Organisatie | Woudrichem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Woudrichem |
Citeertitel | Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Woudrichem |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-03-2012 | 01-01-2012 | 21-04-2015 | Vervangt Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Woudrichem 2010 | 07-02-2012 Altena Nieuws 22-3-2012 | vergadering college van burgemeester en wethouders d.d. 14 december 2010 |
01-01-2008 | 01-01-2010 | Vervangt Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Woudrichem 2007 | 29-01-2008 Onbekend | nr. 10 vergadering college van burgemeester en wethouders d.d. 29 januari 2008 |
Het College van de gemeente Woudrichem.
Dit Besluit is een uitwerking van onderdelen van de Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Woudrichem. In de tekst wordt deze verordening aangehaald als de Verordening. Het verstrekkingenbeleid bestaat uit de Verordening, dit Besluit en het Verstrekkingenboek Wet maatschappelijke ondersteuning.
Het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Woudrichem.
Hoofdstuk 2 Regels rond verstrekking van het persoonsgebonden budget
Artikel 3 Verstrekken van een nieuw persoonsgebonden budget
Een nieuw persoonsgebonden budget kan pas worden toegekend als de voorziening die op basis van een eerder verstrekt persoonsgebonden budget is toegekend, is versleten of verloren gegaan. Hierbij wordt ten minste rekening gehouden met een afschrijvingstermijn, conform de afschrijvingstermijnen zoals die gehanteerd worden door de leverancier van de gemeente.
Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats:1. Indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden en de overtuiging bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget.2. Bij medische en sociale contra-indicatie, problematische schulden of gebleken misbruik of oneigenlijk gebruik.3. Als te voorzien is dat er geen langdurige noodzaak (zoals genoemd in art. 2 van de verordening) bestaat voor de voorziening.
Hoofdstuk 3 Vaststelling en hoogte maximale eigen bijdragen
Artikel 5 Omvang van de maximale eigen bijdragen
De gemeente heft een eigen bijdrage over alle voorzieningen genoemd onder artikel 6.1. Dit gebeurt binnen de kaders van art. 4.1 van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) bij besluit van 2 oktober 2006 (gepubliceerd in Staatsblad 450). Er worden vier groepen onderscheiden, waarbij in overeenstemming met de voornoemde AMvB voor elke groep een verschillende eigen bijdrage wordt gevraagd.Er wordt uitgegaan van het verzamelinkomen van het jaar, 2 jaar voorafgaande aan het jaar van de aanvraag. Dit inkomen staat vermeld in de definitieve belastingaanslag.
De maximale eigen bijdrage voor de genoemde voorzieningen (peildatum 1-1-2011) wordt als volgt vastgesteld:1. Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 18,00 per vier weken. Indien het inkomen meer bedraagt dan € 22.905 wordt het bedrag van € 18,00 verhoogd met een dertiende deel van 15% van het meerinkomen.2. Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 18,00 per vier weken. Indien het inkomen meer bedraagt dan € 16.007 wordt het bedrag van € 18,00 verhoogd met een dertiende deel van 15% van het meerinkomen. 3. Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 25,80 per vier weken. Indien het inkomen meer bedraagt dan € 28.306 wordt het bedrag van € 25,80 verhoogd met een dertiende deel van 15% van het meerinkomen.4. Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 25,80 per vier weken. Indien het inkomen meer bedraagt dan € 22.319 wordt het bedrag van € 25,80 verhoogd met een dertiende deel van 15% van het meerinkomen.
Hoofdstuk 4 Hulp bij Huishouden
Artikel 9 Ondersteuning Persoonsgebonden budget bij Hulp bij Huishouden
Alle cliënten die een persoonsgebonden budget ontvangen voor Hulp bij Huishouden kunnen gebruik maken van de dienstverlening van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De dienst “salarisadministratie” wordt alleen door de gemeente vergoed indien de huishoudelijke hulp voor meer dan 3 dagen per week is geïndiceerd.
Artikel 10 Uitbetaling persoonsgebonden budget Hulp bij Huishouden
a. Het eerste kwartaal van een lopen persoonsgebonden budget tot € 5.000- wordt uitbetaald in januari van datzelfde kalenderjaar. Het resterende bedrag van een lopend persoongebonden budget tot € 5.000,- wordt uitbetaald in april van datzelfde kalenderjaar.b. Een lopend persoonsgebonden budget van € 5.000 of meer, wordt één maal per kwartaal uitbetaald. Uitbetaling vindt plaats in januari, in april, in juli en in oktober.
Artikel 11 Verantwoording en controle van het persoonsgebonden budget
Alle budgethouders dienen te verantwoorden hoe het persoonsgebonden budget voor Hulp bij Huishouden besteed is middels de hiertoe verstrekte verantwoordingsformulieren.
1. Een persoonsgebonden budget dient jaarlijks verantwoord te woren, namelijk uiterlijk op 31januari na eindigen van het kalenderjaar. Op basis van deze verantwoording zal de gemeente binnen acht weken na het overleggen van de verantwoordingsformulieren een eindafrekening opstellen voor de budgethouder.
2. Indien het besluit eindigt door overlijden, gedurende het kalenderjaar of anderszins dan dienen de erven/budgethouder binnen vier weken na overlijden of het beëindigen verantwoording af te leggen aan de gemeente. In geval van opname in een AWBZ-instelling langer dan 2 maanden dient de budgethouder dit te melden bij de gemeente.3. Binnen 8 weken na de uiterlijke verantwoordingsdatum wordt de definitieve eindafrekening verstuurd naar de cliënt. 4. Niet verantwoorde uitgaven en/of overschot op toegekend budget worden teruggevorderd. Indien mogelijk wordt dit verrekend met de eerstvolgende PGB uitbetaling.5. In geval van tussentijdse beëindiging van het PGB wordt naar rato berekend hoeveel PGB er teveel is uitbetaald en de cliënt terug dient te betalen. Datum toekenning en datum beëindiging zijn hierbij leidend. Over de periode dat de klant wel recht had op het PGB wordt een verantwoording gevraagd zoals benoemd onder lid 2.
6. Eindigt het persoonsgebonden budget door overlijden, dan kan het budget nog één maand na overlijden verantwoord worden door de erven.
7. Indien de verantwoording niet voldoet aan de gestelde eisen, behoudt de gemeente zich het recht voor het PGB te beëindigen en de voorziening om te zetten in een voorziening in natura.
8. In het geval van PGB+ vindt er geen verantwoording plaats daar budget en verantwoording beheerd worden door Loket Altena.
Artikel 12 Verstrekkingsmogelijkheden
Bij een persoonsgebonden budget is bepaald dat:a. de voorwaarde wordt gesteld dat de aan te schaffen voorziening voldoet aan geldende kwaliteitsnormen (aankopen bij een gecertificeerd bedrijf).b. De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het College geaccepteerde offerte, met een maximum van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening. c. Wanneer het persoonsgebonden budget / financiële tegemoetkoming meer dan € 5000 bedraagt, gelden de inkoopregels zoals opgenomen in het verstrekkingenboek. d. Bij eenvoudige woningaanpassingen zal, in de situatie dat de persoon met beperkingen tevens eigenaar is van de woning, de vergoeding worden vastgesteld op basis van de gehanteerde richtprijzen van plaatselijke woningcorporaties voor dergelijke voorzieningen. e. Uitbetaling vindt plaats na overleg van de factuur. Indien het tot financiële problemen leidt voor de budgethouder kan de gemeente besluiten een voorschot te verstrekken.
Artikel 13 Verhuis- en inrichtingskosten
De financiële tegemoetkoming zoals opgenomen in artikel 15 onderdeel a van de Verordening bestaat uit een forfetair bedrag van € 3.115. Dit bedrag wordt niet geïndexeerd.
Artikel 14 Onderhoud, keuring en reparatie
Voor een financiële tegemoetkoming van kosten van onderhoud, keuring en reparatie zoals bedoeld in artikel 15 onderdeel e van de Verordening, komen in aanmerking de kosten gemaakt voor het onderhoud, de keuring en de reparatie van:a. stoelliftenb. rolstoel- of staplateauliftenc. woonhuisliftend. hefplateauliftene. balansliftenf. plafondtillifteng. de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafelh. elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deureni. toilet met douche/föhn inrichting
In de kosten van keuring, onderhoud en reparatie van de in het eerste lid onder a tot en met i vermelde voorzieningen wordt een financiële tegemoetkoming toegekend die wordt vastgesteld op basis van de werkelijke jaarlijkse onderhouds-, keurings- en reparatiekosten uitgaande van het principe goedkoopst-adequaat.
Artikel 15 Bezoekbaar maken van woning
Het bedrag dat verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken zoals opgenomen in artikel 19 van de Verordening bedraagt maximaal € 5.000.
Artikel 16 Bouwkundige- of woontechnische voorziening aan woningen in eigendom van de woningcorporaties:
Artikel 17 Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige en woontechnische aard aan woningen in eigendom van verhuurders waartoe niet gerekend de woningcorporaties:
De administratiekosten ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de ondersteuningsvrager bedragen, voor zover de kosten meer zijn dan € 1000, 10% van die kosten, met een maximum van € 361,37 indien en voor zover deze kosten noodzakelijkerwijs optreden.
Artikel 18 Tijdelijke huisvesting
De financiële tegemoetkoming bedoeld in artikel 15 onder f van de Verordening wordt toegekend tot het bedrag van de werkelijke kosten met een maximum van € 664,66 per maand met een maximum van 6 maanden.
In geval van huurbeëindiging van een door de gemeente te reserveren woonruimte, kan het College een financiële tegemoetkoming verlenen aan verhuurder in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal zes maanden, met een mogelijkheid om de periode met 3 maanden te verlengen. De eerste maand komt voor rekening van de verhuurder. De hoogte van de financiële tegemoetkoming bedraagt de tegenwaarde van het bruto maandelijkse huurbedrag met een maximum van € 664,66 per maand (art. 13, lid 1 sub a WHT).
Wanneer een aanvrager geconfronteerd wordt met dubbele woonlasten vanwege het wachten op de nieuwe, aan te passen woning, kan het College een financiële tegemoetkoming verstrekken voor de duur van maximaal 6 maanden. De hoogte van de financiële tegemoetkoming bedraagt de tegenwaarde van het netto maandelijkse huurbedrag met een maximum van € 664,66 per maand (art. 13, lid 1 sub a WHT).
Artikel 20 Antispeculatiebeding
De eigenaar-bewoner, die krachtens de Verordening een woonvoorziening heeft ontvangen en die binnen een periode van 10 jaren na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden binnen een week na het passeren van de akte, het College hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan dient aan de gemeente te worden terugbetaald tot maximaal het door de gemeente gesubsidieerde bedrag voor de in de woning getroffen voorzieningen
Hoofdstuk 6 Het zich lokaal per vervoermiddel verplaatsen
Artikel 21 Vervoersvoorziening
Bij de keuzemogelijkheid voor een persoonsgebonden budget of een naturaverstrekking voor vervoersvoorzieningen is het volgende bepaald: 1. Voor vervoer waarbij deeltaxivervoer een adequate oplossing is, wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt. Deze voorziening wordt in voornoemde situatie alleen in natura aangeboden.2. Bij scootmobielen en rijwielen bijzondere uitvoering wordt zowel de keuzemogelijkheid voor een persoonsgebonden budget als voor een naturaverstrekking geboden.3. Voor vervoersvoorzieningen die verstrekt worden als persoonsgebonden buget (PGB) vindt uitbetaling plaats na overleg van de factuur. Indien het tot financiële problemen leidt voor budgethouder kan de gemeente besluiten een voorschot te verstrekken.
Artikel 22 Omvang persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening. Wanneer er sprake is van onderhoud-, reparatie- en verzekeringkosten, wordt het bedrag verhoogd met 10% van de tegenwaarde van de voorziening. Uitzondering hierop zijn situaties waarbij de kosten voor onderhoud en reparatie als algemeen gebruikelijk kunnen worden beschouwd. In bijlage 5 van het verstrekkingenboek “Vaststelling hoogte PGB vervoersvoorzieningen en rolstoelen” is uitgebreid toegelicht hoe de hoogte van het PGB wordt vastgesteld.
De inkomensgrens Wmo is 1,5 maal de voor de persoon met een beperking geldende bijstandsnorm (op basis van de § 3.2 juncto § 3.3 Wet Werk en Bijstand). Bij deze inkomensgrens wordt een auto of vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten algemeen gebruikelijk geacht en komen daarom niet in aanmerking voor vergoeding.
Artikel 24 Omvang en verantwoording financiële tegemoetkoming
Voor de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto, bruikleenauto, taxi of rolstoeltaxi als bedoeld in art. 30 lid 1 onder c sub 2 t/m 4 van de Verordening wordt uitgegaan van een reisbehoefte van 2000 km.a. het normbedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een eigen auto, bruikleenauto of taxi bedraagt maximaal € 840,-- (€ 0,42 per kilometer)-b. het normbedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 1260,-- c. Voor nieuwe aanvragen zijn de normbedragen ad a en b ingegaan per 1 januari 2010. Cliënten, die op 1 januari 2010 al een financiële tegemoetkoming ontvingen voor een eigen auto, bruikleenauto, taxi of rolstoeltaxi, behielden tot en met 31 december 2010 hun bestaande vergoeding. Er geldt een stapsgewijze afbouwperiode van 2 jaar. Met ingang van 1 januari 2012 bedraagt de vergoeding € 840,-.
Wanneer er sprake is van vergoeding in de kosten voor autoaanpassingen, zijn de volgende grenzen gesteld:a. Kosten voor autoaanpassingen bedragen maximaal € 705,11 voor een periode van vijf jaar;b. De auto mag niet ouder zijn dan 3 jaar;c. Men kan geen beroep doen op een andere vervoersvoorziening voor een bepaalde periode die afhankelijk is van de kosten van de autoaanpassing:- Kosten minder dan 1/5 van € 7.502,11 periode van 1 jaar- Kosten minder dan 2/5 van € 7.502,11 periode van 2 jaar- Kosten minder dan 3/5 van € 7.502,11 periode van 3 jaar- Kosten minder dan 4/5 van € 7.502,11 periode van 4 jaarDe overige meerkosten komen voor rekening van de persoon met beperkingen.
Indien beide echtgenoten in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 30 van de Verordening bedraagt de hoogte van de financiële tegemoetkoming per persoon maximaal 75% van het normbedrag als bedoeld in artikel 24, lid 1.
Het in artikel 27 onder b van de Verordening bedoelde collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer bestaat uit het zogenaamde deeltaxisysteem volgens de hierna volgende opzet: 1. Aan de aanvrager die in aanmerking komt voor het deeltaxisysteem wordt een deeltaxipas verstrekt op vertoon waarvan rechthebbende gebruik kan maken van de deeltaxi.2. Het vervoer wordt naar afstand onderscheiden in een intern en extern vervoersgebeid. Buiten het extern vervoersgebied is gebruik van de deeltaxi niet mogelijk. 3. De aanvrager is een betaling verschuldigd voor het vervoer met de deeltaxi. De aanvrager is een betaling verschuldigd voor het vervoer me de deeltaxi. De eerste vijf zones is een wmo-tarief verschuldigd, daarna een hoger doorreistarief. Daarnaast zijn de ziekenhuizen van Breda, Dordrecht, Den Bosch, Oosterhout, Tilburg, Waalwijk en Gorinchem als puntbestemming aangewezen.
4. De betaling van de aanvrager wordt door de vervoerder in ontvangst genomen, in naam en voor rekening van de gemeente die het vervoer aanbiedt.5. Een aanvrager kan zich door één begeleider laten vergezellen. Zij dienen wel gezamenlijk te reizen. De begeleider betaalt hetzelfde tarief als de Wmo-pasthouder, tenzij de begeleiding naar het oordeel van het College medisch noodzakelijk is. In dat geval is het vervoer van de begeleider gratis.
Hoofdstuk 7 Verplaatsen in en rond de woning
Artikel 27 Omvang en verantwoording persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget voor rolstoelvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening. Wanneer er sprake is van onderhoud- reparatie- en verzekeringkosten, wordt het bedrag verhoogd met 10% van de tegenwaarde van de voorziening. In bijlage 5 van het verstrekkingenboek “Vaststelling hoogte PGB vervoersvoorzieningen en rolstoelen” is uitgebreid toegelicht hoe de hoogte van het PGB wordt vastgesteld.
Hoofdstuk 8 Sportvoorzieningen
Artikel 28 Sportrolstoel/sportvoorzieningen
Een sportrolstoel / sportvoorziening wordt uitsluitend verstrekt als een financiële tegemoetkoming en bedraagt maximaal € 2.652,34. 90% van dit bedrag (€ 2.387,11) is bedoeld als tegemoetkoming in de kosten voor aanschaf van de voorziening en 10% (€ 265,23) is bedoeld voor de kosten van onderhoud en reparatie. Deze kosten voor onderhoud en reparatie kunnen maximaal eens in de drie jaar worden verstrekt.
Hoofdstuk 9 Samenhangende afstemming
Artikel 29 Samenhangende afstemming
Om het verkrijgen van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies van artikel 38 van de Verordening indien van toepassing aandacht besteedt aan:a. De algemene gezondheidstoestand van de aanvrager.b. De beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek en/of chronisch psychische en (psycho-)sociale problemen.c. De woning en de woonomgeving van de aanvrager.d. Het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager.e. De sociale omstandigheden van de aanvrager.