Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Barneveld

Beleidsregels terugvordering en verhaal

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBarneveld
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels terugvordering en verhaal
CiteertitelBeleidsregels terugvordering en verhaal
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 58 
  2. Wet werk en bijstand, art. 59 
  3. Wet werk en bijstand, art. 60 
  4. Algemene wet bestuursrecht, art. 69 

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-201101-02-2014Onbekend.

27-09-2011

Barneveld Vandaag, 29 september 2011

Onbekend.

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels terugvordering en verhaal

afdeling Werk, Zorg en Inkomen

Beleidsregels terugvordering en verhaal

Gemeente Barneveld 2010

Hoofdstuk 1 Beleidsregels terugvordering:

§ 1.1. - ALGEMENE BEPALINGEN

1. Begripsbepalingen

2. Algemeen

3. Andere regelingen

Deze regeling is van overeenkomstige toepassing op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) de Verordening Sociale kredietverlening (VSK) en de onverschuldigde betaling krachtens het Burgerlijk Wetboek, tenzij daarvan in deze regeling, of de genoemde wetten of verordening, wordt afgeweken.

4. Beperking

  • 1.

    Bijstand aan zelfstandig ondernemers, verstrekt krachtens het Bbz 2004, wordt teruggevorderd krachtens de daarvoor geldende wettelijke bepalingen.

  • 2.

    De krachtens de Wet Inburgering opgelegde eigen bijdrage en de boete worden ingevorderd krachtens de daarvoor geldende wettelijke en gemeentelijke bepalingen.

  • 3.

    Terugvordering van het participatiebudget dat ten onrechte dan wel in de vorm van een lening is verleend zijn bepalingen van het BW van toepassing.

1.2 OPSCHORTING, HERZIENING EN INTREKKING

5. Opschorting recht en intrekking

  • 1.

    In de situaties beschreven in artikel 54, eerste lid van de WWB, artikel 40, eerste lid van de WIJ en artikel 17, eerste lid van de IOAW / IOAZ schort het college het recht op bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering voor de duur van maximaal acht weken op en geeft de belanghebbende een hersteltermijn om het verzuim te herstellen.

  • 2.

    Indien de belanghebbende niet in staat is om de gevraagde stukken of medewerking binnen de hersteltermijn te verstrekken en/of te verlenen, doet hij hiervan schriftelijk mededeling.

  • 3.

    Indien belanghebbende het verzuim niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft hersteld, trekt het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering in met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering is opgeschort.

  • 4.

    Het besluit tot intrekking wordt door het college binnen acht weken, gerekend vanaf de ingangsdatum van de opschorting, aan belanghebbende bekend gemaakt.

6. Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

§ 1.3. - TERUGVORDERING

7. Terugvordering na herziening en bij onverschuldigde betaling

  • 1.

    Kosten van bijstand die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 18, tweede lid of artikel 54 derde lid WWB, kosten van inkomensvoorziening die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 41, eerste lid of artikel 40, derde lid van de WIJ en de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 20, eerste lid of artikel 17, derde lid van de IOAW/ IOAZ ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, worden/wordt van de belanghebbende teruggevorderd.

  • 2.

    Hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald wordt teruggevorderd voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen.

  • 3.

    Terugvordering als bedoeld in het tweede lid vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

8. Terugvordering bij later verkregen middelen

  • 1.

    Kosten van bijstand worden van de belanghebbende teruggevorderd voor zover:

    • a.

      hij naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.4 van de WWB, beschikt of kan beschikken;

    • b.

      bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door hem vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.

  • 2.

    Kosten van de inkomensvoorziening worden van de belanghebbende teruggevorderd voor zover deze anderszins onverschuldigd is betaald, omdat de jongere naderhand met betrekking tot de periode waarover de inkomensvoorziening zijn verleend, over in aanmerking te nemen vermogen of inkomen als bedoeld in artikel 7 van de WIJ beschikt of kan beschikken.

  • 3.

    De uitkering wordt van de belanghebbende teruggevorderd indien blijkt dat deze over dezelfde periode waarover een uitkering op grond van de IOAW/IOAZ is verleend, later inkomsten als bedoeld in artikel 8 van de IOAW/IOAZ ontvangt waarmede bij de vaststelling van de uitkering rekening zou zijn gehouden.

9. Terugvordering lening en borgstelling

  • 1.

    Kosten van bijstand verleend in de vorm van geldlening als bedoeld in de artikelen 48 t/m 51 van de WWB en kosten van de inkomensvoorziening als bedoeld in artikel 42a van de WIJ, worden van de belanghebbende teruggevorderd, indien hij de hieruit voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk nakomt.

  • 2.

    Kosten van bijstand voortvloeiende uit gestelde borgstelling als bedoeld in de artikelen 48 en 49 van de WWB worden van de belanghebbende teruggevorderd.

10. Terugvordering voorschot

Een ingevolge artikel 52 van de WWB en artikel 37 van de WIJ, verleend voorschot wordt van de belanghebbende teruggevorderd voor zover het college na onderzoek vaststelt dat over de betrokken periode geen recht op bijstand of inkomensvoorziening bestaat.

11. Terugvordering van gezinsbijstand

  • 1.

    Indien de bijstand aan een gezin is verleend, wordt de bijstand als bedoeld in artikel 59 lid 2 van de WWB, zo mogelijk teruggevorderd van alle belanghebbenden.

  • 2.

    Indien de bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering volgens de gehuwdennorm aan gehuwden had moeten worden verleend, maar dit achterwege is gebleven, omdat de belanghebbende de verplichtingen bedoeld in artikel 65 van de Abw, artikel 17 van de WWB, artikel 44 van de WIJ, artikel 13 van de IOAW/IOAZ of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet Suwi, niet of niet behoorlijk is nagekomen, worden de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand, kosten van de inkomensvoorziening en/of de uitkering mede teruggevorderd van de persoon met wiens middelen bij de verlening van bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering rekening had moeten worden gehouden.

12. Afzien terugvordering

Het college ziet gedeeltelijk of volledig van terugvordering af, indien:

  • a.

    de bijstand, de inkomensvoorziening en/of de uitkering betreft welke 6 maanden na de ontvangst van een signaal, die verkregen is van de belanghebbende, nog is uitbetaald;

  • b.

    terugvordering van bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering tot absoluut onaanvaardbare financiële of sociale consequenties zou leiden bij belanghebbende of diens gezin.

§ 1.4. BRUTERING, WETTELIJKE RENTE EN KOSTEN

13 Verhoging vordering

  • 1.

    Bij gebreke van tijdige en correcte betaling wordt de vordering verhoogd met wettelijke rente en op de invordering betrekking hebbende kosten.

  • 2.

    Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand, de inkomensvoorziening en/of de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, alsmede de vergoeding bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet worden teruggevorderd, voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en de zorgverzekeraar.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht, wanneer de totale rente minder dan € 20,- bedraagt.

14. Afzien van bruteren

Het college ziet af van brutering van de vordering indien de bijstand, de inkomensvoorziening en/of de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt, buiten toedoen van de belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft is voldaan.

§ 1.5. - INVORDERING

15. Verplichtingen met betrekking tot de invordering

  • 1.

    De vordering wordt ineens binnen zes weken, nadat de beschikking op voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, terugbetaald.

  • 2.

    Als dit niet mogelijk is, vindt gespreide betaling plaats op basis van draagkracht.

  • 3.

    Het college verricht onderzoek naar de aflossingscapaciteit en stelt naar aanleiding van het onderzoek de betalingsverplichting vast.

  • 4.

    Indien de belanghebbende geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, is de vordering dan wel het restant van de vordering direct ineens opeisbaar. Artikel 20 vierde lid van deze regeling is van overeenkomstige toepassing.

16. Afbetaling in 12 maanden

  • 1.

    Een onderzoek naar de aflossingscapaciteit van belanghebbende kan achterwege blijven indien de belanghebbende:

    • a.

      een betalingsvoorstel heeft gedaan aan het college op basis waarvan de vordering zal zijn voldaan binnen een periode van 12 maanden te rekenen vanaf het moment van ingang van de aflossingsverplichting en

    • b.

      het aflossingsbedrag per maand minimaal gelijk is aan 6% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm, de WIJ-norm of de grondslag IOAW/IOAZ exclusief vakantiegeld.

  • 2.

    Het verzoek tot een betalingsregeling of betalingsvoorstel kan, voor wat betreft een vordering op grond van de WWB, de WIJ of de IOAW/IOAZ door het college worden afgewezen indien de belanghebbende beschikt over vermogen dat, gelet op de omstandigheden van belanghebbende, redelijkerwijs te gelde gemaakt kan worden;

  • 3.

    Het aanwezige vermogen, voor zover dit minder bedraagt dan de geldende vermogensgrens zoals genoemd in artikel 34, derde lid van de WWB, wordt niet als vermogen als bedoeld in het tweede lid aangemerkt.

17. Besluit met betrekking tot vaststelling aflossingsverplichting

Een besluit tot vaststelling van de aflossingsverplichting vermeldt:

  • a.

    de hoogte van de maandelijks te betalen aflossingsverplichting;

  • b.

    de ingangsdatum van de aflossingsverplichting;

  • c.

    de wijze van terugbetaling;

  • d.

    de wijze waarop het besluit, bij gebreke van tijdige betaling, ten uitvoer wordt gelegd;

  • e.

    de aankondiging dat wettelijke rente, kosten van dwangbevel en de in rekening gebrachte vergoeding voor de aanmaning is verschuldigd en dat eventuele executiekosten vanwege inschakeling van derden voor rekening van belanghebbende zijn.

18. Herziening van het aflossingsbedrag

  • 1.

    Op verzoek van de belanghebbende kan het college het aflossingsbedrag herzien.

  • 2.

    Het college verricht, conform het heronderzoeksplan gemeente Barneveld, periodiek onderzoek naar de hoogte van het inkomen.

  • 3.

    Indien het inkomen daartoe aanleiding geeft, wordt het aflossingsbedrag herzien met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het besluit tot herziening van het aflossingsbedrag aan de belanghebbende kenbaar is gemaakt.

  • 4.

    Het aflossingsbedrag wordt zonder onderzoek herzien als de belanghebbende het aflossingsbedrag verzoekt te verlagen en, ongeacht deze verlaging, de vordering binnen 12 maanden zal zijn afgelost.

19. Uitstel van betaling

  • 1.

    Het college kan aan de belanghebbende, op verzoek, uitstel van betaling geven voor de duur van maximaal 1 jaar, indien de (financiële) omstandigheden daartoe aanleiding geven.

  • 2.

    Een verzoek tot uitstel van betaling wordt zonder onderzoek toegekend indien:

    • a.

      aan de belanghebbende in de periode van 24 maanden voor het verzoek niet eerder een uitstel van betaling is toegekend en;

    • b.

      het uitstel van betaling niet langer duurt dan drie maanden.

20. Verrekening

  • 1.

    Bij de beëindiging van de bijstand, de inkomensvoorziening en/of de uitkering wordt het restant vakantiegeld, op grond van artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek, verrekend met de openstaande vordering.

  • 2.

    Het college verrekent de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand of de inkomensvoorziening.

  • 3.

    Wanneer de belanghebbende een bijstandsuitkering, een inkomensvoorziening of een uitkering op grond van de IOAW/IOAZ of, Bbz 2004 ontvangt, verrekent het college de openstaande vorderingen met de bijstand, de inkomensvoorziening of de uitkering.

  • 4.

    Wanneer de bijstand wordt verleend over een periode waarover met toepassing van artikel 52, eerste lid van de WWB een voorschot is verleend, wordt deze bijstand zonder machtiging van de belanghebbende verrekend met dit voorschot.

21. Aanmaning

  • 1.

    Indien de belanghebbende niet tot terugbetaling van de vordering overgaat, dan wel niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een opgelegde betalingsverplichting niet of niet meer nakomt, ontvangt hij een aanmaning tot nakoming van zijn betalingsverplichting.

  • 2.

    De termijn van betaling wordt in de aanmaning gesteld op 14 dagen, te rekenen vanaf de datum van verzending daarvan. De belanghebbende wordt daarbij ook gewezen op de betaling van het achterstallig bedrag ineens en de wettelijke rente, die verschuldigd is vanaf de datum van verzuim.

  • 3.

    Voor de aanmaning wordt een vergoeding, ter hoogte van het bedrag genoemd in artikel 4:113 van de Awb, in rekening gebracht bij de belanghebbende.

22. Dwangbevel

  • 1.

    Wanneer de belanghebbende na te zijn aangemaand weigerachtig blijft om zijn betalingsverplichting na te komen en/of de achterstand in betaling ineens te voldoen, vordert het college de vordering bij dwangbevel in, wanneer het een terugvorderingsbesluit betreft van na 1 juli 2009.

  • 2.

    In situatie als bedoeld in het eerste lid, ontvangt de belanghebbende geen dwangbevel, maar een ingebrekestelling, wanneer het een terugvorderingsbesluit betreft van voor 1 juli 2009.

  • 3.

    De in rekening gebrachte vergoeding voor aanmaning, de wettelijke rente, en de kosten van het dwangbevel worden eveneens bij dwangbevel ingevorderd.

  • 4.

    Het dwangbevel bevat een bevel tot betaling binnen 7 dagen na het uitvaardigen van het dwangbevel.

23 Beslaglegging

  • 1.

    Wanneer de belanghebbende na het ontvangen van de ingebrekestelling of het dwangbevel weigerachtig blijft om zijn betalingsverplichting na te komen en/of de achterstand in betaling ineens te voldoen wordt het terugvorderingsbesluit/dwangbevel tenuitvoergelegd door middel van:

  • 2.

    De in het eerste lid onder b genoemde vorm van invorderingen worden in handen gegeven van de gerechtsdeurwaarder.

  • 3.

    Indien het college de vordering ter executie overdraagt aan een derde die beroepsmatig belast is met de invordering, worden de door de derde gemaakte kosten volledig doorberekend aan belanghebbende.

24. Aflossingscapaciteit

  • 1.

    De aflossing voor een WWB, WIJ, IOAW of IOAZ-uitkeringsgerechtigde bedraagt:

    • a.

      indien sprake is van tekort schietend besef: 10% van de van toepassing zijnde uitkeringsnorm per maand;

    • b.

      in de overige omstandigheden: 6% van de van toepassing zijnde uitkeringsnorm per maand.

  • 2.

    De aflossing voor belanghebbenden met een ander inkomen bedraagt:

    • a.

      indien sprake is van tekort schietend besef: 10% van de van toepassing zijnde uitkeringsnorm per maand, vermeerderd met 50% van de draagkracht in het inkomen hoger dan de toepasselijke bijstandsnorm;

    • b.

      in de overige omstandigheden: 6% van de van toepassing zijnde uitkeringsnorm per maand, vermeerderd met 50% van de draagkracht in het inkomen hoger dan de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 3.

    De aflossing vermeld in lid 1 sub b. wordt in geval van beslaglegging door een derde verhoogd naar 10%.

25. Volgorde aflossing:

Als op meerdere vorderingen moet worden afgelost en er is geen sprake van in rekening gebrachte rente en kosten , dan is de volgorde, tenzij de belanghebbende een andere vordering aanwijst, als volgt:

  • 1.

    boeten,

  • 2.

    vordering in verband met afstemming (maatregel),

  • 3.

    fraudevorderingen,

  • 4.

    vorderingen op grond van de WWB en/of, de WIJ als gevolg van terugvordering, in volgorde van ouderdom,

  • 5.

    vorderingen op grond van de de IOAW/IOAZ als gevolg van terugvordering, in volgorde van ouderdom,

  • 6.

    alle overige vorderingen op grond van de WWB in volgorde van ouderdom,

  • 7.

    vorderingen krachtens de Verordening sociale kredietverlening (VSK),

  • 8.

    overige vorderingen.

26. Afzien van invordering

  • 1.

    Het college ziet in individuele situaties af van (verdere) invordering wanneer de (rest) vordering een bedrag van € 150,-- niet te boven gaat en het treffen van (verdere) invorderingsmaatregelen, naar het oordeel van het college, niet (langer) doelmatig is.

  • 2.

    Bij een (restant)vordering van € 150,-- en meer, kan het college ook omwille van doelmatigheidsredenen besluiten om van (verdere) invordering van ten onrechte of teveel verstrekte uitkering en/of inkomensvoorziening af te zien, indien incasso van de vordering gedurende vijf jaar onmogelijk is gebleken en het niet aannemelijk is dat belanghebbende op enig moment betalingen zal gaan verrichten.

  • 3.

    Onverminderd het tweede lid kan het college afzien van verdere invordering bij een (restant)vordering van € 5.000,-- en meer, die het gevolg is van schending van de inlichtingenverplichting, indien incasso van de vordering gedurende tien jaar onmogelijk is gebleken en het niet aannemelijk is dat belanghebbende op enig moment betalingen zal gaan verrichten.

§ 1.6. - KWIJTSCHELDING

27. Kwijtschelding

  • 1.

    Het college kan – al dan niet op schriftelijk verzoek van de belanghebbende - besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand of uitkering.

  • 2.

    Niet onder kwijtschelding in deze paragraaf vallen: opgelegde boeten, vordering in verband met afstemming (maatregel), leningen verstrekt op grond van de Verordening sociale kredietverlening (VSK), onverschuldigde betalingen krachtens het Burgerlijk Wetboek en bijstandsvorderingen die door pand of hypotheek zijn gedekt.

28. Gedeeltelijke kwijtschelding bij schuldregeling

  • 1.

    In afwijking van de paragrafen 1.3 tot en met 1.5 wordt op verzoek van belanghebbende besloten geheel of gedeeltelijk van (verdere) invordering van bijstand af te zien, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens terugvordering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang, en

    • d.

      het verzoek tot medewerking aan een schuldsanering /-bemiddeling wordt ingediend door een bij het NVVK aangesloten schuldbemiddelingsorganisatie, of een Nederlandse gemeente.

  • 2.

    Indien het een fraudeschuld betreft, wordt kwijtschelding verleend indien aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden wordt voldaan, en:

    • a.

      de belanghebbende in de afgelopen vijf jaar aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, en

    • b.

      minimaal de helft van de nog openstaande schuld ineens via de schuldregeling wordt voldaan.

  • 3.

    Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling overeenkomstig het eerste lid tot stand is gekomen.

29. Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van (verdere) invordering van bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering als bedoeld in artikel 28 wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • a.

    niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in artikel 28 eerste lid; of

  • b.

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

  • c.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

30. Gedeeltelijke kwijtschelding van leenbijstand

  • 1.

    In afwijking van de paragrafen 1.3 tot en met 1.5 wordt besloten van invordering of van verdere invordering af te zien, indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende drie jaar (36 maandtermijnen) volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b.

      gedurende drie jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten alsnog heeft betaald;

    • c.

      gedurende drie jaar geen mogelijkheden tot invordering zijn geweest en die mogelijkheid zich naar verwachting ook niet zal voordoen.

  • 2.

    Het door het college verleende uitstel van aflossing telt mee voor de bepaling van de termijn.

31. Gedeeltelijke kwijtschelding van fraudeschulden

  • 1.

    In afwijking van de paragrafen 1.3 tot en met 1.5 wordt besloten van invordering of van verdere invordering af te zien, indien de vordering niet meer bedraagt dan € 50.000,00 en de belanghebbende:

    • a.

      gedurende tien jaar (120 maandtermijnen) volledig en naar draagkracht aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b.

      gedurende tien jaar niet volledig en naar draagkracht aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten alsnog heeft betaald.

  • 2.

    De in lid 1 genoemde termijn is vijftien jaar (180 maandtermijnen), indien de vordering tussen € 50.000,00 en € 100.000,00 bedraagt.

  • 3.

    De in lid 1 genoemde termijn is twintig jaar (240 maandtermijnen), indien de vordering meer dan € 100.000,00 bedraagt.

  • 4.

    Het door het college verleende uitstel van aflossing telt mee voor de bepaling van de termijn.

  • 5.

    Bij sprake van recidive wordt niet tot kwijtschelding overgegaan.

32. Gedeeltelijke kwijtschelding van overige (bijstands)vorderingen

  • 1.

    Ten aanzien van alle andere vorderingen, die niet vallen onder de artikelen 28, 30 of 31 wordt besloten van invordering of van verdere invordering af te zien, indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende vijf jaar (60 maandtermijnen) volledig en naar draagkracht aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b.

      gedurende vijf jaar niet volledig en naar draagkracht aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten alsnog heeft betaald;

    • c.

      een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, in één keer aflost.

  • 2.

    Het door het college verleende uitstel van aflossing telt mee voor de bepaling van de termijn.

Hoofdstuk 2 Beleidsregels verhaal van bijstand

§ 2.1. - ALGEMENE BEPALINGEN

33. Bevoegdheid tot verhaal

Artikel 33 komt als volgt te luiden:

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot verhaal van kosten van bijstand op:

a. degene die bij het ontbreken van gezinsverband zijn onderhoudsplicht jegens zijn echtgenoot, of minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt en op het minderjarige kind dat zijn onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet of niet behoorlijk nakomt;

b. degene die zijn onderhoudsplicht na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed niet of niet behoorlijk nakomt;

c. degene die zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet of niet behoorlijk nakomt jegens zijn meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand wordt verleend;

d. degene aan wie de persoon die bijstand of inkomensvoorziening ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan voor zover bij het besluit op de aanvraag om bijstand of werkleeraanbod met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden indien de schenking niet had plaatsgevonden, tenzij gelet op alle omstandigheden aannemelijk is dat de schenker ten tijde van de schenking de noodzaak van verlening van bijstand of een inkomensvoorziening niet heeft kunnen voorzien;

e. de nalatenschap van de persoon indien:

1. aan de persoon ten onrechte bijstand of inkomensvoorziening is verleend en voor zover voor het overlijden nog geen terugvordering heeft plaatsgevonden;

2. bijstand of inkomensvoorziening is verleend in de vorm van een geldlening of als gevolg van borgtocht.

  •  

34. Afzien van verhaal

  • 1.

    Het college ziet af van het nemen van een verhaalsbesluit indien het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 50,00 per maand of € 600,00 per jaar.

  • 2.

    Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van het nemen van een verhaalsbesluit indien daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand en/of inkomensvoorziening ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

35. Ingangsdatum verhaalsbijdrage

De verhaalsbijdrage ingevolge artikel 33 sub a tot en met c wordt opgelegd met ingang van de eerste van de maand volgend op de datum van eerste aanschrijving.

36 (her-) onderzoek naar draagkracht

1. Eén keer per 36 maanden verricht het college onderzoek naar de draagkracht voor het voldoen van een verhaalsbijdrage ingevolge artikel 33 sub a tot en met c van deze regeling. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt als gevolg van dit onderzoek de verhaalsbijdrage gewijzigd vastgesteld.

2. Er wordt niet overgegaan tot een nieuw verhaalsbesluit ingevolge artikel 33 van deze regeling indien:

a. uit het draagkrachtonderzoek blijkt dat de draagkracht niet meer blijkt te zijn vermeerderd ten opzichte van het vorige onderzoek dan met € 50,00 per maand; of

b. het woonadres en de gezinssamenstelling van de belanghebbende ten opzichte van het laatstelijk verrichte onderzoek gelijk zijn gebleven en het gezinsinkomen van belanghebbende ten opzichte van het laatstelijk verrichte onderzoek met minder dan 15% bruto is gestegen.

37. Invordering van verhaalsbijdragen

  • 1.

    Wanneer er geen uitvoerbare rechterlijke uitspraak is in de zin van artikel 62b van de WWB en de persoon op wie verhaal wordt gezocht, niet uit eigen beweging bereid is de vastgestelde verhaalsbijdrage aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluit het college tot verhaal in rechte.

  • 2.

    Wanneer belanghebbende een door de rechter vastgestelde verhaalsbijdrage of zijn betalingsverplichting als gevolg van een verhaalsbesluit ingevolge artikel 62b van de WWB niet nakomt, zijn de artikelen 15 tot en met 21, artikelen 23 tot en met 29 en artikel 32 van deze regeling van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Wanneer de belanghebbende na te zijn aangemaand weigerachtig blijft om zijn betalingsverplichting als gevolg van een verhaalsbesluit ingevolge artikel 62b van de WWB na te komen en/of de achterstand in betaling ineens te voldoen, vordert het college de vordering bij dwangbevel in.

  • 4.

    Wanneer de belanghebbende na te zijn aangemaand weigerachtig blijft om zijn betalingsverplichting als gevolg van een door de rechter vastgestelde verhaalsbijdrage anders dan bedoeld in artikel 62b van de WWB na te komen en/of de achterstand in betaling ineens te voldoen, ontvangt de belanghebbende geen dwangbevel, maar een ingebrekestelling.

  • 5.

    De in rekening gebrachte vergoeding voor aanmaning, de wettelijke rente, en de kosten van het dwangbevel worden eveneens bij dwangbevel ingevorderd.

  • 6.

    Het dwangbevel bevat een bevel tot betaling binnen 7 dagen na het uitvaardigen van het dwangbevel.

Hoofdstuk 3 Overige bepalingen

38. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze regeling als toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

39. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2011 en wordt aangehaald als de “Beleidsregels terugvordering en verhaal gemeente Barneveld 2010”.

  • 2.

    De Beleidsregels terugvordering en verhaal gemeente Barneveld worden per 1 juli 2010 ingetrokken.

Vastgesteld in de vergadering van27 september 2011 burgemeester en wethouders,

D. Bakhuizen J.A.M.L. Houben

secretaris burgemeester

Toelichting op de beleidsregels Terugvordering en Verhaal.

Hoofdstuk 1 Beleidsregels terugvordering

§ 1 - ALGEMENE BEPALINGEN

Sinds de invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) per 1 januari 2004 is terugvordering van bijstand een bevoegdheid van het college, neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 WWB. In overeenstemming hiermee is ook de verplichting tot opschorting, intrekking en herziening van het recht op uitkering, als dit onjuist blijkt te zijn vastgesteld (artikel 69 Abw), een bevoegdheid (artikel 54 van de WWB) van het college.

Ook is verhaal van bijstand (artikel 61 e.v. van de WWB) een bevoegdheid van het college geworden.

Met ingang van 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking getreden. Terugvordering van inkomensvoorziening is neergelegd in de artikelen 54 tot en met 56 WIJ.

Ook op grond van de WIJ is terugvordering van de inkomensvoorziening (artikel 54 van de WIJ) en de opschorting, intrekking en herziening van het recht op inkomensvoorziening een bevoegdheid (artikel 40 van de WIJ) van het college. In het kader van de WIJ heeft het college ook de bevoegdheid tot verhaal (artikel 57 van de WIJ).

Op 1 juli 2009 is de vierde tranche van de Algmene wet bestuursrecht in werking getreden. De 4e tranche beslaat 3 onderwerpen:

  • -

    algemene regels voor betaling en inning van schulden (bestuursrechtelijke geldschulden);

  • -

    bestuurlijke handhaving, in het bijzonder de bestuurlijke boete;

  • -

    attributie van bevoegdheden aan ambtenaren.

Tegelijkertijd met de invoering van de 4e tranche Awb zijn bepalingen uit de WWB gewijzigd. Zo heeft een besluit tot terugvordering geen executoriale titel meer. Door de bevoegdheid tot invordering bij dwangbevel kan de gemeente nog steeds zonder tussenkomst van de rechtbank invorderen.

Met de invoering van de 4e tranche zijn enkele bepalingen in deze Beleidsregels niet meer actueel.

Op 15 december 2009 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel Bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (BUIG ). De BUIG is op 1 januari 2010 in werking getreden, maar sommige onderdelen treden per 1 juli 2010 in werking. Met de invoering van deze gebundelde uitkering krijgen gemeenten één budget voor de bekostiging van uitkeringen op grond van de WWB, de IOAW, de IOAZ, het Bbz 2004 en de WWIK.

Deze bundeling houdt ook in dat de financieringssystematiek wordt gewijzigd. Deze wet heeft echter ook gevolgen voor de uitvoering van de bovengenoemde regelingen. Zo is terugvordering van de ten onrechte verstrekte uitkering (artikel 25 van de IOAW/IOAZ) en de opschorting, intrekking en herziening van het recht op uitkering een bevoegdheid (artikel 17 van de IOAW/IOAZ) van het college geworden.

Vanuit het Ministerie wordt verwacht dat de gemeente van de bevoegdheid tot terugvordering gebruik maakt. Het is immers de bedoeling dat de bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering alleen terechtkomt bij personen die daar terecht aanspraak op maken. Bovendien is, in het geval van fraude, de terugvordering van de ten onrechte opgestreken bijstandsgelden het sluitstuk van de handhaving.

Met betrekking tot terugvordering en verhaal van de bijstand in het kader van de WWB had het college al beleidsregels vastgesteld. Deze beleidsregels zijn ingegaan op 1 juli 2004 en daarna gewijzigd op 9 maart 2009. Door de invoering van de WIJ en de wijzigingen als gevolg van de wet BUIG moeten deze beleidsregels worden aangepast.

De gemeente ontvangt van het Rijk één gebundeld budget voor uitkeringskosten waaraan één verantwoording aan het Rijk gekoppeld is. De ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering hebben hierdoor een gunstig effect op het beschikbare budget. Een eventueel overschot op dit budget kan vervolgens worden ingezet voor extra re-integratietrajecten ten behoeve van werkzoekenden.

1. Begripsbepaling

In dit artikel is uitleg gegeven van de begrippen die gebuikt zijn in deze beleidsregels. Waar geen uitleg is gegeven, wordt verwezen naar de WWB, de WIJ, de IOAW/IOAZ, de Awb en het BW.

2. Algemeen

Het college heeft besloten om gebruik te maken van de bevoegdheid tot opschorting, herziening, intrekking en terugvordering in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze beleidsregels en uitvoeringsafspraken. Maar ook dat het college gebruik maakt van haar wettelijke bevoegdheid tot brutering, verrekening en invordering bij dwangbevel. Door de invoering van de 4e tranche van de Awb heeft het college de bevoegdheid tot verrekening en invordering bij dwangbevel gekregen.

Artikel 2 vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid. Benadrukt wordt dat de bijstand, inkomensvoorziening en/of de uitkering uitsluitend wordt teruggevorderd in de gevallen waarin dit in deze regeling is vastge¬legd.

Terminologie:

Het buiten invordering stellen van een schuld is van toepassing indien de gemeente geen actie meer kan ondernemen om de vordering veilig te stellen (bijv. op grond van juridi¬sche gebreken).

De verplichting tot betaling blijft wel bestaan, deze is ech¬ter niet afdwingbaar. Een derge¬lijke vordering blijft in principe in de administratie staan. Wanneer de vordering buiten invordering is gesteld, is het raadzaam om deze ook af te boeken. Dit is een administratieve handeling.

Het kwijtscheldingsbeleid (indien van toepassing) gaat vóór op het buiteninvordering stellen.

3. Andere regelingen

Om situaties zo veel mogelijk gelijk te behandelen is deze regeling ook van toepassing op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) de gemeentelijke verordening Sociale Kredietverlening en de onverschuldigde betaling krachtens het Burgerlijk Wetboek, tenzij daarvan in deze regeling, of in de genoemde wetten of verordening, wordt afgeweken.

4. Beperking

Leningen die verstrekt worden aan zelfstandige ondernemers krachtens het Besluit bijstandverlening aan zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) worden op grond van de bepalingen in dat besluit teruggevorderd. Daarnaast worden vorderingen, die zijn ontstaan als gevolg van het opleggen van een eigen bijdrage of een boete in het kader van de Wet Inburgering (WI), ingevorderd op grond van regels die daarvoor zijn opgesteld in de Wet Inburgering (WI) en de Verordening WI. Deze regeling is niet van toepassing op deze vorderingen. Voor terugvordering van leningen op grond van de VSK zijn de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek van toepassing.

Het komt wel eens voor dat het participatiebudget dat voor iemand is ingezet in het kader van re-integratie of werkleeraanbod moet worden teruggevorderd. Grondslag voor terugvordering is niet terug te vinden in de WWB, IOAW/IOAZ en de WIJ. Terugvordering van een ten onrechte bestede participatiebudget kan wel op grond van het BW plaatsvinden.

§ 1.2 – OPSCHORTING, HERZIENING EN INTREKKING

5. Opschorting recht en intrekking

Onder de WWB, IOAW/IOAZ en de WIJ zijn ook de opschorting en de intrekking van het recht op bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering discretionaire bevoegdheden. In artikel 2 is als hoofdregel opgenomen dat het college in alle gevallen gebruik maakt van die bevoegdheden. Van de opschorting moet aan de belanghebbende mededeling worden gedaan en moet de belanghebbende worden uitgenodigd om binnen een door het college te stellen termijn het verzuim te herstellen.

De termijn die daarvoor wordt gehanteerd moet de belanghebbende redelijkerwijs in staat stellen om de relevante ontbrekende gegevens of bewijsstukken alsnog te verstrekken dan wel om alsnog de gevraagde medewerking te verlenen. Het verdient aanbeveling om ten aanzien van de eerste uitnodigingsbrief een termijn van minimaal 1 week te hanteren (datum verzending brief en bijv. datum gesprek). Wanneer op voorhand al duidelijk is dat de belanghebbende meer tijd nodig heeft om de gevraagde stukken te verstrekken (bijv.: indien kopieën van bankafschriften moeten worden opgevraagd bij de desbetreffende bank), wordt uiteraard een langere termijn gehanteerd.

Wanneer de belanghebbende het verzuim niet binnen de gestelde termijn herstelt, hem of haar daarvan een verwijt kan worden gemaakt EN de periode waarover het recht op bijstand, de inkomensvoorziening en/of de uitkering is opgeschort niet meer bedraagt dan acht weken, wordt van de bevoegdheid tot intrekking van het recht op bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering gebruik gemaakt. De vorengenoemde verwijtbaarheid kan ontbreken wanneer gegevens of bewijsstukken worden gevraagd die niet (meer) van belang zijn voor de verlening van bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering of om gegevens waarover de belanghebbende niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken. Uit oogpunt van rechtszekerheid heeft de wetgever bepaald dat de periode waarover het recht op bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering wordt opgeschort, maximaal acht weken mag duren.

De CRvB heeft in zijn uitspraak van 06-09-2007 (LJN BB3024) bepaald dat het recht op bijstand NIET met toepassing van artikel 54, vierde lid van de WWB kan worden ingetrokken, wanneer de termijn van opschorting van acht weken is overschreden (is strijdig met art. 3:4, tweede lid van de Awb). In die situatie moet het recht op bijstand worden ingetrokken met toepassing van artikel 54, derde lid, sub a van de WWB. De hantering van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB is voor een belanghebbende minder belastend, omdat volgens vaste rechtspraak in bezwaar, beroep of hoger beroep in beginsel dan wel rekening kan worden gehouden met na de hersteltermijn alsnog door de belanghebbende verstrekte gegevens bij de heroverweging in bezwaar of bij de beoordeling in rechte (zie onder meer de uitspraak van 3 juli 2007, LJN BA9391). Bij de hantering van artikel 54, vierde lid, van de WWB is dat volgens vaste rechtspraak niet het geval (zie onder meer de uitspraak van 16 januari 2007, LJN AZ7575).

6. Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Eerste lid:

Evenals terugvordering van bijstand inkomensvoorziening en/of uitkering is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op bijstand inkomensvoorziening en/of uitkering door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit een bevoegdheid van het college. Gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten maakt het college in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen gebruik van deze bevoegdheid.

De bepalingen onder a. en b. zijn identiek aan de bepalingen van artikel 69 lid 3 Abw en 54 lid 3 WWB, artikel 40 derde lid WIJ en artikel 17 derde lid van de IOAW/IOAZ, doch zijn met een dwingend karakter geformuleerd.

  • a.

    Indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering is verleend dan wordt in alle gevallen het recht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het kan hierbij gaan om het schenden van de inlichtingenplicht naar zowel de gemeente als naar het UWV WERKbedrijf.

  • b.

    In gevallen waarin er kennelijk in het verleden een niet correct toekenningsbesluit is genomen, maar dit niet is veroorzaakt door de belanghebbende, dan kan in voorkomende gevallen toch herziening of intrekking van het toekenningsbesluit aan de orde zijn. Dit zal zich vooral voordoen in gevallen waarin door het college onjuiste besluitvorming heeft plaatsgehad. Deze vorm van intrekking/herziening staat op gespannen voet met het rechtszekerheidsbeginsel. Op grond van dit beginsel kunnen rechten niet zonder meer met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Doorslaggevend moet zijn of belanghebbende enige blaam treft bij het niet melden van de onjuiste situatie. De belanghebbende zal daarom “op zijn klompen” hebben kunnen aanvoelen dat er iets mis was met de toekenning. Als dit niet het geval is dan gaat het college niet over tot herziening/intrekking met terugwerkende kracht. Het uitkeringsrecht zal in dat geval uiterlijk met ingang van de datum waarop de onjuistheid is geconstateerd worden gewijzigd, mits de belanghebbende hiervan tijdig op de hoogte wordt gebracht. Een andere overweging is dat het college als gevolg van een grove fout een foutief besluit heeft genomen. Grove nalatigheid van het bestuursorgaan kan niet voor rekening komen van de belanghebbende, tenzij het bij de belanghebbende volkomen duidelijk kan zijn dat het hier een fout betreft.

Tweede lid: dringende reden.

Als daarvoor dringende redenen zijn, kan van herziening of intrekking worden afgezien. In het kader van het motiveringsbeginsel is het raadzaam om een herziening- of intrekkingsbeschikking uitdrukkelijk te vermelden dat niet is gebleken van een dringende reden. Van dringende redenen om af te zien van herziening of intrekking zal vooral sprake zijn indien het nemen van een dergelijk besluit strijd oplevert met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Indien het college besluit om van herziening of intrekking af te zien, dan is het in beginsel niet nodig om de belanghebbende van dit besluit op de hoogte te stellen. Dit is uiteraard anders als de belanghebbende daarom heeft verzocht. In het dossier moet overigens altijd blijken dat van herziening of intrekking is afgezien.

§ 1.3 – TERUGVORDERING

7. Terugvordering na herziening en bij onverschuldigde betaling

Eerste lid:

Dit artikel volgt uit artikel 2: als er gebruik is gemaakt van de bevoegdheid om een besluit te herzien of in te trekken, wordt de verstrekte bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering teruggevorderd. Door de herziening of intrekking komt de grondslag onder het besluit te vervallen, waardoor de uitkering ten onrechte is verstrekt.

Tweede en derde lid:

Er kunnen ook andere redenen zijn waarin de bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering bij nader inzien onverschuldigd is betaald. Het gaat hierbij met name om situaties waarin er geen reden is om te komen tot herziening of intrekking van het toekenningsbesluit, bijvoorbeeld wanneer als gevolg van een administratieve vergissing ten onrechte bijstand, inkomensvoorziening en/of uitkering is verleend. Als beperking geldt dat alleen kan worden teruggevorderd indien de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte een uitkering ontving. Voor de hier bedoelde vorm van terugvordering geldt een wettelijke vervaltermijn van twee jaar.

8. Terugvordering bij later verkregen middelen

Hier wordt gedoeld op situaties waarin de uitkering is verleend in afwachting van het beschikbaar komen van middelen (inkomen of vermogen) uit bijv. een voorliggende voorziening, of wanneer achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor kosten waarvoor in een eerder stadium ook al (bijzondere) bijstand is ontvangen. Hiervoor geldt niet de vervaltermijn van twee jaar (zie vorige beleidsregel).

9. Terugvordering lening en borgtocht

Aan de bijstand, die in de vorm van een geldlening is verleend, wordt een terugbetalingsverplichting verbonden. Deze verplichting wordt in het toekenningsbesluit vastgelegd. Eerst wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen wordt ten aanzien van het nog resterende bedrag van de lening een terugvorderingsbesluit genomen.

Borgstelling is een vorm van bijstandsverlening. Dit betekent dat in het toekenningsbesluit vastgelegd moet zijn dat de gemeente bijstand heeft verleend in de vorm van een borgstelling. Deze bijstand komt echter pas tot uitbetaling (aan de geldverstrekker) indien de belanghebbende in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de geldverstrekker verleende geldlening. Op het moment van uitbetaling van de bijstand ontstaat tevens een vordering die op grond van artikel 58 lid 1 sub c WWB en deze regeling dient te worden teruggevorderd. In dat geval is, evenals bij de terugvordering van een geldlening, een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk.

10. Terugvordering voorschot

Een voorschot wordt op grond van artikel 52 WWB of artikel 37 WIJ van rechtswege verstrekt als een renteloze geldlening. Dit betekent dat belanghebbende deze lening moet terugbetalen. Artikel 52 lid 3 WWB regelt dat het verstrekte voorschot ineens wordt verrekend met de toegekende uitkering over de periode waarop het voorschot betrekking had. Verrekening van het voorschot in het kader van de WIJ is geen bevoegdheid van het college, maar een verplichting. Daarom hoeft dit niet in de beleidsregels te worden opgenomen.

Soms behoort verrekening van dit voorschot niet of niet volledig tot de mogelijkheden. Dat kan zijn omdat er geen toekenning van een uitkering tot stand komt, of dat de toegekende uitkering niet toereikend is om het totale bedrag van het voorschot ineens te verrekenen. Het openstaande bedrag van het voorschot wordt dan van belanghebbende teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 1 sub d WWB en artikel 54 lid 1 onder b van de WIJ. Wanneer deze omstandigheid zich voordoet dan is een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk ten aanzien van het bedrag dat niet (volledig) kan worden verrekend met de toegekende bijstand.

11. Terugvordering van gezinsbijstand

De uitkering die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezinsbijstand is verleend, maar wel als gezinsbijstand verleend had moeten worden, moet tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: bijstand en/of inkomensvoorziening die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd.

Duidelijk moet zijn dat:

  • -

    de ontvanger van de uitkering het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze partner heeft verzwegen.

  • -

    de verzwegen partner van de uitkering op de hoogte was.

Alle debiteuren in deze situatie zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen (regresrecht). Dit is niet het probleem van de gemeente. Zie ook artikel 37 voor de mogelijke toepassing van de hardheidsclausule.

12 Afzien van terugvordering

Er bestaan enkele mogelijkheden om af te zien van terugvordering. Het feit dat terugvordering in de WWB, de WIJ en de IOAW/IOAZ een bevoegdheid is en geen plicht, betekent dat bij de uitoefening van deze bevoegdheid rekening moet worden gehouden met algemene rechtsbeginselen. In dat kader heeft de Centrale Raad van Beroep de zogenaamde ‘zesmaanden-jurisprudentie’ geformuleerd, hetgeen nu ook van toepassing is op de WWB (zie uitspraak CRvB 05/2497 NABW, 05/2498 NABW en 05/6970 alsmede de uitspraak van 24-07-2007, 06/3899 WWB). Deze jurisprudentie houdt in dat een bestuursorgaan een bevoegdheid tot terugvordering niet kan uitoefenen voor zover het betalingen betreft die meer dan 6 maanden zijn betaald na de ontvangst van een signaal waaruit het bestuursorgaan had moeten afleiden, dat ten onrechte of teveel wordt betaald. Wat onder “signaal” wordt verstaan is beschreven in de begripsbepaling van deze regeling. De zesmaandenjurisprudentie is dus alleen van toepassing wanneer er GEEN sprake is van het schenden van de inlichtingenplicht door belanghebbende! Het signaal moet ook van de belanghebbende zelf afkomstig zijn! Aangezien terugvordering in het kader van de WIJ en de IOAW/IOAZ ook een bevoegdheid is van het college, is de zesmaandjurisprudentie ook van toepassing op terugvordering op grond van deze wetten.

Verder kunnen er in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. Indien terugvordering ernstige gevolgen voor de belanghebbende of de gezinssituatie zou kunnen hebben, kan de toepassing van dit artikellid worden overwogen. De vraag wat onder dringende redenen wordt verstaan, kan moeilijk in zijn algemeenheid worden beantwoord. Bij dringende redenen is niet primair of uitsluitend gedacht aan financiële redenen. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat het moet gaan om iets bijzonders of uitzonderlijks en wel zodanig dat terugvordering voor de betrokkenen tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties leidt. Bij de uitspraak van 26-02-2008 (06/6854 WWB) heeft de CRvB geoordeeld dat de gestelde verslechtering van de financiële situatie niet als een dringende reden kan worden aangemerkt. De Raad wees er daarbij op dat bij terugvordering de aflossingsbedragen zo worden vastgesteld dat de betrokkenen te allen tijde blijven beschikken over de beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Evenmin achtte de CRvB in de medische situatie van betrokkenen een dringende reden gelegen om van terugvordering af te zien. De terugvordering op zich leidde voor betrokkenen niet tot onaanvaardbare consequenties.

Nadrukkelijk geldt dus dat steeds van geval tot geval aan de hand van de omstandigheden de situatie van de belanghebbende moet worden beoordeeld. Deze bepaling kan dus slechts in zeer uitzonderlijke situaties worden toegepast.

§ 1.3 – BRUTERING, WETTELIJKE RENTE EN KOSTEN

13. Verhoging vordering

Eerste lid:

De schuldenaar is in verzuim wanneer hij niet binnen de voorgeschreven termijn heeft betaald. Vanaf dat moment is de schuldenaar wettelijke rente verschuldigd. Om praktische overwegingen - het is weinig zinvol rente in rekening te brengen als het om een gering bedrag gaat – is besloten een drempelbedrag te hanteren. Wanneer het bedrag van de wettelijke rente bij enige of laatste betaling minder bedraagt dan € 20 wordt deze niet in rekening gebracht (zie artikel 4:98 Awb).

Wanneer de belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt, moeten daarnaast voor de onder artikel 22 eerste lid en artikel 23 eerste lid genoemde vormen van dwanginvordering kosten te worden gemaakt.

Rentevaststelling bij beschikking

De te betalen rente moet bij beschikking worden vastgesteld. Omdat na ontvangst van een betaling pas duidelijk is met welk bedrag de debiteur in verzuim is geweest, zal pas achteraf de debiteur daarvan bij beschikking op de hoogte gebracht kunnen worden van de in rekening gebrachte rente.

Tweede lid:

In het algemeen wordt een teveel dan wel ten onrechte verstrek¬te bijstand, inkomensvoorziening of uitkering bruto terugge¬vorderd (art. 58 vierde lid van de WWB of artikel 90 van de Abw of artikel 54 vierde lid van de WIJ of artikel 25 vierde lid van de IOAW/IOAZ). Dit geldt altijd voor afgesloten kalenderjaren.

De debiteur wordt bij de eerste aanschrijving van de vordering mededeling gedaan van het bruto-be¬drag en (indien van toepassing) ook het nettobedrag.

Als de vordering ontstaat in het lopende kalenderjaar dan kan de vordering netto worden voldaan als het bedrag voor of op 31 december op het rekeningnummer is bijgeschreven. De debiteur wordt bij de eerste aanschrijving mededeling gedaan van het netto- en ook het op dat moment berekende brutobedrag. Indien de vordering niet geheel binnen de gestel¬de termijn is voldaan, wordt het restant van de terugvordering op 31 december alsnog gebruteerd. De debiteur krijgt hiervan door FZO bericht binnen het 1e kwartaal.

FZO maakt gebruik van een berekeningsformulier waarop beide bedragen worden ver¬meld. Bij een samenloop van terugvordering over afgesloten kalenderjaren en het lopende kalen-derjaar, worden ontvangsten in eerste instantie op het bedrag over het lopende dienst¬jaar afge¬boekt.

14. Afzien van bruteren

Aangezien de brutering van de vordering een discretionaire bevoegdheid is, dient van het uitoefenen van de bevoegdheid tot brutering te worden afgezien wanneer de vordering ontstaan is buiten toedoen van de belanghebbende EN hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft, is voldaan.

§ 1.4 - INVORDERING

15. Verplichtingen met betrekking tot de invordering

De hoofdregel is dat een vordering ineens binnen zes weken na verzenddatum van het terugvorderingsbesluit wordt terugbetaald. Deze termijn loopt parallel aan de bezwaartermijn. Wanneer niet binnen de gestelde termijn van zes weken tot betaling is overgegaan, volgt onmiddellijk een aanmaning om belanghebbende alsnog te bewegen om tot terugbetaling over te gaan. Belanghebbende is vanaf dat moment (de dag na de zes-weken-termijn) in verzuim en is dan wettelijke rente verschuldigd. Verwezen wordt naar het bepaalde in artikel 13 van deze regeling.

Is dit niet mogelijk, vindt gespreide betaling plaats op basis van draagkracht. In deze regeling wordt vervolgens de hoogte van de aflossing voor de verschillende groepen aangegeven.

Indien een betalingsregeling tot stand komt en belanghebbende vervolgens op enig moment zijn betalingen staakt, is het van belang dat de gemeente het heft in handen neemt en/of kan nemen. De vordering is in dat geval weer ineens opeisbaar en/of de gemeente is niet langer gehouden aan de betalingsregeling.

16. Afbetaling in 12 maanden

Om praktische redenen kan een onderzoek naar de aflossingscapaciteit van belanghebbende achterwege blijven indien de belanghebbende aan de gemeente een betalingsvoorstel doet waardoor de schuld binnen 12 maanden is afbetaald. Het minimaal te hanteren aflossingsbedrag is in dat geval gelijk aan 6% van de bijstandsnorm en/of WIJ-norm exclusief vakantietoeslag die voor belanghebbende zou gelden indien deze zou zijn aangewezen op een bijstandsuitkering en/of inkomensvoorziening.

Indien het gaat om een fraudevordering dan wel belanghebbende in het verleden herhaaldelijk zijn betalingsverplichting niet afdoende is nagekomen, kan de gemeente ingevolge lid 2 besluiten om niet op het betalingsvoorstel van belanghebbende in te gaan en alsnog een aflossingsverplichting te hanteren in overeenstemming met artikel 16 van deze regeling.

17. Besluit tot vaststelling aflossingsverplichting

Een besluit tot vaststelling van aflossingsverplichting moet evenals een terugvorderingsbeschikking duidelijkheid scheppen. Daarom is het van belang om de in dit artikel genoemde zaken te vermelden in dit besluit. Hierbij is aansluiting gezocht bij artikel 60 van de WWB, artikel 56 WIJ en artikel 27 van de IOAW/IOAZ.

18. Herziening van het aflossingsbedrag

De belanghebbende kan altijd een verzoek indienen bij het college tot een wijziging van de vastgestelde aflossingsverplichting. Met inachtneming van de Awb neemt het college vervolgens tijdig een besluit.

19. Uitstel van betaling

Indien blijkt dat de financiële omstandigheden van de belanghebbende zodanig zijn dat deze niet geacht kan worden aan de verplichtingen te kunnen voldoen, kan uitstel van betaling van de vordering worden verleend voor de duur van een jaar. Belanghebbende moet met bewijsstukken aantonen dat hij tijdelijk niet in staat is om te voldoen aan zijn betalingsverplichting. Let wel: als iemand geen aflossingscapaciteit heeft, is er geen sprake van uitstel van betaling. Het gaat dus om de belanghebbende die wel aflossingscapaciteit heeft, maar desondanks niet aan zijn betalingsverplichting kan voldoen. Denk bijvoorbeeld aan iemand met dreigende niet-preferente schulden. Met niet preferente schulden houden wij immers geen rekening bij het bepalen van de aflossingscapaciteit. Uitstel van betaling is overigens ook niet van toepassing in verband met schuldhulpverlening.

Wanneer de duur van het uitstel korter dan drie maanden is en belanghebbende heeft de afgelopen 24 maanden niet eerder uitstel van betaling gekregen, kan zonder vooraf onderzoek uitstel van betaling worden gegeven.

20. Verrekening

Zowel op grond van de WWB alsook de WIJ en de IOAW/IOAZ is het mogelijk om de vordering te verrekenen met een andere uitkering die de debiteur ontvangt. Deze bepalingen zijn opgenomen in artikel 60 derde lid van de WWB, artikel 56 derde lid van de WIJ en artikel 28 derde lid van de IOAW/IOAZ.

De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening (wanneer aan de debiteur tevens bijstand wordt verleend), of door middel van het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag. Verrekening met de uitkering wordt gebaseerd op artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek.

Voor deze vorm van verrekenen moet aan de navolgende vereisten worden voldaan:

  • er moet een wederkerig schuldenaarschap bestaan. Het gaat hier om het over en weer voldoen van een schuld. De door de belanghebbende te ontvangen bijstand, en de ten onrechte verleende bijstand die moet worden terugbetaald, moet worden beschouwd als de hier bedoelde wederkerige schuld;

  • er moet gelijksoortigheid van schuld en prestatie zijn. Hieruit vloeit voort dat bijstand alleen met bijstand kan worden verrekend. Dit betekent dat een ten onrechte verleende bijstand niet met bijvoorbeeld een Wmo-vergoeding kan worden verrekend;

  • bij verrekening is de gemeente gehouden aan de beslagvrije voet;

  • verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzondere bijstand voor specifieke kosten).

21. Aanmaning

Als de debiteur in verzuim is dan wordt deze door het bestuursorgaan schriftelijk aangemaand. De termijn waarbinnen dan moet worden betaald is twee weken. Die twee weken worden gerekend vanaf de dag na verzending van de aanmaning (4:112 Awb). In deze aanmaning moet vermeld zijn dat bij niet tijdige betaling de betalingen worden afgedwongen via invorderingsmaatregelen en dat de kosten daarvan door de debiteur worden betaald. De aanmaning is niet als beschikking ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (qua bezwaar en beroep) aan te merken.

Wanneer de debiteur na ontvangst van de aanmaning zijn betalingsverplichting niet nakomt, dan kan dwanginvordering worden ingesteld. In de artikelen 22 en 23 van deze beleidsregels is geregeld op welke wijze dat moet gebeuren.

In artikel 4:113 van de Awb is geregeld dat het college voor de aanmaning een vergoeding in rekening kan brengen. De vergoeding bedraagt € 6 indien de schuld minder dan € 454 bedraagt en € 14 indien de schuld € 454 of meer bedraagt. De aanmaning vermeldt de vergoeding die in rekening wordt gebracht.

22. Dwangbevel

Alleen als binnen de aanmaningstermijn niet volledig is betaald kan een dwangbevel worden uitgevaardigd. Bovendien kan alleen een dwangbevel worden uitgevaardigd als de bevoegdheid daartoe bij wet is toegekend. In de WWB is dat opgenomen in artikel 60 lid 2 waarbij de invorderbaarheid bij dwangbevel als bevoegdheid is opgenomen als er sprake is van kosten van bijstand als bedoeld in de artikel 58 en 59 WWB. Terugvorderingen op basis van de artikelen 58 en 59 WWB zijn dus invorderbaar via dwangbevel. In de IOAW/IOAZ is in artikel 28 de invorderbaarheid van vorderingen op grond van 25 IOAW/IOAZ eerste en tweede lid bij dwangbevel opgenomen. In de WIJ is dit geregeld in artikel 56, lid 2 en in de WWIK in artikel 34 lid 2.

In de WWB (artikel 60 lid 4) en in de WIJ (artikel 56 lid 4) en in de IOAW/IOAZ (artikel 28 lid 4) is opgenomen dat indien het college gebruik maakt van de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag (zoals die volgens artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering ook aan de Raad voor de Kinderbescherming toekomt) het dwangbevel bekend kan worden gemaakt door het via de post toe te zenden aan de debiteur. Hierbij wordt dus afgeweken van 4:123 Awb waarin is gesteld dat de bekendmaking geschiedt via betekening van een exploot door een deurwaarder. Met deze bepaling is voorkomen dat de executie door de gemeente in handen gegeven moet worden aan een gerechtsdeurwaarder daar waar voor de inwerkingtreding van de 4e tranche Awb de terugvorderingsbeschikking zelf executoriale werking kende en dus geen inschakeling van een deurwaarder nodig was bij vereenvoudigd derdenbeslag.

Inhoud van het dwangbevel

Artikel 4:122 Awb vermeldt dat het dwangbevel in ieder geval moet bevatten:

  • aan het hoofd: het woord “dwangbevel”

  • het bedrag van de invorderbare hoofdsom

  • de beschikking of het wettelijk voorschrift waaruit de vordering voortvloeit

  • de kosten van het dwangbevel (indien deze in rekening worden gebracht)

  • dat het op kosten van de debiteur ten uitvoer wordt gelegd

  • het bedrag van de aanmaningsvergoeding (indien van toepassing)

  • de ingangsdatum van de wettelijke rente (indien van toepassing)

Tweede lid

Terugvoderingsbesluiten die voor 1 juli 2009 zijn genomen, hebben een executoriale titel. Na het verzenden van een aanmaning, is het daarom niet noodzakelijk om eerst een dwangbevel te versturen. In principe kan onmiddellijk worden overgegaan tot beslaglegging. Echter is ervoor gekozen om de debiteur eerst een ingebrekestelling te verzenden, waarin hem een laatste gelegenheid wordt geboden om zijn betalingsverplichting binnen 7 dagen na te komen.

Derde lid

Het dwangbevel levert een executoriale titel op die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden tenuitvoergelegd. Dit betekent dat normaliter de tenuitvoerlegging begint met een bevel tot betaling aan de debiteur door de gerechtsdeurwaarder. Dat bevel houdt dan in dat het bedrag dat in de dwangsom is vermeld binnen 7 dagen moet zijn betaald. Het bevel tot betaling wordt in de regel ook

tegelijk gedaan met de betekening van het dwangbevel. Als niet binnen die 7 dagen is betaald, dan wordt de tenuitvoerlegging van het dwangbevel voortgezet en kan bijvoorbeeld over worden gegaan tot het leggen van beslag. Zie hiervoor artikel 23.

23. Beslaglegging

Beslagvrije voet bij niet nakomen inlichtingenplicht

Het komt voor dat de belanghebbende weigert om de inlichtingen over het inkomen te verstrekken die de gemeente nodig heeft om beslag te kunnen leggen. Wanneer de belanghebbende weigert om inkomensgegevens van zijn partner, welke nodig zijn voor het leggen van beslag, aan de gemeente te verstrekken kan de beslagvrije voet op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden gehalveerd. Zie in dit verband ook de artikel 60, vijfde lid onder b van de WWB, artikel 56, vijfde lid onder b van de WIJ en artikel 28, vijfde lid onder b van de IOAW/IOAZ, waarin bepaald is dat de beslagvrije voet niet geldt bij invordering bij dwangbevel, wanneer de belanghebbende de inlichtingenplicht niet nakomt. Tenuitvoerlegging door middel van beslag vindt plaats overeenkomstig de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente heeft, de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering.

De procedure is als volgt:

  • de gemeente stuurt met een kennisgeving een afschrift van het terugvorderingsbesluit naar degene van wie debiteur loon of een periodieke uitkering ontvangt;

  • hierin wordt de beslagvrije voet aangegeven;

  • de derdebeslagene moet de kennisgeving binnen 8 dagen voor gezien terugzenden aan de gemeente;

  • door de terugzending is het beslag gelegd. De derdebeslagene wordt hiermee verplicht het voor beslag vatbare bedrag uit te betalen aan de gemeente;

  • de gemeente moet binnen 7 dagen na retourontvangst van de kennisgeving een afschrift van die kennisgeving aangetekend toezenden aan de debiteur. Als de gemeente dit nalaat kan debiteur de President van de rechtbank vragen het beslag op te heffen.

Beslag op roerende of onroerende goederen behoort ook tot de mogelijkheden (al naar gelang de situatie). In alle gevallen van beslaglegging (met uitzondering van het vereenvoudigd derdenbeslag) dient de gemeente zich tot een deurwaarder te wenden. De hiermee samenhangende kosten (alsmede de rente) kunnen van de belanghebbende worden teruggevorderd door de vordering met deze kosten te verhogen.

Ingeval er sprake is van een vordering waar pand of hypotheek op gevestigd is, is uitwinnen van deze rechten aan de orde. Denk hierbij aan krediethypotheek in verband met eigen woning.

24. Aflossingscapaciteit

De hoofdregel is dat een vordering ineens binnen zes weken wordt terugbetaald. Is dit niet mogelijk, dan vindt gespreide betaling plaats op basis van draagkracht. In dit artikel wordt vervolgens de hoogte van de aflossing voor de verschillende groepen aangegeven.

De hoogte van de aflossing voor uitkeringsgerechtigden WWB, WIJ, IOAW/IOAZ bedraagt 6 procent van de uitkeringsnorm en/of WIJ-norm, indien geen sprake is van verwijtbare omstandigheden.

De eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende staat centraal om al datgene te doen wat nodig en mogelijk is om in het eigen bestaan te voorzien. In die situatie dat de belanghebbende in verzuim is, is sprake van "tekort schietend besef" van verantwoordelijkheid in de voorziening in het bestaan. Te denken valt aan het verspelen van een voorliggende voorziening, het niet betalen van huishuur of energielasten. Als die (verwijtbare) omstandigheden van toepassing zijn, wordt de aflossingsverplichting verhoogd tot 10 procent.

Bij niet-uitkeringsgerechtigden wordt de aflossing verhoogd met 50 procent van de draagkracht (het verschil tussen het inkomen en de van toepasselijke norm) in het inkomen.

Om te voorkomen dat andere schuldeisers aanspraak maken op aflossing van hun vorderingen, wordt de hoogte van de aflossing voor aflossingsgerechtigden WWB, WIJ, IOAW of IOAZ verhoogd naar 10% in geval van beslaglegging door een derde.

25. Volgorde aflossing:

Wanneer de schuldenaar eerst na het verstrijken van de reguliere betalingstermijn betaalt, kan het verschuldigde bedrag inmiddels zijn opgelopen met eventuele aanmanings- en invorderingskosten, alsmede wettelijke rente. In die situatie kan vervolgens onduidelijkheid ontstaan als de schuldenaar het verschuldigde bedrag niet volledig betaalt. Wanneer niet de volgorde vaststaat aan welke posten de betaling achtereenvolgens moet worden toegerekend, kan ook niet worden bepaald welk bestanddeel van de schuld al dan niet volledig is voldaan. Uit een oogpunt van rechtszekerheid is daarom uitdrukkelijk in de wet bepaald welke volgorde van toerekening geldt.

Artikel 4:92 Awb bepaalt in het eerste lid dat de volgorde waarin een betaling wordt voldaan dwingendrechtelijk is voorgeschreven. De betalingen worden als volgt geboekt:

Ten eerste: in mindering op de in rekening gebrachte kosten;

Ten tweede: in mindering op de al verschenen rente;

Ten derde: in mindering op de hoofdsom en de lopende rente.

Zijn er verschillende geldschulden, dan bepaalt het tweede lid van 4:92 Awb dat de schuldenaar de schuld kan aanwijzen waaraan de betaling moet worden toegerekend. Het betreft hier dus een keuzevrijheid van de debiteur die theoretisch bij iedere maandelijkse betaling tot een andere keuze kan leiden.

Wanneer geen sprake is van in rekening gebrachte rente en kosten en de debiteur heeft niet aangewezen welke vordering eerst moet worden afgelost, dan dient de volgorde te worden gehanteerd, zoals in dit artikel is aangeven. De vorderingen in het kader van de WWB, de WIJ en de IOAW/IOAZ zijn preferent en volgen onmiddellijk na de vorderingen in artikel 288 boek 3 BW.

26. Afzien van invordering

Binnen de debiteurenuitvoeringspraktijk doen zich regelmatig situaties voor waarbij de kosten van de uitvoering van invorderingsmaatregelen niet langer in verhouding staan tot de hoogte van een (restant-) vordering. De doelmatigheidstoets in het eerste lid beoogt in die zin nadrukkelijk aan de medewerker terugvordering en verhaal een grote beoordelingsvrijheid te geven om in individuele gevallen af te zien van (verdere) invordering van vorderingen < € 150,--.

Gaat het om (restant-) vorderingen van meer dan € 150,--, dan geldt ingevolge het tweede lid als aanvullende voorwaarde dat incasso gedurende 5 jaren onmogelijk is gebleken alsook niet aannemelijk is dat belanghebbende in de toekomst tot betaling zal overgaan.

Gaat het om een verwijtbare (restant) vordering van meer dan 5.000,-- dan geldt een termijn van 10 jaar. Voorwaarde is uiteraard wel dat in de betreffende periode alles in het werk is gesteld om de belanghebbende te bewegen om tot betaling over te gaan en er debiteurenonderzoeken hebben plaatsgevonden.

§ 1.6 – KWIJTSCHELDING

27. Kwijtschelding

In het algemeen geldt dat een vordering volledig moet worden terugbetaald. Dit geldt in ieder geval voor vorderingen die door pand of hypotheek zijn gedekt. Ook opgelegde boeten, vordering in verband met een afstemming, leningen krachtens de Verordening Sociale Kredietverlening en onverschuldigde betalingen op grond van het Burgerlijk Wetboek worden volledig geïnd.

In een aantal gevallen kan een vordering worden kwijtgescholden. Uitgangspunten zijn:

  • -

    een debiteur heeft de zekerheid dat hij op een bepaald moment mag stoppen met betalen (“schone lei”).

  • -

    Efficiency: het niet eindeloos handhaven van vorderingen – die oninbaar zijn – in de administratie.

In de artikelen 28 t/m 32 zijn de verschillende mogelijkheden van kwijtschelding nader uitgewerkt.

Een verzoek tot kwijtschelding wordt in het algemeen schriftelijk ingediend. Het college neemt een besluit op dit verzoek, waarop eventueel bezwaar- en beroepsmogelijkheden open staan.

Een schriftelijk verzoek is niet nodig als uit een hercontrole blijkt dat de debiteur voor kwijtschelding in aanmerking komt. De debiteur krijgt in dat geval een beslissing dat er aanleiding is voor kwijtschelding en de vordering wordt uit de administratie verwijderd (afgeboekt).

Soms zijn meerdere personen aansprakelijk voor een vordering. Te denken valt aan de profiterende partner in het geval van een verzwegen gezamenlijke huishouding.

Indien de verantwoordelijke partners niet meer samen¬wonen kan de onderlinge verplich¬ting tot problemen leiden. Indien een van de debiteu¬ren in aanmerking komt voor toepas¬sing van de kwijt¬scheldingsregeling, dan heeft dat geen gevolgen voor de ander. De andere debiteur blijft hoofdelijk aansprakelijk voor de restvordering.

Voorbeeld:

A. en B. zijn hoofdelijke aansprakelijk voor een schuld van € 20.000,00.

A. heeft 5 jaar lang betaald, in totaal € 6.000,00 A komt (om wat voor reden dan ook) in aanmerking voor kwijtschelding. B. is verantwoordelijk voor het restant ad. € 14.000,00 B. heeft een regresrecht op A. (art. 6:14 BW) tot een bedrag van € 4.000,00.

28. Gedeeltelijk kwijtschelding bij schuldregeling

Wanneer een vordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om deze vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden. In dit artikel worden de voorwaarden aangegeven waaronder een vordering wordt kwijtgescholden als er sprake is van een schuldregeling. Fraudeschulden komen slechts in aanmerking voor kwijtschelding, indien ten minste de helft van de openstaande vordering wordt voldaan via de schuldregeling. Het restant kan vervolgens worden kwijtgescholden.

29. Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

In artikel 27 is bepaald dat het college kan besluiten tot kwijtschelding van teruggevorderde bijstand, uitkering of inkomensvoorziening als er aan een aantal voorwaarden is voldaan. Wanneer achteraf blijkt dat er binnen 12 maanden geen schuldregeling tot stand is gekomen, of wanneer de belanghebbende de overeengekomen schuldsaneringsregeling niet correct nakomt of wanneer blijkt dat het besluit op basis van onjuiste of onvolledige gegevens is genomen, wordt het besluit ingetrokken of gewijzigd.

30. Gedeeltelijke kwijtschelding van leenbijstand

Eerste lid:

Indien op een verstrekte leenbijstand gedurende 3 jaar is afgelost, wordt het restant kwijtgescholden. Drie jaar aflossen is niet alleen drie jaar aaneengesloten, maar betreft ook het voldoen van 36 maandtermijnen in een afwijkende periode. Als de drie jaartermijn (nog) niet is voldaan, mag het achterstallige bedrag ook ineens worden betaald. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente (en eventueel invorderingskosten), omdat de debiteur niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Om te voorkomen dat een vordering eindeloos in de administratie blijft staan (terwijl naar verwachting geen invorderingsmogelijkheden zullen ontstaan) is in het eerste lid onder c. opgenomen dat een vordering kwijtgescholden wordt, indien gedurende drie jaar geen mogelijkheden tot invordering zijn geweest en die ook niet zullen voordoen.

Tweede lid:

Vrijstelling van aflossing telt ook mee voor het bepalen van de drie jaar termijn. Dit wordt in een beslissing vastgelegd. Er is geen sprake van vrijstelling, indien de debiteur niet meewerkt, of indien als gevolg van beslag door derde geen mogelijkheden zijn voor inning.

31. Gedeeltelijke kwijtschelding van fraudeschulden

Eerste lid:

Gelet op de aard van een fraudeschuld, vindt kwijtschelding pas plaats indien gedurende 10 jaar is afgelost. Het restant wordt vervolgens kwijtgescholden. Tien jaar aflossen is niet alleen tien jaar aaneengesloten, maar betreft ook het voldoen van 120 maandtermijnen in een afwijkende periode. Als de tien jaartermijn (nog) niet is voldaan, dan mag het achterstallige bedrag ook ineens worden betaald. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente (en eventueel invorderingskosten), omdat de debiteur niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Afhankelijke van de hoogte van de fraudeschuld, is de termijn bedoeld in het eerste lid 15 of 20 jaar.

Vierde lid:

Uitstel van aflossing telt ook mee voor het bepalen van de tien jaar termijn. Dit wordt in een beslissing vastgelegd. Er is geen sprake van vrijstelling, indien de debiteur niet meewerkt, of indien als gevolg van beslag door derde geen mogelijkheden zijn voor inning.

Zesde lid:

Om te voorkomen dat "misdaad loont", wordt bij recidive van fraude niet tot kwijtschelding overgegaan.

32. Gedeeltelijke kwijtschelding van overige (bijstands)vorderingen

Eerste lid:

Voor overige (bijstands)vorderingen (niet vallend onder de beleidsregels 28, 30, of 31) geldt een 5 jaar termijn. Indien op een verstrekte bijstand gedurende 5 jaar is afgelost, wordt het restant kwijtgescholden. Vijf jaar aflossen is niet alleen vijf jaar aaneengesloten, maar betreft ook het voldoen van 60 maandtermijnen in een afwijkende periode. Als de vijf jaartermijn (nog) niet is voldaan, dan mag het achterstallige bedrag ook ineens worden betaald. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente (en eventueel invorderingskosten), omdat de debiteur niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan.Verder is in c de mogelijkheid opgenomen van kwijtschelding wanneer de vordering ineens wordt afgelost met tenminste 50% van de restsom vermeerderd met de invorderingskosten en de wettelijke rente. Het verzoek wordt op debiteurenniveau afgedaan: de helft van het totale vorderingenpak¬ket zal ineens moeten worden voldaan.

Tweede lid:

Uitstel van aflossing telt ook mee voor het bepalen van de vijf jaar termijn. Dit wordt in een beslissing vastgelegd. Er is geen sprake van vrijstelling, indien de debiteur niet meewerkt, of indien als gevolg van beslag door derde geen mogelijkheden zijn voor inning.

Hoofdstuk 2: Beleidsregels verhaal

§ 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Vanaf de inwerkingtreding van de WWB is verhaal geen verplichting meer voor het college maar een discretionaire bevoegdheid. Hieruit volgt dat het college de beleidsruimte heeft om zelf eigen afwegingen te maken over de wijze waarop zij hieraan invulling wil geven.

Verhaal van kosten van de inkomensvoorziening in het kader van de WIJ is ook mogelijk. Dit is bepaald in artikel 57 van de WIJ. Op verhaal van kosten van de inkomensvoorziening is paragraaf 6.5 van de Wet werk en bijstand van overeenkomstige toepassing.

Bij verhaal van bijstand gaat het om het terugkrijgen van de kosten van bijstand van een andere persoon dan de uitkeringsgerechtigde, bijvoorbeeld in verband met: de onderhoudsplicht, verhaal op nalatenschappen en verhaal in verband met schenkingen. In artikel 61 e.v. van de WWB zijn de bepalingen met betrekking tot verhaal op derden geregeld.

In deze regeling zijn de verhaalsbevoegdheden van het college, die voortvloeien uit de wet nader uitgewerkt. De dwingendrechtelijke bepalingen zijn niet opgenomen in de regeling. Hiervoor wordt verwezen naar artikel 61 e.v. van de WWB.

33. Bevoegdheid tot verhaal

Het college heeft ervoor gekozen om gebruik te maken van haar bevoegdheid tot verhaal als aangegeven in artikel 61 e.v. van de WWB.

34. Afzien van verhaal

Uit het voorgaande artikel kan worden afgeleid dat er niet wordt verhaald wanneer het gaat om onderhoudsplicht voor ex-echtgenoten en minderjarige kinderen. Daarnaast wordt ook afgezien van verhaal wanneer de verhaalsbijdrage lager is dan € 50,00 per maand, of € 600,00 per jaar.

Voorts kan de gemeente geheel of gedeeltelijk van verhaal afzien indien daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

In het algemeen kan er sprake zijn van dringende redenen indien bepaalde feiten ertoe nopen om af te zien van verhaal ter bescherming van lijf en geest van de belanghebbende. Uit de aard van de zaak kan een dringende reden nimmer financieel van aard zijn: indien de onderhoudsplichtige niet in staat is om bij te dragen in de bijstandskosten, is verhaal (tijdelijk) wegens het ontbreken van draagkracht niet mogelijk.

35. Ingangsdatum verhaalsbijdrage

In het kader van de rechtszekerheid is bepaald om de (mogelijke) ingangsdatum van de verhaalsbijdrage te bepalen op de eerste van de maand volgend op de datum van eerste aanschrijving van belanghebbende. Let wel: indien de belanghebbende niet overgaat tot betalen en de gemeente een verhaalsprocedure start bij de rechtbank, dan zal de rechtbank de ingangsdatum van verhaal anders vaststellen indien het tijdvak groot is tussen de door de gemeente vastgestelde ingangsdatum van verhaal en het aanhangig maken van de procedure.

5. (her-) onderzoek naar draagkracht

Verhaalsonderzoeken zijn intensief en blijken in de praktijk slechts in beperkte mate te leiden tot gewijzigde vaststelling van een verhaalsbijdrage. Om die reden is in dit artikel het uitgangspunt neergelegd dat een verhaalsonderzoek eenmaal per 36 maanden plaatsvindt. Deze onderzoeksfrequentie in combinatie met de criteria zoals neergelegd in tweede lid, moeten er toe leiden dat de belasting van de medewerker terugvordering en verhaal op dit terrein wordt verminderd (efficiency en effectiviteit).

37. Invordering van verhaalsbijdragen

Wanneer er geen uitvoerbare rechterlijke uitspraak is in de zin van artikel 62b WWB en de persoon op wie verhaal wordt gezocht, niet uit eigen beweging bereid is de vastgestelde verhaalsbijdrage aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluit het college tot verhaal in rechte. De bevoegdheid hiertoe is geregeld in artikel 62g, tweede lid van de WWB. Hiertoe wordt een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank (artikel 62h WWB). Op de indiening en behandeling van het verzoekschrift, alsmede op de procedure in hoger beroep, zijn de artikelen 799, tweede lid, en 801 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing (artikel 62h lid 2 WWB). De gemeente kan in een verhaalsprocedure in rechte optreden zonder procureur (artikel 62h lid 3 WWB). Voor de behandeling van verzoekschriften met betrekking tot verhaal in rechte en verzoeken tot wijziging van een rechterlijke verhaalsuitspraak, is de rechtbank bevoegd.

Vanaf het moment van het verkrijgen van een executoriale titel is er geen reden om verhaalsvorderingen anders te bezien dan vorderingen die voortkomen uit terugvordering. Om die reden zijn op grond van het eerste lid van dit artikel de invorderingsbepalingen terugvordering dan ook van toepassing op (afdwingbare) verhaalsvorderingen, met uitzondering van artikel 22. Artikel 22 regelt de invordering bij dwangbevel. Echter is dit niet altijd van toepassing op verhaal. Ook de kwijtscheldingsbepaling van artikel 32 van toepassing verklaard.

Op het moment dat de gemeente een verhaalsbesluit heeft genomen en belanghebbende betaalt niet, dan is een uitspraak van de rechter nodig, tenzij het gaat om een verhaalsbesluit ingevolge artikel 62b van de WWB. De uitspraak van de rechter levert een executoriale titel op. Dit betekent dat het college over kan gaan tot beslaglegging, nadat de betalingsplichtige aangemaand en in gebreke gesteld is.

Gaat het om een verhaalsbesluit ingevolge artikel 62b van de WWB, dan moet het college bij dwangbevel invorderen.

Het dwangbevel levert een executoriale titel op die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden tenuitvoergelegd. Dit betekent dat normaliter de tenuitvoerlegging begint met een bevel tot betaling aan de debiteur door de gerechtsdeurwaarder. Dat bevel houdt dan in dat het bedrag dat in de dwangsom is vermeld binnen 7 dagen moet zijn betaald. Het bevel tot betaling wordt in de regel ook tegelijk gedaan met de betekening van het dwangbevel. Als niet binnen die 7 dagen is betaald, dan wordt de tenuitvoerlegging van het dwangbevel voortgezet en kan bijvoorbeeld over worden gegaan tot het leggen van beslag. Zie hiervoor artikel 23.

Op grond van het Besluit buitengerechtelijke kosten kunnen buitengerechtelijke kosten in rekening worden gebracht voor zover zij redelijk zijn. De buitengerechtelijke kosten bedragen ten hoogste 15% van de vordering. Gemeente Barneveld heeft gekozen om de kosten van dwangbevel vast te stellen op 10% van de vordering met een minimum van € 25,- en een maximum van € 450,-.

Hoofdstuk 3: Overige bepalingen

38. Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen, waarin deze beleidsregels niet voorzien, kan worden afgeweken. Er moet dan wel sprake zijn van bijzondere situaties die zich in de individuele omstandigheden voordoen.

39. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.