Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Barneveld

Verordening langdurigheidstoeslag 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Barneveld
Officiële naam regelingVerordening langdurigheidstoeslag 2012
CiteertitelVerordening langdurigheidstoeslag 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand , art. 8, eerste lid, onderdeel d 
  2. Wet werk en bijstand, art. 36 

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201201-12-2012

01-12-2011

Barneveld Vandaag, 29 december 2011

02-07-201001-01-200901-01-2012nieuwe regeling

02-07-2010

Onbekend.

Onbekend.

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Barneveld,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, nr. ;

gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d en artikel 36 van de Wet werk en bijstand;

overwegende dat het noodzakelijk is om het verstrekken van langdurigheidstoeslag aan personen

van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

besluit:

vast te stellen de volgende: Verordening langdurigheidstoeslag 2012:

Artikel 1 Begrippen

1. Alle begrippen die in deze regeling gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben

dezelfde betekening als in de wet.

2. In deze verordening wordt verstaan onder:

a. college: het college van burgemeester en wethouders;

b. de wet: de Wet werk en bijstand;

c. belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Indien het een gezin betreft, wordt onder belanghebbende elk van de gezinsleden verstaan;

d. WTOS: de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

e. WSF 2000: de Wet studiefinanciering 2000;

f. referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum;

g. peildatum: de dag waarop een aaneengesloten periode van 36 maanden is bereikt;

h. inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede “een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan” moet worden gelezen “de referteperiode”. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet, voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien. De in artikel 31, tweede lid van de wet genoemde vrijgelaten middelen worden voor het recht op langdurigheidstoeslag ook vrijgelaten.

Artikel 2 Voorwaarden

1. Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag de belanghebbende die gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden aangewezen is geweest op een gemiddeld inkomen per maand dat niet uitkomt boven 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3, derde lid van de verordening komt niet voor de langdurigheidstoeslag in aanmerking de belanghebbende die:

a. een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000;

b. in het afgelopen kalenderjaar voorafgaand aan de peildatum, de aan de bijstand verbonden verplichtingen, verwijtbaar niet is nagekomen; of

c. deel uitmaakt van een gezin waarvan één of meer gezinsleden 65 jaar of ouder is of zijn.

Artikel 3 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

1. De langdurigheidstoeslag bedraagt:

a. Voor een gezin: € 500,00;

b. Voor een alleenstaande ouder: € 450,00;

c. Voor een alleenstaande: € 350,00;

2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de langdurigheidstoeslag voor belanghebbenden met een inkomen van 101 tot 110 procent van de voor hen geldende bijstandsnorm 50 procent van de in het eerste lid genoemde bedragen.

3. Indien één van de gezinsleden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag als gevolg van artikel 11, artikel 13 eerste lid en artikel 36 van de wet komt/komen het rechthebbend gezinslid of de rechthebbende gezinsleden in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als gezin, alleenstaande ouder of alleenstaande zou gelden.

Artikel 4 Onvoorziene omstandigheden

In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 5 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening als toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 6 Intrekking verordening

De Verordening langdurigheidstoeslag van 29 juni 2010 wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 7 bedoelde datum, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op personen die vallen onder artikel 78t van de wet.

Artikel 7 Inwerkingtreding verordening

Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de ‘Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden’ in werking treedt, met uitzondering van artikel 2 lid 2 onderdeel b, dat 12 maanden na inwerkingtreding van de verordening in werking treedt.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening langdurigheidstoeslag 2012.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 20 december 2011.

De raad voornoemd,

De griffier, De voorzitter,

H.F.B. van Steden J.W.A. van Dijk

Toelichting Verordening langdurigheidstoeslag

Algemeen

Op grond van artikel 8, eerste lid, onderdeel d WWB moet de gemeenteraad vanaf 1 januari 2009 bij verordening regels vastleggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag.

Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag

en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen, zoals die in artikel 36, eerste lid WWB worden gebruikt.

In november 2011 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel “wijziging van de Wet werk en bijstand (WWB) en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren (WIJ) gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden”. De twee belangrijke wijzigingen voor deze verordening zijn, dat de Wet investeren in jongeren (WIJ) wordt samengevoegd met de Wet werk en bijstand (WWB) en de langdurigheidstoeslag onder de centrale inkomensnormering van 110% van het sociaal minimum valt.

De gevolgen voor de inhoud van de verordening zijn hierin opgenomen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als

in de WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen die als zodanig niet in de WWB zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening.

Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen.

Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht heeft gegeven om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36, eerste lid WWB nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 WWB. Voor de definitie van het begrip inkomen wordt uitgegaan van artikel 32 WWB. De vrijgelaten middelen van artikel 31, tweede lid dienen daarom ook voor het recht op langdurigheidstoeslag te worden vrijgelaten.

Artikel 2

Een referteperiode van 5 jaar, zoals artikel 36 WWB (tekst tot 01-01-2009) voorschreef werd als te lang ervaren. Nadat belanghebbenden 3 jaar op een minimum inkomen zijn aangewezen is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over. Daarom wordt hier een termijn van drie jaar aangehouden. Dit sluit ook aan bij de impliciet door de wetgever gegeven termijn. De minimumleeftijd is immers door de wetgever teruggebracht van 23 naar 21 jaar. Een belanghebbende is immers (normaal gesproken) vanaf zijn 18e voor de WWB een zelfstandig rechtssubject.

Het begrip “langdurig, laag inkomen” wordt ingevuld als een inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. Met de inwerkingtreding van de aangescherpte Wet werk en bijstand per 1 januari 2012 is aan artikel 36 een zesde lid toegevoegd, inhoudende dat onder een laag inkomen niet wordt verstaan in aanmerking te nemen inkomen hoger dan 110 procent van de op de desbetreffende alleenstaande, alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of gezin van toepassing zijnde bijstandsnorm. Met deze maatregel op het terrein van categoriale inkomensondersteuning wil de regering zoveel mogelijk voorkomen dat gemeenten het centrale inkomensbeleid van het rijk met een eigen inkomensbeleid doorkruisen. Het ongericht verstrekken van categoriale gemeentelijke inkomensondersteuning wordt daarom met deze normering beperkt.

Door het aannemen van het amendement Spies c.s. (TK 2008-2009,31 441, nr.12) bij de behandeling van het wetsvoorstel met betrekking tot decentralisatie van de langdurigheidstoeslag is het begrip “gebrek aan arbeidsmarktperspectief” uit de voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag geschrapt. De meerwaarde van die voorwaarde werd te beperkt gevonden en overbodig in het licht van de toevoeging dat belanghebbende “geen uitzicht heeft op inkomensverbetering”. De intentie van de wetgever was om met deze voorwaarde vast te leggen dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief niet in aanmerking zouden kunnen komen voor de langdurigheidstoeslag. Voor studenten geldt dit in het bijzonder. Zij worden namelijk in staat geacht na afronding van hun studie door werkaanvaarding een inkomensstijging te realiseren. Om deze reden is in onderdeel a van het tweede lid van artikel 2 bepaald, dat de belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000, niet voor de langdurigheidstoeslag in aanmerking komt.

We vinden het met name van belang dat de prikkel naar werk maximaal behouden blijft. In de regeling vanaf 1 januari 2009 is niet meer als voorwaarde opgenomen dat een belanghebbende voldoende moet hebben getracht om arbeid te verkrijgen en te aanvaarden.

De regering heeft aangegeven dat als er sprake is van schending van de arbeidsverplichtingen de mogelijkheid aanwezig blijft om de langdurigheidstoeslag te weigeren, omdat het niet zo mag zijn dat een beperkt arbeidsperspectief in die gevallen “beloond” kan worden met de langdurigheidstoeslag (TK 2007-2008, 31441 nr. 7. p. 6).

Het niet hebben van zicht op inkomensverbetering mag niet aan een belanghebbende zelf te wijten zijn. Anders zou de langdurigheidstoeslag kunnen werken als een bonus voor inactiviteit.

Het doel van het afstemmen van de bijstandsuitkering is om gedragsverandering te bewerkstelligen. Door een relatie te leggen met de schending van alle verplichtingen die zijn verbonden aan deze uitkering en het recht op langdurigheidstoeslag, wordt een extra prikkel afgegeven aan de uitkeringsgerechtigde om zich aan alle verplichtingen te houden.

Daarom is in onderdeel b van artikel 2 aangegeven dat er geen sprake mag zijn van het verwijtbaar niet nakomen van de verplichtingen in het afgelopen kalenderjaar voorafgaand aan de peildatum. Van schending van deze verplichtingen is sprake als de bijstandsuitkering is verlaagd of een schriftelijke waarschuwing is gegeven. Deze maatregel gaat na 12 maanden na inwerkingtreding van deze verordening in, zodat voorkomen wordt dat belanghebbenden die in 2011 een afstemming dan wel een waarschuwing hebben gekregen, in het jaar daarop geen langdurigheidstoeslag ontvangen. Dit is in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Als één van de gezinsleden deel uitmaakt van een gezin waarvan één of meer gezinsleden 65 jaar of ouder zijn, hebben alle gezinsleden geen recht op langdurigheidstoeslag. De langdurigheidstoeslag is bedoeld voor belanghebbenden die langdurig een minimum inkomen ontvangen en geen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Omdat dit voor gezinsleden van 65 jaar of ouder altijd geldt, is hun norm verhoogd. Deze verhoogde norm geldt ook voor gezinsleden waarvan één gezinslid 65 jaar of ouder is en één gezinslid jonger is dan 65 jaar. Gesteld kan worden dat de langdurigheidstoeslag al verrekend is in de norm die een dergelijk gezin ontvangt. Om die reden is onderdeel c aan artikel 2 toegevoegd.

Artikel 3

In dit artikel wordt de hoogte van de langdurigheidstoeslag geregeld. Er wordt uitgegaan van een vast bedrag per leefvorm. Hierdoor hoeft het bedrag van de langdurigheidstoeslag niet jaarlijks aangepast te worden aan de wijziging van de normbedragen van de WWB of anderszins.

Bij de vaststelling van de hoogte van de toeslag moet aan een aantal zaken gedacht worden.

Een te laag bedrag doet geen recht aan het karakter van de langdurigheidstoeslag, namelijk dat deze is bedoeld voor mensen die financieel geen mogelijkheden hebben gehad te reserveren voor onverwachte uitgaven.

Een te hoog bedrag kan leiden tot het optreden van de armoedeval. Immers, wordt op enig moment een hoger inkomen bereikt, dan vervalt direct de hele toeslag. Om hieraan tegemoet te komen is een glijdende schaal gehanteerd. Gekozen is voor twee categorieën: tot 101% en van 101 tot 110%, waarbij het bedrag van de toeslag bij een hoger inkomen lager wordt.

Door te kiezen voor 101% in plaats van voor 100% is duidelijk dat een belanghebbende met een inkomen op minimumniveau op grond van een andere regeling dan de WWB toch in aanmerking kan komen voor het recht op langdurigheidstoeslag ook al zou ten gevolge van een iets andere berekeningssystematiek en/of afrondingsverschillen er netto een iets hogere uitkering worden ontvangen dan de bijstandsnorm. De grens van 101% vangt dit soort kleine verschillen op.

Voor de vergelijking van het inkomen wordt uitgegaan van dit inkomen exclusief vakantietoeslag. De vergelijking van voornoemd inkomen vindt plaats met de van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag.

In het vierde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarbij één van de gezinsleden is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag als gevolg van artikel 11, artikel 13, eerste lid of artikel 36 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor het rechthebbend gezinslid en/of de rechthebbende gezinsleden, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor een gezin in dergelijke situaties ook niet wenselijk is.

Artikel 4

De uitvoeringspraktijk van de afgelopen jaren heeft uitgewezen dat er gevallen zijn die niet of nauwelijks met beperkte regelgeving te ondervangen zijn. Er moet ruimte zijn om ook in deze gevallen een aanvraag te beoordelen.

Artikel 5

Dit artikel geeft de mogelijkheid tot individualiserend handelen als strikte toepassing van de verordening tot onbillijkheden leidt. Bij het afwijken van de bepalingen kunnen de rechten van belanghebbende op basis van deze verordening niet worden aangetast.

Artikel 6

De vorige verordening wordt ingetrokken en wordt vervangen door deze verordening. Aangezien er op grond van de aanscherping WWB een overgangsperiode van (maximaal) zes maanden geldt voor diegenen die bij inwerkingtreding van de nieuwe wet al een uitkering op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ) ontvangen, blijft voor deze groep de Verordening langdurigheidstoeslag 2010 nog van kracht tot (maximaal) zes maanden na inwerkingtreding van de nieuwe wet.

Artikel 7

Dit artikel spreekt voor zich zodat een nadere toelichting niet is vereist.

Artikel 8

Dit artikel spreekt voor zich zodat een nadere toelichting niet is vereist.