Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Opmeer

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOpmeer
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening Wet werk en bijstand
CiteertitelAfstemmingsverordening Wet werk en bijstand
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet art. 150, Wet werk en bijstand art. 8 lid 1 sub b en 18

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-05-200401-01-2012nieuwe regeling

25-03-2004

de Koggenlander

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening wet werk en bijstand

De raad van de gemeente Opmeer;

 

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 februari 2004;

 

Gelet op het advies van de commissie samenlevingszaken en middelen van

18 februari 2004;

 

Gelet op artikel 150 van de gemeentewet en artikel 8, eerste lid, onderdeel b en artikel 18 van de Wet werk en bijstand

 

Besluit:

vast te stellen de

 

Afstemmingsverordening wet werk en bijstand

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

  • b.

    bijstand: de bijstandsnorm bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 en 3.3, van de wet;

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opmeer;

  • d.

    overige begrippen die in deze verordening voorkomen hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand is aangegeven.

Artikel 2 Gedragingen

De gedragingen bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet worden onderscheiden in de volgende categorieën:

Eerste categorie:

  • a.

    het niet, onvoldoende of niet binnen een door het college gestelde termijn nakomen van inlichtingen- en medewerkingsplicht bedoeld in artikel 17 van de wet, als dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen van bijstand;

  • b.

    het niet of onvoldoende nakomen van een verplichting als bedoeld in hoofdstuk 6, paragraaf 6.3, van de wet.

Tweede categorie:

het niet, onvoldoende of niet binnen een door het college gestelde termijn nakomen van inlichtingen- en medewerkingsplicht bedoeld in artikel 17 van de wet, als dit heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen van bijstand.

Derde categorie:

  • a.

    het blijk geven van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

  • b.

    het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen;

het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot het gebruik maken van geboden reïntegratievoorzieningen, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of sociale activering.

Vierde categorie:

  • a.

    het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking;

  • b.

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • c.

    het zich ernstig misdragen jegens het college en de in zijn opdracht werkende ambtenaren en medewerkers;

  • d.

    het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen met betrekking tot Werk Direct.

  • e.

    het door eigen toedoen mislopen van een voorliggende voorziening.

Artikel 3 Vorm van afstemming

Het college stelt de verlaging van de bijstand bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet vast op:

  • a.

    vijf procent van de bijstand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    tien procent van de bijstand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    twintig procent van de bijstand bij gedragingen van de derde categorie;

  • d.

    honderd procent van de bijstand bij gedragingen van de vierde categorie.

Artikel 4 Periode van de verlaging

De verlaging van de bijstand bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet vindt plaats:

  • 1.

    voor de duur van een maand, wanneer sprake is van een eerste verwijtbare gedraging;

  • 2.

    voor de duur van twee maanden, wanneer sprake is van een tweede verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie binnen twaalf maanden na de eerste als verwijtbaar aangemerkte gedraging.

  • 3.

    het college kan bij een derde en volgende verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie binnen twaalf maanden na de eerste verwijtbare gedraging de bijstand verlagen voor maximaal drie maanden.

Artikel 5 Ingangsdatum van de verlaging

  • 1.

    De verlaging van de bijstand wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende maand volgend op de datum waarop het besluit tot het verlagen van de bijstand aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstand.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.

Artikel 6 Afwijking

  • 1.

    Het college kan, onverminderd het bepaalde in artikel 3 en 4, het percentage van de verlaging en de periode anders vaststellen, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende;

  • 2.

    Het college ziet af van verlaging van de bijstand indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    Het college kan nadere regels opstellen betreffende de mate van afstemming bij misdragingen tegenover een medewerker belast met de uitvoering van de wet.

Artikel 7 Heroverweging

  • 1.

    Het college heroverweegt een verlaging die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd binnen een termijn van ten hoogste drie maanden na de datum van het besluit tot verlaging of voortzetting van de verlaging;

  • 2.

    In het kader van de in het eerste lid bedoelde heroverweging beoordeelt het college of en in hoeverre de omstandigheden en het gedrag van belanghebbende aanleiding geven te besluiten tot herziening, beëindiging of voortzetting van de verlaging;

  • 3.

    Het college kan bij een besluit tot voortzetting van de verlaging het percentage van de verlaging verdubbelen, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 8 Waarschuwing en dringende redenen

  • 1.

    Het college kan afzien van het verlagen van de bijstand en volstaan met een schriftelijke waarschuwing, als de verwijtbare gedraging bedoeld in artikel 2 categorie 1 en 3 niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand en de gedraging niet plaatsvindt binnen een periode van één jaar na de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing of verlaging van de bijstand is gegeven;

  • 2.

    Het college kan besluiten een verlaging van de bijstand niet uit te voeren, als er sprake is van dringende redenen. Omstandigheden die het rechtstreekse gevolg zijn van een als verwijtbaar aan te merken gedraging zijn geen dringende redenen.

Artikel 9 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen zoals genoemd in artikel 2 wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 6 lid 1, voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de gedraging waarvoor de zwaarste verlaging geldt.

Artikel 10 Het besluit tot verlagen van de bijstand

In het besluit tot verlagen van de bijstand wordt in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Slotbepalingen

 

Artikel 11

Het college is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

Artikel 12

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 13

Deze verordening kan worden aangehaald als: de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand.

Artikel 14

Deze verordening treedt in werking zes weken na de dag van bekendmaking.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Opmeer van 11 maart 2004.

de griffier,

M.C.G.M.Bekker

de voorzitter,

drs. J.F.N.Cornelisse