Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen.
Artikel 2.1. Keuzevrijheid
- 1.
Bij verlening van een individuele voorziening biedt het college, met inachtneming van het bepaalde in deze verordening, de keuze tussen verstrekking in natura en verstrekking als persoonsgebonden budget.
- 2.
Het college kan, in afwijking op het vorige lid, besluiten een individuele woonvoorziening genoemd in artikel 4.3 als financiële tegemoetkoming te verlenen.
Artikel 2.2. Voorziening in natura
Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst WMO, de huurovereenkomst WMO of de dienstverleningsovereenkomst WMO gemeente Dantumadiel van toepassing.
Artikel 2.3. Financiële tegemoetkoming
Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden in de beschikking opgenomen.
Artikel 2.4. Persoonsgebonden budget
- 1.
Een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen.
- 2.
De omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten.
- 3.
In hoofdstuk 8 zijn nadere regels opgenomen voor verstrekking van een persoonsgebonden budget.
Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden.
Artikel 3.1. Vormen van hulp bij het huishouden
De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:
- a.
een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;
- b.
hulp bij het huishouden in natura;
- c.
een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden;
Artikel 3.2. Primaat van de algemene hulp bij het huishouden
- 1.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 3.1. onder a vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien:
- a.
aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, of
- b.
problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg,
- het
zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.
- 2.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 3.1. onder b en c vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht als:
- a.
de in het eerste lid genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt of
- b.
Artikel 3.3. Gebruikelijke zorg
In afwijking van het gestelde in artikel 3.2 komt een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de wet niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.
Artikel 3.4. Omvang van de hulp bij het huishouden
De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren per week.
Artikel 3.5. Hulp bij het huishouden in natura
- 1.
Hulp in het huishouden in natura, zoals bedoeld in artikel 3.1 onder b, wordt verleend door daartoe door het college geselecteerde, gecontracteerde aanbieders
- 2.
De belanghebbende is gerechtigd een keuze te maken uit de aanbieders bedoeld in het vorige lid.
Artikel 3.6. Het persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden
De vaststelling van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, bedoeld in artikel 3.1 sub c, vindt als volgt plaats:
- a.
Bij inschakeling door de budgethouder van een particuliere hulp wordt er een bedrag per uur beschikbaar gesteld dat overeen komt met 80% van het hoogste van toepassing zijnde uurtarief van de aanbieders bedoeld in artikel 3.5 lid 1, danwel op een hoger bedrag ter hoogte van de kosten van het minimumuurloon.
- b.
Bij inschakeling door de budgethouder van een hulp via een thuiszorgorganisatie wordt er een bedrag per uur beschikbaar gesteld dat gelijk is aan het gemiddelde uurtarief van de aanbieders bedoeld in artikel 3.5 lid 1.
Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen.
Artikel 4.1. Vormen van woonvoorzieningen
De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:
- a.
een algemene woonvoorziening;
- b.
een woonvoorziening in natura;
- c.
een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;
- d.
een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.
Artikel 4.2. Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen
- 1.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 4.1., onder a vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.
- 2.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 4.1., onder b, c en d vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.
Artikel 4.3. Soorten individuele woonvoorzieningen
De in artikel 4.1. onder b, c en d genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:
- a.
een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;
- b.
een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;
- c.
een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;
- d.
Artikel 4.4. Primaat van de verhuizing
- 1.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.3. onder a in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren.
- 2.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.3. onder b en c in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.
- 3.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.3., onder d. in aanmerking worden gebracht wanneer er sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.
Artikel 4.5. Uitsluitingen
- 1.
Geen woonvoorzieningen worden getroffen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en onzelfstandige woonruimten (kamerverhuur).
- 2.
Geen woonvoorzieningen worden getroffen aan specifiek op gehandicapten of ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.
Artikel 4.6. Hoofdverblijf
- 1.
Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.
- 2.
In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.
- 3.
De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.
- 4.
De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte tot het maximumbedrag van € 1.500,-.
- 5.
Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.
Artikel 4.7 Beperkingen
De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:
- a.
De noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was.
- b.
De aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college.
- c.
Deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen.
- d.
De woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak.
- e.
De aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruime die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.
Artikel 4.8 Forfaitaire bijdrage voor verhuis- en herinrichtingskosten
Het hoogte van de tegemoetkoming bedoeld in artikel 4.3. onder a van de verordening bedraagt € 4.500,-.
Artikel 4.9 Financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen
- 1.
Bij de volgende woonvoorzieningen wordt een woonvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming verleend:
- a.
- b.
onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening;
- c.
- d.
- e.
andere woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard.
- 2.
De in het vorige lid bij a., b. en e. genoemde voorzieningen worden bij voorkeur in samenspraak met de belanghebbende in natura verstrekt als daarmee hergebruik van voorzieningen kan worden bevorderd.
Artikel 4.10 Vaststelling bedrag financiële tegemoetkoming woningaanpassing
- 1.
De hoogte van een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing wordt vastgesteld aan de hand van een door het college goedgekeurde offerte en het berekende eigen aandeel bedoeld in artikel 9.1., lid 3.
- 2.
Bij de vaststelling van een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing kunnen de volgende kosten worden meegenomen:
- a.
De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;
- b.
De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;
- c.
Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.
- d.
De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;
- e.
De leges voorzover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;
- f.
De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;
- g.
Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;
- h.
De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen de oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, volgens de tabel in artikel 4.12.;
- i.
De door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;
- j.
De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;
- k.
De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;
- l.
Administratiekosten van de verhuurder als daarover schriftelijk afspraken zijn gemaakt.
- m.
Herstel van bestaande bouw.
- 3.
Een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing wordt slechts verleend indien in financiering van het niet door subsidie gedekte deel van de voorziening is voorzien.
Artikel 4.11. Aantal m2 waarvoor een financiële tegemoetkoming kan worden gegeven
Vertrek: | A | B |
---|
| Ingeval van aanbouw van een vertrek | Ingeval van uitbreiding van een vertrek |
| | |
woonkamer | 30 | 6 |
keuken | 10 | 4 |
eenpersoons slaapkamer | 10 | 4 |
tweepersoonsslaapkamer | 18 | 4 |
toiletruimte | 2 | 1 |
ruimte voor wastafel in natte cel | 2 | 1 |
doucheruimte in natte cel | 3 | 2 |
entree/ gang / hal | 5 | 2 |
berging | 6 | 4 |
| | |
Artikel 4.12. Hoogte tegemoetkoming voor kosten van onderhoud, keuring en reparatie
De hoogte van een tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 4.9. lid 1 onder b. wordt afgestemd op de daarvoor gebruikelijke kosten.
Artikel 4.13. Hoogte tegemoetkoming voor kosten van tijdelijke huisvesting
De hoogte van een financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.9. lid 1 onder c bedraagt:
- a.
de noodzakelijke kosten met een maximum van € 615,00 per maand, gedurende maximaal 6 maanden, als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte; voor het betrekken van een niet zelfstandige woonruimte geldt een maximum van € 307,50.
- b.
bij het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte bedoeld in het eerste lid, wordt over de eerste maand geen tegemoetkoming verleend.
Artikel 4.14. Hoogte tegemoetkoming en termijn bij huurderving
- 1.
De hoogte van een financiële tegemoetkoming in de kosten van een voorziening als bedoeld in artikel 4.9. lid 1 onder d. bedraagt de werkelijke huur van de woonruimte (exclusief het verbruik van gas, water en elektra) die aan de laatste bewoner in rekening is gebracht, vermeerderd met de jaarlijkse huuraanpassing per 1 juli, indien deze datum valt in de periode van leegstand.
- 2.
De termijn waarover de financiële tegemoetkoming als bedoeld in het vorige lid kan worden verleend gaat in na één maand van leegstand. De termijn beslaat maximaal zes maanden.
Artikel 4.15. Hoogte tegemoetkoming voor kosten andere woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard)
- 1.
De hoogte van een financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening van niet-bouwkundige of woontechnische aard als bedoeld in artikel 4.9. lid 1 onder e. wordt vastgesteld aan de hand van een door het college goedgekeurde offerte en het berekende eigen aandeel bedoeld in artikel 9.1.
- 2.
Wanneer de tegemoetkoming bedoeld in het vorige lid verband houdt met woningsanering of de aanschaf van rolstoelvast tapijt, dan worden als subsidiabele kosten aangemerkt de werkelijke kosten tot een maximum bedrag dat afhankelijk is van de hieronder genoemde prijzen en de ouderdom van het te vervangen goed.
| Prijzen |
---|
Vloerbedekking | € 25,-- m² |
Gordijnen | € 20,-- per strekkende meter |
| |
| |
---|
Ouderdom van het te vervangen goed | Maximaal subsidiabel bedrag per m² |
jonger dan twee jaar | 100% van bovengenoemde prijs |
van twee tot vier jaar | 75% van bovengenoemde prijs |
van vier tot zes jaar | 50% van bovengenoemde prijs |
van zes tot acht jaar | 25% van bovengenoemde prijs |
vanaf acht jaar | 0% van bovengenoemde prijs |
| |
Artikel 4.16 Terugbetaling bij verkoop
- 1.
De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening of een verordening in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten, een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar deze waardestijging of een deel ervan aan het college uit te keren.
- 2.
De eigenaar-bewoner dient een verkoop als bedoeld in het eerste lid onverwijld aan het college te melden
- 3.
Bij toepassing van het eerste lid wordt uitgegaan van een afschrijving voor woonvoorzieningen van 10% gedurende 10 jaar.
Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.
Artikel 5.1. Vormen van vervoersvoorzieningen
De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:
- a.
- b.
een collectieve vervoersvoorziening;
- c.
een vervoersvoorziening in natura;
- d.
een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.
Artikel 5.2. Het recht op een algemene voorziening
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 5.1. onder a vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek
- a.
het gebruik van het openbaar vervoer of
- b.
het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.
Artikel 5.3. Het primaat van het collectief vervoer
- 1.
Een persoon die op grond van het bepaalde in artikel 5.2 voor een algemene voorziening in aanmerking kan worden gebracht, kan voor de in artikel 5.1. onder b vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt.
- 2.
Een persoon die op grond van het bepaalde in artikel 5.2 voor een algemene voorziening in aanmerking kan worden gebracht, kan voor de in artikel 5.1. onder c en d vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer:
- a.
een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt, dan wel
- b.
aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 5.1. onder b onmogelijk maken.
Artikel 5.4. Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen
Het bezit van een personenauto wordt algemeen gebruikelijk geacht voor een belanghebbende indien diens inkomen meer bedraagt dan 1,25 maal het norminkomen.
Artikel 5.5. Omvang in gebied en in kilometers
- 1.
Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.
- 2.
De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen mogelijk maken.
Artikel 5.6. Hoogte van een persoongebonden budget voor het gebruik van een eigen auto, taxi of rolstoeltaxi
- 1.
De hoogte van het persoonsgebonden budget voor het gebruik van een eigen auto bedraagt € 285,-- per jaar, wanneer de belanghebbende medisch gezien in staat is gebruik te maken van de collectieve vervoersvoorziening.
- 2.
De hoogte van het persoonsgebonden budget voor het gebruik van een eigen auto bedraagt € 600,-- per jaar, wanneer de belanghebbende medisch gezien niet in staat is gebruik te maken van de collectieve vervoersvoorziening.
- 3.
De hoogte van het persoonsgebonden budget voor het gebruik van een taxi bedraagt € 2.775,-- per jaar.
- 4.
De hoogte van het persoonsgebonden budget voor het gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 3.330,-- per jaar.
Artikel 5.7. Hoogte van een persoongebonden budget voor aanpassing van een eigen auto
- 1.
De hoogte van het persoonsgebonden budget voor het aanpassen van een eigen auto wordt vastgesteld aan de hand van een door het college goedgekeurde offerte.
- 2.
De kosten van een aanpassing bedoeld in het eerste lid die meer bedragen dan €15.000,- worden niet gecompenseerd tenzij deze weigering, gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen, zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.
Artikel 5.8. Het persoonsgebonden budget voor een andere vervoersvoorziening
Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen anders dan in de artikelen 5.6. en 5.7. genoemd, wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie zoals dat door het college aan een leverancier wordt betaald.
Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning.
Artikel 6.1. Vormen van rolstoelvoorzieningen
De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning, dan wel voor sportbeoefening te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:
- a.
een rolstoelvoorziening in natura;
- b.
een persoonsgebonden budget, te besteden aan een rolstoelvoorziening,
- c.
een persoonsgebonden budget, te besteden aan een sportrolstoel.
Artikel 6.2. Incidenteel en dagelijks rolstoelgebruik en sportrolstoel
- 1.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 6.1. onder a en b vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek incidenteel of dagelijks zittend verplaatsen in of om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.
- 2.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 6.1. onder c vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het sporten zonder sportrolstoel onmogelijk maken.
Artikel 6.3. Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners
In uitzondering op het gestelde in artikel 6.2 lid 1 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.
Artikel 6.4. Het persoonsgebonden budget voor een rolstoelvoorziening
Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel bedoeld in artikel 6.1. onder b wordt vastgesteld aan de hand van de goedkoopst-adequate aanschafprijs inclusief onderhoud en reparatie zoals die door het college aan de leverancier wordt betaald.
Artikel 6.5. Een forfaitaire bijdrage voor een sportrolstoel
- 1.
Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel bedoeld in artikel 6.1. onder c betreft een forfaitaire bedrage, bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.
- 2.
De hoogte van het bedrag bedoeld in het vorige lid bedraagt € 2.452,--
Hoofdstuk 7, het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten
Artikel 7.1. Gebruik aanvraagformulier
Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.
Artikel 7.2. Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
De aanvraag wordt ingediend bij het Wmo Loket, in welk loket zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de wet alsook aanvragen zorg inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kunnen worden ingediend
Artikel 7.3. Inlichtingen, onderzoek, advies
- 1.
Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:
- a.
op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;
- b.
op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.
- 2.
Het college vraagt een door hen daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien:
- a.
de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;
- b.
het college dat overigens gewenst vindt.
- 3.
Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
- 4.
Bij de advisering zoals bedoeld in het tweede lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.
Artikel 7.4. Samenhangende afstemming
- 1.
Om de verlening van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager, wordt bij de beoordeling bedoeld in artikel 7.3. lid 1 van de verordening aandacht besteed aan:
- a.
de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;
- b.
de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;
- c.
de woning en de woonomgeving van de aanvrager;
- d.
het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;
- e.
de sociale omstandigheden van de aanvrager.
- 2.
Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college aangesloten bij bevindingen naar aanleiding van het bepaalde in het vorige lid.
Artikel 7.5. Wijzigingen in de situatie
Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.
Artikel 7.6. Intrekking van een voorziening
- 1.
Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:
- a.
niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;
- b.
op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.
- 2.
Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het doel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
Artikel 7.7. Terugvordering
- 1.
Ingeval een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.
- 2.
In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens
Hoofdstuk 8. Nadere regels over het persoonsgebonden budget.
Artikel 8.1. Regels rond verstrekking
- 1.
Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.
- 2.
Voor algemene voorzieningen en voor financiële tegemoetkomingen wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt.
- 3.
Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:
- a.
op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;
- b.
de gevraagde voorziening reeds eerder in natura of in vorm van een persoonsgebonden budget is verstrekt en de technische levensduur daarvan nog niet is verstreken.
- 4.
Bij de beschikking wordt een program van eisen verstrekt waarin is aangegeven aan welke voorwaarden de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening minimaal dient te voldoen.
- 5.
Het persoonsgebonden budget wordt ter beschikking gesteld door storting vooraf op de rekening van de aanvrager, nadat de aanvrager aannemelijk heeft gemaakt dat de te verwerven voorziening voldoet aan het program van eisen als bedoeld in het vorige lid.
- 6.
Het persoonsgebonden budget wordt ineens of in termijnen uitgekeerd;
- a.
Periodieke kosten van diensten of voorzieningen worden in het algemeen in maandelijkse termijnen uitgekeerd.
- b.
Het bedrag voor onderhoud en reparatie van een hulpmiddel wordt in jaarlijkse termijnen uitbetaald.
- c.
Het persoonsgebonden budget voor aanschaf van een hulpmiddel wordt ineens uitbetaald.
- 7.
Bij beschikking wordt aangegeven de omvang van het persoonsgebonden budget en voor welke periode of gebruiksduur het persoonsgebonden budget is bedoeld.
- 8.
Na afloop van de gebruiksduur wordt pas dan een nieuw persoonsgebonden budget dan wel hulpmiddel verstrekt als de technische levensduur van het hulpmiddel is verstreken.
- 9.
Bij gebruikmaking van het hulpmiddel langer dan de gebruiksduur, blijft het college een persoonsgebonden budget voor onderhoud en reparatie en eventueel verzekering verstrekken. De rechthebbende is verplicht in dat geval het onderhouds- en servicecontract, en ingeval van een elektrische rolstoel of een scootmobiel, de verzekering te verlengen.
Artikel 8.2 Regels rond besteding en verantwoording
- 1.
De rechthebbende dient met het persoonsgebonden budget minimaal een hulpmiddel of dienst aan te schaffen welke als adequaat kan worden beschouwd.
- 2.
De verantwoording van het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp door de budgethouder vindt periodiek plaats via een verantwoordingsformulier.
- 3.
De verantwoording van het persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen door de budgethouder vindt plaats door binnen 6 maanden na datum van de toekenningsbeschikking een kopie van het aanschafbewijs of huurbewijs te overleggen. Tevens dient jaarlijks een opgave gedaan te worden van het onderhoud.
- 4.
Voor een persoonsgebonden budget voor het gebruik van een eigen auto, bedoeld in artikel 5.6. lid 1 en 2, hoeft geen verantwoording te worden afgelegd.
- 5.
Van een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp hoeft een bedrag van € 150,00 per jaar niet verantwoord te worden.
- 6.
Een gedeelte van maximaal 10% van het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp kan door de budgethouder worden besteed in het jaar volgend op het jaar waarop dat budget betrekking had.
Artikel 8.3. Regels rond beëindiging
Een persoonsgebonden budget wordt in ieder geval in de volgende situaties beëindigd:
- a.
permanente opname van de budgethouder in een AWBZ-instelling, tenzij het een persoonsgebonden budget voor vervoer of een rolstoel betreft;
- b.
opname van twee maanden of langer van de budgethouder in een AWBZ-instelling of ziekenhuis, tenzij het een persoonsgebonden budget voor vervoer of een rolstoel betreft;
- c.
indien de budgethouder zich niet houdt aan de verplichtingen van gebruik, verantwoording en administratie van het persoonsgebonden budget;
- d.
bij overlijden van de budgethouder;
- e.
wanneer de budgethouder de voortzetting van de voorziening wil omzetten in een verstrekking in natura;
- f.
bij verhuizing van de budgethouder naar een plaats buiten de gemeente.
Hoofdstuk 9. Eigen bijdrage en eigen aandeel
Artikel 9.1. Omvang van een eigen bijdrage en een eigen aandeel
- 1.
Bij het verstrekken van een voorziening op grond van deze verordening is de belanghebbende ouder dan 18 jaar een eigen bijdrage dan wel een eigen aandeel in de kosten verschuldigd.
- 2.
In afwijking van het vorige lid geldt dat:
- a.
geen eigen bijdrage of eigen betaling is verschuldigd voor een algemene voorziening bedoeld in artikel 1 onder i.;
- b.
geen eigen bijdrage is verschuldigd voor een collectieve vervoersvoorziening;
- c.
geen eigen bijdrage is verschuldigd voor een rolstoel;
- d.
geen eigen bijdrage of eigen aandeel is verschuldigd bij verlening van een forfaitaire bijdrage;
- e.
geen eigen bijdrage of eigen aandeel is verschuldigd in de kosten van een woningaanpassing als bedoeld in artikel 4.9. lid 1 onder a. en e., als de kosten van die voorziening minder bedragen dan € 1.500,-
- f.
geen eigen bijdrage of eigen aandeel is verschuldigd in kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.9. lid 1 onder b., c. en d.;
- g.
geen eigen bijdrage of eigen aandeel is verschuldigd in kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.9. lid 1 onder e, als die voorziening een tillift betreft;
- h.
geen eigen bijdrage is verschuldigd in de kosten van vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 5.6.
- 3.
Het verschuldigde bedrag, bedoeld in het eerste lid, bedraagt het bedrag genoemd als maximum in artikel 4.1 van de AMvB
- 4.
In afwijking van het bepaalde in lid 3 bedraagt de eigen bijdrage voor een vervoersvoorziening bedoeld in artikel 5.8
- a.
bij verstrekking in natura: € 5,-- per vier weken;
- b.
bij verstrekking in de vorm van een persoongeboden budget: € 5,-- per vier weken gedurende de gebruiksduur van dat middel.
- 5.
In afwijking van het bepaalde in lid 3 bedraagt de eigen bijdrage voor een woonvoorziening bedoeld in artikel 4.9. lid 2. € 10, - per vier weken.
- 6.
De eigen bijdrage overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.
Artikel 9.2. Maximaal negenendertig perioden van vier weken
- 1.
Indien een voorziening bestaat uit een roerende zaak die in eigendom wordt verstrekt, dan wordt gedurende een periode van maximaal 39 maal vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht
- 2.
Indien een voorziening een bouwkundige of woontechnische aanpassing betreft, dan wordt gedurende een periode van maximaal 39 maal vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht of, bij de vaststelling van de hoogte van een financiële tegemoetkoming, gedurende die periode een eigen betaling in mindering dan wel in rekening gebracht.
Hoofdstuk 10. Slotbepalingen
Artikel 10.1. Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 10.2. Indexering
Het college kan de op grond van deze verordening geldende bedragen jaarlijks per 1 januari verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de index volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Artikel 10.3. Nadere regels
Het college is bevoegd, in aansluiting op deze verordening, nadere regels te stellen.
Artikel 10.4 Evaluatie
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt periodiek geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast.
Artikel 10.5 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele voorzieningen Wmo gemeente Dantumadiel 2009.
Artikel 10.6 Inwerkingtreding
- 1.
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2007 gemeente Dantumadiel en het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Dantumadiel.
- 2.
Hoofdstuk 9 is vanaf 1 januari 2011 van toepassing op voorzieningen die vóór 1 januari 2007 op grond van de Wet voorziening gehandicapten en de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Dantumadiel zijn toegekend of verleend.