerde overleg, de ingediende zienswijzen en de beschouwingen van het algemeen bestuur daarover.
Artikel 1.14 Voortgangsrapportage uitvoering beheerplan
Het dagelijks bestuur rapporteert ten minste één maal per jaar aan gedeputeerde staten over de voortgang van de uitvoering van het beheerplan met inbegrip van de eventuele uitwerkingsplannen, de mate waarin de gestelde doelen worden bereikt, de redenen van eventuele afwijkingen en de voorgestelde maatregelen.
§ 1.7 Aanleg en beheer van waterstaatswerken
Gedeputeerde staten kunnen, op eigen initiatief of op verzoek van het dagelijks bestuur, paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van de wet van toepassing verklaren op:
Artikel 1.17 Toezending projectplan voor primaire waterkeringen
Een projectplan als bedoeld in artikel 5.5 van de wet dat betrekking heeft op een primaire waterkering die onderdeel uitmaakt van een dijkring die is gelegen in de provincie Fryslân en in één of meer andere provincies wordt door het dagelijks bestuur tevens toegezonden aan gedeputeerde staten van die andere provincie of provincies.
De legger bedoeld in artikel 5.1 van de wet bevat naast het bepaalde in het tweede lid van dat artikel in ieder geval:
Artikel 1.19 Aanwijzing verplichte peilbesluiten
Het algemeen bestuur stelt een of meer peilbesluiten vast voor de oppervlaktewater-lichamen onder zijn beheer.
Artikel 1.20 Inhoud peilbesluit
Een peilbesluit als bedoeld in artikel 1.19 gaat vergezeld van een kaart met de begrenzing van het gebied waarop het peilbesluit betrekking heeft en van een toelichting waarin ten minste zijn opgenomen:
Artikel 1.22 Formulier grondwatervergunning
Gedeputeerde staten stellen een formulier vast voor het aanvragen van een vergunning als bedoeld in artikel 6.4 van de wet.
Artikel 1.24 Onttrekkings- en infiltratieverbod
Gedeputeerde Staten kunnen gebieden aanwijzen waarbinnen onttrekking en infiltratie voor andere categorieën dan bedoeld in artikel 6.4 van de wet verboden is.
Artikel 1.27 Instelling commissie
Gedeputeerde staten stellen een commissie van deskundigen in die is belast met het adviseren over verzoeken als bedoeld in artikel 7.14a, lid 1 van de wet.
Artikel 1.29 Indienen zienswijzen
Gedurende zes weken na de verzending van het ontwerpadvies kunnen de betrokkenen, bedoeld in artikel 1.28 lid 3 schriftelijk hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen bij de commissie van deskundigen. De commissie stelt degenen die een zienswijze hebben ingediend in de gelegenheid hun zienswijze in persoon of bij gemachtigde op een daartoe door haar te beleggen zitting voor één of meer van haar leden mondeling toe te lichten, daarbij desgewenst bijgestaan door deskundigen.
De commissie stelt haar advies naar aanleiding van de naar voren gebrachte zienswijzen al dan niet gewijzigd vast en zendt dat gelijktijdig met het verslag van de hoorzitting en haar beschouwingen omtrent de zienswijzen toe aan de betrokkenen, bedoeld in artikel 1.28 lid 3, aan gedeputeerde staten en. in geval het verzoek bedoeld in artikel 7.15a lid 1 van de wet, verband houdt met een door het bestuur van een waterschap verleende vergunning, aan het desbetreffende bestuur.
Indien geen zienswijzen naar voren zijn gebracht stelt de commissie haar advies zo spoedig mogelijk nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken vast en zendt dat toe aan de betrokkenen, bedoeld in artikel 1.28 lid 3, aan gedeputeerde staten en, in geval het verzoek bedoeld in artikel 7.15a lid 1 van de wet verband houdt met een door het bestuur van het waterschap verleende vergunning, aan het desbetreffende bestuur.
Artikel 2.1 Aard van de belasting
Onder de naam “grondwaterheffing”wordt een directe belasting geheven wegens het onttrekken van grondwater als bedoeld in artikel 7.7 lid 1 van de wet.
Een besluit tot tussentijdse herziening van een waterhuishoudingsplan waarbij uitsluitend voor een watersysteem of onderdeel daarvan de functie zwemwater wordt vastgelegd dan wel een zodanige functietoekenning wordt ingetrokken wordt op grond van artikel 4.12 van het Waterbesluit vastgesteld door gedeputeerde staten.
Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 5.1 Intrekken verordeningen
De Grondwaterverordening voor de provincie Fryslân, de Grondwaterbelastingverordening Fryslân, de Verordening waterhuishouding provincie Fryslân, de Verordening waterkwaliteitsbeheer Fryslân en de Verordening waterkering Noord-Nederland worden ingetrokken met ingang van het tijdstip waarop deze verordening in werking treedt.
Gedeputeerde staten brengen in 2015 aan Provinciale Staten een verslag uit over de doeltreffendheid en de effecten van deze verordening.
Toelichting Waterverordening provincie Fryslân
Eind 2009 is de Waterwet van kracht geworden. De Waterwet is in de plaats gekomen van enkele sectorale wetten op het gebied van waterbeheer en heeft deze wetgeving gemoderniseerd en geïntegreerd. Doelstellingen van de nieuwe wet: deregulering en stroomlijning van wetgeving, actualisering en versterking van het instrumentarium voor waterbeheer en een betere aansluiting op het Europees recht. De Waterwet wijzigt de bestuurlijke verhoudingen en instrumenten binnen het waterbeheer zodat ook de verschillende provinciale verordeningen op het gebied van waterbeheer moeten worden aangepast. In navolging van het integreren van alle waterbeheerwetten zijn ook alle provinciale verordeningen op dit gebied samengevoegd tot één integrale Waterverordening. Alleen de Vaarwegenverordening blijft voorlopig zelfstandig bestaan. De Waterwet heeft een overgangstermijn van 3 jaar vastgesteld om de consequenties van de Waterwet voor de vaarwegen goed in beeld te brengen. Daarom blijft de huidige Vaarwegenverordening ook zo lang zelfstandig bestaan. Waterwet en Waterverordening vervangen de sturing vooraf via allerlei toezichtbepalingen naar een systeem van samenwerking en medebewind en het op zo laag mogelijk niveau leggen van bevoegdheden. Men gaat uit van een eigen verantwoordelijkheid van elk bestuursorgaan. Alleen in-dien op een bepaald niveau afspraken niet worden nagekomen dan volgt een mogelijkheid van een aanwijzing of van een in de plaats treding van een hoger bestuurslichaam.
Op rijksniveau en in het provinciale waterhuishoudingsplan worden normen bepaald voor de primaire en regionale waterkeringen, voor situaties van regionale wateroverlast en watertekort en voor de waterkwaliteit. Deze normen worden in de Waterverordening juridisch vastgelegd en vormen een inspanningsverplichting voor de waterbeheerders. Het rijk heeft de normen bepaald voor de primaire waterkeringen. De provincie bepaalt de normen voor de regionale keringen. In de Waterverordening zijn de bestaande normen voor de regionale keringen overgenomen. Voor de regionale wateroverlast zijn normen vastgelegd in de vorm van bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht. Hiermee ontstaat inzicht in het maatschappelijk verantwoord geachte beschermingsniveau tegen wateroverlast, dat de burger van de overheid mag verwachten. De referentienormen voor water-overlast zijn in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) opgenomen in de vorm van functiegerichte normen. Deze basisnormen moeten op termijn worden omgezet naar definitieve normen. De gebiedsprocessen die zijn opgestart in het kader van Waterbeheer 21ste eeuw (WB 21) zullen per gebied leiden tot specifieke gebiedsgerichte normen voor de toelaatbare frequentie van wateroverlast dan wel tot gemotiveerde afwijkingen van de basis-normen die in het NBW zijn vastgelegd. Voor een situatie van watertekort is door het rijk een landelijke verdringingsreeks opgesteld, een op voorhand vastgestelde prioriteitenvolgorde voor de verdeling van water tijdens een periode van watertekort. Het resultaat van een inschatting en afweging van de maatschappelijke kosten en baten van de verdeling van water in tijden van schaarste. De provincie heeft een regionale verdringingsreeks vastgesteld die het mogelijk maakt om binnen de landelijke verdringingsreeks regionaal maatwerk te leveren en geeft richting aan het operationele beheer in perioden van waterschaarste. Wat betreft de normering voor waterkwaliteit geeft de Waterwet aan dat deze voor water (voor de Kaderrichtlijn Waterdoelen) wordt vastgelegd op grond van hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Deze Algemene maatregel van bestuur (Amvb) is de 'Amvb doelstellingen'. Hierin zijn de waterkwaliteitseisen opgenomen voor rijkswateren en de kaders voor de door de provincie vast te stellen doelstellingen (voor sterk veranderde en kunstmatige wateren). De AmvB bepaalt dat de normen voor kunstmatige en sterk veranderde wateren worden vastgelegd in het waterhuishoudingsplan en niet in de Waterverordening.
Verder introduceert de verordening de zogenaamde projectprocedure voor belangrijke waterhuishoudkundige maatregelen. Deze procedure vereenvoudigt de normale wettelijke procedure en maakt het mogelijk dat bepaalde ingrepen in het watersysteem die geen uitstel kunnen leiden versnelt kunnen worden uitgevoerd.
Alle belangrijke handelingen in het watersysteem worden gebonden aan een vergunning of aan algemene regels. Er wordt zoveel mogelijk gekozen voor algemene regels omdat deze verplichting minder zwaar is. Voor alle handelingen waarvoor een vergunningplicht geldt wordt de watervergunning ingevoerd. Indien voor een activiteit binnen het watersysteem meerdere vergunningen nodig zijn worden deze samengevoegd tot één watervergunning en deze wordt afgegeven door één overheidslichaam. In principe is dit het hoogste bestuursorgaan. Voor de watervergunning wordt samen met de omgevingsvergunning, waarin alle niet-watervergunningen zijn samengevoegd, één loket ingericht voor de burgers. Hiermee wordt de vergunningverlening richting bedrijven en burgers zo klantvriendelijk mogelijk ingericht.
Artikel 1.1 Begripsbepalingen In artikel 1.1 zijn de begripsbepalingen opgenomen. Begripsbepalingen die in de wet zijn opgenomen zoals die van een oppervlaktewaterlichaam en een bergingsgebied zijn niet in deze verordening herhaald.
Artikel 1.2 Toedeling watersysteembeheerDe artikelen 3.1 en 3.2 van de Waterwet voorzien in een landsdekkend systeem waarin is bepaald wie belast is met het beheer van watersystemen. De beheerders voor (onderdelen van) bij het Rijk in beheer zijnde watersystemen worden bij algemene maatregel van bestuur aangewezen. De overige beheerders van (onderdelen van) watersystemen worden bij provinciale verordening aangewezen. Daarbij dient artikel 2.2, tweede lid, van de Waterschapswet in acht te worden genomen, waarin is bepaald dat de zorg voor het regionale watersysteem bij reglement aan waterschappen wordt opgedragen, tenzij dat niet verenigbaar is met een goede organisatie van de waterstaatkundige verzorging. Ter uitvoering van artikel 3.2, eerste lid, van de Waterwet worden daarom in dit artikel de waterschappen aangewezen als beheerder van het regionale watersysteem. Hierbij is verwezen naar de reglementaire omschrijving van de taak van het waterschap, zijnde de waterstaatkundige verzorging van het gebied, voor zover deze taak niet aan andere publiekrechtelijke lichamen is opgedragen. Met de in de taakopdracht opgenomen clausulering wordt bereikt dat de toedeling van beheer geen betrekking heeft op watersystemen die in beheer zijn bij het Rijk of op vaarwegbeheer dat als onderdeel van het watersysteembeheer bij een gemeente of provincie berust, zijnde een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, van de Waterschapswet.
Artikel 1.3 Provinciaal Overlegorgaan KustbeleidIn artikel 2.7 van de wet is aangegeven dat landwaartse verplaatsing van de kustlijn van rijkswege wordt voorkomen voor zover dat naar het oordeel van de minister van Verkeer en Waterstaat nodig is ter handhaving van de bij de wet bepaalde veiligheidsnorm. Tot voor kort werd ten aanzien van dit beleid samengewerkt met het bij wet ingestelde provinciaal overlegorgaan voor de kust (POK), dat functioneerde onder het voorzitterschap van de watergedeputeerde. Het POK adviseerde niet alleen over de handhaving van de basiskustlijn, de kustlijnkaarten en de kustsuppleties, maar ook over relevante beleidsontwikkelingen zoals buitendijks bouwen e.d. In strikte zin is het met de nieuwe wetgeving niet langer noodzakelijk dat wordt samengewerkt met het POK en komt wettelijke grondslag voor dit orgaan te vervallen. De provincie hecht er, mede gelet op de relevantie van de advisering over kustgerelateerde onderwerpen, aan dat dit orgaan wordt voortgezet. Artikel 1.3 voorziet hierin door de instelling, samenstelling en rol van het POK te regelen in deze verordening. In lid 4 van het artikel wordt bepaald dat het overlegorgaan een reglement opstelt met betrekking tot haar werkwijze. Gelet op de praktische betekenis van dit reglement is de bevoegdheid voor het opstellen ervan gelegd bij het overlegorgaan zelf.
Artikel 1.4 Veiligheidsnorm en toetsing regionale waterkeringen Op grond van artikel 2.4 van de wet moeten bij provinciale verordening voor daarbij aan te wijzen andere dan primaire waterkeringen die in beheer zijn bij een andere beheerder dan het Rijk, veiligheidsnormen worden vastgesteld. In dit artikel wordt daarin voorzien. Vastgelegd is wat het gewenste beschermingsniveau is van de waterkeringen die op grond van hun functie van regionale betekenis worden geacht. De norm dient voor de dagelijkse praktijk geoperationaliseerd te worden. Dit geschiedt enerzijds in de vorm van een voorschrift voor de toetsing en anderzijds in de vorm van een technische leidraad voor het ontwerp van een regionale waterkering. Omdat het hierbij om een uitwerking van de veiligheidsnorm gaat is de bevoegdheid tot vaststelling in handen van gedeputeerde staten gelegd. Om te bereiken dat de toetsing van de actuele veiligheidssituatie door de beheerders op uniforme wijze tot stand komt, hebben de daarvoor gestelde regels het karakter van een bindend voorschrift. Afwijking hiervan is niet mogelijk. Wat betreft het ontwerp hebben de regels het karakter van een richtlijn. Dat betekent dat de beheerder een bepaalde ruimte wordt gelaten om in verband met specifieke plaatselijke omstandigheden af te wijken. Een afwijking kan bijvoorbeeld wenselijk zijn om voor de langere termijn een optimum te realiseren tussen aanleg- en onderhoudskosten.
Artikel 1.5 Normen waterkwantiteitOp grond van artikel 2.8 van de wet moeten bij provinciale verordening, met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht, normen worden gesteld met betrekking tot de gemiddelde overstromingskans per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. In dit artikel wordt daarin voorzien. Voor verschillende te onderscheiden gebieden worden normen gegeven waarbij de kans op overstroming als gevolg van grote hoeveelheden neerslag is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstroming. De normen drukken de hoogst toelaatbaar geachte kans op overstroming uit ofwel het wenselijk geachte beschermingsniveau. De normering bakent de zorgplicht af die de waterbeheerder heeft op het vlak van het voorkomen dan wel beperken van ontoelaatbare wateroverlast door inundatie vanuit oppervlaktewater ten gevolge van neerslag en geeft daarmee helderheid voor de burgers en de bedrijven over het restrisico en hun eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van roerende en onroerende zaken.
Artikel 1.6 Regionale verdringingsreeks Van de watersystemen wordt voor vele maatschappelijke en economische behoeften gebruik gemaakt: proceskoeling in de industrie, nutsvoorzieningen, veiligheid van waterkeringen enz. Soms is er echter onvoldoende water beschikbaar om aan de watervraag te voldoen. Gelet op de potentieel grote gevolgen voor de gebruikers is in het Waterbesluit een prioriteitsrangorde voor de verdeling van water in tijden van watertekorten opgenomen in artikel 2.2, de zogenoemde verdringingsreeks. De voorganger van deze reeks was niet wettelijk vastgelegd, maar maakt wel al deel uit van het beleid in het vorige waterhuishoudingsplan. Van watertekort is sprake indien de vraag naar water vanuit de verschillende maatschappelijke en economische behoeften groter is dan het aanbod, waarbij het gaat om de beschikbaarheid van voldoende water van die kwaliteit die voor bepaalde behoeften nodig is. Artikel 2.2 van het Waterbesluit legt de landelijke verdringingsreeks vast, welke bindend is. De landelijke verdringingsreeks bepaalt de prioriteitsrangorde van de waterbehoeften waarvoor water mag worden benut in geval van watertekort. De landelijke verdringingsreeks is opgebouwd uit vier categorieën van gebruikers, die onderling zijn geprioriteerd. Binnen categorie 1 (het waarborgen van de veiligheid tegen overstroming en het voorkomen van onomkeerbare schade, waaronder peilhandhaving) en categorie 2 (nutsvoorzieningen, waaronder onttrekking aan het oppervlaktewater en doorspoeling ten behoeven van drinkwatervoorziening) is in de landelijke verdringingsreeks nog een nadere prioritering aangebracht. Binnen categorie 3 (kleinschalig hoogwaardig gebruik) en categorie 4 (overige behoeften) is in de landelijke verdringingsreeks geen nadere prioritering aangegeven. Wel biedt artikel 2.3 van het Waterbesluit de provincie de mogelijkheid om in de waterverordening de nadere prioritering binnen categorie 3 en categorie 4 vast te leggen. Op deze manier kan regionaal maatwerk geleverd worden. Hierbij kan niet worden afgeweken van de landelijke verdringingsreeks. De in de reeks opgenomen behoeften en de daaraan toegekende prioriteiten staan derhalve vast evenals de nadere prioritering binnen de categorieën 1 en 2. In artikel 1.6 is van de mogelijkheid tot nadere prioritering binnen categorie 3 en 4 gebruikt gemaakt. Deze moet door de waterbeheerder worden gehandhaafd bij de verdeling van het beschikbare water over de diverse functies in de regio tijdens een periode van watertekort. Met deze nadere prioritering houdt de waterbeheerder bij het opstellen van calamiteitenplannen en waterakkoorden rekening. De regionale verdringingsreeks biedt helderheid over welke behoeften in een situatie van watertekort voorgaat boven de anderen en draagt bij aan een slagvaardig en eenduidig optreden van de waterbeheerder in situaties van watertekorten.
Artikel 1.7 Verslag toetsing watersysteem en nadere regels De beheerder draagt zorg voor de periodieke beoordeling van het watersysteem, meer specifiek de beoordeling van de primaire en regionale waterkeringen, de regionale wateren en de ondersteunende kunstwerken. Daarbij wordt beoordeeld in hoeverre de waterstaatwerken voldoen aan de gestelde normen met betrekking tot de veiligheid van de regionale waterkering respectievelijk het tegengaan van wateroverlast. Het dagelijks bestuur van een waterschap wordt daarom verplicht om periodiek aan gedeputeerde staten te rapporteren over de algemene waterstaatkundige toestand van de regionale waterkeringen en van de regionale wateren. Deze rapportageverplichting is niet beperkt tot de regionale waterkeringen en de regionale wateren die onder het beheer van het waterschap staan, maar betreft alle waterkeringen en wateren. Uit deze opdracht blijken de verantwoordelijkheden die het waterschap heeft voor de handhaving van de normen die zijn neergelegd in of worden vastgesteld op grond van de artikelen 1.4 en 1.5 van de verordening. Er wordt een zesjaarlijkse rapportage voorgeschreven. Wat betreft de rapportage over de regionale waterkeringen is aansluiting gezocht bij de toetsing door het Rijk van de primaire waterkeringen. De resultaten van de beoordeling van het watersysteem en de bevindingen bij de beoordeling worden door het waterschap vervat in een verslag, dat wordt toegezonden aan gedeputeerde staten. Het verslag heeft een ander karakter en wordt met een andere frequentie opgesteld dan de algemene voortgangsrapportage bedoeld in artikel 1.14.. In samenhang met het voorgaande kan in de rapportage aandacht worden besteed aan de uit het Nationaal Bestuursakkoord Water voortvloeiende verplichting voor de beheerder om de regionale watersystemen te toetsen aan de zogenaamde werknormen en de uitwerking van de gewenste grond- en oppervlaktewaterregimes (GGOR; in Fryslân “gewenst peilbeheer” genoemd) als bedoeld in het Nationaal Bestuursakkoord Water. In verband met de vereiste veiligheid, het tegengaan van wateroverlast en discussies met betrekking tot schaderegelingen en kostenverdeling is het van belang dat de toetsing van watersystemen op uniforme wijze kan worden uitgevoerd, zodat eenduidig kan worden bepaald wanneer het watersysteem kan worden gekwalificeerd als "op orde".
Artikel 1.9 t/m 1.13 Hier zijn procedurele bepalingen opgenomen voor waterakkoorden en de waterplannen en in aanvulling op de wet aangegeven welke onderwerpen in het beheerplan aan de orde moeten komen.
Artikel 1.14 Voortgangsrapportage uitvoering beheerplan In artikel 3.10 van de wet is bepaald dat bij provinciale verordening met het oog op een samenhangend en doelmatig regionaal waterbeheer regels kunnen worden gesteld omtrent de door de besturen van waterschappen te vertrekken informatie. Voor het kunnen uitoefenen van toezicht is het van belang dat gedeputeerde staten over adequate en voldoende actuele informatie beschikken. In dit artikel is geregeld dat de beheerder tenminste eenmaal per jaar aan gedeputeerde staten rapporteert over de voortgang van de uitvoering van het beheerplan en de mate waarin de in het beheerplan gestelde doelen worden bereikt. Deze voortgangsrapportage vormt de basis voor het periodiek bestuurlijk overleg in de beleidscyclus tussen de provincie en het waterschap. In dit verband kan worden gewezen op de afspraken die het IPO en de Unie van waterschappen hebben neergelegd in de rapportage "Afstemming van taken in het regionale waterbeheer" (2005). Uitgangspunt is dat de samenwerking tussen provincie en waterschap zich toespitst op de gezamenlijke beleidsvorming (met ieder een eigen rol hierin), de uitvoering en het toezicht op de uitvoering. Daarbij wordt uitgegaan van een afstemming van taken op basis van partnership en complementariteit. In het periodiek overleg kunnen alle onderwerpen betreffende het regionaal waterbeheer, het waterhuishoudingsplan en het waterbeheerplan aan de orde worden gesteld. In de voortgangsrapportage en het overleg daaromtrent kan onder meer worden ingegaan op de aspecten en planonderdelen, genoemd in artikel 4.6 van de wet en hetgeen daaromtrent is bepaald in het Waterbesluit. Hierbij kan worden gedacht aan de uitvoering van het programma van maatregelen en voorzieningen, de planning van de uitvoering, de daarvoor beschikbare en/of benodigde financiële middelen, de gekwantificeerde opgaven en de condities (zoals de mogelijkheden voor de ruimtelijke inpassing van waterhuishoudkundige voorzieningen, het draagvlak bij belanghebbenden, de acceptatie van de financiële gevolgen die nodig zijn om de strategische doelen te kunnen realiseren en overige, voor de realisatie, relevante omstandigheden). Bij de rapportage en het bepalen van de prioriteiten kan een relatie worden gelegd met het verslag inzake de beoordeling van het watersysteem, bedoeld in artikel 1.7. Op basis van het verslag en het periodiek overleg ziet de provincie erop toe dat de gestelde strategische doelen worden bereikt.
Artikel 1.16 Projectprocedure waterstaatswerken De wet geeft voor de aanleg, verlegging en versterking van primaire waterkeringen een specifieke coördinatieregeling, de projectprocedure voor waterstaatswerken genoemd. Daarmee worden de besluitvormingsprocedures bespoedigd en vereenvoudigd. De wet beperkt deze coördinatieregeling niet tot primaire waterkeringen maar geeft de provincies de mogelijkheid deze regeling ook open te stellen voor: a. projectplannen van waterschappen tot aanleg of wijziging van andere waterkeringen dan primaire waterkeringen in de zin van de wet; of b. andere waterstaatswerken van bovenlokale betekenis die met spoed en op gecoördineerde wijze tot stand moeten worden gebracht. Op voorhand kunnen geen besluiten worden gedefinieerd waarvoor de procedure kan worden toegepast. De behoefte aan toepassing kan evenwel niet worden uitgesloten. Daarom is er voor gekozen om de eventuele inzet van de projectprocedure flexibel vorm te geven. Ten behoeve van deze flexibiliteit is er voor gekozen de besluitvorming over de inzet van de projectprocedure bij gedeputeerde staten neer te leggen. Zij kunnen de projectprocedure in voorkomende gevallen van toepassing te verklaren op waterstaatswerken van bovenlokale betekenis die met spoed en op gecoördineerde wijze tot stand moet worden gebracht. Daarbij zal per geval bepaald worden of sprake is van een provinciaal belang of van belangen van derden die de toepassing van de projectprocedure wenselijk maken. Verder krijgt het waterschap de mogelijkheid om gedeputeerde staten om toepassing te verzoeken, als zij daartoe aanleiding zien.
Artikel 1.18 en 1.18a De leggerIn deze artikelen wordt in aanvulling op de wet bepaald wat in de legger moet worden opgenomen en wordt geregeld dat gedeputeerde staten de mogelijkheid hebben om in bepaalde gevallen vrijstelling te verlenen van de leggerplicht. Zij kunnen zelf bepalen met welke procedure dit besluit wordt voorbereid. Het besluit heeft geen rechtsgevolg en tegen het besluit staat derhalve geen bezwaar en beroep open.
Artikel 1.19 t/m 1.21 PeilbesluitenIn Fryslân is de gehele provincie belegd met peilbesluiten. Allen zijn onder goedkeuring van gedeputeerde staten tot stand gekomen. Met de komst van het gewenst peilbeheer, waar de provincie via de goedkeuringsbevoegdheid van het beheerplan invloed op uitoefent, is de goedkeuring op de individuele peilbesluiten komen te vervallen. Gelet op het belang van de peilbesluiten wordt in de verordening wel een toezendplicht vastgelegd. Verder wordt aangegeven welke informatie een peilbesluit moet bevatten en wat de procedure is voor de vaststelling.
Artikel 1.22 t/m 1.26 GrondwaterDe wet gaat uit van systeembeheer, waarbij het gehele watersysteem in beheer komt bij één beheerder. Op verzoek van de provincies zijn de onttrekkingen t.b.v. de drinkwaterproductie, de grotere industriële winningen (> 150.000 m3 per jaar) en de bodemenergiesystemen in beheer bij de provincies gebleven, omdat de belangen hier het belang van het waterbeheer overstijgen. In de verordening is in artikel 1.22 en 1.23 geregeld wat voor vergunningformulier moet worden gebruikt en op welke wijze de hoeveelheden moeten worden geregistreerd. Het waterschap bepaalt in de keur wat voor regelgeving er voor de onttrekkingen en infiltraties onder haar beheer geldt. Op provinciaal niveau wordt daar geen uitspraak over gedaan. Wel wordt in artikel 1.24 de mogelijkheid geopend voor gedeputeerde staten om deze regelgeving voor bepaalde gebieden voor te schrijven. Dit met het oog op belangen die het waterbeheer overstijgen (denk aan de bescherming van de drinkwaterbronnen). Op dit moment is daar nog geen reden voor. Artikel 1.25 en 1.26 voorzien in het bijhouden van een register van de grondwateronttrekkingen en de infiltraties. Dat register zal o.a. de basis vormen voor de heffing van de grondwaterbelasting en is verder van belang om een goed overzicht te houden van alle ingrepen in het grondwatersysteem. Fryslân is aangesloten bij een landelijk register. Het waterschap voert alle onttrekkingen en infiltraties onder haar beheer in het register in zodat een totaal-overzicht beschikbaar is.Artikel 1.27 t/m 1.29 Schadebeoordelingscommissie grondwater Er is regelmatig sprake van schade als gevolg van een grondwateronttrekking. Veelal stonden de particulieren die deze schade leden qua bewijsvoering in een ongelijke positie ten opzichte van de veroorzaker van de schade (over het algemeen grote bedrijven met veel eigen deskundigheid). De ingetrokken Grondwaterwet bevatte een verplichting voor de provincies om een commissie van deskundigen in te stellen die kostenloos een onderzoek ver-richt naar het causaal verband tussen schade aan eigendommen en een grondwateronttrekking . Met dit deskundigenrapport werd de positie van de particulieren aanzienlijk versterkt. De wettelijke verplichting voor de commissie is in de wet komen te vervallen. Gelet op de meerwaarde van de commissie is er voor gekozen deze nu via de verordening in te stellen. De kosten kunnen uit de grondwaterheffing worden gefinancierd.
Artikel 2.1 t/m 2.7 Grondwaterheffing Van de grotere onttrekkers van grondwater wordt een belasting geheven voor o.a. de bekostiging van het noodzakelijke onderzoek, het in stand houden van een meetnet, het bijhouden van het grondwaterregister en het behandelen van schadegevallen. De heffing werd geregeld in de grondwaterbelastingverordening. De tekst van deze verordening is ongewijzigd overgebracht naar de waterverordening.
Artikel 3.1 Handhavingsambtenaren In dit artikel wordt geregeld wie bevoegd gezag is voor hetgeen in deze verordening is geregeld.
Artikel 4.1 Toekenning functie zwemwaterBij de vaststelling van een waterhuishoudingsplan wordt o.a. de functie zwemwater toegekend aan bepaalde daarvoor in aanmerking komende wateren. Indien na de vaststelling van het plan een wijziging in deze functietoekenning wordt doorgevoerd, dan dient hiervoor de procedure van het waterhuishoudingsplan te worden doorlopen. Dit is een vrij zware procedure, vooral indien er slechts een kleine wijziging wordt doorgevoerd voor bijvoorbeeld één watersysteem of maar een deel van een watersysteem. Het Waterbesluit opent de mogelijkheid om de vaststelling van dit soort functietoekenningsbesluiten te delegeren aan gedeputeerde staten, waardoor het besluit op een eenvoudiger manier tot stand kan komen. In dit artikel wordt gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
Artikel 5.1 t/m 5.5 Overgangs- en slotbepalingenDeze artikelen bevatten de nodige besluiten over de intrekking van de verordeningen die komen te vervallen, het overgangsrecht voor de besluiten die recent op basis van deze verordeningen zijn genomen en de inwerkingtreding en naamgeving van de verordening. Bijzonder is artikel 5.2, waarin wordt geregeld dat gedeputeerde staten aan provinciale staten verslag uitbrengen over de doeltreffendheid en effecten van de nieuwe verordening. Dit is een wettelijke verplichting. Er is gekozen voor 2015, omdat dat het jaar is waarop de nieuwe waterverordening wordt opgesteld. De resultaten van de evaluatie voor de verordening die nu wordt vastgesteld kunnen dan direct worden meegenomen in de nieuwe versie.