Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Provincie Fryslân

Subsidieverordening monumenten en cultuurhistorie provincie Fryslân 2005-2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieProvincie Fryslân
Officiële naam regelingSubsidieverordening monumenten en cultuurhistorie provincie Fryslân 2005-2010
CiteertitelSubsidieverordening monumenten en cultuurhistorie provincie Fryslân 2005-2010
Vastgesteld doorprovinciale staten
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerpsubsidie, cultuur, monumenten en cultuurhistorie, ruimte en wonen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Provinciewet, art. 145

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

09-07-200501-07-2014Nieuwe regeling

22-06-2005

Provinciaal Blad, 2005, 28

Statenvoorstel 596590

Tekst van de regeling

Verordening van 22 juni 2005, besluit nr. 596590, houdende regels voor subsidiëring van Friese monumenten, cultuurhistorische elementen en structuren (Subsidieverordening mo-numenten en cultuurhistorie provincie Fryslân 2005-2010) 

Provinciale staten van Fryslân

gelet op artikel 145 van de Provinciewet en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op de Nota Erfgoed, deelnota Cultuurhistorie en Monumentenzorg 2005-2010;

overwegende dat het wenselijk is door middel van subsidies een bijdrage te leveren aan het instandhouden, versterken en stimuleren van Friese monumenten, cultuurhistorische ele-menten en structuren;

besluiten

als volgt 

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

De Algemene subsidieverordening provincie Fryslân 1998 is van toepassing, tenzij hiervan in de navolgende artikelen wordt afgeweken.

Artikel 2

Het bepaalde bij of krachtens deze verordening over de hoogte van de subsidie of voorschriften die van toepassing zijn kan door gedeputeerde staten buiten toepassing worden gelaten indien en voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de naleving van de Europese regelgeving (artikel 87 EG-verdrag).

Artikel 3

In deze verordening wordt verstaan onder 

  • a.

    Monumenten: Onroerende en roerende zaken, welke een tastbaar product van menselijk handelen zijn, en welke op zich of in verband met hun omgeving van algemeen belang zijn we-gens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.

  • b.

    Rijksmonumenten: Monumenten die geplaatst zijn op de (rijks)monumentenlijst, vastgesteld ingevolge artikel 6 van de Monumentenwet 1988.

  • c.

    Onderhoud: Werkzaamheden die nodig zijn voor de instandhouding van monumenten.

  • d.

    Restauratie : Werkzaamheden die nodig zijn voor de instandhouding van monumenten, die het normale onderhoud te boven gaan.

  • e.

    Bouwhistorisch onderzoek: Het zoeken naar gegevens betreffende de bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis van een bouwwerk of een door mensen gemaakte structuur (stadswal, stedenbouwkundig ensemble, infrastructureel kunstwerk e.d.).

  • f.

    Reconstructie: Werkzaamheden die nodig zijn voor het opnieuw maken en terugbrengen van

  • verloren gegane onderdelen van monumenten in een vroegere gedaante.

  • g.

    Nota Erfgoed: De op 1 november 2004 door provinciale staten vastgestelde nota ” De takomst fan it Fryske ferline, Nota Erfgoed, deelnota cultuurhistorie en monumentenzorg 2005-2010”.

  • h.

    Provinciale Adviescommissie Cultuurhistorie en Monumentenzorg: De door gedeputeerde staten ingestelde adviescommissie die gedeputeerde staten adviseert over de aanvragen voor een subsidie die in het kader van deze subsidieverordening zijn ingediend.

     

Artikel 4

  • 1 Gedeputeerde staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • 2 Aanvragen komen voor subsidie in aanmerking, wanneer de subsidie minimaal bedraagt:

Artikel 5

Subsidies worden slechts verleend voor in de tijd afgebakende activiteiten met een afgeronde doelstelling als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder c van de Algemene subsidieverordening.

Artikel 6

  • 1 Gedeputeerde staten stellen jaarlijks subsidieplafonds vast voor de onderdelen: restauratie, onderhoud, bouwhistorisch onderzoek en projecten en/of activiteiten.

  • 2 In de loop van het betreffende jaar kunnen zij hierin wijzigingen aanbrengen, wanneer de besteding van de middelen hiertoe aanleiding geeft.

  • 3 Voor de onderdelen restauratie en onderhoud maken gedeputeerde staten jaarlijks bekend aan welke categorieën objecten zij voorrang geven.

Artikel 7

  • 1 Aanvragen om subsidie kunnen tweemaal per jaar worden ingediend bij gedeputeerde staten, te weten vóór 1 maart en 1 september.

  • 2 Gedeputeerde staten doen mededeling van de data van openstelling en sluiting van de in lid 1 genoemde tijdvakken voor de aanvang van het desbetreffende tijdvak.

  • 3 Aanvragen worden ingediend bij gedeputeerde staten vóór aanvang van de activiteit.

  • 4 Indien de aanvrager om bijzondere redenen al vóór verlening van de subsidie door gedeputeerde staten een aanvang met de activiteit wil maken, moet de aanvrager hiervoor een schriftelijk verzoek bij gedeputeerde staten indienen. Indien gedeputeerde staten hiervoor toestemming verlenen is het aanvangen van de activiteit op eigen last en risico.

  • 5 Indien de aanvraag betrekking heeft op restauratie of onderhoud van een monument dient de aanvrager abonnee te zijn van de Stichting Monumentenwacht Friesland of een vergelijkbare onafhankelijke instelling.

  • 6 Aanvragen om subsidie voor onderhoud van molens worden, in afwijking van lid 1 en 3, ingediend in het jaar na uitvoering van de onderhoudswerkzaamheden.

  • 7 De aanvraag wordt ingediend door middel van een door gedeputeerde staten te verstrekken aanvraagformulier. Het aanvraagformulier moet volledig zijn ingevuld en ondertekend.

  • 8 Indien de aanvraag valt onder de omschrijving van steunmaatregel in artikel 87 lid 1 EG-Verdrag, dient bovendien melding te worden gemaakt van subsidies of andere vormen van staatssteun die de subsidieontvanger, alsmede het eventuele moeder-concern en/of dochters van de onderneming hebben ontvangen in de drie jaren voorafgaand aan de subsidieaanvraag. Tevens dient melding te worden gemaakt van eventuele andere aanvragen die in behandeling zijn op het moment van de aanvraag voor subsidie op grond van deze verordening.

Artikel 8

Indien de subsidie valt onder de omschrijving van steunmaatregel in artikel 87 lid 1 van het EG-verdrag en voor het verlenen van subsidie goedkeuring is vereist van de Europese Commissie wordt de beslistermijn opgeschort vanaf de dag na verzending van de melding aan de Europese Commissie tot de dag waarop het besluit over goedkeuring van de maatregel door de Commissie is ontvangen. 

Artikel 9

  • 1 Indien de subsidie valt onder de omschrijving van steunmaatregel in artikel 87 lid 1 EG-Verdrag, zal subsidie worden verleend onder de voorwaarden van de Verordening (EG) Nr. 69/2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimis-steun.

  • 2 Indien de subsidie valt onder de omschrijving van steunmaatregel in artikel 87 lid 1 EG-Verdrag en de subsidieontvanger een bedrijf in de landbouwsector betreft, zal de subsidie worden verleend onder de voorwaarden van de Verordening (EG) Nr. 1/2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten (Pb. 2004, L 1/1). In dat geval wordt toepassing ge-geven aan artikel 5 van voornoemde Verordening (‘instandhouding van traditionele landschappen en gebouwen’).

  • 3 Indien in voorkomende gevallen de in de vorige leden genoemde Vrijstellingsverordeningen of een andere vrijstellingsmogelijkheid op grond van een EG-Verordening niet van toepassing zijn en de subsidie valt onder de omschrijving van steunmaatregel in artikel 87 lid 1 EG-Verdrag, zal voorafgaand aan het verlenen van subsidie goedkeuring worden gevraagd aan de Europese Commissie.

Artikel 10

Subsidie kan onder meer worden geweigerd indien:

  • 1.

    een aanvraag betrekking heeft op de ontwikkeling dan wel uitvoering van een project dat naar oordeel van gedeputeerde staten niet past binnen de in artikel 4 genoemde beleidsdoelen;

  • 2.

    een aanvraag betrekking heeft op de ontwikkeling en of uitvoering van een project dat naar het oordeel van gedeputeerde staten een zuiver gemeentelijke taak is of zou moeten zijn;

  • 3.

    een aanvraag uitsluitend betrekking heeft op de reguliere activiteiten van de aanvrager;

  • 4.

    een aanvraag betrekking heeft op een jaarlijks terugkerende activiteit;

  • 5.

    uit de aanvraag blijkt dat de financiering van het project niet sluitend is;

  • 6.

    subsidie wordt aangevraagd in het kader van artikel 18 lid 1, 2 en 3 door een gemeente als eigenaar, en de gemeente zelf geen subsidie verleent.

  • 7.

    met de werkzaamheden ter uitvoering van het project reeds een aanvang is gemaakt, tenzij de aanvrager hiervoor schriftelijk toestemming heeft ontvangen van gedeputeerde staten;

  • 8.

    uit de rapportages van de Stichting Monumentenwacht Friesland en/of vergelijkbare onafhankelijke instelling blijkt dat gedurende een langere periode gesignaleerde gebreken niet zijn hersteld;

  • 9.

    het een (onderdeel van een) restauratieproject betreft waarvoor binnen een termijn van 15 jaren voor indiening van de aanvraag reeds eerder een restauratiesubsidie werd verleend;

  • 10.

    de aanvrager voor een restauratie- of onderhoudsproject het project niet aanmeldt bij de coördinator van het Restauratieopleidingsproject Noord als praktijkopleidingsplaats. Deze bepaling geldt voor de periode 2005 tot en met 2008.

Artikel 11

Indien tijdens de uitvoering van de activiteit de begroting dreigt te worden overschreden, meldt de aanvrager dit onverwijld schriftelijk voorzien van een toelichting aan gedeputeerde staten.

Artikel 12

  • 1 De activiteit wordt uitgevoerd binnen 2 jaar na de subsidieverlening.

  • 2 Verlenging van deze termijn is alleen mogelijk als vooraf een schriftelijk verzoek wordt ingediend met een toelichting over de voortgang van de activiteit en de reden van de opgelopen vertraging en de verwachte duur van de vertraging. De verlenging bedraagt maximaal 1 jaar.

Artikel 13

  • 1 Gedeputeerde staten stellen een subsidie niet hoger vast dan het verleende subsidiebedrag;

  • 2 Gedeputeerde staten stellen een subsidie evenredig lager vast dan het verleende subsidiebedrag als de subsidiabele kosten van de activiteit lager zijn uitgevallen dan geraamd.

Artikel 14

Onverminderd het bepaalde in artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen gedeputeerde staten de subsidieverlening geheel of gedeeltelijk intrekken indien de activiteit waarvoor de subsidie is verleend niet binnen de in artikel 12 genoemde termijn is uitgevoerd.

HOOFDSTUK 2 Restauratie, onderhoud en bouwhistorie

Artikel 15

Gedeputeerde staten toetsen de aanvragen aan de criteria cultuurhistorische waarden, architectuurhistorische waarden, historisch-ruimtelijke waarden, gaafheid/herkenbaarheid, zeldzaamheid en lonendheid c.q. restauratiewaardigheid om het provinciaal belang te kunnen vaststellen. In de toelichting worden de criteria nader omschreven.

Artikel 16

Voor het vaststellen van de subsidiabele kosten worden de beleidsregels van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg inzake restauratie en onderhoud als uitgangspunt gehanteerd. 

Artikel 17

Aan de verlening van subsidie worden door gedeputeerde staten de volgende verplichtingen verbonden:

  • 1.

    de eigenaar onderhoudt het monument goed en volgt hierbij de adviezen in de inspectierapporten van de Stichting Monumentenwacht Friesland en/of vergelijkbare instelling op. De eigenaar is verplicht abonnee te blijven van de Stichting Monumentenwacht of vergelijkbare instelling;

  • 2.

    een restauratie van een monument mag alleen worden uitgevoerd onder leiding van een architect ingeschreven in het wettelijk register. Gedeputeerde staten kunnen hiervan afwijken indien naar hun oordeel blijkt dat de restauratie onder begeleiding van een organisatie plaatsvindt waarvan deskundigheid op dit vlak is gebleken;

  • 3.

    de eigenaar laat toe dat gedeputeerde staten controle uitoefenen op de uitvoering van een project;

  • 4.

    de eigenaar of gemachtigde doet gedeputeerde staten mededeling van wijzigingen in financiële gegevens of voor de activiteit relevante gewijzigde omstandigheden;

Artikel 18

  • 1. De subsidie voor restauratie bedraagt:

    • a. voor rijksmonumenten ten hoogste 15% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 60.000;

    • b.  voor monumenten (zijnde geen rijksmonumenten) ten hoogste 35% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 60.000;

  • 2. De subsidie voor onderhoud bedraagt:

    • a.

      voor rijksmonumenten (molens) ten hoogste 15% van de subsidiabele kosten;

    • b.

      voor monumenten (zijnde geen rijksmonumenten) ten hoogste 35% van de subsidiabele kosten.

  • 3. De subsidie voor bouwhistorisch onderzoek bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 5.000.

Artikel 19

Aanvragen voor restauratie en onderhoud worden voor advisering voorgelegd aan de Provinciale Adviescommissie Cultuurhistorie en Monumentenzorg. Aanvragen voor onderhoud van molens, zijnde rijksmonument, zijn daarvan uitgezonderd, evenals aanvragen voor bouwhistorisch onderzoek. 

HOOFDSTUK 3 Projecten en activiteiten

Artikel 20

Gedeputeerde staten toetsen de aanvragen aan de volgende criteria:

  • a.

    de mate waarin wordt bijgedragen aan het beleid zoals vastgelegd in de Nota Erfgoed;

  • b.

    de mate waarin het project bijdraagt aan de instandhouding, versterking of stimulering van het draagvlak van het cultureel erfgoed;

  • c.

    de mate waarin kenmerkende cultuurhistorische eigenschappen van de provincie zichtbaar worden gemaakt of worden versterkt;

  • d.

    de mate waarin het project provinciale uitstraling heeft;

  • e.

    duurzaamheid van de projectresultaten.

Artikel 21

Niet subsidiabel zijn kosten die niet direct betrekking hebben op het project of de activiteit zelf.

Artikel 22

De provinciale subsidie voor projecten en activiteiten kan ten hoogste 50% bedragen van de subsidiabele lasten met een maximum subsidiebedrag van € 60.000.

Artikel 23

Aanvragen boven een subsidiebedrag van € 10.000,- worden aan de Provinciale Adviescommissie Cultuurhistorie en Monumentenzorg ter advisering voorgelegd.

HOOFDSTUK 4 Slotbepalingen

Artikel 24

In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 4 van de Algemene subsidieverordening en artikel 18 van deze verordening kunnen gedeputeerde staten nog andere verplichtingen opleggen, die zij met het oog op hun beleid wenselijk achten.

Artikel 25

Gedeputeerde staten kunnen afwijken van de artikelen 18 en 22 voor zover toepassing gelet op het belang van de monumentenzorg en cultuurhistorie zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.  

Artikel 26

  • 1  Deze verordening treedt in werking de dag na plaatsing in het Provinciaal Blad.

  • 2 Met ingang van het in het vorige lid vermelde tijdstip kunnen geen aanvragen meer worden ingediend op grond van de Bijdrageregeling Monumentenfonds 1995.

Artikel 27

De werking van deze verordening wordt na twee jaar geëvalueerd. 

Ondertekening

Leeuwarden, 22 juni 2005

voorzitter drs. E.H.T.M. Nijpels

griffier O. Bijlsma

 

TOELICHTING

Algemeen

Deze verordening volgt de verordening “Bijdrageregeling Monumentenfonds 1995” op. De laatstgenoemde regeling was specifiek gericht op het subsidiëren van de kosten van restau-ratie en onderhoud van monumenten. Deze verordening heeft een bredere doelstelling, te weten het subsidiëren van de kosten van restauratie en onderhoud van monumenten, maar daarnaast ook het subsidiëren van de kosten van bouwhistorisch onderzoek en projecten en activiteiten op het terrein van monumentenzorg en cultuurhistorie.

De aanleiding tot deze verordening ligt in de “Nota Erfgoed, deelnota cultuurhistorie en monumentenzorg, 2005-2010” die op 1 november 2004 door provinciale staten is vastgesteld. Als doelen van beleid zijn in deze nota genoemd: • kennisvergroting en bewustwording van cultuurhistorische waarden. Hiermee werken we aan de vergroting van het draagvlak voor het cultureel erfgoed; • investeren in instandhouding, versterking en ontwikkeling van cultuurhistorie en monumentenzorg. Hierbij gaat het om inpassing van bestaande cultuurhistorische waarden in ruimtelijke ontwikkelingen, maar ook om het creëren van nieuwe cultuurhistorie; • integraliteit van cultuurhistorisch beleid. Het belang van cultuurhistorie wordt beschouwd in relatie tot de ruimtelijke omgeving.

Een van de voorstellen ter uitwerking van deze beleidsdoelstellingen is het instellen van een subsidieregeling cultuurhistorie en monumentenzorg voor het instandhouden, versterken en stimuleren van Friese monumenten en cultuurhistorische elementen en structuren. Bepaald is dat deze nieuwe subsidieregeling niet uitsluitend gericht moet zijn op gebouwde objecten. Ook aanvragen die bijvoorbeeld gericht zijn op herbestemming van gebouwen en inpassing in de ruimtelijke structuur, voorlichting en educatie en vergroting van toegankelijkheid van monumenten, moeten voor subsidiëring in aanmerking kunnen komen. Deze gerichtheid van de verordening komt tot uitdrukking in de opbouw van de verordening: Hoofdstuk 1 betreft de Algemene bepalingen; Hoofdstuk 2 betreft Restauratie, onderhoud en bouwhistorisch onderzoek en Hoofdstuk 3 betreft Projecten en activiteiten; Hoofdstuk 4 betreft de Slotbepalingen.

Daarnaast is geconstateerd dat het jaarlijkse budget voor de subsidieregeling verhoogd moet worden en dat de subsidieregeling moet appelleren aan een integrale benadering. Met dit laatste wordt bedoeld dat naast de aandacht voor gebouwde monumenten ook aandacht moet zijn voor cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren, zoals dijken en pol-ders, voor herbestemming van gebouwen en voor andere projecten die het draagvlak voor de cultuurhistorie en de ontwikkeling van cultuurhistorie in ruimtelijke structuren bevorderen.

Ook wordt in de Nota Erfgoed aandacht besteed aan de grotere nadruk in het Rijksbeleid voor het onderhoud van rijksmonumenten door middel van financiële ondersteuning via subsidies (BRIM) en fiscale regelingen. Wij ondersteunen het beleid van het Rijk op dit punt en vertalen het belang voor onderhoud van monumenten ook in ons provinciale beleid middels de verordening. Dit komt tot uitdrukking door het subsidiepercentage voor onderhoudprojecten van niet-rijksmonumenten die op grond van de beoordelingscriteria van provinciaal be-lang worden geacht op hetzelfde niveau vast te stellen als het subsidiepercentage voor restauratieprojecten.

ARTIKELGEWIJS

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 2 Subsidies die op grond van deze verordening aan bedrijven worden toegekend kunnen ge-volgen hebben voor de concurrentiepositie van deze ondernemingen en zijn (dus) staatssteun in de zin van het EG-verdrag. Kort gezegd bepaalt het verdrag dat steunmaatregelen zonder goedkeuring van de Commissie niet mogen worden uitgevoerd. De Commissie beoordeelt of de maatregel een effect heeft op de tussenstatelijke handel. Zo ja, dan is de maatregel in beginsel verboden. Niet alle steunmaatregelen hoeven vooraf in Brussel te worden gemeld. Een belangrijke uit-zondering is de zogenaamde de minimissteun: steun aan een onderneming die een waarde van € 100.000 in drie jaar niet overstijgt hoeft niet te worden gemeld bij de Europese Com-missie. De Commissie neemt dan op voorhand aan dat er geen ongunstig effect is op de tussenstatelijke handel. Indien op grond van deze verordening subsidie wordt verleend aan bedrijven in de land-bouwsector kan geen beroep worden gedaan op de algemene de minimis-steun. Voor be-drijven in de landbouwsector bestaat een eigen beperkt de minimis-plafond van € 3.000,-- over een periode van 3 jaar. In dat geval hoeft geen melding te worden gedaan aan de Eu-ropese Commissie om dezelfde reden als genoemd bij de algemene de minimis-steun. Wan-neer het echter gaat om de instandhouding van traditionele landschappen en gebouwen door boeren, dan kan een beroep worden gedaan op de vrijstellingsverordening over staatssteun aan het midden- en kleinbedrijf in de landbouwsector (vrijstellingsverordening Nr. 1/2004; Pb. 2004, L1/1). Een van de voorwaarden van deze vrijstellingsverordening is dat in geval van een beroep hierop, beknopte informatie over de subsidieregeling of individuele subsidiever-lening wordt verstrekt aan de Europese Commissie. Met het oog op de subsidieverlening aan bedrijven in de landbouwsector is ervoor gekozen om deze subsidieverordening voor te leg-gen aan de Europese Commissie conform de voorschriften van de vrijstellingsverordening Nr. 1/2004. Voordeel hiervan is dat dan niet elk afzonderlijk subsidiebesluit meer aan de Commissie hoeft te worden voorgelegd. Indien de vrijstelling voor de de minimis-steun of vrijstelling op grond van voornoemde veror-dening Nr. 1/2004 niet van toepassing is, zal het concrete subsidiebesluit aan de Commissie moeten worden voorgelegd (ter goedkeuring of ter kennisgeving). Hoe de Commissie een concrete steunmaatregel beoordeelt - wanneer is de subsidie wel toegestaan en wanneer niet - is door de Commissie aangegeven in tal van kaderregelingen en richtsnoeren. De belangrijkste zijn de communautaire kaderregelingen inzake staatssteun ten behoeve van het milieu, voor onderzoek en ontwikkeling, voor reddings- en herstructure-ringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden en de richtsnoeren voor landbouw en regio-nale steun in gebieden met een economische achterstand. Om subsidieverlening mogelijk te maken kan het nodig zijn dat de subsidieverlening wordt aangepast aan de inhoud van de kaderregelingen of richtsnoeren van de Commissie. Artikel 2 bepaalt dat onze provinciale regels daarvoor wijken. Deze ‘hardheidsclausule’ moet voorkomen dat een situatie ontstaat waarin de samenloop van EG-regels en onze eigen verordening er toe leidt dat helemaal geen subsidie kan worden verleend.

Artikel 3 Bij het subsidiëren van de kosten van restauratie en onderhoud van monumenten hanteren wij als uitgangspunt dat de ondersteuning van monumenten in Fryslân centraal staat. Voor subsidiëring komen in aanmerking die monumenten die wij van provinciaal belang vinden. We maken onderscheid tussen monumenten en rijksmonumenten omdat de subsidiemoge-lijkheden volgens deze verordening voor monumenten (zijnde niet-rijksmonumenten) ruimer zijn dan voor rijksmonumenten. Reden hiervoor is dat eigenaren van monumenten (zijnde niet-rijksmonumenten) geen beroep op rijkssteun kunnen doen, dit in tegenstelling tot eige-naren van rijksmonumenten.

Onder monumenten (a) verstaan wij naast gebouwde objecten ook landschapselementen zoals dijken, kerk- en voetpaden. Voor de beoordeling van aanvragen voor landschapselementen is de Cultuurhistorische Kaart van Fryslân (CHK) sturend. De beoordeling kan plaatsvinden in hoofdstuk 2 en 3. Bij herstel van landschapselementen is bepalend in hoeverre het element een karakteristiek beeld geeft van de historische ontwikkeling. Aanvragen moeten gericht zijn op noodzakelijk herstel van het landschappelijk beeld, voor zover dat vanwege de cultuurhistorische waarde essentieel is voor het betreffende gebied (het frysk eigene). Onderdelen die deel uitmaken van (het herstellen van) de structuur komen in principe in aanmerking voor subsidie. Beplan-ting, voor zover deze geen onderdeel uitmaakt van de structuur, komt niet in aanmerking voor subsidie. Aanvragen voor beheer van landschapselementen komen eveneens niet in aanmerking voor subsidie.

In bepaalde gevallen kan subsidie worden verleend voor reconstructie (f) van onderdelen van objecten of structuren. De beoordeling van aanvragen voor reconstructie van onroerende en roerende zaken vindt plaats binnen hoofdstuk 3 (Projecten en activiteiten).

Voor roerende zaken geldt dat indien er binnen 5 jaar na subsidiëring sprake is van ver-vreemding, tot terugvorderding van de subsidie wordt overgegaan. Voor de toetsing van de waarde van het betreffende object geldt dat landelijk een bruikbaar waardestellend kader voor mobiel erfgoed in ontwikkeling is. Wij wachten de uitkomst van deze beleidsregels, die naar verwachting eind 2005 door de staatssecretaris van OC &W worden vastgesteld, af. Voor de toetsing van de reconstructie (en restauratie) van varend erfgoed hanteren wij de beleidsregels van het “Barcelona Charter” (European Charter for the conservation an Restauratie on of Traditional Ships in Operation, 28 september 2002). Voor de toetsing van de reconstructie (en restauratie) van overig roerend goed hanteren we de Ethische Code van VeRes (vastgesteld op 7 oktober 1992 door de Belangenvereniging Res-tauratoren Nederland).

Bij reconstructie kan het gaan om werkzaamheden die onderdelen toevoegen aan wat er reeds is, het kan ook gaan om het verwijderen van bepaalde onderdelen. Voor de beoordeling van de aanvraag kunnen de volgende criteria worden gehanteerd: • in hoeverre is het doel van de reconstructie kennisvergroting; • in hoeverre is er sprake van uniciteit; • in hoeverre is de cultuurhistorische waarde essentieel voor Fryslân ( het frysk eigene); • wat is de ruimtelijk-historische context; • hoe bepalend zijn de onderdelen die gereconstrueerd worden voor de cultuurhistorische waarde van het object; • in hoeverre weerspiegelt het te reconstrueren object de historisch-maatschappelijke waarde; • aanwezigheid van een werkomschrijving uitgesplitst naar werkzaamheden, materiaal en benodigde uren; • het voorzien in en voldoen aan een gewogen kwaliteitsnorm.

Artikel 4 Wat betreft rijksmonumenten komen uitsluitend molens in aanmerking voor subsidiëring van onderhoudskosten. Voor andere monumenten geldt deze beperking niet.

Artikel 6 lid 1 De subsidieplafonds moeten op grond van artikel 4:27 van de Awb worden bekendgemaakt voor de aanvang van het tijdvak waarvoor ze zijn vastgesteld.

Artikel 6 lid 2 Deze bepaling biedt gedeputeerde staten de mogelijkheid om, wanneer er sprake is van onder- of overbesteding van budgetten, te schuiven. Ook voor wijzigingen van de subsidiepla-fonds geldt dat ze moeten worden bekendgemaakt. Krachtens artikel 4:27, tweede lid van de Awb heeft een bekendmaking welke plaatsvindt na aanvang van het betreffende tijdvak geen gevolgen voor reeds ingediende aanvragen.

Artikel 7 lid 1 en 2 De indeling in tijdvakken (tenders) is bedoeld om een onderlinge afweging tussen de aan-vragen te kunnen maken. Dit maakt het mogelijk om bij aanvragen voor restauraties en on-derhoud voorrang te geven aan bepaalde categorieën objecten(zie artikel 6 lid 3). Per tijdvak maken gedeputeerde staten bekend hoeveel geld ten hoogste beschikbaar is. Door uitputting of gedeeltelijke uitputting van de middelen in de eerste tijdvak van een jaar kan het voorkomen dat bij het tweede tijdvak nog slechts een gering bedrag of zelfs geen bedrag meer beschikbaar is.

Artikel 7 lid 8 Bij de toelichting op artikel 2 is ingegaan op de vrijstelling voor de de minimis-steun in het EG-verdrag. Aangezien het de minimis-bedrag per onderneming geldt kan zonder medewer-king van de aanvrager niet worden vastgesteld of sprake is van de minimissteun. In dit lid is daarom bepaald dat op de aanvrager de verplichting rust melding te maken van eerdere subsidies of andere steunmaatregelen. Gedeputeerde staten zullen de aanvragers hierbij hulp bieden in de vorm van een modelverklaring bij het aanvraagformulier. Met deze verklaring wordt ook zeker gesteld dat de subsidie achteraf kan worden gewijzigd indien na de subsidieverlening blijkt dat de vrijstelling voor de de minimis-steun (toch) niet van toepassing was. Zie de Awb artikelen 4:48 lid 1 onder c en 4:49 lid 1 onder b.

Artikel 8 Hier wordt bepaald dat de normale beslistermijn niet van toepassing is indien het subsidie-besluit moet worden goedgekeurd door de Europese Commissie. In de praktijk wordt de melding gedaan door tussenkomst van het coördinatiepunt staatssteun van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Permanente Vertegenwoordiging in Brussel. Voor het bepalen van het begin van het opschorten van de beslistermijn geldt de verzending door gedeputeerde staten van Fryslan aan het coördinatiepunt. Hoe lang de beslistermijn feitelijk wordt opgeschort is moeilijk te zeggen. Als regel beslist de Commissie binnen twee maanden op een verzoek. Indien naar het oordeel van de Commis-sie de melding niet volledig is wordt verzocht om aanvullende informatie en begint de termijn opnieuw te lopen.

Artikel 9 Bij de toelichting op artikel 2 is reeds ingegaan op de de minimis-steun, die uitgaat van de veronderstelling dat geringe bedragen het handelsverkeer tussen de lidstaten niet ongunstig beïnvloedt en de mededinging niet vervalst. De Commissie heeft dit vastgelegd in de Veror-dening Nr. 69/2001 (Pb. 2001, L 10/30). Bij de toelichting op artikel 2 is ook reeds aandacht besteed aan steun voor de instandhouding van traditionele landschappen en gebouwen door boeren. Deze steun valt buiten de hiervoor genoemde de minimis-vrijstelling. Voor die gevallen wordt een beroep gedaan op de Vrijstellingsverordening Nr. 1/2004 over staatssteun aan het midden- en kleinbedrijf in de landbouwsector. Een aantal voorwaarden voor het kunnen toepassen van deze Verordening is: - steun die op grond van deze regeling wordt verleend moet voldoen aan alle voor-waarden van de Verordening; - beknopte informatie, zoals bedoeld in artikel 19 lid 1 van de Verordening, dient aan de Europese Commissie te worden verstrekt. In geval geen beroep kan worden gedaan op voornoemde vrijstellingsverordeningen en er kan ook geen beroep worden gedaan op een andere EG-vrijstellingsverordening terwijl de subsidie wel valt onder de omschrijving van steunmaatregel in artikel 87 lid 1 EG-Verdrag, dan zal voorafgaand aan de subsidieverlening goedkeuring worden gevraagd aan de Euro-pese Commissie.

Artikel 10 8. Eigenaren van monumenten, die abonnee zijn bij de Monumentenwacht Friesland, ont-vangen volgens een bepaalde regelmaat rapportages van de door deze Stichting uitgevoer-de inspecties van de betreffende monumenten. Deze rapportages worden ook bij de provin-cie ontvangen. Uit deze rapportages blijkt duidelijk of de door de Stichting aangegeven gebreken e.d. al dan niet verholpen worden. Indien blijkt dat de adviezen van de Stichting niet opgevolgd worden kan in het vervolg een provinciale subsidie geweigerd worden.

10. In 2005 is het Restauratieopleidingsproject (ROP) Noord gestart voor de periode van 2005 tot en met 2008. Doelstelling van het ROP is het verhogen van het aantal restauratievaklieden en het behoud van restauratiekennis en –vaardigheden. Het ROP organiseert o.a. praktijkopleidingsplaatsen op restauratieprojecten, en stimuleert monumenteigenaren om restauratieprojecten als opleidingsproject uit te voeren. In deze verordening willen gedeputeerde staten een extra stimulans geven aan monumenteneigenaren om hieraan medewer-king te verlenen. Het bepalen of een restauratieproject daadwerkelijk als opleidingsproject wordt uitgevoerd gebeurt in overleg tussen betrokkenen, zoals o.a. de coördinator van het ROP, de opleiding, het aannemersbedrijf en de eigenaar. Indien is vastgesteld dat het pro-ject als ROP kan worden uitgevoerd vermelden gedeputeerde staten in de beschikking dat het project “als ROP dient te worden uitgevoerd”. De coördinator van het ROP is ondergebracht bij het Steunpunt Monumentenzorg. Deze or-ganisatie is gehuisvest aan de Emmakade 59, Postbus 137, 8900 AC Leeuwarden, tel.nr. 058-2666617.

HOOFDSTUK 2 RESTAURATIE, ONDERHOUD EN BOUWHISTORIE

Artikel 15 Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de mate waarin het object/element voldoet aan de volgende waarden:

A. Cultuurhistorische waarden: 1. het belang van het object/element als bijzondere uitdrukking van (een) culturele, sociaal-economische en/of geestelijke ontwikkeling(en) voor Fryslân; 2. het belang van het object/element als bijzondere uitdrukking van (een) geografi-sche,landschappelijke en/of bestuurlijke ontwikkeling(en) voor Fryslân; 3. het belang van een object/element als bijzondere uitdrukking van (een) technische en/of typologische ontwikkeling(en) in Fryslân; 4. het belang van een object/element wegens de innovatieve waarde of pionierskarakter.

B. Architectuurhistorische waarden 1. het bijzonder belang van een object/element voor de geschiedenis van de architectuur en/of bouwtechniek; 2. het bijzonder belang van een object/element voor het oeuvre van een bouwmeester of architect; 3. het belang van een object/element wegens de hoogwaardige esthetische kwaliteiten van het ontwerp; 4. het belang van een object/element wegens het bijzondere materiaalgebruik en/of de or-namentiek; 5. het belang van een object/element wegens de bijzondere samenhang tussen exterieur en interieur;

C. Historisch-ruimtelijke waarden 1. de betekenis van een object/element als essentieel onderdeel van een groter geheel, dat cultuurhistorisch, architectuurhistorisch en stedenbouwkundig van Fries belang is; 2. de bijzondere betekenis van een object/element vanwege de situering verbonden met de ontwikkeling van een streek; 3. de bijzondere betekenis van een object/element in de samenhang van historisch-ruimtelijke, structurele, esthetische en/of functionele kwaliteiten van bebouwde en onbe-bouwde ruimten in een bepaald gebied; 4. het belang van een object/element, op basis van voorgaande aspecten, voor de cultuur-toeristische attractiviteit van de provincie Fryslân.

D. Gaafheid/Herkenbaarheid 1. het belang van een object/element wegens de architectonische gaafheid van ex- en/of interieur; 2. het belang van een object/element in relatie tot de structurele en/of visuele gaafheid van de stedelijke, dorpse of landschappelijke omgeving; 3. het belang van een object/element voor de identiteit van het gebied waarin het is gelegen en de uitstraling die daarmee gepaard gaat (cultuurtoerisme);

E. Zeldzaamheid 1. het belang van een object/element vanwege de architectuurhistorische, bouwtechnische, typologische en functionele zeldzaamheid, eventueel verbonden met een bijzondere ouder-dom; 2. het uitzonderlijk belang van een object/element vanwege één of meer van alle hiervoor genoemde kwaliteiten;

F. Lonendheid c.q. restauratiewaardigheid 1. het restauratieverleden van het object/element: is in het (recente) verleden al meer-malen een subsidie verleend? 2. de noodzaak van restauratie: noodzaakt de bouwkundige toestand tot restauratie? 3. de restauratiereden: is de restauratie te wijten aan het achterwege laten van onder-houdswerkzaamheden? 4. de doelmatigheid: gebeurt de restauratie efficiënt en niet onnodig duur? 5. het respect voor de waarden: de mate waarin rekening wordt gehouden in het restauratieplan met de hiervoor (onder A t/m F) genoemde kwaliteiten. 6. de functionaliteit: hoe staat de restauratie in verhouding tot de (her)bestemming van het object/element en de exploitatie ervan? 7. het maatschappelijk nut: hebben meer sectoren van het maatschappelijk leven direct profijt van de restauratie?

Artikel 16 Voor het bepalen van de subsidiabele kosten worden de “Beleidsregels onderhoud en res-tauratie monumenten” als uitgangspunt gehanteerd van 4 januari 1999. Deze beleidsregels zijn opgesteld door de RDMZ en zijn onder vermelding van WJZ/1998/53812(8077) in de Staatscourant nr. 17 van 26 januari 1999 gepubliceerd. Het hanteren van de beleidsregels vindt plaats met behoud van de mogelijkheid tot beleidsvrijheid.

Artikel 17 1. Om het belang van het regelmatig uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden te waarbor-gen is in artikel 7 lid 5 gesteld dat bij de subsidieaanvraag een bewijs van abonnement op de Stichting Monumentenwacht Friesland en/of andere onafhankelijke instelling gevoegd moet worden. Om te zorgen dat men ook in de jaren na de gesubsidieerde restauratie- of onder-houdswerkzaamheden gedegen onderhoud pleegt aan het monument, moet de aanvrager lid blijven.

Artikel 19 Voor aanvragen voor onderhoudskosten van molens, zijnde rijksmonumenten, is het subsi-diebeleid gekoppeld aan de besluitvorming door het Rijk. Advisering door de provinciale ad-viescommissie is in deze gevallen niet aan de orde. Voor aanvragen voor bouwhistorisch onderzoek wordt eveneens geen advies aan de provin-ciale adviescommissie gevraagd. Het gaat hierbij om aanvragen die een snelle beslissing vragen i.v.m. bijvoorbeeld voortgang van restauratiewerkzaamheden. Voorts gaat het in deze aanvragen in de meeste gevallen om geringe bedragen.

Artikel 21 Voorbeelden van niet directe kosten zijn legeskosten, kosten van vergunningen, administra-tie- en accountantskosten

HOOFDSTUK 3 PROJECTEN EN ACTIVITEITEN

Hieronder vallen verschillende soorten aanvragen. Het kan gaan om: 1. fysieke projecten 2. procesmatige projecten en 3. concrete projecten Enkele voorbeelden zijn: Ad 1 fysieke projecten • reconstructie van objecten, complexen van objecten of structuren; • herbestemming van gebouwen • projectmatige aanpak van landschapselementen zoals bijv. dijken of terpen. Herstel van landschapelementen valt onder hoofdstuk 2, res-tauratie, onderhoud en bouwhistorisch onderzoek. Ad 2 procesmatige projecten • Belvedereprojecten • projecten gericht op de versterking van cultuurhistorische waarden in de ruimtelijk ordening • projecten op het terrein van erfgoededucatie • symposia, congressen Ad 3 concrete projecten • boeken • voorlichtingsmateriaal

Voorrang wordt gegeven aan projecten die passen binnen het beleid van de Nota Erfgoed. Dit kunnen bijvoorbeeld projecten zijn op het terrein van erfgoededucatie en cultuurtoerisme. Met betrekking tot cultuurtoeristische projecten geldt dat geen subsidie wordt verleend in het kader van deze verordening indien de aanvraag gehonoreerd kan worden binnen de Verordening Toerisme en Recreatie van de provincie Fryslân.

Artikel 24 Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de eis dat tijdens de uitvoering of na de afron-ding van het project duidelijk moet worden aangegeven dat het project (mede)gefinancierd is door de provincie Fryslân.