Organisatie | Meerssen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 Gemeente Meerssen en Artikelsgewijze toelichting |
Citeertitel | Besluit nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 Gemeente Meerssen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2010 | 01-01-2012 | nieuwe regeling | 17-12-2009 De Geulbode, 23 december 2009 | 2009/10091 |
Voor u ligt het Besluit nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 Gemeente Meerssen (hierna: Besluit). In voorliggend Besluit zijn alle bedragen bij elkaar gebracht, die op basis van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 gemeente Meerssen (hierna: Verordening) moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn de artikelen waarvoor de Verordening een delegatiebepaling voor het college bevat, in dit Besluit ingevuld.
Het voordeel van het Besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt) of van beleidsregels, niet de Verordening gewijzigd moet worden. Hierdoor wordt voorkomen dat deze wijzigingen in de Raad besproken en opnieuw vastgesteld moeten worden. Bijstelling van het Besluit door het college kan aanzienlijk sneller plaatsvinden. (Dit besluit is door de Raad vastgesteld, vanwege ingrijpende wets- en beleidswijzigingen.)
Dit Besluit is tot stand gekomen in overleg met de Wmo platform.
Het Besluit is ter advisering aangeboden aan de raadscommissie Breed Welzijn van 26 november 2009 en vastgesteld door het college van B & W op 10 november 2009 en vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de Gemeente Meerssen op 17 december 2009.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In dit Besluit wordt verstaan onder:
een bij de verlening van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget voor rekening van de rechthebbende komende financiële bijdrage, waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning en het Besluit nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 Gemeente Meerssen van toepassing zijn;
een bij de verlening van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de rechthebbende komend aandeel in de kosten, waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning en het Besluit nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 Gemeente Meerssen van toepassing zijn;
de gebruteerde normen, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand, omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar, waarbij deze normen voor een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande of een alleenstaande ouder is, en die niet in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 25 lid 2 WWB, en de normen van een alleenstaande of een alleenstaande ouder, of gehuwde, die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de bedragen, genoemd in artikel 23 lid 2 WWB;
→ Alle begrippen die in dit Besluit worden gebruikt en welke niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet, de Verordening of de Algemene wet bestuursrecht.
→ Alle bedragen die in dit Besluit genoemd worden zijn netto bedragen, inclusief Btw, tenzij anders is vermeld.
Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over de te verstrekken voorzieningen
Artikel 2.2 Regels rond verstrekking en verantwoording
De verstrekking van een persoongebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor een individuele voorziening wordt na toekenning op basis van bevoorschotting in één keer uitgekeerd, behoudens het gestelde in artikel 4.3 van dit Besluit ten aanzien van hulp in het huishouden, en behoudens het gestelde in artikel 4.7 van de Verordening ten aanzien van woonvoorzieningen genoemd in artikel 4.2 lid 1 onder b. en g. van de Verordening.
Indien de in lid 6 van dit artikel genoemde bescheiden niet, of niet volledig overlegd kunnen worden, bij gebleken misbruik dan wel aanwending van het persoongebonden budget ten behoeve van andere zaken dan waartoe deze is toegekend, kan het college het reeds verstrekte persoonsgebonden budget geheel of ten dele intrekken en terugvorderen.
Hoofdstuk 3 Eigen bijdragen, eigen aandeel, besparingsbedrag en inkomensgrenzen
Artikel 3.1 Maximaal verschuldigde eigen bijdragen en eigen aandeel bij hulp bij het huishouden en woonvoorzieningen
1. Het maximum van de verschuldigde eigen bijdrage en eigen aandeel, zoals bedoeld in artikel 2.5 van de Verordening, die door personen aan wie een voorziening is verleend zoals bedoeld in artikel 3.1 lid 1, artikel 4.2 lid 1 onder b., c. g. en artikel 4.5 van de Verordening, bedraagt:
voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar € [max. bedrag landelijk besluit maatschappelijke ondersteuning] per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € [max. bedrag landelijk besluit maatschappelijke ondersteuning] het bedrag van € [max. bedrag landelijk besluit maatschappelijke ondersteuning] wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € [max. bedrag landelijk besluit maatschappelijke ondersteuning];
Voor de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder € [max. bedrag landelijk besluit maatschappelijke ondersteuning] per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan €[max. bedrag landelijk besluit maatschappelijke ondersteuning] het bedrag van €[max. bedrag landelijk besluit maatschappelijke ondersteuning] wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en €[max. bedrag landelijk besluit maatschappelijke ondersteuning];
Voor de gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar €[max. bedrag landelijk besluit maatschappelijke ondersteuning] per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan €[max. bedrag landelijk besluit maatschappelijke ondersteuning] het bedrag van € [max. bedrag landelijk besluit maatschappelijke ondersteuning] wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en €[max. bedrag landelijk besluit maatschappelijke ondersteuning];
Voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn € [max. bedrag landelijk besluit maatschappelijke ondersteuning]per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € [max. bedrag landelijk besluit maatschappelijke ondersteuning]het bedrag van € [max. bedrag landelijk besluit maatschappelijke ondersteuning] wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en €[max. bedrag landelijk besluit maatschappelijke ondersteuning].
Artikel 3.2 Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel bij hulp bij het huishouden, vervoersvoorzieningen, woonvoorzieningen en rolstoelen
Bij verstrekking van een voorziening welke genoemd wordt in artikel 3.1 lid 1 van de Verordening, wordt een eigen bijdrage zoals bedoeld in artikel 2.5 van de Verordening, in rekening gebracht ter hoogte van:
Indien aan de ondersteuningsbehoevende de voorziening ' hulp bij het huishouden' in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, waaronder de arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, dan wordt het verstrekte bruto budget als eigen bijdrage in rekening gebracht, rekening houdend met het bepaalde in artikel 3.1 van dit Besluit.
Bij verstrekking van een voorziening welke genoemd wordt in artikel 4.2 lid 1 onder b., c. g. en artikel 4.5 van de Verordening, wordt een eigen bijdrage dan wel een eigen aandeel zoals bedoeld in artikel 2.5 van de Verordening en rekening houdende met het bepaalde in artikel 3.1 van dit Besluit, in rekening gebracht ter hoogte van 100% van:
Indien de voorziening bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager, gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening kan worden gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming gedurende maximaal die periode een met toepassing van de daarvoor geldende regels in artikel 3.1 lid 1 onder a. t/m d. van dit Besluit berekend bedrag in mindering worden gebracht.
Artikel 3.5 Inkomensgrens vervoersvoorzieningen en overgangsbepaling
Ten aanzien van de ondersteuningsbehoevende die op 31 december 2009 in het bezit is van een uitstaande vervoersvoorziening krachtens de wet dan wel de Verordening zal, niet eerder dan bij technische afschrijving van de uitstaande vervoersvoorziening of bij het indienen van een nieuwe aanvraag, beoordeeld worden of diegene op grond van het bepaalde in lid 1 van dit artikel het recht van deze voorziening vervalt.
Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden
Artikel 4.1 Activiteiten behorende tot hulp bij het huishouden
De door het college ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden te verstrekken voorziening, zoals bepaald in artikel 3.1 van de Verordening, kan bestaan uit de volgende activiteiten:
Activiteiten aan te bieden wanneer naast de werkzaamheden welke beschreven worden in lid 1 onder a. t/m f., tevens gerichte hulp bij de organisatie van het huishouden wordt vereist, zoals:
instructie en voorlichting die direct is verbonden met activiteiten op het gebied van het voeren van een huishouding, bijvoorbeeld stimulering bij het deels zelf uitvoeren van activiteiten. Enige begeleiding kan deel uitmaken van deze prestatie, waaronder noodzakelijke advisering aan informele zorgers van de cliënt;
Artikel 4.2 Vaststelling persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden
1. Het persoongebonden budget ten aanzien van hulp in het huishouden, niet zijnde de financiële vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, wordt vastgesteld per klasse en per niveau, waarbij onderstaande bedragen worden verstrekt welke gerelateerd zijn aan het midden van de bandbreedte van de van toepassing zijnde klasse:
a. Ten aanzien van het gestelde in lid 1 gelden de volgende bruto bedragen per klasse; als het gaat om activiteiten die benoemd zijn in artikel 4.1 lid 1 van dit Besluit:
Bij additionele uren die boven klasse 6 worden toegekend, wordt een uurbedrag van €15,07 gehanteerd. |
b. Ten aanzien van het gestelde in lid 1 gelden de volgende bruto bedragen per klasse; als het gaat om activiteiten die benoemd zijn in artikel 4.1 lid 2 van dit Besluit:
Bij additionele uren die boven klasse 6 worden toegekend, wordt een uurbedrag van €18,82 gehanteerd. |
2. Het persoongebonden budget ten aanzien van hulp in het huishouden, zijnde de financiële vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, wordt vastgesteld per klasse.
Artikel 5.1 Hoogte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget bij woningaanpassingen
Indien toepassing wordt gegeven aan lid 1 van dit artikel, dan kunnen de volgende kosten in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming:
De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking.
De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, alsmede de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, beiden gezamenlijk tot een maximum van 5 procent van de kosten onder a t/m j met een maximumbedrag van € 500,--.
In artikel 4.4 lid c van de Verordening is bepaald dat uitsluiting van een woonvoorziening van toepassing is als het gaat om renovatie. De afschrijvingstermijnen van voorzieningen worden gehanteerd, zoals weergegeven in bijlage II van dit besluit of middels een beoordelings rapportage van een bouwkundige.
Artikel 5.2 Hoogte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget bij woonvoorziening in verband met luchtwegallergieën/CARA
Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4.3 lid 5 van de Verordening, wordt de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen als bedoeld in artikel 4.2 lid 1 onder c. van de Verordening vastgesteld op basis van de maximum normbedragen, zoals weergegeven in bijlage I van dit Besluit.
Artikel 5.6 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie
Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4.2 lid 1 onder d van de Verordening, zal de hoogte van de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget in de kosten van reparatie worden bepaald door de reële gemaakte kosten van reparatie, door het college vastgesteld op basis van een offerte of een factuur.
Artikel 5.9 Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen
Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 6.1 Hoogte financiële tegemoetkoming of persoongebonden budget in de kosten van een vervoersvoorziening
Het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor een vervoersvoorziening genoemd in artikel 5.1 onder c. sub 1, 2, en 3 van de Verordening, wordt vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst-adequate voorziening, indien van toepassing inclusief onderhoud en reparatie, zoals door het college aan een door hem gecontracteerde leverancier zou worden betaald.
Indien het een aanvraag voor een vervoersvoorziening genoemd in artikel 5.1 onder c. sub 1, 2, en 3 van de Verordening betreft, die geen onderdeel uitmaakt van een contract tussen het college en een door haar gecontracteerde leverancier, wordt het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor de vervoersvoorziening vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst-adequate voorziening, indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, vast te stellen door het college op basis van een offerte.
Artikel 6.2 Forfaitaire vergoeding voor het gebruik van een (eigen) auto, een (rolstoel)taxi of een bruikleenauto
Hoofdstuk 7 Verplaatsen in en rond de woning
Het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor een rolstoel wordt vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst-adequate voorziening, indien van toepassing inclusief onderhoud en reparatie, zoals door het college aan een door hem gecontracteerde leverancier zou worden betaald.
Indien het een aanvraag voor een voorziening betreft die geen onderdeel uitmaakt van een contract tussen het college en een door hem gecontracteerde leverancier, wordt het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor een rolstoel vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst-adequate voorziening, indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, te bepalen door het college op basis van een offerte.
Hoofdstuk 8 Advisering en samenhangende afstemming
Artikel 8.3 Samenhangende afstemming
Om de verstrekking van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies op basis van artikel 7.3 van de Verordening, indien van toepassing, aandacht besteed aan:
Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de Gemeente Meerssen, op 17 december 2009.
De voorzitter, De griffier,
Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over de te verstrekken voorzieningen
De systematiek van de Verordening is dat steeds algemene voorzieningen, waaronder collectief vervoer, het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk, waar tegenover staat dat de algemene voorziening een snel te realiseren oplossing biedt en er bij algemene voorzieningen een eenvoudige en lichte toelatingstoets geldt en er bij de verstrekking daarvan vrijwel nooit een eigen bijdrage wordt gevraagd. Voor alle andere voorzieningen geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd, waarbij dan bijzondere regels kunnen gelden.
Als gevolg van afspraken tussen de regering en de Tweede Kamer, gemaakt in de Commissie Vervoer (Evaluatie Wet voorzieningen gehandicapten TK 25 847 nr. 36 van 12 april 2006), kunnen overwegingen van efficiency tot de overwegende bezwaren gerekend worden om de wettelijke keuzevrijheid niet te hoeven aanbieden. Daarbij is nadrukkelijk gewezen op het collectief vervoer. In principe zijn vervoersvoorzieningen individuele voorzieningen in het kader van de Wmo. Maar elke burger een persoonsgebonden budget aanbieden voor vervoersvoorzieningen, ook in situaties waarin tot nu toe voorzien werd door het aanbieden van collectief vervoer, zou er toe kunnen leiden dat het draagvlak onder het collectief vervoer wordt aangetast, waardoor deze voorziening zelfs zou kunnen verdwijnen. Vandaar dat de toegang tot het collectief vervoer enkel in natura zal worden geboden.
Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.
Indien een individuele voorziening wordt toegekend bestaat de mogelijkheid om een eigen bijdrage of een eigen aandeel, een besparingsbedrag in rekening te brengen bij de aanvrager of er kan sprake zijn van een inkomensgrens. In dit lid wordt op deze mogelijke verplichting gewezen.
Op verzoek van de aanvrager kan verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden. De gemeente kan dit verzoek echter weigeren indien er sprake is van 'overwegende bezwaren'. Bij overwegende bezwaren tegen het aanbieden van een persoonsgebonden budget gaat het, zo blijkt uit de toelichting bij het amendement waarop artikel 6 Wmo is gebaseerd, om in de persoon of diens situatie gelegen bezwaren, die dus op individueel niveau dienen te worden gemotiveerd. Een burger kan bijvoorbeeld zijn recht op een persoonsgebonden budget verspelen door aantoonbaar misbruik in het verleden of doordat vast is komen te staan dat hij niet in staat is om een persoonsgebonden budget te beheren en er ook geen anderen (bij voorkeur wettelijke vertegenwoordigers) in zijn omgeving deze taak kunnen overnemen. De gemeente kan in dat geval de ondersteuningsbehoevende de keuze voor een persoonsgebonden budget ontzeggen en de voorziening vervolgens in natura aanbieden. Naast deze redenen kan het ook voorkomen dat bij een aanvrager met een zeer progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen korte tijd de te verstrekken voorziening vervangen zal moeten worden door een andere voorziening. En dat wellicht daarna weer. Het is dan ook de vraag of deze situatie zich wel leent voor een persoonsgebonden budget, omdat al vast staat dat de voorziening maar een beperkte tijd bruikbaar zal blijven. Mocht sprake zijn van dit probleem dan zal allereerst goed overleg met de aanvrager duidelijk moeten maken welke reden de aanvrager heeft voor de wens een persoonsgebonden budget te ontvangen. Wellicht is dat doel ook op een andere manier te bereiken. Levert dit gesprek onvoldoende resultaat op, dan zal afgewogen moeten worden of een gemeente voldoende aan zijn resultaatsverplichting kan voldoen met een voorziening in natura en of er voldoende doorslaggevende argumenten zijn om te kunnen spreken van een “ zwaarwegende reden” geen persoonsgebonden budget te verstrekken. Tijdens de parlementaire behandeling van de Wmo zijn als voorbeelden genoemd: het niet met geld kunnen omgaan, het hebben van een verslavingsprobleem of zwaarwegende efficiency-overwegingen.
Of er andere redenen zijn waarom het toekennen van een persoonsgebonden budget geweigerd kan worden is nog steeds niet helder. In de uitvoering zal duidelijk worden of er ook andere situaties zijn waarin weigering op zijn plaats is. Deze nieuwe situaties zullen later aan deze beleidsregels toegevoegd worden. Omdat het gaat om het inperken van een wettelijk recht op keuzevrijheid, zal de gemeente deze beslissing moeten motiveren in een voldoende onderbouwd en voor beroep vatbaar besluit. Dit lid beschrijft de situaties die als contra-indicatie kunnen worden aangemerkt.
Voorzieningen die in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt en die door de ondersteuningsbehoevende in één keer betaald dienen te worden, worden op basis van bevoorschotting in één keer uitbetaald. Dit geldt echter niet bij 'hulp bij het huishouden' en bij bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen (de woningaanpassingen) en de uitraasruimte.. Bij 'hulp bij het huishouden' wordt in termijnen bevoorschot. Bij woningaanpassingen inclusief de uitraasruimte, wordt uitbetaald indien de gereedmelding is ingediend en vastgesteld door het college.
De keuze die gemaakt wordt ten aanzien van de controle van een verstrekt persoonsgebonden budget wordt hier vastgelegd.
Dit lid regelt de verantwoording die door houders van een persoonsgebonden budget die binnen de steekproef vallen, dient te geschieden aan het college. In de beschikking zal ook aandacht besteed worden aan deze bescheiden die door de budgethouder overlegd dienen te worden, evenals het moment waarop, dan wel de periodiciteit waarmee deze bescheiden overlegd dienen te worden.
Daarnaast dient er in de beschikking eveneens op gewezen te worden dat budgethouders uit eigen beweging het niet bestede gedeelte van het budget dienen terug te storten. Zo wordt voorkomen dat burgers afwachten met terug betalen tot het moment dat zij binnen de steekproef vallen en wordt willekeur voorkomen ten opzichte van budgethouders die niet binnen de steekproef vallen.
Dit lid beschrijft de situaties wanneer aanleiding kan ontstaan om een persoonsgebonden budget in te trekken en het reeds betaalbaar gestelde persoonsgebonden budget terug te vorderen, conform hetgeen hierover bepaald is in artikel 7.8 en 7.9 van de Verordening. Zoals in lid 5 en 6 beschreven is, zal de controle van het persoonsgebonden budget als volgt plaats vinden. Iedere budgethouder die binnen de steekproef valt, dient op een bepaald moment de volgende stukken te overleggen:
Deze stukken zullen worden gecontroleerd om te bezien of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.
Hoofdstuk 3 Eigen bijdragen, eigen aandeel, besparingsbedrag en inkomensgrenzen
In dit artikel wordt de maximale eigen bijdrage of eigen aandeel beschreven, zoals die van toepassing zijn bij de voorzieningen 'hulp bij het huishouden' en woningaanpassingen waaronder de uitraasruimte, het bezoekbaar maken van een woning, roerende woonvoorzieningen. Deze bedragen zijn één-op-één overgenomen uit artikel 4.1 lid 1 onder a. t/m d. van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (AMvB), welke handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. Op deze wijze wordt aangesloten bij de eigen bijdragesystematiek zoals deze tot de inwerkingtreding van de Wmo van toepassing was op de AWBZ-functie Huishoudelijke Verzorging. Aangezien het vaststellen van de gemeentelijke eigen bijdrageregeling in de Wmo een expliciete bevoegdheid van de gemeenteraad is, welke niet gedelegeerd kan worden aan het college, is ten behoeve van dit artikel op 17 december 2009 een raadsbesluit genomen (kenmerk 2009/9565), waarnaar hierbij verwezen wordt.
In de Meerssense Wvg-verordening was de praktijk dat bij de verstrekking van Wvg- voorzieningen maximaal 25% van de kostprijs als eigen bijdrage in rekening werd gebracht. De raad heeft in 2006 aangegeven geen veranderingen te wensen voor wat betreft de financiële belasting voor de burger en wenste eveneens de overgang naar de Wmo daarom niet aan te grijpen om wijzigingen door te voeren ten aanzien van eigen bijdragen. Dit uitgangspunt staat echter op gespannen voet met het uitgangspunt van budgettaire neutraliteit. Derhalve wordt met ingang van 1 januari 2010 ook voor diverse woonvoorzieningen een eigen bijdrage of een eigen aandeel, voor 100% van de kostprijs, in rekening gebracht teneinde de Wmo op deze manier toekomstbestendig te maken zodat Wmo-voorzieningen beschikbaar en betaalbaar kunnen blijven voor hen die dit het hardst nodig hebben, waarbij de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Ook ten aanzien van dit artikel wordt verwezen naar het op 17 december 2009 genomen raadsbesluit (kenmerk 2009/9565).
Het uurtarief hulp bij het huishouden, de door het college gemaakte directe kosten of het uitbetaalde persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming wordt één-op-één doorberekend aan de klant en wordt aangemerkt als het ‘aandeel in de ondersteuningskosten’ van de klant. Dit aandeel is, naast de hoogte van het inkomen, bepalend voor de eigen bijdrage die in rekening kan worden gebracht. Dit volgens het principe: men betaalt de kostprijs tenzij het inkomen dit niet toestaat. Op deze wijze wordt aangesloten bij artikel 4 lid 2 van de wet, waarin wordt gesteld dat het college rekening houdt met de capaciteit van de aanvrager om uit het oogpunt van de kosten zelf in de maatregel te voorzien.
De eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2009 doet men aangifte over 2008, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2007 in 2009 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten zullen door het CAK worden uitgevoerd. Een eigen bijdrage voor een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) mag elke 4 weken gevraagd worden, maar mag nooit de grens die in het besluit is vastgelegd, te boven gaan. Ook mag een eigen bijdrage de kostprijs van de voorziening niet te boven gaan. Wordt een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) verstrekt voor een voorziening die in eigendom van de aanvrager wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage niet meer dan 39 perioden van 4 weken worden gevraagd. Gaat het om een pgb voor een doorlopende zaak die niet in eigendom wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage worden gevraagd zo lang als de voorziening wordt gebruikt.
Lid 3: de AMvB verbiedt ten aanzien van rolstoelen het opleggen van een eigen bijdrage. Voor de duidelijkheid is dit opgenomen in dit Besluit.
Lid 4 van dit artikel is voor alle duidelijkheid ongewijzigd overgenomen uit artikel 4.1 lid 5 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (AmvB).
Dit artikel is voor alle duidelijkheid ongewijzigd overgenomen uit het Besluit maatschappelijke ondersteuning.
Wanneer een voorziening wordt verstrekt waarmee een algemeen gebruikelijke voorziening wordt vervangen of kan worden vervangen, zoals gebeurt bij verstrekking van een fiets in bijzondere uitvoering, driewielfiets of een scootermobiel, zal alleen verstrekking van de meerkosten aan de orde zijn. Dat betekent dat het algemeen gebruikelijke deel niet vergoed zal worden. Het algemeen gebruikelijke deel zal door de aanvrager zelf betaald moeten worden in de vorm van een besparingsbedrag. Dit artikel bepaalt de hoogte van dit besparingsbedrag, waarbij wordt aangesloten bij de voorstellen die gedaan worden door het NIBUD en de gemeentelijke politieke keuzes. Het besparingsbedrag dient niet aangemerkt te worden als een verkapte eigen bijdrage. Er is geen sprake van een belastende bepaling aangezien het besparingsbedrag tot doel heeft een onbedoeld voordeel dat een burger aan wie een voorziening is toegekend geniet, te compenseren. Kosten die een niet-gehandicapte burger ook heeft, mogen ten laste blijven van de burger aan wie de voorziening is toegekend (overgenomen uit uitspraak Rechtbank Zwolle-Lelystad 28-08-2006, nr. AWB 05/1638 Wvg).
De gemeenteraad is bevoegd om ten aanzien van diverse soorten voorzieningen inkomensgrenzen te stellen. Deze bevoegdheid vloeit voort uit artikel 5 Wmo. Immers in artikel 5 Wmo is bepaald dat de gemeenteraad nadere voorwaarden kan stellen waaronder personen die aanspraak hebben op individuele voorzieningen hier daadwerkelijk recht op hebben. Het stellen van inkomensgrenzen houdt in dat de betreffende voorzieningen niet worden verstrekt aan belanghebbenden met een inkomen boven de inkomensgrens. Het inkomen is van belang om te kunnen toetsen aan de inkomensgrens. Het gemeentelijk Wmo-beleid kent een inkomensgrens voor het vaststellen van het recht op alle vervoersvoorzieningen. De achterliggende gedachte daarbij is dat een belanghebbende met een inkomen boven de inkomensgrens in staat wordt geacht zelf de kosten van zijn vervoer volledig te betalen. De inkomensgrens is bepaald op 1,5 maal het norminkomen. Het verzamelinkomen in het peiljaar (t-2) wordt vergeleken met het toepasselijke norminkomen in het peiljaar (t-2). De inkomensgrenzen zijn opgenomen in BIJLAGE V van dit Besluit.
In lid 2 is een overgangsbepaling geformuleerd ten aanzien van bestaande klanten die het recht op de vervoersvoorziening verliezen omdat het inkomen zich boven de inkomensgrens bevindt. Om deze personen in de gelegenheid te stellen te anticiperen op de nieuwe situatie is in dit lid de gewenningsperiode beschreven. Het komt hierop neer dat, indien de uitstaande vervoersvoorziening technisch is afgeschreven of de klant om andere redenen een nieuwe aanvraag indient, de klant opnieuw beoordeeld wordt met de voorwaarden van deze verordening.
Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden
Dit artikel omschrijft de activiteiten behorende tot 'hulp bij het huishouden', die door de gemeente Meerssen zijn ingekocht middels het doorlopen van een Europese openbare aanbestedingsprocedure en welke geïndiceerd kunnen worden teneinde beperkingen bij het voeren van een huishouden te kunnen compenseren.
In dit artikel is het uurtarief en het tarief per klasse vastgesteld waarmee de burger in staat wordt gesteld de invulling van zijn ondersteuningsbehoefte geheel zelf te regelen. Bij hulp in het huishouden kan dit gestalte krijgen via de inschakeling van buren, vrienden of andere relaties, het inschakelen van een zzp-er, een opdracht aan een bedrijf of het aangaan van een arbeidsovereenkomst. De hoogte van dit bedrag komt overeen met 161% van het bruto wettelijk minimum loon vanaf 23 jaar (incl. vakantieverlof en feestdagen en 8% vakantietoeslag).
Uitsluitend voor de hulp bij het huishouden kan een burger zich tot de gemeente richten voor een financiële vergoeding, waarmee hij of zij zelf de hulp bij het huishouden als alfahulp in dienst neemt. Daarbij dient voldaan te worden aan de eisen van artikel 5 van de Wet op de loonbelasting 1964. Bij de financiële vergoeding voor de alfahulp verstrekt de gemeente aan de burger een toereikende vergoeding. Deze vergoeding dient de burger in staat te stellen een hulp bij het huishouden in te huren, die voldoet aan de voorwaarden van de regeling dienstverlening aan huis. De hoogte van de financiële vergoeding dient minimaal gelijk te zijn aan het wettelijk minimumloon en de minimumvakantietoeslag. Ook dient de vergoeding die de gemeente de burger betaalt, genoeg te zijn, zodat de burger aan zijn wettelijke plichten als werkgever kan voldoen. Voor de financiële vergoeding geldt – in vergelijking met het pgb – een specifiek regime. Dat wordt met het wetsvoorstel expliciet gemaakt. Het in de wet opnemen van de mogelijkheid van een financiële vergoeding voor het in dienst nemen van een alfahulp biedt gemeenten voorts de mogelijkheid om bij de keuze van de burger voor een alfahulp een eenvoudiger regime dan bij het pgb te voeren, bijvoorbeeld als het gaat om de verantwoording over de besteding van de middelen.
Het begrip alfahulp komt niet in enige wetgeving voor. Met de introductie van de regeling dienstverlening aan huis in het Belastingplan 2007, (Stb. 2006, 682) is de alfahulp, die minder dan vier dagen per week voor een particulier (verder: de burger) werkt, ondergebracht in artikel 5 van de Wet op de loonbelasting 1964. De burger is dan werkgever van de alfahulp. De omvang van het dienstverband zal bepaald worden door het aantal uren hulp waarvoor de burger geïndiceerd is. Bij dit werkgeverschap geldt dat, als de burger de alfahulp maximaal drie dagen in de week huishoudelijk werk laat verrichten, de burger geen loonbelasting of premies werknemersverzekeringen hoeft in te houden of af te dragen. De burger en de alfahulp bepalen onderling voor welke loon de diensten worden verricht (waarbij de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag de ondergrens vormt). De alfahulp dient zelf jaarlijks zijn verdiensten op te geven in zijn aangifte inkomstenbelasting. Het werkgeverschap betekent verder dat de burger gehouden is om de alfahulp bij ziekte gedurende zes weken loon door te betalen. Ook heeft de burger uit hoofde van zijn werkgeverschap geen hulp bij afwezigheid door ziekte of vakantie en is de burger aansprakelijk voor schade van de alfahulp die ontstaat tijdens de werkzaamheden van de alfahulp.
Op de bruto bedragen dient nog een eigen bijdrage dan wel eigen aandeel in rekening te worden gebracht zoals bepaald in artikel 3.1 van het Besluit.
Dit artikel beschrijft de periodiciteit van bevoorschotting bij verstrekking van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.
De budgethouder moet zijn uitgaven uit het persoonsgebonden budget verantwoorden aan het college. Verantwoording afleggen betekent dat de budgethouder op basis van schriftelijke overeenkomsten moet kunnen aantonen dat hij voor tenminste het toegekende bedrag aan hulp bij het huishouden heeft ingekocht.
De budgethouder hoeft geen verantwoording af te leggen over 1,5% van het toegekende persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, met een minimum van € 25,- en een maximum van € 250,- per jaar, het zogenoemde ‘vrij besteedbare bedrag’. Dit vrij besteedbare bedrag kan worden aangewend voor de aankoop van een kleinigheidje (bloemetje, aardigheidje bij verjaardag, ziekte e.d.) voor de persoon die uitbetaald wordt uit het persoonsgebonden budget. De genoemde bedragen zijn lager dan het vrij besteedbare bedrag ten tijde van de AWBZ omdat in de AWBZ een persoonsgebonden budget voor meerdere functies dan alleen hulp bij het huishouden kon worden toegekend (bijv. Voor verpleging of lichamelijke verzorging). De bedragen die hiermee gemoeid waren, waren hoger en er was in de regel ook sprake van meerdere hulp-/zorgverleners, of een hulp-/zorgverlener die gedurende langere tijd per week werkzaam was bij de budgethouder dan nu het geval is. Ook mocht dit vrij besteedbare bedrag worden besteed aan het inkopen van aanvullende (AWBZ) zorg, hetgeen nu niet meer aan de orde is omdat de gemeente enkel verantwoordelijk is voor hulp bij het huishouden.
Dit artikel regelt hoe de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld. In eerste instantie zou het wordt de hoogte van het bedrag berekend op basis van gemaximeerde normbedragen, die in bijlage II zijn opgenomen. Deze normbedragen zijn opgesteld door een onafhankelijk bouwkundig adviesbureau en zijn all-in-tarieven, welke jaarlijks worden geïndexeerd.
Boven een bepaald bedrag is het echter niet meer raadzaam om met deze normbedragen te werken omdat de kans dan groot is dat het bedrag te hoog wordt vastgesteld, met name omdat de normbedragen dan geen rekening meer houden met inverdieneffecten door de schaalgrootte van de opdracht. Vanaf dat moment wordt dan ook gewerkt met offertes. Overigens kan ook in andere gevallen met een offerte i.p.v. normbedragen worden gewerkt, bijv. indien de normbedragen in het individuele geval geen soelaas bieden. Het verdient aanbeveling om tenminste 3 offertes te laten opstellen, waaruit de goedkoopst-adequate offerte zal worden gekozen. Deze goedkoopst-adequate offerte is bepalend voor de hoogte van het toe te kennen bedrag. De goedkoopst-adequate offerte is niet per definitie de offerte met de laagste prijs. Het kan zijn dat een duurdere offerte uitgaat van langere afschrijvingstermijnen van het geleverde, zodat deze offerte uiteindelijk op langere termijn goedkoper kan uitvallen.
Ten tijde van de Wvg bestond reeds de mogelijkheid om woningaanpassingen in eigen beheer uit voeren Indien van deze mogelijkheid gebruik werd gemaakt, werd 50% van de betreffende normbedragen uitbetaald. Deze mogelijkheid wordt nu opnieuw in de Wmo geboden, waarbij eveneens is opgenomen dat 50% van de kosten van de goedkoopst-adequate offerte kunnen worden uitbetaald.
De VNG heeft een voorzet gedaan met betrekking tot de beoordeling van offertes. Deze voorzet is in dit Besluit integraal overgenomen.
Dit artikel regelt de vaststelling van de hoogte van het toe te kennen bedrag en het afschrijvingsschema, indien een woonvoorziening wordt getroffen in verband met luchtwegallergieën/ CARA. De normbedragen die opgenomen zijn in bijlage I zijn afkomstig van het NIBUD.
De in dit artikel opgenomen forfaitaire bedrag is overgenomen uit de Wvg. Het genoemde bedrag geldt zowel voor gehandicapten die naar een aangepaste woning verhuizen als voor niet-gehandicapten die door middel van verhuizing een aangepaste woning vrijmaken. Het betreft een forfaitaire vergoeding. Een hogere vergoeding is in individuele gevallen mogelijk op grond van de hardheidsclausule van de verordening.
In dit artikel wordt het maximale bedrag genoemd dat kan worden toegekend bij het bezoekbaar maken van een woning. Over het toegekende bedrag is de ondersteuningsbehoevende een eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldig. Tevens gelden de bepalingen t.a.v. inkomensgrenzen en algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen.
De hoogte van dit bedrag is overgenomen uit de Wvg-wetgeving (artikel 5 lid 1 onder a van de Wvg) en de Wvg-verordening.
Lid 1 stelt voorwaarden ten aanzien van de vaststelling van de kosten in verband met onderhoud en keuring. In bijlage III worden de voorzieningen beschreven die in aanmerking komen.
Lid 2 stelt voorwaarden ten aanzien van de vaststelling van de kosten in verband met reparatie.
Dit artikel somt de omstandigheden op die ertoe leiden dat het primaat van verhuizen niet wordt toegepast.
Ten eerste hanteert de gemeente de regel dat er sprake moet zijn van een verticaal verplaatsingsprobleem. Verder hanteert de gemeente een maximale termijn van 1 jaar, waarbinnen een nieuwe woning dient te worden aangeboden c.q. de huurovereenkomst kan worden ondertekend. Die woning dient te voldoen aan het gestelde in het 'programma van eisen' . In overleg met de corporaties zal per individuele situatie een ‘kansberekening’moeten worden uitgevoerd, op basis van de voorraad geschikte woningen in de buurt en de mutatiegraad. Indien verhuizing wegens het ontbreken van (uitzicht op) een geschikte woning niet binnen deze termijn mogelijk is, zal in beginsel de huidige woning direct moeten worden aangepast, tenzij uit advies blijkt dat het medisch aanvaardbaar is om langer te wachten Het spreekt voor zich dat verhuizing de enige optie is indien de woning technisch niet aangepast kan worden aan het opgestelde programma van eisen waaraan een (nieuwe) woning dient te voldoen.
Een contra-indicatie kan ook aanwezig zijn in verband met de aard van de beperking, de samenstelling van het gezin waartoe de gehandicapte behoort en de opgebouwde en aantoonbare mantelzorg. Lid c en d van dit artikel bepalen vervolgens dat het primaat niet wordt toegepast indien de aangeboden woning niet geschikter is, of geschikter is aan te passen dan de huidige woning. Ook indien de aangeboden woning zich niet binnen de gemeentegrenzen bevindt, wordt het primaat van verhuizen niet toegepast. Overigens kan in dit laatste geval wel een verhuiskostenvergoeding worden toegekend indien een geschikte woning in een andere gemeente wordt betrokken door de ondersteuningsbehoevende. Uiteraard dient wel contact te worden gezocht met de nieuwe woongemeente teneinde een aanvraag in te dienen voor aanpassing van de woning, aangezien deze kosten niet worden vergoed door de te verlaten gemeente.
Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken belanghebbende, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperking of probleem had, de beschikking (zou) kunnen hebben, waarbij tevens verwacht wordt dat een burger anticipeert op een normale levensloop.
Er wordt o.a. geen woonvoorziening toegekend indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is. Onder algemeen gebruikelijk wordt verstaan: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend. Het gaat hier om zaken die:
In een tweetal in lid 2 beschreven gevallen kan een uitzondering worden gemaakt op het algemeen gebruikelijk zijn van een woonvoorziening.
Uitgangspunt is dat een gehandicapte 10 jaar nadat zijn woning met overheidssubsidie is aangepast, de mogelijkheid heeft om naar een nieuwe woning te verhuizen zonder dat dit noodzakelijk is op grond van ergonomische belemmeringen. In dat geval kan de gehandicapte een aanvrage indienen bij de gemeente voor een woonvoorziening. Bij deze aanvraag wordt uiteraard uitgegaan van de voorwaarden die in de verordening zijn opgenomen. Wil een gehandicapte binnen de termijn van 10 jaar nadat zijn woning is aangepast verhuizen, dan is hij vrij om dit te doen. Echter, op dat moment bestaat er geen recht op een persoonsgebondenbudget in de aanpassingskosten van de nieuwe woning. Onder het begrip "verstrekken" wordt in dit artikel verstaan: het moment waarop burgemeester en wethouders een persoonsgebonden budget/financiële tegemoetkoming hebben vastgesteld en dit meedelen aan degene aan wie het persoonsgebonden budget/financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald.
Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Lid 1 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan van de goedkoopst-adequate voorziening zoals is opgenomen in het assortiment van een gecontracteerde leverancier, of een daarmee vergelijkbare voorziening. Als daar sprake van is zal verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie, gedurende de technische levensduur van de voorziening op basis van artikel 5.1 lid 1 onder c. sub 4 van de Verordening. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld wordt opgevraagd bij een gecontracteerde leverancier.
Lid 2 beschrijft de vaststelling van de hoogte van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming, indien de geadviseerde vervoersvoorziening (zie programma van eisen) geen onderdeel uitmaakt van het contract tussen leverancier en college. Dan wordt gewerkt met offertes. Het verdient aanbeveling om tenminste 3 offertes te laten opstellen, waaruit de goedkoopst-adequate offerte zal worden gekozen. Deze goedkoopst-adequate offerte is bepalend voor de hoogte van het toe te kennen bedrag. De goedkoopst-adequate offerte is niet per definitie de offerte met de laagste prijs. Het kan zijn dat een duurdere offerte uitgaat van een langere technische levensduur van het geleverde, zodat deze offerte uiteindelijk op langere termijn goedkoper kan uitvallen.
Dit artikel legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding, gebruik bruikleenauto en de vergoeding van de rolstoeltaxi. Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, volgt uit de Verordening.
Dit artikel beschrijft de voorwaarden die gelden bij de toekenning van een autoaanpassing.
Hoofdstuk 7 Verplaatsen in en rond de woning.
Lid 1 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor een rolstoel wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan van de goedkoopst-adequate voorziening zoals is opgenomen in het assortiment van een gecontracteerde leverancier, of een daarmee vergelijkbare voorziening. Als daar sprake van is zal verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie, gedurende de technische levensduur van de voorziening. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld wordt opgevraagd bij een gecontracteerde leverancier.
Lid 2 beschrijft de vaststelling van de hoogte van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming, indien de geadviseerde rolstoel (zie programma van eisen) geen onderdeel uitmaakt van het contract tussen leverancier en college. Dan wordt gewerkt met offertes. Het verdient aanbeveling om tenminste 3 offertes te laten opstellen, waaruit de goedkoopst-adequate offerte zal worden gekozen. Deze goedkoopst-adequate offerte is bepalend voor de hoogte van het toe te kennen bedrag. De goedkoopst-adequate offerte is niet per definitie de offerte met de laagste prijs. Het kan zijn dat een duurdere offerte uitgaat van een langere technische levensduur van het geleverde, zodat deze offerte uiteindelijk op langere termijn goedkoper kan uitvallen.
De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingwijze, zoals bij de Wvg gewoon voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een forfaitaire vergoeding. Deze vergoeding is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een forfaitair bedrag worden toegekend.
Hoofdstuk 8 Advisering en samenhangende afstemming
Verwezen wordt naar het contract dat tussen CIZ en het college zal worden afgesloten.
De Verordening bepaalt dat in dit Besluit beschreven moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.
(bij Besluit nadere regels individuele voorzieningen wet maatschappelijke ondersteuning 2010 Gemeente Meerssen)
(Maximale) normbedragen per 1 januari 2009 bij woningsanering ingevolge artikel 5.2 lid 1 van dit Besluit
(bij Besluit nadere regels individuele voorzieningen wet maatschappelijke ondersteuning 2010 Gemeente Meerssen)
Afschrijvingstermijnen ingevolge artikelen 5.1 lid 4 en 5.9 lid 2 van dit Besluit.
(bij Besluit nadere regels individuele voorzieningen wet maatschappelijke ondersteuning 2010 Gemeente Meerssen)
Vergoeding per 1 januari 2010 voor kosten van onderhoud, keuring en reparatie ingevolge artikel 5.6 van dit Besluit.
Alleen de werkelijk gemaakte kosten van keuring, onderhoud (met een maximum van de in de tabel genoemde bedragen) en reparatie (niet gebonden aan een maximum) aan de hieronder genoemde onderdelen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming.
De maximale vergoeding van kosten voor onderhoud en keuring van diverse soorten liften in woningen en trappenhuizen bedraagt:
Maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven;
De werkelijke kosten van reparatie komen voor vergoeding in aanmerking, mits gedeclareerd binnen één jaar na betaling.
(bij Besluit nadere regels individuele voorzieningen wet maatschappelijke ondersteuning 2010 Gemeente Meerssen)
Normen per 1 januari 2010 bij uitbreiding van ruimten ingevolge artikel 5.1 lid 4 onder g. van dit Besluit.
Als het gaat om uitbreiding van ruimten worden de volgende maxima aangehouden.
(bij Besluit nadere regels individuele voorzieningen wet maatschappelijke ondersteuning 2010 Gemeente Meerssen)