Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Barneveld

Huisvestingsverordening

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBarneveld
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingHuisvestingsverordening
CiteertitelHuisvestingsverordening
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Huisvestingswet, art. 2 

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

26-01-200701-07-2015nieuwe regeling

27-06-2006

-

Onbekend.

Tekst van de regeling

Intitulé

Huisvestingsverordening

 

 

Huisvestingsverordening

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In de verordening wordt verstaan onder:

  • a.
  • b.

    besluit: het Huisvestingsbesluit;

  • c.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld;

  • d.

    woonruimte: het daaromtrent in artikel 1 onder b van de wet bepaalde;

  • e.

    huurprijs: het daaromtrent in artikel 1, onder j van de wet bepaalde;

  • f.

    koopprijs: het daaromtrent in artikel 1, onder k van de wet bepaalde;

  • g.

    huurprijsgrens: het daaromtrent in artikel 6, lid 3, van de wet bepaalde;

  • h.

    koopprijsgrens: welke is vastgesteld op een bedrag van € 181.512,09;

  • i.

    woningzoekende: het huishouden dat in het register als bedoeld in artikel 2.2.1 is ingeschreven;

  • j.

    economische binding: het daaromtrent in artikel 2 van het besluit bepaalde, nl.: de binding van een persoon aan de regio, daarin gelegen dat die persoon, met het oog op de voorziening in het bestaan, een redelijk belang heeft zich in de regio te vestigen, met dien verstande dat een economische binding in eik geval wordt aangenomen ten aanzien van personen die voor de voorziening in het bestaan zijn aangewezen op het duurzaam verrichten van arbeid binnen of vanuit de regio;

  • k.

    maatschappelijke binding: het daaromtrent in artikel 2 van het besluit bepaalde, nl.: de binding van een persoon aan de regio, daarin gelegen dat die persoon een redelijk, met de plaatselijke samenleving verband houdend belang heeft zich in de regio te vestigen, met dien verstande dat een maatschappelijke binding in elk geval wordt aangenomen ten aanzien van personen die ten minste zes jaar onafgebroken ingezetene zijn, dan wel gedurende de voorafgaande tien jaar ten minste zes jaar ingezetene zijn geweest van de regio;

  • l.

    regio: het grondgebied van de gemeenten Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel;

  • m.

    huishouden: een alleenstaande ouder dan 18 jaar, dan wel twee of meer personen die een gemeenschappelijke huishouding voeren of willen gaan voeren en waarvan tenminste één persoon de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt;

  • n.
  • o.

    huisvestingsvergunning: de vergunning, bedoeld in artikel 7 van de wet;

  • p.

    eigenaar: het daaromtrent in artikel 1, lid 2, van de wet bepaalde;

  • q.

    ingezetene. degene die in het bevolkingsregister van één der gemeenten in de regio is opgenomen, en feitelijk in de regio hoofdverblijf heeft in een voor permanente bewoning aangewezen woonruimte;

  • r.

    onzelfstandige woonruimte: woonruimte, niet zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

  • s.

    inwoning: het bewonen van een woonruimte die onderdeel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen.

Artikel 2. Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot deze verordening.

Paragraaf 2 Verdeling van woonruimte: werkingsgebied

Artikel 3. Huurprijs- en koopprijsgrens

Het bepaalde in deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op:

  • a.

    woonruimten met een huurprijs beneden de huurprijsgrens, en

  • b.

    woonruimten met een koopprijs beneden de koopprijsgrens.

Artikel 4. Nadere afperking

In afwijking van het bepaalde in artikel 3 is het bepaalde in deze paragraaf niet van toepassing op:

  • a.

    woonruimten, als bedoeld In artikel 6, lid 1 van de wet, namelijk:

    • woonruimten, bestemd voor inwoning;

    • bejaardenoorden;

  • b.

    onzelfstandige woonruimte;

  • c.

    woningen waaraan voorzieningen zijn getroffen op grond van de Wet Voorzieningen Gehandicapten met een hogere waarde dan € 6.806,--.

Paragraaf 3 Huisvestingsvergunning

Artikel 5. Vergunningvereiste

  • 1.

    Het is verboden zonder een huisvestingsvergunning een woonruimte, aangewezen c.q. uitgezonderd in de artikelen 3 en 4 in gebruik te nemen voor bewoning.

  • 2.

    Het is verboden de in het vorige lid bedoelde woonruimte voor bewoning in gebruik te geven aan een huishouden dat niet beschikt over een huisvestingsvergunning.

Artikel 6. Aanvragen van een huisvestingsvergunning

  • 1.

    De aanvraag van een huisvestingsvergunning wordt ingediend bij het college en gaat vergezeld van de volgende bewijsstukken:

    • -

      een kopie van de huurovereenkomst of

    • -

      een kopie van de koopovereenkomst;

  • 2.

    Het college besluit de aanvraag niet verder te behandelen, indien de aanvrager niet aannemelijk kan maken dat hij, indien hij een huisvestingsvergunning voor de in de aanvraag aangegeven woonruimte krijgt, die woonruimte ook daadwerkelijk in gebruik zal kunnen nemen, één en ander echter met uitzondering van de gevallen, genoemd in artikel 23, lid 3, van de wet.

  • 3.

    Op of bij de huisvestingsvergunning vermeldt het college de volgende informatie:

    • a.

      de mededeling dat binnen 3 maanden van de huisvestingsvergunning gebruik gemaakt moet worden of bij nieuwe koopwoningen binnen 3 maanden na oplevering van de woning;

    • b.

      de namen van de personen die als vergunninghouder worden aangemerkt;

    • c.

      de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft.

Artikel 7. Criterium voor vergunningverlening

Het college verleent de huisvestingsvergunning als het huishouden dat de huisvestingsvergunning aanvraagt behoort tot de in paragraaf 4 aangewezen categorieën van woningzoekenden, die voor het verkrijgen van een huisvestingsvergunning in aanmerking komen.

Artikel 8. Vruchteloze aanbieding

  • 1.

    In afwijking van het in artikel 7 bepaalde wordt de vergunning altijd verleend, indien de woonruimte door de eigenaar overeenkomstig de in de leden 2 en 3 weergegeven procedure gedurende drie maanden vruchteloos is aangeboden aan de woningzoekenden die ingevolge het eerste lid van artikel 7 voor die woonruimte in aanmerking komen.

  • 2.

    De eigenaar moet de woonruimte in de in het vorige lid genoemde termijn tenminste drie maal door middel van een advertentie, geplaatst in de Barneveldse Krant te huur of te koop hebben aangeboden. Deze advertentie moet in ieder geval bevatten:

    • a.

      het adres van de woonruimte;

    • b.

      de overeenkomstig artikel 26, lid 2, van de wet bepaalde huurprijs of koopprijs van de woonruimte;

    • c.

      de mededeling dat diegenen die voldoen aan het bepaalde in artikel 7 de voorkeur genieten; de in het vorige lid genoemde termijn begint te lopen op de datum van plaatsing van de eerste advertentie die voldoet aan het hier bepaalde.

  • 3.

    Indien de eigenaar aan het college aannemelijk kan maken dat hij de woonruimte op andere, gelijkwaardige wijze vruchteloos heeft aangeboden aan de in het eerste lid genoemde woningzoekenden, wordt eveneens toepassing gegeven aan het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 9. Intrekking

Het college kan een huisvestingsvergunning intrekken, indien:

  • a.

    de vergunninghouder de erin vermelde woonruimte niet binnen de door het college bij de verlening van de vergunning gestelde termijn in gebruik heeft genomen;

  • b.

    de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens, waarvan deze wist of redelijkerwijs kan vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

Paragraaf 4 Toelating

Artikel 10. Economische en maatschappelijke binding

  • 1.

    Tenminste één der meerderjarige leden van het huishouden moet maatschappelijk of economisch gebonden zijn aan de regio, dan wel gedurende een termijn van tenminste 2 jaar ingezetene van de regio zijn, dan wel in de positie verkeren als aangegeven in artikel 13 lid c van de wet.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt de eis van economische of maatschappelijke binding niet, wanneer zich een situatie voordoet als beschreven in artikel 6 van het besluit.

Artikel 11. Verblijfsstatus

De leden van het huishouden moeten of de Nederlandse nationaliteit bezitten of over een geldige verblijfstitel in Nederland beschikken.

Paragraaf 5 Urgentie

Artikel 12. Urgentieverlening voor huurwoningen

  • 1.

    Indien een woningzoekende dringend behoefte heeft aan een (andere) woonruimte, kan hij het college verzoeken hem een urgentieverklaring te verstrekken.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van urgentie.

Paragraaf 6 Afwijkende bepalingen voor bijzondere woonvormen

Artikel 13. Woonvoorzieningen voor gehandicapten

  • 1.

    Het college houdt een registratie bij van diegenen die in het kader van de uitvoering van de Wet Voorzieningen Gehandicapten zijn aangewezen op een voorziening waarbij verhuizing naar andere woonruimte noodzakelijk is.

  • 2.

    De toewijzing van aangepaste (huur)woningen zal plaatsvinden aan ingeschreven woningzoekenden met een verhuisadvies die daarvoor naar omstandigheden het eerst voor in aanmerking komt.

  • 3.

    Een aangepaste (huur)woning kan daartoe gedurende een periode van maximaal 6 maanden bestemd worden, zonder dat deze aan een andere woningzoekende toegewezen hoeft te worden.

Paragraaf 7 Overige bepalingen

Artikel 14. Hardheidsclausule

Het college is bevoegd in gevallen, waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.

Artikel 15. Strafbepaling

Hij die handelt in strijd met het bepaalde in artikel 5 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van de derde categorie. De genoemde strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Artikel 16. Handhaving

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de daartoe door het college aangewezen ambtenaren.

  • 2.

    Met de opsporing van de bij artikel 16 strafbaar gestelde feiten zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering en de in artikel 75 van de wet aangewezen ambtenaren belast de in het eerste lid genoemde ambtenaren, voor zover zij door de minister van justitie daartoe zijn aangewezen.

  • 3.

    De in het eerste lid genoemde ambtenaren hebben de bevoegdheden als genoemd in artikel 76, 77 en 78 van de wet.

Artikel 17. Restbepaling

In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college, waarbij zij zich uitsluitend zal laten leiden door overwegingen betrekking hebbende op de evenwichtige en rechtvaardige verdeling van schaarse woonruimte.

Artikel 18. Verslaglegging

  • 1.

    Eigenaren van meer dan 25 woonruimten zijn verplicht jaarlijks aan de gemeente verslag uit te brengen over de wijze waarop zij zorggedragen hebben voor de huisvesting van de volgende categorieën woningzoekenden:

    • a.

      etnische minderheden;

    • b.

      ouderen;

    • c.

      jongeren;

    • d.

      gehandicapten;

    • e.

      asielzoekers;

    • f.

      vrouwen uit opvanghuizen;

    • g.

      door het college nader aan te geven categorieën;

  • 2.

    Het college kan aanwijzingen geven met betrekking tot de wijze waarop het in het eerste lid genoemde verslag ingedeeld moet zijn.

Paragraaf 8 Slotbepalingen

Artikel 19. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Huisvestingsverordening.

Artikel 20. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2006.

  • 2.

    Op de datum van inwerkingtreding vervalt de Huisvestingsverordening 1994 van de gemeente Barneveld, laatstelijk gewijzigd 14 december 2004.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 27 juni 2006.

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

Laatst gewijzigd d.d. 23 januari 2007

Artikelsgewijze toelichting huisvestingsverordening

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

sub d: De tekst van artikel 1, sub b, van de wet luidt:

woonruimte: besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden;

sub e: De tekst van artikel 1, sub f, van de wet luidt:

huurprijs: de prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woonruimte, uitgedrukt in een bedrag per maand;

sub f: De tekst van artikel 1, sub g, van de wet luidt:

koopprijs: de prijs die voor de enkele koop van een woonruimte daadwerkelijk is of zal worden betaald.

sub g: De tekst van artikel 6, lid 3, van de wet luidt:

De grens bedoeld in het tweede lid, bedraagt voor de aanwijzing van woonruimten als bedoeld in dat lid, onder b: een twaalfde deel van het bedrag, op het tijdstip van de aanwijzing genoemd in artikel 16 van de Wet individuele huursubsidie (Stb. 1990, 394).

sub h: Dit bedrag is tot stand gekomen na overleg met de regiogemeenten en is een gevolg van de schaarste aan woningen en het huidige prijspeil op de woningmarkt.

sub j, k: De tekst van artikel 2 van het besluit luidt:

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    economische binding aan een gebied: de binding van een persoon aan een gebied, daarin gelegen dat die persoon, met het oog op de voorziening in het bestaan, een redelijk belang heeft zich in dat gebied te vestigen, met dien verstande dat een economische binding in elk geval wordt aangenomen ten aanzien van personen die voor de voorziening in het bestaan zijn aangewezen op het duurzaam verrichten van arbeid binnen of vanuit dat gebied, blijkend uit een vast dienstverband voor tenminste de helft van een bij het beroep behorende normale duur van de werkweek;

  • b.

    maatschappelijke binding aan een gebied: de binding van een persoon aan een gebied, daarin gelegen dat die persoon een redelijk, met de plaatselijke samenleving verband houdend belang heeft zich in dat gebied te vestigen, met dien verstande dat een maatschappelijke binding in elk geval wordt aangenomen ten aanzien van personen die ten minste zes jaar onafgebroken ingezetene zijn, dan wel gedurende de voorafgaande tien jaar ten minste zes jaar onafgebroken ingezetene zijn geweest van dat gebied;

  • c.

    regio: een gebied dat uit een oogpunt van het functioneren van de woningmarkt als een samenhangend geheel kan worden beschouwd.

sub n: De tekst van artikel 7 van het besluit luidt:

In deze paragraaf wordt onder inkomen verstaan: het belastbaar inkomen bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, dan wel, indien geen aanslag in de inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld, het zuiver loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, of een op vergelijkbare wijze bepaald bedrag.

De tekst van artikel 8, lid 3 en lid 4, van het besluit luidt:

  • 3.

    Voor de bepaling van de som, bedoeld in het tweede lid, onder c en d, wordt uit gegaan van het laatstelijk voor die vergunningverlening bekende inkomen van elk van de leden van het betrokken meerpersoonshuishouden en blijven de negatieve inkomens en de inkomens van inwonende kinderen, pleegkinderen en kleinkinderen van de huurder die op 1 januari van het jaar waarin de vergunning wordt verleend 26 jaar of jonger zijn, buiten beschouwing.

  • 4.

    De bedragen, genoemd in het tweede lid, kunnen bij ministeriële regeling worden gewijzigd, indien daartoe aanleiding bestaat als gevolg van een wijziging van huurprijzen van woningen van toegelaten instellingen, bedoeld in artikel 70, eerste lid, van de Woningwet, of van de inkomensontwikkeling, en in verband daarmee een ministeriële regeling op grond van artikel 13, vierde lid, van het Besluit beheer sociale-huursector wordt vastgesteld.

sub o: De tekst van artikel 7 van de wet luidt:

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een woonruimte, aangewezen overeenkomstig artikel 5, in gebruik te nemen voor bewoning.

  • 2.

    Het is verboden een woonruimte, aangewezen overeenkomstig artikel 5, voor bewoning in gebruik te geven aan een persoon die niet beschikt over een huisvestingsvergunning.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste en tweede lid, wordt het in gebruik nemen of geven van een woonwagen die op een standplaats staat, of van een woonschip dat op een ligplaats ligt, aangemerkt als het in gebruik nemen of geven van die standplaats onderscheidenlijk ligplaats.

sub p: De tekst van artikel 1, lid 2, van de wet luidt:

Voor zover niet anders is bepaald, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder eigenaar van een woonruimte of een gebouw verstaan: degene die bevoegd is tot het in gebruik geven van die woonruimte of dat gebouw. Onder «eigenaar in de zin van het Burgerlijk Wetboek» wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen mede verstaan: de erfpachter, vruchtgebruiker, gerechtigde tot een appartementsrecht als bedoeld in artikel 106 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, of degene aan wie door een rechtspersoon het gebruik van een woonruimte is verleend.

sub q: Bewoners van vakantiewoningen en tweede woningen waar een deel van het jaar verbleven wordt vallen niet onder de definitie van ingezetene.

sub r en s: Deze definities zijn opgenomen om een grens te kunnen trekken tussen onzelfstandige woonruimte (die wèl onder werking van de verordening kan vallen) en voor inwoning bestemde woonruimte (die niet onder de werking van de verordening kan vallen). Het begrip onzelfstandige woonruimte is hier gedefinieerd als het tegenovergestelde van het begrip zelfstandige woonruimte, zoals dat is gedefinieerd in artikel 30, lid 2 van de wet.

Paragraaf 2 Verdeling van woonruimte: werkingsgebied

Algemeen

Voor de verdeling en toewijzing van de huurwoningen van Woningstichting Barneveld is tussen de gemeente Barneveld en Woningstichting Barneveld een convenant woonruimteverdeling gesloten. In dit convenant is overeengekomen dat de toewijzing van huurwoningen door de Woningstichting via het aanbodmodel plaatsvindt, zoals verwoord in de nota Aanbodmodel Barneveld. De toewijzing van huurwoningen vindt uitsluitend plaats aan een huishouden die een economische of maatschappelijke binding aan de regio heeft, dan wel tenminste 2 jaar aaneengesloten ingezetene van de regio is.

Artikel 3. Huurprijs- en koopprijsgrens

De grenzen die in de regio worden gehanteerd zijn een gevolg van de schaarste aan woonruimte in het goedkopere deel van de woningmarkt. De koopprijsgrens is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. De hoogte van de koopprijsgrens bedraagt ? 181.512,09. Dit om te voorkomen dat de grote druk op het goedkopere segment van de woningmarkt nog verder zal toenemen.

Artikel 8. Vruchteloze aanbieding

Dit is een invulling van de verplichte vergunningverlening bij vruchteloze aanbieding, zoals deze in de wet is aangeduid. lid 2: De tekst van artikel 26, lid 2, van de wet luidt:

Het eerste lid is slechts van toepassing:

  • a.

    ingeval de woonruimte te huur wordt aangeboden en de Huurprijzenwet woonruimte op die woonruimte van toepassing is: indien de gevraagde huurprijs niet hoger is dan de voor de betrokken woonruimte ingevolge die wet geldende maximaal redelijke huurprijs;

  • b.

    ingeval de woonruimte te huur wordt aangeboden en de Huurprijzenwet woonruimte niet op die woonruimte van toepassing is: indien de gevraagde huurprijs niet hoger is dan redelijk is, gelet op de huurprijs die in het economisch verkeer voor vergelijkbare woonruimten wordt overeengekomen;

  • c.

    ingeval de woonruimte te koop wordt aangeboden: indien de koopprijs niet hoger is dan redelijk is gelet op de waarde van de woonruimte in het economisch verkeer.

Artikel 9. Intrekking

De tekst van dit artikel is gelijk aan die van artikel 28 van de wet.

Paragraaf 4 Toelating

Artikel 10. Economische en maatschappelijke binding

lid 1: De tekst van artikel 13, lid c van de wet luidt:

Behoudens het bepaalde in het tweede lid, wordt geen onderscheid naar economische of maatschappelijke binding gemaakt ten aanzien van woningzoekenden:

  • a.

    waarvan redelijkerwijs niet of niet meer verwacht kan worden dat zij door het duurzaam verrichten van arbeid in hun bestaan voorzien, zoals gepensioneerden, ernstig invaliden en langdurig werklozen;

  • b.

    die als remigrant wensen terug te keren naar Nederland of zijn teruggekeerd, doch nog niet over passende huisvesting beschikken;

  • c.

    aan wie op grond van een asielverzoek een van de verblijfsvergunningen, bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met d, van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend, indien zij na die verlening voor de eerste maal woonruimte zoeken;

  • d.

    die na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, in verband met die omstandigheid dringend woonruimte behoeven, of

  • e.

    die een procedure tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed aanhangig hebben gemaakt en een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 822 en 823 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering hebben verkregen, indien zij in verband met die omstandigheid dringend woonruimte behoeven.

lid 2: De tekst van artikel 6 van het besluit luidt:

Een onderscheid naar economische of maatschappelijke binding wordt niet gemaakt ten aanzien van woningzoekenden:

  • a.

    die een huisvestingsvergunning aanvragen met het oog op een voorgenomen woningruil, indien ten minste één der bij de ruil betrokken partijen behoort tot een categorie, genoemd in artikel 5, eerste lid, of aan de ruil een aanvaarding van een werkkring ten grondslag ligt;

  • b.

    die als personeel in dienst zijn van het Europees Laboratorium voor ruimtetechnologie van de European Space Research Organisation en hun functie in Nederland uitoefenen.

Paragraaf 5 Urgentie

Artikel 12. Urgentieverlening

Ten aanzien van de urgentiestelling voor woningzoekenden voor een huurwoning wordt de mate van urgentie bepaald. Aanvragen voor urgentie worden ingediend bij de gemeente. De aanvragen worden aan de hand van urgentiecriteria getoetst en ter advisering voorgelegd aan een onafhankelijk indicatieorgaan, namelijk Hulpverlening Midden Gelderland. Een besluit tot urgentieverlening vindt plaats door het college. Bij toekenning van een urgentie zal door de woningstichting een passende huurwoning worden aangeboden. De nadere regels voor urgentie waaronder de vaststelling van de mate van urgentie (urgentiecriteria), de urgentieprocedure en de uitvoering van de urgentiestelling (werkwijze) worden door het college bepaald.

Artikel 13. Woonvoorzieningen voor gehandicapten

Woningen waaraan voorzieningen zijn aangebracht boven de ? 6.806,-- zullen bij beschikbaar komen voor toewijzing worden bestemd voor eventuele woningzoekenden, die een verhuisadvies hebben en ook overigens zijn aangewezen op de voorzieningen die in de woning zijn aangebracht of eenvoudig kunnen worden aangebracht. Gedurende een termijn van maximaal 6 maanden kan een dergelijke woning vrijgehouden worden voor een gehandicapte. Daarna zal de woning worden toegewezen aan een woningzoekende van de lijst.

Artikel 16. Handhaving

lid 2: De tekst van artikel 75 van de wet luidt:

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de door het gemeentebestuur aan te wijzen ambtenaren.

  • 2.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn tevens belast:

    • a.

      de inspecteur-generaal van de volkshuisvesting, bedoeld in artikel 94 van de Woningwet;

    • b.

      de inspecteurs van de volkshuisvesting, bedoeld in artikel 94 van de Woningwet, en aan dezen toegevoegde ambtenaren.

  • 3.

    Een krachtens het eerste lid vastgesteld besluit wordt in de Staatscourant bekendgemaakt.

lid 3: De tekst van artikel 76 van de wet luidt:

  • 1.

    De bij of krachtens artikel 75 aangewezen ambtenaren zijn bevoegd inzage te verlangen en afschrift te nemen van alle stukken waarvan de inzage redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

  • 2.

    Zij zijn bevoegd vervoermiddelen aan te houden, die als woonruimte kunnen dienen of waarmee zodanige woonruimte wordt vervoerd, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

De tekst van artikel 77 van de wet luidt:

  • 1.

    De bij of krachtens artikel 75 aangewezen ambtenaren zijn bevoegd alle plaatsen te betreden, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Zo nodig verschaffen zij zich toegang met behulp van de sterke arm.

  • 2.

    Zij zijn bevoegd zich door personen die daartoe door hen zijn aangewezen, te doen vergezellen, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

  • 3.

    Met betrekking tot het binnentreden van woonruimten zijn de artikelen 120 tot en met 122 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.

De tekst van artikel 78 van de wet luidt:

Een ieder is verplicht aan de bij of krachtens artikel 75 aangewezen ambtenaren desgevraagd alle medewerking te verlenen en alle inlichtingen te verstrekken, die zij redelijkerwijs bij de hun op grond van deze wet opgedragen taak behoeven.

Algemeen

In artikel 3, eerste lid van de Huisvestingswet is geregeld dat bij wijziging van de verordening door het college overleg moet worden gevoerd met de in de gemeente werkzame, ingevolge artikel 70, eerste lid, of artikel 72, eerste lid, van de Woningwet toegelaten instellingen en met andere daarvoor naar hun oordeel in aanmerking komende organisaties die binnen de gemeente op het gebied van de woonruimteverdeling werkzaam zijn. Hiervoor komen ook de woonconsumentenorganisaties voor in aanmerking.