Organisatie | Venray |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Parkeerverordening Venray |
Citeertitel | Parkeerverordening Venray |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Wegenverkeerswet1994 art. 2a
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2011 | 14-10-2016 | Nieuwe regeling | 14-12-2010 Peel en Maas, 30-12-2010 | Onbekend |
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 28 oktober 2010 en aanvullend schrijven van 18 november 2010 (Gemeenteblad 2010, nr. 113);
gelezen het advies van de commissie Stedelijk Beheer van 22 november 2010;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994,
Afdeling I. DEFINITIES EN BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN
In deze verordening wordt verstaan onder:
parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;
centrale computer: computer van het bedrijf, dan wel de bedrijven waarmee de gemeente Venray een overeenkomst heeft gesloten, bestemd voor de registratie van parkeerbewegingen in het kader van het verlenen van diensten op het gebied van betaald parkeren met gebruikmaking van een telefoon en/of internet;
Afdeling II. PLAATSEN VOOR VERGUNNINGHOUDERS, VERGUNNINGEN EN VERGUNNINGBEWIJZEN
Afdeling III. VERBODSBEPALINGEN
Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven in werking te stellen.
Toelichting op de Parkeerverordening Venray
Parkeren is van oudsher een belangrijk onderdeel van het gemeentelijk verkeer- en vervoerbeleid. Een goed instrument dat de gemeente kan gebruiken voor de parkeerregulering is het invoeren van betaald parkeren en parkeren door vergunninghouders (ook wel belanghebbendenparkeren).
In de Parkeerverordening Venray (hierna: Parkeerverordening) wordt vooral aandacht besteed aan het verlenen van parkeervergunningen en is een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het zonder vergunning parkeren op een belanghebbendenplaats en het plaatsen van andere voorwerpen op parkeerplaatsen die bestemd zijn voor betaald parkeren of belanghebbendenparkeren. De Parkeerbelastingverordening gaat vooral over (het ontstaan van) de belastingplicht, de maatstaf en de wijze van de heffing, de betaling en de naheffingsaanslag.
FISCALISERING EN BELANGHEBBENDENPARKEREN
Alleen het parkeren bij parkeerapparatuur (parkeermeters, parkeerautomaten en verder alles wat hieronder kan worden verstaan) kan worden gefiscaliseerd. Bij deze apparatuur wordt een parkeerbelasting geheven. Het college van burgemeester en wethouders wijst de gebieden aan waar het betaald parkeren wordt ingevoerd. Bij niet-, niet geheel of niet tijdige betaling van de parkeerbelasting wordt het verschuldigde parkeergeld nageheven en worden ook de kosten van de naheffingsaanslag doorgerekend.
Bij belanghebbendenparkeren wordt ook een parkeerbelasting betaald voor het verkrijgen van een parkeervergunning, waarmee in een bepaald gebied mag worden geparkeerd. Het college van burgemeester en wethouders wijst de gebieden aan waar belanghebbendenparkeren wordt ingevoerd. Wanneer iemand zijn auto zonder vergunning parkeert in een belanghebbendengebied (aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990), kan geen naheffingsaanslag worden opgelegd. Het zonder vergunning parkeren is strafbaar gesteld in artikel 9 van de Parkeerverordening en komt in principe alleen voor strafrechtelijke handhaving via de ‘Wet Mulder’ in aanmerking.
Gemeenten hebben de mogelijkheid om de handhaving binnen belanghebbendengebieden toch te fiscaliseren. Zij kunnen dit doen door in het belanghebbendengebied ook parkeerapparatuur neer te zetten, nadat dit gebied door het college ook als betaald parkeergebied is aangewezen. In feite is dan sprake van een gecombineerd gebied voor betaald parkeren én belanghebbendenparkeren. Wanneer iemand in zo’n gebied parkeert zonder vergunning én zonder betaling van de parkeerbelasting, kan alsnog een naheffingsaanslag worden opgelegd. Dit betekent wel dat op de parkeerplaatsen, die voor belanghebbendenparkeren bestemd waren, ook andere parkeerders geduld moeten worden. Om te voorkomen dat het belanghebbendengebied geheel door de losse parkeerders wordt bezet, kan een hoog (dag)tarief worden gehanteerd waardoor het parkeren door anderen dan vergunninghouders wordt ontmoedigd.
In de aanhef van de Parkeerverordening dienen de artikelen 149 Gemeentewet en 2a Wegenverkeerswet 1994 opgenomen te worden. Op grond van het eerste artikel mogen autonome verordeningen worden opgesteld en op grond van het tweede artikel behouden gemeenten hun autonome regelgevende bevoegdheid ten aanzien van het onderwerp waarin de Wegenverkeerswet voorziet, voor zover die regels niet in strijd zijn met de bij of krachtens deze wet vastgestelde regels en voor zover verkeerstekens krachtens deze wet zich daar niet toe lenen.
Op grond van artikel 225 van de Gemeentewet kunnen parkeerbelastingen worden geheven voor het parkeren met voertuigen. In de Parkeerverordening is ervoor gekozen om de werking van deze verordening te beperken tot motorvoertuigen, zoals bedoeld in artikel 1 onder z van het RVV 1990 met inbegrip van brommobielen. In dit artikel wordt onder motorvoertuigen verstaan: ‘alle gemotoriseerde voertuigen behalve bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen, bestemd om anders dan langs rails te worden voortbewogen’. Een brommobiel is in het RVV 1990 (art. 1 onder ia) gedefinieerd als een bromfiets op meer dan twee wielen, die is voorzien van een carrosserie. Brommobielen vallen dus niet onder de definitie van motorvoertuigen. In artikel 2a van het RVV 1990 is echter bepaald dat de regels voor motorvoertuigen ook van toepassing zijn op brommobielen en de bestuurders en passagiers van brommobielen. Bestuurders van brommobielen moeten zich in het verkeer dus gedragen als een ‘gewone’ automobilist. Dit geldt ook voor het parkeren met een brommobiel. Daarom is ervoor gekozen de Parkeerverordening en de Parkeerbelastingverordening ook van toepassing te verklaren op brommobielen.
Dit begrip komt terug in artikel 1, aanhef en onder e, van de Parkeerverordening. Dit begrip is afkomstig van de Wegenverkeerswet 1994 (zie voorts de toelichting onder e.)
In de Parkeerverordening is aansluiting gezocht bij de definitie van het begrip parkeren in artikel 225 van de Gemeentewet en dus niet bij de definitie uit artikel 1 onder ac. van het RVV 1990. Er is gekozen voor deze definitie, omdat het invoeren van betaald parkeren en vergunninghoudersparkeren ook gebaseerd is op artikel 225 van de Gemeentewet.
In de definitie van het begrip houder komt het begrip ‘motorrijtuig’ voor. Dit is gedaan, omdat in de WVW 1994 bepaald is dat motorrijtuigen over een kenteken moeten beschikken. Het RVV 1990, waarin onder andere bepalingen over parkeren zijn opgenomen, spreekt daarentegen over motorvoertuigen. Dit is op zich verwarrend, maar materieel gezien komen de definities van beide begrippen goeddeels overeen.
Het aanwijzen van de gebieden en plaatsen waar en de tijden waarop met een vergunning op belanghebbendenplaatsen geparkeerd kan worden, dient bij of krachtens deze verordening te worden geregeld. Het aanwijzen van de gebieden, plaatsen en tijden voor het parkeren bij parkeerapparatuur gebeurt op basis van de Parkeerbelastingverordening. Uit praktische overwegingen is de aanwijzingsbevoegdheid bij het college neergelegd.
De aanwijzing van belanghebbendengebieden is in principe alleen mogelijk voor gebieden waar een redelijke mate van parkeerdruk aanwezig is.
Het college kan parkeervergunningen afgeven voor het parkeren op plaatsen voor belanghebbenden of met parkeerapparatuur. Het college kan tevens nadere regels stellen voor het indienen van aanvragen en het verlenen van de parkeervergunning. Hierbij kan worden gedacht aan het stellen van indieningsvereisten voor het aanvragen van een parkeervergunning.
Ook kan het college regels stellen voor personen of bedrijven die nog niet in het vergunningenhoudersgebied wonen of gevestigd zijn, maar die dat wel binnen afzienbare tijd gaan doen. Zij zouden alvast op een eventuele wachtlijst voor een parkeervergunning kunnen worden gezet. Wel zullen zij voldoende hard moeten kunnen maken dat zij ook daadwerkelijk in het betreffende gebied gaan wonen of zich daar gaan vestigen met een bedrijf. Denk hierbij een koopcontract of huurcontract.
In het derde lid worden verschillende categorieën belanghebbenden genoemd die in aanmerking kunnen komen voor een parkeervergunning. In de Parkeerverordening zijn twee categorieën opgenomen: bewoners en bedrijven.
Door in de parkeerverordening te verwijzen naar categorieën en deze middels een onderbord ook bij de parkeerplaats zelf te vermelden, is het de betrokken vergunninghouders ook bekend waar zij kunnen parkeren. Voor een uitgebreider behandeling van de parkeerbebording verwijzen wij naar de CROW-uitgave 'Richtlijn parkeerbebording' (publicatie 134, 1999).
In het vierde lid is een soort hardheidsclausule opgenomen. In bijzondere gevallen kan het college ook een (tijdelijke) parkeervergunning verlenen aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig die niet voldoet aan één van de vereisten die in het derde lid zijn opgenomen. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan de eerder genoemde personen of bedrijven die nog niet in het vergunningenhoudersgebied wonen of gevestigd zijn, maar die dat wel binnen afzienbare tijd gaan doen.
Om te voorkomen dat er voor een bepaald gebied teveel parkeervergunningen worden uitgegeven, is het verstandig om direct bij de invoering van een belanghebbendengebied het maximum aantal uit te geven vergunningen te bepalen. Hierbij kan ook onderscheid worden gemaakt naar de verschillende categorieën parkeervergunningen, waarbij het in de praktijk vooral zal gaan om het aantal bewonersvergunningen en bedrijfsvergunningen. Hoewel een parkeervergunning geen absoluut recht geeft op een parkeerplaats in een aangewezen belanghebbendengebied, moet de vergunninghouder er wel op kunnen vertrouwen dat hij zijn auto doorgaans kwijt kan in dat gebied. Wanneer het maximum aantal uit te geven parkeervergunningen is bereikt, kan het college de parkeervergunning weigeren en de betreffende persoon of het betreffende bedrijf op een wachtlijst plaatsen
Op grond van het zesde lid kunnen met het oog op een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte aan de vergunning zowel beperkingen worden verbonden met betrekking tot de te gebruiken parkeerplaatsen als met betrekking tot de tijdstippen waarop de vergunning van kracht is. Vergunningen kunnen ook worden verleend voor bepaalde zones, om te voorkomen dat vergunninghouders overal elders in de gemeente gratis kunnen parkeren.
De termijnen waarvoor de parkeervergunningen worden verleend, verschillen sterk van gemeente tot gemeente. Het varieert van vergunningen voor onbepaalde tijd tot vergunningen voor een periode van 1 jaar. In Venray is ervoor gekozen de vergunning te verlenen voor onbepaalde tijd.
Het voordeel hiervan is dat er minder administratieve lasten bij de burger en het bedrijfsleven komen te liggen, omdat zij niet steeds opnieuw een nieuwe vergunning behoeven aan te vragen. Ook de administratieve lasten van het gemeentelijke apparaat komen hierdoor lager te liggen dan bij tussentijdse verlenging. Een mogelijk nadeel is dat eenmaal uitgegeven vergunningen alleen ingetrokken of gewijzigd kunnen worden op grond van de in de verordening genoemde criteria. De intrekkings- en wijzigingsgronden in artikel 5 zijn echter zodanig ruim geformuleerd, dat inspelen op gewijzigde omstandigheden ook dan mogelijk is.
Jaarlijks wordt – na betaling van de parkeerbelasting – een nieuw vergunningbewijs verstrekt. Dit vergunningbewijs moet achter de voorruit worden bevestigd, zodat de parkeercontroleurs eenvoudig kunnen zien dat er nog steeds sprake is van een geldige parkeervergunning.
Om de controle op de naleving van het belanghebbendenparkeren efficiënt te laten verlopen, wordt zo min mogelijk informatie op de vergunning vermeld. Een overmaat aan informatie bemoeilijkt de waarneming voor de controleurs (veel lezen, kleine letters etcetera). Wanneer er toch behoefte bestaat aan meer informatie, kan deze op de achterzijde van de vergunning vermeld worden of dat de vergunning vouwbaar uitgevoerd wordt of een bijlage wordt verstrekt. Om fraude te bemoeilijken (het maken van bij voorbeeld een fotokopie) is het denkbaar de vergunning in meer kleuren uit te voeren. In dat geval moet gelet worden op de kleurechtheid van de inkt en/of het papier.
In artikel 4 is een nieuw lid 3 opgenomen. Om te voorkomen dat discussie ontstaat waar in het motorvoertuig het vergunningsbewijs is gesitueerd, is bepaald dat het vergunningsbewijs in de vorm van een parkeerkaart moet worden aangebracht:
In de aanhef van dit artikel wordt aangegeven dat het college een parkeervergunning 'kan’ intrekken of wijzigen. Bedoeld is hiermee aan te geven dat het ter beoordeling van het college van burgemeester en wethouders staat of een vergunning daadwerkelijk moet worden ingetrokken of gewijzigd, wanneer een van de opgesomde omstandigheden zich voordoet. De opsomming is limitatief bedoeld. Om andere redenen kan de vergunning dan ook niet worden ingetrokken of gewijzigd.
Deze bepaling is opgenomen voor situaties waarin er sprake is van een gebied waarbinnen géén betaald parkeerregime geldt, maar waarbinnen alléén met een parkeervergunning mag worden geparkeerd. Zoals in de algemene toelichting aangegeven kan géén fiscale naheffingsaanslag worden opgelegd bij het zonder vergunning parkeren in een belanghebbendengebied ‘sec’. De fiscale aanpak van het niet betalen van de parkeerbelasting is, gelet op artikel 234 van de Gemeentewet, alleen mogelijk bij parkeerapparatuurplaatsen. Daarom moet in de verordening een strafbepaling worden opgenomen, die alleen voor strafrechtelijke handhaving via de ‘Wet Mulder’ in aanmerking komt.
Alleen indien sprake is van een gecombineerd gebied voor betaald parkeren én belanghebbendenparkeren, kan wél een naheffingsaanslag worden opgelegd, wanneer iemand parkeert zonder geldige vergunning én zonder te betalen in de parkeerapparatuur.
Voor het parkeren op parkeerplaatsen bij parkeerapparatuur zonder (geldige) vergunning is geen strafbaarstelling nodig. Op die plaatsen kan immers wel het fiscale regime gehanteerd worden.
Ook dit artikel bevat een verbodsbepaling voor gedragingen die niet gefiscaliseerd kunnen worden. Deze bepalingen moeten, ongeacht of tot fiscalisering wordt overgegaan of niet, in de verordening opgenomen worden.
Een 'bijvulverbod' is niet opgenomen, omdat dit in strijd zou zijn met het fiscale regime. Wanneer de parkeertijd, waarvoor een bestuurder heeft betaald, is verstreken moet hij (opnieuw) aangifte doen. Als hij niet aan die verplichting voldoet, wordt hem, in geval van constatering, een naheffingsaanslag opgelegd. Wanneer een bijvulverbod geldt, zou de parkeerder een strafbaar feit plegen, terwijl hij wél aan zijn belastingplicht voldoet. Een bijvulverbod is derhalve onder een fiscaal regime niet mogelijk.
Dit artikel verbiedt het plaatsen van voorwerpen, niet zijnde motorvoertuigen, op parkeerapparatuur- en belanghebbendenplaatsen. Het plaatsen van dergelijke voorwerpen belemmert het normale gebruik van de bedoelde parkeerplaatsen en doorkruist daarmee de beoogde parkeerregulering. Het gaat hier om gedragingen die zich niet lenen voor fiscalisering. Deze verbodsbepaling moet dan ook, ongeacht of tot fiscalisering wordt overgegaan, in de verordening worden opgenomen.
Artikel 154 van de Gemeentewet bepaalt dat gemeenten op overtreding van hun verordeningen een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie kunnen stellen. Openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak kan als bijkomende straf op een overtreding worden gesteld.
Gezien de ernst van een parkeerovertreding lijkt het minder gewenst om daarop de zwaarste strafsanctie te stellen. Er is daarom gekozen voor een hechtenis van maximaal een maand of een geldboete van de eerste categorie. Het openbaar maken van de rechterlijke uitspraak is een bijkomende straf waarvan bij parkeerovertredingen weinig effect te verwachten valt. Het opnemen daarvan in de Parkeerverordening is daarom achterwege gelaten.
Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften, zo volgt uit artikel 5:11 Awb. Deze personen kunnen (deels) categoraal en (deels) individueel worden aangewezen. Voor een uitgebreide toelichting op deze bepalingen verwijzen wij naar de toelichting op in de model Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de VNG.
Dit artikel omschrijft de citeertitel van de verordening en spreekt voor zich.
Gezien de nauwe samenhang die er bestaat tussen de Parkeerverordening en de Parkeerbelastingverordening, dienen deze gelijktijdig in werking te treden. Bovendien worden middels het tweede lid op dat ogenblik de oude verordening ingetrokken. Oude vergunningen blijven van kracht middels het derde lid.