Organisatie | Wijchen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit voorziening maatschappelijke ondersteuning 2010 gemeente Wijchen |
Citeertitel | Besluit voorziening maatschappelijke ondersteuning 2010 gemeente Wijchen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Datum bekendmaking bij benadering vastgesteld.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2010 | 01-01-2011 | nieuwe regeling | 16-03-2010 Wegwijs, 24-03-2010 | 1.844.3 |
Burgemeester en wethouders van de gemeente Wijchen,
het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Algemene maatregel van bestuur);
vast te stellen het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 gemeente Wijchen.
In deze nadere regels wordt verstaan onder:
PGB: een geldbedrag, zoals bedoeld in artikel 6 en 6a van de Wet maatschappelijke ondersteuning waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven.
Instelling: een instelling als bedoeld in artikel 5 Wet toelating zorginstellingen.
Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget (PGB).
Hoofdstuk 3. Eigen bijdragen en eigen aandeel
Artikel 3.1. Eigen bijdragen voor individuele voorzieningen in natura en in de vorm van een persoonsgebonden budget.
De omvang van de eigen bijdrage wordt berekend aan de hand van het bepaalde in artikel 4.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (algemene maatregel van bestuur).
Artikel 3.2 Eigen aandeel voor individuele voorzieningen in de vorm van een financiële tegemoetkoming.
De omvang van het eigen aandeel wordt berekend aan de hand van het bepaalde in artikel 4.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (algemene maatregel van bestuur).
Artikel 3.3 Duur oplegging eigen bijdrage en eigen aandeel
De duur van de oplegging van de eigen bijdrage en het eigen aandeel is als volgt:
Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden
Artikel 4.1 Periode en voorschot
Een PGB wordt verleend voor een periode die aanvangt op de dag waarop het recht op een PGB is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop het PGB is aangevraagd.
Het college betaalt het verleende PGB uit bij wijze van voorschot in kwartaaltermijnen.
Indien de budgetperiode met ingang van een andere dag dan 1 januari van een kalenderjaar eindigt, wordt, in afwijking van lid 1, het PGB voor de periode gelegen tussen 1 januari van het kalenderjaar waarin het PGB afloopt en de dag waarop de budgetperiode afloopt, vastgesteld na afloop van de budgetperiode.
Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen.
Artikel 5. Financiële normen woonvoorzieningen
Het bedrag van de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 16 onder a van de verordening is gelijk aan de werkelijk gemaakte verhuiskosten indien door het vrijkomen van de woning wordt voorkomen dat een andere woning voor een persoon met beperkingen moet worden aangepast voor meer dan € 4538,-. Voor de inrichtingskosten wordt aangesloten bij het bedrag dat bij stadsvernieuwing wordt gehanteerd.
Een tegemoetkoming in verband met huurderving zoals bedoeld in artikel 16 onder e van de verordening wordt verstrekt indien een leegstaande woning is aangepast voor een bedrag van meer dan € 4.538,-. De tegemoetkoming is gemaximeerd op zes maanden op basis van de werkelijke kosten van de woonruimte.
Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 6.1 Hoogte persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en cascoverzekering.
Artikel 6.2 Inkomensgrens vervoersvoorzieningen
De inkomensgrens als bedoeld in artikel 25 van de verordening wordt gelijkgesteld met de normen voor algemene bijstand als geregeld in Hoofdstuk 3 Algemene bijstand, paragraaf 3.2 Normen van de Wet werk en bijstand.
Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan 1,5 maal deze inkomensgrens komen een auto, met een auto vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking.
Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en rond de woning.
Artikel 7.1 Hoogte persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld als tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening, verhoogd met het bedrag voor onderhoud, reparatie en cascoverzekering voor vergelijkbare rolstoelen.
Artikel 7.2 Hoogte persoonsgebonden budget sportrolstoelen
De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een sportrolstoel zoals bedoeld in artikel 27 onder d van de verordening bedraagt € 3229,--, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.
Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van 16 maart 2010.
Hoogachtend,
burgemeester en wethouders
drs. J.W.M. van der Knaap G.H.W. Noordewier
secretaris burgemeester
Naast een Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is er ook een Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning. In dit besluit zijn bij elkaar gebracht alle bedragen, die op basis van de verordening moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn alle regels waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college bevat in het besluit ingevuld.
Het voordeel van het opnemen van alle bedragen in een besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt) niet de verordening gewijzigd moet worden en dus in de Raad besproken en opnieuw vastgesteld moet worden. Bijstelling van het Besluit door het college kan aanzienlijk sneller plaatsvinden.
Het eerste onderwerp dat in het Besluit aan de orde komt is het persoonsgebonden budget. Van alle soorten voorzieningen waarvoor een persoonsgebonden budget mogelijk is, wordt in het Besluit uitgewerkt hoe het bedrag van het persoonsgebonden budget wordt samengesteld.
De invulling van de eigen bijdrageregeling biedt de mogelijkheid om van de Algemene Maatregel van Bestuur afwijkende bedragen te hanteren, zij het binnen het kader van de mogelijkheden die de AMvB biedt. In dit besluit wordt voorgesteld om geen afwijkende bedragen te hanteren.
Per hoofdstuk worden vervolgens alle nog vast te stellen bedragen opgenomen, zodat het Besluit spoort met de verordening.
Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.
Artikel 2.1 Regels rond verstrekking.
Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.
2. Afschrijvingstermijn van voorzieningen met PGB
Bij de vaststelling van de hoogte van het PGB wordt de gebruiksduur van een met een PGB aangeschafte vervoersvoorziening of hulpmiddel gelijkgesteld met de afschrijvingstermijn die voor deze voorzieningen door de leverancier van de gemeente wordt gehanteerd.
De afschrijvingstermijn van hulpmiddelen, zoals (elektrische-) rolstoelen, scootmobielen, aangepaste fietsen en tilliften bedraagt 7 jaar.
Voor elektrische rolstoelen en verblijfsrolstoelen voor dagelijks gebruik wordt uitgegaan van een afschrijvingstermijn van 5 jaar.
Bij kindervoorzieningen wordt uitgegaan van een afschrijvingstermijn van 5 jaar.
Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen.
Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden. Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen.
In situaties dat tijdens het onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget zal dit als contra-indicatie opgevat worden. Tenzij er anderen (bij voorkeur wettelijke vertegenwoordigers) in de omgeving van de aanvrager zijn, die deze taak kunnen overnemen.
Ook als er sprake is van vastgesteld oneigenlijk gebruik of misbruik van een persoongebonden budget in het (AWBZ) verleden of in de gevallen dat een belanghebbende aanzienlijke schulden heeft en weigert mee te werken aan het vinden van een oplossing hiervoor is het PGB niet de aangewezen vorm om de voorziening te verstrekken.
Bij de verstrekking van hulpmiddelen kan de instabiele medische situatie of de progressie van een ziekte een reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken. Deze uitsluitinggrond dient altijd medisch onderbouwd te zijn (eventueel via een medisch advies).
Uiteraard blijft de verstrekking van voorzieningen in natura wel mogelijk. De bruikleenconstructie via onze leverancier maakt het mogelijk om in die situaties makkelijker de niet voldoende compenserend geworden voorziening in te ruilen voor een wèl compenserende voorziening.
Artikel 2.2. Verantwoording van het persoonsgebonden budget
1. Bij de verstrekking van voorzieningen in de vorm van een PGB, zijn de burgers zelf verantwoordelijk voor de inkoop van kwalitatief goede hulp, hulpmiddelen en voorzieningen.
Burgers wordt daarbij bewust de ruimte geboden om zelf die kwaliteit in te vullen, naar hun eigen opvattingen en normen over kwaliteit. In verband met de doelmatige besteding van gemeenschapsgeld wil de gemeente wel controle uitoefenen op de bestedingen door budgethouders vanuit hun PGB.
Elk half jaar dienen alle budgethouders voor hulp bij het huishouden bij de gemeente een schriftelijke globale verantwoording af te leggen van de besteding van het ontvangen PGB. De verantwoording dient te gebeuren via een vooraf verstrekt standaardformulier.
Deze verantwoording wordt door de administratie verwerkt. Opvallende zaken worden tussentijds door de administratie gemeld bij de zorgconsulent van Vraagwijzer (bijvoorbeeld niet verantwoorden, of fors minder verantwoorden dan geïndiceerde aantal uren). De zorgconsulent stelt een onderzoek in na de signalen. In voorkomende gevallen kan ook een meer intensieve controle plaatsvinden op basis van signalen.
2. Van het totale jaarbedrag van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden is € 250,- vrij besteedbaar door de budgethouder. Dit bedrag hoeft niet verantwoord te worden.
3. Bij eenmalige verstrekkingen (bijvoorbeeld van rolstoelen, scootermobielen of hulpmiddelen en aanpassingen in en om de woning) vindt de verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college plaats na verkrijging van de voorziening. Dus nadat het hulpmiddel is aangeschaft of de woonvoorziening is aangebracht.
Dit geldt voor alle eenmalige verstrekkingen. Alle verantwoordingen worden gecontroleerd.
In geval van overlijden en verhuizing wordt de restwaarde van een hulpmiddel niet teruggevorderd van de erfgenamen of de klant.
Hoofdstuk 3. Eigen bijdragen en eigen aandeel
Voor de volgende voorzieningen (in natura, persoonsgebonden budget of financiële vergoeding) wordt vanaf 1 april 2010 een eigen bijdrage of eigen aandeel in rekening gebracht:
Voor de volgende voorziening wordt geen eigen bijdrage of eigen aandeel in rekening gebracht:
Hoogte van de eigen bijdrage of het eigen aandeel
De hoogte van de eigen bijdrage of het eigen aandeel wordt berekend aan de hand van het bepaalde in artikel 4.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (algemene maatregel van bestuur).
Concreet gaat het voor 2010 om de volgende bedragen per periode van 4 weken:
Bij een inkomen onder of gelijk aan het voor de doelgroep geldende verzamelinkomen op het sociaal minimum wordt alleen het standaardmaximum in rekening gebracht. Is het inkomen hoger dan wordt dit standaardmaximum verhoogd met 15% van het meerinkomen. Dit tot het maximum van de kostprijs van een voorziening.
Wanneer aanvrager een inkomen heeft tot 120% bijstandsniveau, dan kan deze in aanmerking komen voor bijzondere bijstand ter compensatie van de eigen bijdrage Wmo. Via de categoriale regeling voor chronisch zieken en gehandicapten kan het standaardmaximum van € 17,60 resp. € 25,20 per vier weken terugontvangen worden van de gemeente.
Het gewijzigde eigen bijdrage beleid wordt vanaf 1 april 2010 van kracht voor aanvragen voor individuele voorzieningen die vanaf deze datum worden ingediend.
Voor lopende voorzieningen die al voor 1 april 2010 zijn verstrekt of die na 1 april 2010 verstrekt worden op grond van een aanvraag van vóór 1 april 2010 gaat het nieuwe beleid gelden vanaf 1 juli 2010.
Voor woonvoorzieningen die zijn verstrekt op een aanvraag die is ingediend vóór 1 april 2010 wordt geen eigen bijdrage of eigen aandeel in rekening gebracht.
De ruimere overgangsregeling is nodig om de invoering zorgvuldig te laten verlopen. Het is belangrijk om met de gebruikers van vervoersvoorzieningen die geconfronteerd gaan worden met een eigen bijdrage zorgvuldig te communiceren. Er zullen nieuwe besluiten genomen dienen te worden in elk individueel geval en deze besluiten dienen administratief verwerkt te worden.
Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden.
Artikel 4.2 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.
In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld. Het aantal geïndiceerde zorguren wordt vermenigvuldigd met onderstaand uurtarief om het bedrag van het persoonsgebonden budget vast te stellen.
De gemeente onderscheidt bij hulp bij het huishouden 3 categorieën. Per categorie wordt het
volgende uurtarief voor het persoonsgebonden budget gehanteerd:
Het uurtarief voor het persoonsgebonden budget thuisbegeleiding bedraagt € 48,60. Thuisbegeleiding is zowel mogelijk in natura als in de vorm van een persoonsgebonden budget. Deze laatste vorm zal niet snel voorkomen omdat de ontregelde situatie en het gebrek aan zelfredzaamheid overwegende bezwaren opleveren voor deze vorm van verstrekking.
Na afloop van het kalenderjaar vindt een definitieve vaststelling van het PGB plaats. Besteding van het ontvangen PGB dient verantwoord te zijn. Niet bestede gelden worden teruggevorderd. Een bedrag van € 250,- hoeft niet te worden verantwoord. PGB van het ene jaar kan niet overgeheveld worden naar het andere jaar.
Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen
Artikel 5. Financiële normen woonvoorzieningen
In artikel 5, lid 1 is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld.
Het gaat daarbij om de kosten van de door het college goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht. Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. Om welke kosten het gaat is uitgewerkt in de beleidsregels, het Verstrekkingenboek WMO.
Artikel 5, lid 2 geeft het afschrijvingsschema aan volgens welk schema bij verkoop binnen 10 jaar een eventueel bedrag, dat het gevolg is van de meerwaarde van de woning door de aanpassing, aan het college moet worden terugbetaald.
Artikel 5, lid 3 tot en met lid 7 leggen vast welke bedragen verstrekt worden als het gaat om een verhuiskostenvergoeding, bij het bezoekbaar maken, bij huurderving of bij tijdelijke huisvesting.
Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.
Artikel 6.1 Hoogte persoonsgebonden budget
Artikel 6.1 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst compenserende voorziening.
Bij aanschaf van een 2e hands hulpmiddel wordt het jaarbedrag gebaseerd op de oorspronkelijke aanschafwaarde van het hulpmiddel en niet van het aankoopbedrag.
Uitbetaling van onderhoud en reparatie:
als er wel een casco-verzekering nodig is: ook dan wordt het onderhoud en reparatie betaald zoals hierboven beschreven; de betaling wordt dan klaargezet in de maand februari. Feitelijke betaling vindt pas plaats als de verzekeringspolis is overlegd bij de administratie. De betaling vindt dus tegelijk plaats met de betaling van de verzekering.
Artikel 6.2. Inkomensgrens vervoersvoorzieningen
Artikel 6.2 legt vast vanaf welke grens de auto algemeen gebruikelijk wordt geacht. Deze is afgeleid van het sociale minimum. De inkomensgrens is vastgesteld op 1,5 x het geldende sociale minimum.
Artikel 6.3 Hoogte vervoersvergoedingen
Artikel 6.3 legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding, de vergoeding van de rolstoeltaxi, de vergoeding van de bruikleenauto en de bestelbus. Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, volgt uit de verordening en wordt in de beleidsregels (Verstrekkingenboek Wmo) verder uitgewerkt.
Dit artikel geeft aan welk bedrag verstrekt wordt voor een noodzakelijke autoaanpassing.
Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en rond de woning.
Artikel 7.1 Hoogte persoonsgebonden budget
Er wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening (zoals in de verordening bepaald) welk bedrag verhoogd wordt met de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van vergelijkbare rolstoelen.
Er wordt een onderscheid gemaakt worden tussen hulpmiddelen die standaard door verschillende leveranciers worden aangeboden en hulpmiddelen die op maat gemaakt en aangepast moeten worden.
Aan de hand van een programma van eisen dat is opgesteld door de zorgconsulent van Vraagwijzer, medisch adviseur en/of de passingdeskundige van de leverancier wordt de goedkoopst compenserende voorziening vastgesteld.
Voor het PGB wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening de gemeente bij verstrekking in natura zou kosten. De korting die de gemeente van de leverancier ontvangt wordt niet doorberekend in het PGB.
De hulpmiddelenleverancier levert een prijslijst van de aanschafwaarde van een voorziening. Deze prijslijst wordt jaarlijks aangepast/geïndexeerd voor alle voorzieningen uit het kernassortiment.
Voor voorzieningen op maat, die niet standaard door de leverancier geleverd kunnen worden, wordt het PGB-bedrag bepaald aan de hand van een door de aanvrager in te dienen offerte van de aanschafprijs, inclusief de prijs voor individuele aanpassingen, onderhoud, reparatie en verzekering.
De zorgconsulent van Vraagwijzer beoordeelt of de offerte redelijk is en vraagt eventueel een “schijnofferte” op bij een leverancier. De offerte dient gebaseerd te zijn op het programma van eisen dat door de gemeente is opgesteld.
In complexe situaties is het uitermate belangrijk dat de klant een adequate voorziening op maat kiest.
Artikel 7.2 Hoogte persoonsgebonden budget sportrolstoelen
De sportrolstoel is een voorziening die niet genoemd wordt in de Wmo. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening en oorspronkelijk opgenomen in de Wvg op verzoek van de Tweede Kamer.
Daarom wordt de wijze van verstrekking, zoals bij de Wvg gewoon voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een persoonsgebonden budget. Dit persoonsgebonden budget is in het algemeen niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een persoonsgebonden budget worden toegekend.