Organisatie | Ede |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Onderwijsvoorzieningen van de gemeente Ede |
Citeertitel | Verordening "Onderwijsvoorzieningen gemeente Ede" |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | onderwijs |
Door het vaststellen van deze verordening vervalt de Verordening Onderwijshuisvesting die de raad heeft vastgesteld op 15 april 2005. Ook vervalt daardoor de uitvoering schaderegeling bijzondere omstandigheden die de raad heeft vastgesteld op 29 januari 2004.
De raad heeft de verordening en bijlagen vastgesteld, nadat er overleg is geweest tussen het college en de vertegenwoordigers van het bevoegd gezag van de scholen in het BO3. Zo noemen we het "Op Overeenstemming Gericht Overleg". Dit overleg vond plaats op 14 juni 2007.
Wij moeten het toekennen van voorzieningen huisvesting onderwijs regelen in deze verordening. Dit doen wij op basis van het beleid over onderwijs en bewegingsonderwijs.
De tweede wijziging Verordening Onderwijsvoorzieningen is aangepast door volledige vervanging van hoofdstuk 7 Voorziening herstel schade in bijzondere omstandigheden (“Vandalismeregeling”), waardoor aanmerkelijke reductie van administratieve lasten plaatsvindt en het voor schoolbesturen aantrekkelijk wordt om zo sober en doelmatig mogelijk schades te herstellen.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2011 | 23-01-2016 | Hoofdstuk 7 volledig aangepast | 16-12-2010 Ede Stad 22-12-2010 | 641909 |
Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen
Artikel 1.1 Wat betekenen de gebruikte begrippen?
HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.2 Welke voorzieningen onderscheiden wij?
In deze verordening onderscheiden wij de volgende voorzieningen.
Herstel van een constructiefout waardoor een gebouw schade heeft. Deze schade is veroorzaakt door een eigen gebrek of eigen bederf. Hieronder vallen ook kosten om materiële schade te voorkomen. Het gaat daarbij om schade die zich nog niet heeft geuit. Deze schade vloeit onmiddellijk voort uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie.
Artikel 1.4 Wat geldt voor het bekostigingsplafond en de verdelingsregels?
Het college stelt het bekostigingsplafond en de verdelingsregels vast voor de voorziening(en). Ook maakt zij bekend aan de schoolbesturen hoe hoog het bekostigingsplafond is en hoe het college het beschikbare bedrag verdeelt. Dit doet zij uiterlijk zes weken voor de indieningsdatum.
Artikel 1.6 Wat geldt in gevallen waarin de verordening niet voorziet?
Hebben we te maken met situaties waarin deze verordening niet voorziet? En heeft de situatie wel te maken met de uitvoering van deze verordening? Dan beslist het college.
Artikel 1.7 Wat geldt voor de indexering?
Het college stelt ieder jaar de normbedragen bij voor de vergoeding van voorzieningen. Het gaat om de normbedragen die we hanteren voor deze verordening. Dit doet het college op basis van de prijsindexen waarover de Vereniging Nederlandse Gemeenten jaarlijks adviseert.
HOOFDSTUK 2 OVER HET PROGRAMMA EN OVERZICHT
Artikel 2.1 Hoe stellen we het investeringsbedrag vast?
Wij stellen ieder jaar het Integraal Huisvestingsplan vast. Vervolgens stelt het college het programma vast.
Het Integraal Huisvestingsplan is onderdeel van het investeringsplan van de gemeentebegroting. Het gaat om het totaalbedrag dat beschikbaar is om de voorzieningen onderwijshuisvesting te bekostigen. Dit doen wij onder de voorwaarde dat bepaalde omstandigheden niet wijzigen. Het gaat om omstandigheden die van toepassing waren bij het vaststellen van het Integraal Huisvestingsplan.
Artikel 2.2 Waaruit bestaat het programma?
Het programma gaat over voorzieningen waarmee u kunt beginnen in het jaar dat volgt op de vaststelling. Wat neemt het college op in het programma?
Artikel 2.3 Waaruit bestaat het overzicht?
Het overzicht bestaat uit de aangevraagde voorzieningen die het college weigert in het programma op te nemen.
Artikel 2.4 Hoe dient u een aanvraag in?
Is de voorziening opgenomen in het Integraal Huisvestingsplan?
Gaat het om een voorziening die al is opgenomen in het Integraal Huisvestingsplan? Dan stuurt het college u een ingevuld aanvraagformulier. U controleert het aanvraagformulier op juistheid en volledigheid.
U levert het aanvraagformulier voor 1 mei in, eventueel gecorrigeerd en ondertekend. 1Mei valt in het jaar waarin het programma wordt vastgesteld.
Is de voorziening niet opgenomen in het Integraal Huisvestingsplan?
Gaat het om een voorziening die niet is opgenomen in het Integraal Huisvestingsplan? Dan vraagt u het college voor 1 mei om een voorziening op te nemen in het programma. 1 mei valt in het jaar waarin het programma wordt vastgesteld. U vermeldt daarbij de volgende gegevens:
een bouwkundig rapport. Vraagt u een voorziening aan voor het geheel of gedeeltelijk vervangen van een gebouw? Of voor onderhoud aan een gebouw van een school voor primair onderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs? Dan blijkt uit het bouwkundig rapport de noodzaak hiervoor. Dit geldt ook als het gaat om het herstel van een constructiefout.
De punten 3 t/m 5 gelden voor alle aanvragen:
Artikel 2.5 Welke aanvragen zijn ingediend?
Voor het BO3-overleg, geeft het college een opgave door van de aanvragen die zij in behandeling heeft genomen. Hierin staat het voornemen welke aanvragen zij honoreert en welke zij weigert. U ontvangt voor 1 september een uitnodiging voor het BO3-overleg. Het college geeft het volgende aan over de voorzieningen die zij in het programma heeft opgenomen:
Artikel 2.7 Hoe gaat het college om met het advies van de onderwijsraad?
Ontvangt het college het advies van de Onderwijsraad? Dan stuurt zij een kopie van het advies naar de bevoegde gezagsorganen. Dit doet het college binnen vijf dagen nadat zij het advies heeft ontvangen. Heeft het advies van de Onderwijsraad tot gevolg dat het college het voorgenomen besluit inhoudelijk bijstelt? Dan nodigt het college de bevoegde gezagsorganen uit voor een nader overleg. Het college organiseert dit overleg binnen twee weken, nadat het college het advies van de Onderwijsraad naar de bevoegde gezagsorganen heeft gestuurd. Het college maakt van dit overleg een aanvulling op het verslag van het BO3-overleg.
Artikel 2.9 Wat geldt voor de uitvoering van het programma?
Het college stemt in met het bouwplan en de begroting als artikel lid 1 van dit artikel van toepassing is. U krijgt dan hierover binnen twee weken bericht. Het college vermeldt daarbij de manier waarop zij de gelden voor de voorzieningen beschikbaar stelt. Dit doet zij:
Het college betaalt op uw verzoek de gelden uit als een kopie van de bouwopdracht is ontvangen. Daarnaast vermeldt het college bij haar beslissing het feit dat u de besteding van de gelden verantwoordt. Dit doet u door een accountantsverklaring af te geven. Dit doet u binnen een termijn die het college vaststelt.
Voor een bouwplan tot maximaal € 250.000,00 kan het college een andere manier van verantwoording van de besteding van de gelden bepalen.
Wat geldt voor uw aanspraak op het bekostigen van de voorziening?
Overschrijdt u één van de termijnen? En is dit het gevolg van bijzondere omstandigheden die niet aan u zijn toe te rekenen? Dan stuurt u het college een brief met daarin een gemotiveerd verzoek om de termijn te verlengen. Dit doet u binnen drie maanden nadat u de beslissing van het college heeft ontvangen. Het college beoordeelt uw verzoek en beslist hierover binnen één maand.
HOOFDSTUK 3 OVER AANVRAGEN MET SPOED
Artikel 3.1 Hoe dient u een aanvraag in?
Is de aanvraag niet volledig? Dan ontvangt u van het college een brief binnen twee weken na de datum waarop u de aanvraag heeft ingediend. U heeft vervolgens de gelegenheid de ontbrekende gegevens alsnog in te dienen bij het college. Dit doet u binnen twee weken na ontvangst van de brief van het college.
Artikel 3.3 Hoe beslist het college over de uitvoering?
Wat geldt voor uw aanspraak op het bekostigen van de voorziening?
Is er sprake van bijzondere omstandigheden die niet aan u zijn toe te rekenen? Dan vervalt uw aanspraak op het bekostigen van de voorziening niet. U stuurt het college dan een brief met daarin een gemotiveerd verzoek om overleg over een passende oplossing. Het college beslist binnen drie weken nadat het verzoek is ontvangen.
HOOFDSTUK 4 OVER MEDEGEBRUIK EN VERHUUR
Wat geldt voor medegebruik voor onderwijs
Artikel 4.1 Welke omstandigheden gelden?
Is er sprake van genormeerde leegstand in een deel van een gebouw of terrein bestemd voor het primair onderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs? Dan kan het college de leegstand toewijzen of vorderen voor medegebruik. Dit kan aan de orde zijn als er een aanvraag is ingediend voor het bekostigen van een voorziening (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding. Door medegebruik kan het college aan de aanvraag voldoen.
Wanneer is er sprake van leegstand in een schoolgebouw?
In een school voor primair onderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs:
De beschikbare capaciteit van het gebouw is groter dan de noodzakelijke ruimtebehoefte. Dit blijkt uit de berekening van het aantal groepen. Hierdoor is binnen het schoolgebouw een overcapaciteit aan bruto vloeroppervlakte. Binnen deze overcapaciteit is één leslokaal met nevenruimte niet nodig voor de school of scholen die daar gevestigd is of zijn. Het college stelt de beschikbare capaciteit vast op basis van bijlage II, deel A. Om het aantal groepen te berekenen hanteert het college bijlage II, deel B.
In een school voor voortgezet onderwijs:
Er is een overschot aan vierkante meters bruto vloeroppervlakte. Dit blijkt uit de vergelijking van de ruimtebehoefte en de capaciteit van het gebouw. Hierbinnen zijn leegstaande onderwijsruimten beschikbaar. Dit is niet het geval als het bevoegd gezag aantoont dat er binnen het overschot aan vierkante meters bruto vloeroppervlakte geen leegstaande onderwijsruimten beschikbaar zijn. Dit toont zij aan op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar. De capaciteit van het gebouw stellen we vast op basis van bijlage II, deel A. De ruimtebehoefte berekenen we op basis van bijlage II, deel B.
Artikel 4.2 Wat geldt voor het vorderen van ruimte?
Is er leegstand in uw gebouw of gebouwen? En heeft u dit in gebruik gegeven aan een andere school of scholen die daar recht op hebben? En gebruiken zij deze ruimte voor onderwijs? Dan kan het college besluiten het gebouw niet te vorderen voor medegebruik. Dit geldt niet als de betreffende school ook een ruimte kan gebruiken binnen de huisvestingscapaciteit die voor haar beschikbaar is.
Artikel 4.4 Wat geldt voor de vergoeding voor medegebruik?
Leidt dit overleg niet tot overeenstemming? Dan is de vergoeding gelijk aan het bedrag van de vergoeding dat het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vaststelt voor het bekostigen van de groepsafhankelijke kosten. Dit bedrag stelt het ministerie ieder jaar vast. Dit is opgenomen binnen de programma’s van eisen primair onderwijs. In bijzondere omstandigheden waardoor het bedrag vastgesteld door het ministerie niet toereikend is, kan het college een redelijke vergoeding voor medegebruik bepalen.
Wat geldt voor medegebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden?
Artikel 4.5 Welke omstandigheden gelden?
Het college kan een ruimte vorderen als sprake is van leegstand van een voor onderwijs of bewegingsonderwijs bestemd gebouw.
HOOFDSTUK 5 OVER HET EINDE VAN HET GEBRUIK VAN GEBOUWEN EN TERREINEN
Artikel 5.1 Wanneer en hoe beëindigt u het gebruik?
U beëindigt het gebruik van het gebouw of terrein uiterlijk op de datum die de akte van beëindiging aangeeft. Het college en het bevoegd gezag hebben deze akte beiden ondertekend. Of u beëindigt het gebruik op de datum die Gedeputeerde Staten heeft vastgesteld. Gedeputeerde Staten stelt de datum vast bij een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.
HOOFDSTUK 6 voorziening KLOKUREN BEWEGINGSONDERWIJS
Artikel 6.2 Wanneer dient u een aanvraag in?
Wanneer dient u een aanvraag in voor het beschikbaar stellen van een lokaal voor bewegingsonderwijs?
Artikel 6.4 Welke criteria gelden voor het vaststellen van een voorziening?
Het college berekent het aantal klokuren op basis van het aantal groepen basisformatie op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar. Het college hanteert daarbij de volgende uitgangspunten:
Voor het basisonderwijs geldt:
Voor het speciaal (basis)onderwijs en voortgezet (speciaal) onderwijs geldt:
Voor een school voor voortgezet onderwijs :
Artikel 6.5 Hoe kent het college de voorziening toe?
Voor de hoogte van de vergoeding hanteert het college de onderstaande tabel. Jaarlijks indexeert het college de hoogte van de vergoeding met het indexcijfer dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten adviseert.
HOOFDSTUK 7 HERSTEL VAN SCHADE IN BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN
In dit hoofdstuk leest u over de voorziening 'herstel van schade in bijzondere omstandigheden' voor:
- scholen voor primair onderwijs;
- (voortgezet) speciaal onderwijs;
Er is een onderscheid in schade onder de € 5.000 en boven de € 5.000.
Schades onder de € 5.000 per schadegeval wordt door het bevoegd gezag zelf afgehandeld.
Het college geeft het bevoegd gezag hiervoor een vast bedrag per jaar. Bij overschrijding in enig jaar van twee keer het beschikbaar gestelde bedrag kunt u een extra vergoeding aanvragen. Voor schoolbesturen die een vast bedrag per jaar ontvangen dat hoger is dan € 10.000 geldt een lager plafond te weten het hoogste uitgekeerde totale schadebedrag in enig jaar in de periode 2004-2009. Het college beslist over de hoogte van deze vergoeding.
Schadevoorvallen met een verwacht schadebedrag boven de € 5.000 moeten wel bij het college gemeld worden in verband met de door de gemeente afgesloten verzekering. Nadat beoordeeld is of de schadeoorzaak onder de dekking van de polis valt en de hoogte ervan definitief is vastgesteld en zal het college het door verzekeraar te vergoeden schadebedrag doorboeken naar het bevoegd gezag. Het eigen risico op de polis neemt de gemeente voor z'n rekening.
In dit hoofdstuk leest u over de voorziening ‘herstel van schade in bijzondere omstandigheden’ voor:
Artikel 7.1 Wat is schade in het kader van deze verordening?
De financiële gevolgen van het herstel van schade door de volgende bijzondere omstandigheden:
Artikel 7.2 Wat zijn de voorwaarden?
Om in aanmerking te komen voor deze voorziening hanteert het college een aantal voorwaarden. Deze voorwaarden hebben betrekking op :
Artikel 7.3 Wat zijn de verantwoordelijkheden van het bevoegd gezag?
Als bevoegd gezag heeft u de volgende verantwoordelijkheden:
Artikel 7.5 Wat is de procedure bij schadeafhandeling bij schades boven de € 5.000,-?
U doet altijd aangifte bij de politie als er sprake is van:
U geeft daarbij aan dat u graag geïnformeerd wilt worden over de voortgang van het onderzoek. U verstrekt een afschrift van het proces-verbaal aan het college. Dit doet u onmiddellijk na uw aangifte. U doet er alles aan om de schade en kosten op de eventuele dader te verhalen. Dit doet u door bijvoorbeeld gebruik te maken van de voeging in het strafproces als benadeelde partij.
Een vertegenwoordiger van de gemeente of van de verzekering kan de locatie bezoeken. Dit doet hij om de aard en omvang van de schade vast te stellen. Ook controleert hij of er is gehandeld in overeenstemming met de afspraken die u op het schadeformulier leest. Het college kan zich ook laten vertegenwoordigen door een extern adviseur.
Zijn de daders bekend? Dan informeert u direct het college per brief.
U stelt de dader(s) aansprakelijk voor het herstel van de schade. U stelt de dader(s) ook aansprakelijk voor de financiële gevolgen van vermissing. Daarnaast eist u een schadevergoeding. Is de schade (deels) verhaalbaar op de dader? Dan stelt het college een gedeeltelijke schadevergoeding vast. Het college houdt rekening met de afschrijvingstermijnen volgens de itemlijst hieronder. Heeft u binnen twee weken nog geen schadevergoeding van de dader ontvangen? Dan sommeert u de dader.
Artikel 7.6 Welke voorwaarden gelden voor vergoeding op grond van dit hoofdstuk?
Er is recht op vergoeding op grond van dit hoofdstuk als:
Er is géén recht op vergoeding op grond van dit hoofdstuk:
Artikel 7.7 Wat is de procedure, als schade in enig jaar twee keer zo groot is als het door het college beschikbaar gestelde bedrag.
Is het totaalbedrag aan schades in enig jaar hoger dan twee keer het door het college beschikbaar gestelde bedrag als omschreven in artikel 7.4.b.? Dan meldt u dit uiterlijk binnen 3 maanden na afloop van het betreffende jaar aan de gemeente. Het college vraagt u de bijzondere schades van het betreffende jaar te bewijzen. Dit kan door bijvoorbeeld foto’s en/of nota’s. De voorwaarden uit artikel 7.3 en 7.6 blijven op deze schades onverminderd van toepassing.
Voor schoolbesturen, waarvan het door het college beschikbaar gestelde bedrag als omschreven in artikel 7.4.b. meer bedraagt dan € 10.000 geldt een afwijkende regeling. In plaats van het dubbele van het bedrag als bedoeld in artikel 7.4.b. wordt voor deze schoolbesturen het hoogst uitgekeerde totale schadebedrag in enig jaar in de periode 2004- 2009 als norm gehanteerd.
Wanneer gaat deze verordening in?
Deze verordening gaat in op 1 januari 2008.
Ondertekening
Deze verordening hebben wij vastgesteld tijdens de openbare vergadering van de gemeenteraad van 7 februari 2008, nr. V.R. 2007/104.
1e wijziging is vastgesteld tijdens de openbare vergadering van de gemeenteraad van 13 november 2008, V.R. 2008/61.
2e wijziging is vastgesteld tijdens de openbare vergadering van de gemeenteraad van 16 december 2010, V.R. 2010/109.
Deze 2e wijzigingsverordening treedt in werking op 1 januari 2011.
De raad voornoemd,
w.g. HAGELSTEIN, de griffier
w.g. VAN DER KNAAP, de voorzitter.
Bijlage I De criteria voor beoordeling van de aangevraagde voorzieningen
Aan de hand van welke criteria beoordeelt het college of u aanspraak kan maken op een voorziening? Dat leest u in deze bijlage.
Deel A Wat geldt voor criteria voor voorzieningen voor lesgebouwen?
De voorzieningen die u leest onder artikel 1.b, 2.a, 2.c, 2.d en 7ezijn niet noodzakelijk voor dislocaties met een permanente bouwaard. Dit is alleen in bijzondere omstandigheden het geval. Het college oordeelt hierover na overleg met u.
1 Wat geldt voor nieuwbouw en vervangende bouw?
1.a Wat geldt alleen voor nieuwbouw ?
Door een besluit van de minister komt de school voor het eerst voor vergoeding in aanmerking.
1.b Wat geldt alleen voor vervangende bouw?
De bouwkundige staat van het schoolgebouw is zo slecht dat onderhoud of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren. Het gaat hierbij om de technische staat volgens een bouwkundige opname. Daarbij beoordeelt het college of de kosten in verhouding zijn tot de levensduurverlenging van het gebouw.
1.c Wat geldt zowel voor nieuwbouw als vervangende bouw?
Daarnaast bestaat de noodzaak voor vervangende bouw als
2.a Uitbreiding met één of meer leslokalen voor een school voor primair of (voortgezet) speciaal onderwijs
Is uitbreiding nodig van een school voor primair of (voortgezet) speciaal onderwijs met een of meer leslokalen? Dit blijkt uit het volgende:
Het is niet mogelijk om tegen redelijke kosten helemaal of deels in het gebouw één of meer leslokalen te maken. Dit doet u door een bestaand verschil in oppervlakte te gebruiken. Dit is het verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto vloeroppervlakte en de genormeerde bruto vloeroppervlakte. Dit is vastgesteld volgens bijlage II, deel A. Dit beoordeelt het college.
2.b Uitbreiding van de capaciteit voor voortgezet onderwijs
Is uitbreiding van een school voor voortgezet onderwijs nodig? Dit blijkt uit het volgende:
U wilt meer leerlingen huisvesten dan de met 10% verhoogde capaciteit van het gebouw of de gebouwen aangeeft? De aanwezige capaciteit stellen we vast volgens de regels in bijlage II, deel A. De ruimtebehoefte stellen we vast volgens bijlage II, deel B.
Toont de prognose aan dat u het aantal leerlingen minstens 15 jaar lang moet huisvesten? Dan heeft u een voorziening nodig bestemd voor blijvend gebruik. Verwacht u minstens vier jaar lang het aantal leerlingen te moeten huisvesten? Dan heeft u een voorziening nodig bestemd voor tijdelijk gebruik.
2.c Uitbreiding van een basisschool met een tweede speellokaal
Is uitbreiding met een tweede speellokaal nodig? Dit blijkt uit het volgende:
2.d Uitbreiding van een speciale school voor basisonderwijs of speciaal onderwijs met een speellokaal.
Is uitbreiding met een speellokaal nodig? Dit blijkt uit het volgende:
Het is niet mogelijk om tegen redelijke kosten binnen het gebouw een speellokaal te maken. U gebruikt het bestaande verschil in oppervlakte. Dit is het verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto vloeroppervlakte en de genormeerde bruto vloeroppervlakte. Dit is vastgesteld volgens bijlage II, deel A. Dit beoordeelt het college
3 Wat geldt als u een bestaand gebouw in gebruik neemt?
Waaruit blijkt de noodzaak van ingebruikneming? Dit blijkt uit de volgende punten:
Waaruit blijkt de noodzaak van het beschikbaar stellen of uitbreiding van een terrein? Dit blijkt uit het feit dat u toestemming krijgt voor:
5 Wat geldt voor de eerste inrichting?
De eerste aanschaf van een onderwijsleerpakket is nodig als u de school uitbreidt met minstens één groep leerlingen. Dit blijkt uit de laatste teldatum die vooraf gaat aan de datum waarop u de aanvraag indient. Of uit de meest recente teldatum. Ook heeft u voor de gevraagde uitbreiding nog niet eerder een vergoeding ontvangen.
Heeft u een toeslag nodig voor een onderwijsleerpakket voor een tweede speellokaal? Dan blijkt dit uit het feit dat het college u een uitbreiding met een tweede speellokaal heeft toegekend.
5.b Speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs
De eerste aanschaf van een onderwijsleerpakket en meubilair is nodig als u de school of nevenvestiging uitbreidt met minstens één groep leerlingen. Dit blijkt uit de laatste teldatum die vooraf gaat aan de datum waarop u de aanvraag indient. Of uit de meest recente teldatum. Ook heeft u voor de gevraagde uitbreiding nog niet eerder vergoeding ontvangen.
5.c Na fusie tussen scholen voor primair en (voortgezet) speciaal onderwijs
Zijn er door de fusie tussen scholen voor primair en (voortgezet) speciaal onderwijs ongewogen, genormeerd meer groepen dan de afzonderlijke scholen samen hadden? In dat geval kennen we een extra onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair toe.
Gaat het om een fusie binnen hetzelfde bevoegd gezag? Dan kent het college geen extra onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair toe.
U heeft aanspraak op eerste inrichting van leer- en hulpmiddelen en meubilair als:
6.a Primair en (voortgezet) speciaal onderwijs
De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat u 5 jaar of langer minstens één groep leerlingen extra heeft. Deze groep heeft u extra boven de capaciteit van het gebouw. Deze capaciteit is vastgesteld op grond van bijlage II, deel A.
De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat u een aantal leerlingen heeft waarvoor u binnen de bestaande huisvesting geen capaciteit heeft. We bepalen de capaciteit volgens bijlage II deel A.
7 Wat geldt voor de aanpassing van schoolgebouwen voor primair en (voortgezet) speciaal onderwijs?
De aanpassingen die u leest onder a tot en met j kunnen plaatsvinden als deze noodzakelijk zijn. Daarbij toont u aan dat u minstens vijftien jaar voldoende leerlingen verwacht om de school in stand te kunnen houden. Is de aanpassing absoluut noodzakelijk voor de voortgang van het onderwijs? Maar verwacht u onvoldoende leerlingen? Dan keurt het college de aanpassing alleen goed als er geen andere, goedkopere voorziening mogelijk is.
De voorziening ‘aanpassing’ bestaat uit:
Is aanpassing van het schoolgebouw noodzakelijk?
Dit blijkt uit het feit dat het noodzakelijk is het gebouw in gebruik te nemen. Dit baseren we op de criteria voor beoordeling volgens bijlage I. Terwijl het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor een school voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. Deze eisen zijn wel te verwezenlijken, tegen redelijke kosten. Dit beoordeelt het college.
Is een integratieverbouwing nodig om een schoolgebouw te kunnen afstoten? Dit blijkt als het gebruik van een gebouw kan of moet worden beëindigd vanwege terugloop van het aantal groepen leerlingen. De reden hiervoor is dat er voldoende ruimte is binnen een of meer andere gebouwen die de school gebruikt. Terwijl deze niet zijn ingericht voor het onderwijs aan vier- en vijfjarigen of zes- tot twaalfjarigen.
Is een integratieverbouwing nodig in een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs? Dit blijkt uit het feit dat twaalf kinderen jonger dan zes jaar zijn toegelaten tot de school. Terwijl het gebouw niet geschikt is voor het onderwijs aan leerlingen jonger dan zes jaar.
Is een verbouwing nodig om een dislocatie te kunnen afstoten? Dit blijkt wanneer het gebruik van een gebouw beëindigd moet worden vanwege terugloop van het aantal groepen leerlingen. De reden hiervoor is dat binnen het (hoofd)gebouw voldoende ruimte aanwezig is. Terwijl dit gebouw niet is ingericht voor het desbetreffende onderwijs.
Is een verbouwing van een dislocatie tot hoofdgebouw nodig? Dit blijkt wanneer leerlingen minstens vijftien jaar aanwezig zijn op basis van de gemeentelijke prognose. Ook kan de dislocatie voor vijftien jaar of meer als hoofdgebouw dienen. Dit hangt af van de bouwkundige staat.
Is het creëren van een (extra) leslokaal binnen het gebouw nodig? Dit blijkt wanneer er meer groepen aanwezig zijn de capaciteit van het gebouw aangeeft. Er bestaat ook de mogelijkheid om het verschil tussen het feitelijke brutovloeroppervlakte en de genormeerde vloeroppervlakte te gebruiken. Er is ook geen lokaal voor medegebruik beschikbaar binnen een straal van 2000 meter hemelsbreed.
Is het creëren van een speellokaal binnen het gebouw nodig? Dit blijkt wanneer als de school niet beschikt over een speellokaal. Ook is er geen ruimte aanwezig die geschikt gemaakt kan worden als speellokaal. Bovendien is het niet mogelijk om een speellokaal te gebruiken van een school die binnen een straal van driehonderd meter ligt. Heeft u een speciale school voor basisonderwijs? Dan is deze activiteit ook nodig als u minimaal twaalf kinderen heeft toegelaten die jonger dan zes jaar zijn. Kost het inpandig creëren van een speellokaal meer dan een uitbreiding? Dan beslist het college alsof de uitbreiding de gevraagde voorziening is. Dit beoordeelt het college.
Is een functieverandering van vaklokalen nodig? Dit geldt alleen voor voortgezet speciaal onderwijs. Dit blijkt als de onderwijsinspecteur de keuze voor een ander vak op het schoolwerkplan heeft goedgekeurd.
Zijn voorzieningen nodig in verband met eisen die voortkomen uit de wet- en regelgeving? Dit blijkt als het gebouw niet voldoet. Terwijl de aanpassing op korte termijn moet worden uitgevoerd.
Is het vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties nodig? Dit blijkt als de oliegestookte verwarmingsinstallatie zo slecht is dat vervanging noodzakelijk is.
Is nodig om het terrein toegankelijk te maken voor rolstoelgebruikers. Of is het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen nodig? Dit blijkt als er een gehandicapte leerling of leraar is. Vanwege deze handicap is de betreffende voorziening noodzakelijk. Gaat het om het aanbrengen van een traplift? Dan verleent het college medewerking als het onmogelijk is om:
8 Wat geldt voor het onderhoud aan schoolgebouwen voor primair en (voortgezet) speciaal onderwijs?
8.a Waaruit bestaat de voorziening onderhoud?
Het onderhoud aan de buitenkant van het gebouw. Dit omvat de volgende activiteiten. Het vervangen van de:
Maar ook aan de binnenkant van het gebouw:
8.b Waaruit blijkt de noodzaak van onderhoud?
Dit blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een deel daarvan in een matige conditie verkeert. Regulier onderhoud volstaat niet meer.
Let op: gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud!
8.c Wanneer komt noodzakelijk onderhoud voor vergoeding in aanmerking?
Aan permanente gebouwen als het gebouw nog minstens vier jaar voor de school nodig is. Aan tijdelijke gebouwen:
9 Wat geldt voor het herstel van constructiefouten?
De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage. Hieruit blijkt dat het gaat om (herstel van) een constructiefout. Het bevoegd gezag heeft opdracht gegeven om dit rapport op te stellen. Stemt het college niet in met de constatering in het bouwkundige rapport? Dan schakelen we een onafhankelijke derde in voor een bindend advies. Dit doen we op een nader te bepalen manier.
WAT GELDT VOOR VOORZIENINGEN VOOR bewegings onderwijs?
De gemeente heeft verantwoordelijkheid voor de (vervangende) nieuwbouw en inrichting en instandhouding van voorzieningen voor bewegingsonderwijs. Zijn de voorzieningen bestemd voor het voortgezet onderwijs? Het college beslist na overleg met u wie de noodzakelijke voorzieningen bouwt en inricht.
2 Wat geldt voor vervangende nieuwbouw?
De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit het feit dat de bouwkundige staat van de ruimte voor bewegingsonderwijs zo slecht is dat onderhoud of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren. Het gaat hierbij om de technische staat volgens een bouwkundige opname. Daarbij beoordeelt het college of de kosten in verhouding zijn tot de levensduurverlenging van het gebouw.
3 Wanneer is (vervangende) nieuwbouw nodig?
De noodzaak voor (vervangende) nieuwbouw van een ruimte voor bewegingsonderwijs blijkt als:
U bij een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs geen mogelijkheid heeft om gebruik te maken van een of meer ruimten voor bewegingsonderwijs. Of van ruimten voor bewegingsonderwijs die binnen een redelijke termijn beschikbaar komen. Deze ruimten voor bewegingsonderwijs liggen binnen een straal van:
U bij een school voor voortgezet onderwijs geen mogelijkheid heeft om gebruik te maken van een of meer ruimten voor bewegingsonderwijs. Of van ruimten voor bewegingsonderwijs die binnen een redelijke termijn beschikbaar komen. Deze ruimten voor bewegingsonderwijs liggen binnen een straal van tweeduizend meter hemelsbreed.
Waaruit blijkt de noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein? Dit blijkt uit het feit dat voor de nieuwbouw of uitbreiding geen geschikt of onvoldoende terrein aanwezig is.
5 Wat geldt voor de eerste inrichting?
De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat het college de nieuwbouw van een voorziening voor bewegingsonderwijs heeft goedgekeurd;
De noodzaak om een ruimte voor bewegingsonderwijs mede te gebruiken blijkt als u geen plaats heeft binnen de ruimte(n) voor bewegingsonderwijs die u gebruikt voor het aantal klokuren bewegingsonderwijs.
7 Wat geldt voor het huren van een sportveld?
Voor het voortgezet onderwijs geldt dat de noodzaak om een sportveld te huren blijkt als :
(De voorzieningen onder 8 t/m 10 zijn alleen van toepassing indien u juridisch eigenaar bent van een ruimte voor bewegingsonderwijs.)
8. Wat geldt voor de aanpassing van lokalen bewegingsonderwijs voor het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs?
U toont aan dat u gedurende minstens vijftien jaar voldoende leerlingen verwacht om een ruimte voor bewegingsonderwijs in stand te kunnen houden. Is de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk voor de voortgang van het onderwijs? Maar verwacht u onvoldoende leerlingen? Dan keuren we de aanpassing alleen goed als er geen andere, goedkopere oplossing mogelijk is.
De aanpassingen bestaan uit de volgende punten:
U wijzigt een gebouw als u dit in gebruik neemt. Dit doet u als het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs. Dit is noodzakelijk omdat u het gebouw in gebruik moet nemen op basis van de beoordelingscriteria waaruit blijkt dat het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor ruimten voor bewegingsonderwijs voor het primair onderwijs. Deze zijn wel te verwezenlijken tegen redelijke kosten. Dit beoordeelt het college.
9 Wat geldt voor het onderhoud aan lokalen bewegingsonderwijs?
9.a De voorziening onderhoud bestaat uit:
Het onderhoud aan de buitenkant van het gebouw. Dit omvat de volgende activiteiten. Het vervangen van de:
Maar ook aan de binnenkant van het gebouw:
9.b Waaruit blijkt de noodzaak van onderhoud?
Dit blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een deel daarvan minstens in een matige conditie verkeert. Regulier onderhoud volstaat daarbij niet langer. Let op: gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud!
9.c Wanneer komt noodzakelijk onderhoud voor vergoeding in aanmerking?
Aan permanente gebouwen: als het gebouw nog minstens vier jaar voor de school nodig is.
10 Wat geldt voor het herstel van constructiefouten?
De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage. Dit rapport is opgesteld in opdracht van het bevoegd gezag.
Stemt het college niet in met de constatering in het bouwkundige rapport? Dan schakelen we een onafhankelijke derde in voor een bindend advies. Dit doen we op een nader te bepalen manier.
BIJLAGE II DE CRITERIA VOOR DE OPPERVLAKTE EN INDELING
De criteria voor oppervlakte en indeling bestaan uit drie delen:
DEEL A HOE BEPAALT HET COLLEGE DE CAPACITEIT VAN EEN GEBOUW?
De capaciteit van de gebouwen stelt het college vast volgens de methodiek die u hieronder leest. Het college kan hierbij met u overeenkomen dat de vastgestelde capaciteit wordt verminderd. Dit is het geval als u de ruimte die hierdoor beschikbaar komt, inzet voor onderwijskundige, culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.
Komt het college met u overeen dat u de vergoeding voor tijdelijke huisvesting inzet voor het bekostigen van permanente huisvesting? Dan neemt het college de capaciteit de u op deze manier realiseert als permanente huisvesting op in de administratie. U heeft daarbij geen aanspraak op aanvullende vergoeding van permanente huisvesting.
1.2 Over de gebouwen in het primair onderwijs.
1.2.1 Wat geldt voor de hoofdgebouwen, nevenvestigingen met een permanente of tijdelijke bouwaard?
Voor het speciaal basisonderwijs legt het college de capaciteit vast in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Hoe bepaalt het college het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is? Daarvoor vermindert het college het aantal lokalen
Het college bepaalt het aantal mogelijk te huisvesten groepen afzonderlijk voor het speciaal onderwijs en voor het voortgezet speciaal onderwijs. Op basis hiervan berekenen we de capaciteit van het gebouw.
Wijkt de werkelijke bruto vloeroppervlakte in een gebouw af van de bruto vloeroppervlakte (bvo) die noodzakelijk is voor het huisvesten van het aantal groepen op basis van tabel 1, 2, 3, 4. Dan stelt het college het verschil in oppervlakte vast. Dit verschil is het aantal m² waarmee de bvo van het gebouw is over- of ondergedimensioneerd. Het college registreert dit verschil.
Tabel 1 Gebouwen met een permanente bouwaard voor het basisonderwijs
Permanente gebouwen voor een basisschool waarin u minder dan 31 leerlingen huisvest | |
Minimale bvo (inclusief m2 bvo voor onderwijskundige vernieuwingen) | |
Tabel 2 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting voor BO en SBO
Voor elke volgende groep verhogen we de bvo met 105 m2 per groep. |
Tabel 3 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting voor BO en SBO
Voor elke volgende groep verhogen we de bvo met 80 m2 per groep. |
Tabel 4 Gebouwen met een permanente bouwaard voor SBO
Permanente gebouwen voor een speciale school voor basisonderwijs | |||
1.2.2 Wat geldt voor dislocaties in gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard?
De capaciteit van dislocaties voor scholen voor speciaal basis onderwijs legt het college vast in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Dit is gelijk aan het aantal lokalen in het betreffende gebouw. Met het aantal lokalen bedoelt het college het aantal lesruimten. Dit is inclusief de vaklokalen die groter zijn dan of gelijk zijn aan 42 m². De speellokalen telt het college niet mee. Voor dislocaties bepaalt het college de overdimensionering na afstemming met het bevoegd gezag.
1.3 Over de gebouwen in het (voortgezet) speciaal onderwijs.
1.3.1 Wat geldt voor de hoofdgebouwen, nevenvestigingen met een permanente of tijdelijke bouwaard?
Het college legt de capaciteit vast in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Hoe bepaalt het college het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is? Daarvoor vermindert het college het aantal lokalen
Het college bepaalt het aantal mogelijk te huisvesten groepen afzonderlijk voor het speciaal onderwijs en voor het voortgezet speciaal onderwijs. Op basis hiervan berekenen we de capaciteit van het gebouw.
Wijkt de werkelijke bruto vloeroppervlakte in een gebouw af van de bruto vloeroppervlakte (bvo) die noodzakelijk is voor het huisvesten van het aantal groepen op basis van tabel 5 hieronder? Dan stelt het college het verschil in oppervlakte vast. Dit verschil is het aantal m² waarmee de bvo van het gebouw is over- of ondergedimensioneerd. Het college registreert dit verschil.
1.3.2 Wat geldt voor nevenvestigingen of dislocaties in gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard?
De capaciteit van een gebouw legt het college vast in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Dit is gelijk aan het aantal lokalen in het betreffende gebouw. Met het aantal lokalen bedoelt het college het aantal lesruimten. Dit is inclusief de vaklokalen die groter zijn dan of gelijk zijn aan 42 m². De speellokalen telt het college niet mee.
1.4 Over de gebouwen in het voortgezet onderwijs.
Naast de bvo legt het college het aantal ruimten voor bewegingsonderwijs vast. Ook legt het college het aantal specifieke ruimten en werkplaatsen vast. Dit doet het college voor zover dit noodzakelijk is voor aanvragen voor uitbreiding of medegebruik. Bij het aantal specifieke ruimten en werkplaatsen onderscheidt het college de ruimtesoorten zoals deze binnen het ruimtebehoeftemodel zijn opgenomen.
2. OVER DE RANGORDE VAN DE GEBOUWEN.
Bestaat een voorziening in de huisvesting uit meerdere gebouwen? Dan stelt het college vast welke gebouwen worden geregistreerd als hoofdvestiging, nevenvestiging of dislocatie(s). Zo bepaalt het college welke locatie als eerste in aanmerking komt om af te stoten. Dit gebeurt als een locatie leeg komt te staan. Dit kan zijn doordat het aantal leerlingen terugloopt. Het uitgangspunt hierbij is dat de dislocaties als eerste worden afgestoten. Het college stelt de rangorde vast nadat het college met u hierover heeft overlegd.
Onder het terrein verstaat het college het kadastrale perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren staat. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte die u leest in de kadastrale registratie van het Kadaster. Komen de kadastrale perceelgrenzen niet overeen met de grenzen van het schoolterrein? Dan legt het college het deel van het terrein vast dat met overheidsmiddelen is verworven.
Met de inventarisgegevens bedoelt het college de gegevens waarmee het college het aantal groepen van de school vaststelt waarvoor u het onderwijsleerpakket heeft. En waarvoor u meubilair heeft. Dit legt het college afzonderlijk vast.
4.1 Het onderwijsleerpakket en meubilair voor het basis onderwijs
Voor hoeveel groepen heeft het college tot 1 augustus 2006 onderwijsleerpakket en meubilair betaald? Dit heeft het college vastgelegd in het integraal huisvestingsplan. Daarbij heeft het college rekening gehouden met de omrekening in verband met de groepsgrootte verkleining.
4.2 Het onderwijsleerpakket en meubilair voor speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs
De inventarisgegevens zijn de gegevens om het aantal groepen vast te stellen van de school waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. Het aantal groepen waarvoor inventaris aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is.
Is in het verleden voor meer groepen inventaris verstrekt? Dan toont het college dit aan. Dit doet zij met de correspondentie tussen het college en het schoolbestuur. Is in het verleden, nadat de Regionale Expertise Centra in werking traden, voor minder groepen inventaris verstrekt? Dan toont u dit aan. De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en het meubilair legt het college afzonderlijk vast.
4.3 Leer- en hulpmiddelen en meubilair voor voortgezet onderwijs
Voor de inventaris is het uitgangspunt dat alle instellingen voor voortgezet onderwijs een inventaris hebben. Het college stelt de omvang van de aanwezige inventaris vast. Dit doet het college op basis van de bruto vloeroppervlakte van algemene ruimten en het aantal specifieke ruimten en werkplaatsen.
5. OVER DE RUIMTEN VOOR BEWEGINGSONDERWIJS.
5.1 Capaciteit van de ruimte voor bewegingsonderwijs
De capaciteit van een ruimte voor bewegingsonderwijs in het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs is 26 klokuren. In het voortgezet onderwijs bedraagt de capaciteit veertig klokuren.
De terreinoppervlakte is de oppervlakte die is vastgelegd bij het Kadaster. Het college registreert alleen de oppervlakte van de vrijstaande ruimten voor bewegingsonderwijs die op eigen terrein liggen. Dit is het terrein los van het terrein van het lesgebouw.
Het college gaat ervan uit dat de inventaris die aanwezig is, voldoende is.
DEEL B HOE bepaalt het college DE RUIMTEBEHOEFTE van de school?
1. DE HUISVESTINGSBEHOEFTE VOOR ONDERWIJS.
Voor een basisschool bepaalt het college de huisvestingbehoefte door het aantal groepen. Het college berekent het aantal groepen op grond van de formatie die het rijk aan de basisschool toekent. Deze formatie is opgebouwd uit de volgende bestanddelen:
Hoe berekent het college de omvang van een voorziening die bestemd is voor blijvend gebruik? Dit doet het college volgens de volgende formule:
Hoe berekent het college de omvang van een voorziening die bestemd is voor tijdelijk gebruik? Dit doet het college volgens de volgende formule:
G = (A + B + C + D) / 179 + E + 0,5 F
de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen. Het verkregen getal G ronden we rekenkundig af op een geheel aantal groepen. | |
het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de meest recente peildatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9. | |
Wordt de formatie opnieuw berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO? Dan is A het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9. Het verkregen getal A rondt het college niet af. | |
het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de meest recente peildatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17. | |
Wordt de formatie opnieuw berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO? Dan is B het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17. Het verkregen getal B rondt het college niet af. | |
280 verminderd met het totale aantal leerlingen dat op de meest recente peildatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06. | |
Wordt de formatie opnieuw berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO? Dan is C 280 verminderd met het totale aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06. | |
Is de uitkomst van deze berekening negatief? Dan bepalen we factor C op 0. | |
de som van de gewichten1 op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente peildatum 1 oktober op de school is ingeschreven, verminderd met 8,35 procent van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente peildatum 1 oktober op de school is ingeschreven. Is het schoolgewicht hoger dan 80 procent van het aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober staat ingeschreven? Dan stelt het college het schoolgewicht D vast op 80 procent van het aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school staat ingeschreven. Het verkregen getal D rondt het college af op een geheel getal. Dit getal vermenigvuldigt het college vervolgens met 3,2. | |
Wordt de formatie opnieuw berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO? Dan is D de som van de gewichten op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, verminderd met 8,35 procent van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven. Is het schoolgewicht hoger dan 80 procent van het aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober staat ingeschreven? Dan stelt het college het schoolgewicht D vast op 80 procent van het aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school staat ingeschreven. Het verkregen getal D rondt het college rekenkundig af op een geheel getal. Dit getal vermenigvuldigt het college vervolgens met 3,2. Is de uitkomst van deze berekening negatief? Dan bepalen we factor D op 0. | |
aanvullende formatie op grond van bijzondere omstandigheden. Deze formatie is toegekend op basis van artikel 120, lid 5 van de Wet op het primair onderwijs. | |
het aantal formatieplaatsen onderwijsachterstandenbestrijding dat de gemeente betaalt vanuit de specifieke uitkering. |
1.2 Voor een speciale school voor basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs.
Het aantal groepen bepaalt de omvang van de permanente en tijdelijke voorziening onderwijshuisvesting voor een speciale school voor basisonderwijs. Het college berekent het aantal groepen door het aantal leerlingen dat op de school is ingeschreven te delen door de 'N-factor' (14). De uitkomst van de berekening rondt het college alleen naar boven af als het cijfer achter de komma gelijk is aan of groter is dan 0,55. Is dit niet het geval? Dan rondt het college het getal af naar beneden.
Het aantal groepen bepaalt de omvang van de permanente en tijdelijke voorziening onderwijshuisvesting. Het college berekent het aantal groepen door het aantal leerlingen te delen door de 'N-factor'. Deze factor is bepalend voor de maximale groepsgrootte. De uitkomst van de berekening ronden we alleen naar boven af als het cijfer achter de komma gelijk is aan of groter is dan 0,55.
In het (voortgezet) speciaal onderwijs verschilt de groepsgrootte per onderwijssoort en per schooltype (artikel 14 Formatiebesluit WEC).
Het college bepaalt het aantal groepen van een SO- of VSO-school afzonderlijk. Dit doet het college voor de verschillende schooltypen. Dit geldt ook voor een SO-school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden. Vervolgens telt het college de afzonderlijk vastgestelde ruimtebehoeften bij elkaar op.
1.3 Voor een school voor voortgezet onderwijs
Voor een school voor voortgezet onderwijs bepaalt het college de ruimtebehoefte met het ruimtebehoeftemodel (RBM). In het RBM houden we rekening met een:
De uitkomst van de leerlinggebonden component plus de vaste voet bepaalt de totale ruimtebehoefte van de instelling.
De leerlinggebonden component is afhankelijk van het soort onderwijs en de leerweg of sector die de leerling volgt. Dit berekent het college door het aantal leerlingen te vermenigvuldigen met de bruto vloeroppervlakte per leerling. Deze leest u in tabel 7 ‘Berekening van de leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs’.
De vaste voet is afhankelijk van de aard van de vestiging en het onderwijsaanbod binnen de beroepsgerichte leerweg. Deze voet bepaalt u aan de hand van tabel 8 ‘Berekening van de vaste voet per instelling voor de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs’.
Het RBM voorziet niet in een afzonderlijke normering voor het orthopedagogisch didactisch centrum (OPDC). Het OPDC levert diensten om leerlingen te ondersteunen op scholen die het samenwerkingsverband zijn aangegaan. De leerlingen die de diensten van het OPDC gebruiken, zijn dus altijd ingeschreven bij reguliere scholen voor voortgezet onderwijs.
LWOO = leerwegondersteunend onderwijs
BLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)
Bij tabel 8 gelden de volgende punten:
2. DE RUIMTEBEHOEFTE VAN BEWEGINGSONDERWIJS?
Voor een basisschool geldt dat het aantal groepen het aantal klokurenbewegingsonderwijs bepaalt. Per groep 6- tot 12-jarigen gaan we uit van maximaal 1,5 klokuur bewegingsonderwijs. Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen.
Voor het bepalen van het aantal formatieplaatsen geldt de formule G = (A + B + C + D) / 179. De componenten G, A, B, C en D zijn identiek aan de componenten die u leest in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B.
Het totaal aantal groepen splitst het college in het aantal groepen 4- en 5-jarigen en het aantal groepen 6- tot 12-jarigen. Dit doet het college volgens tabel 9 'Splitsingstabel aantal groepen leerlingen (G)’.
2.2 Voor een speciale school voor basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs.
Het aantal klokuren bewegingsonderwijs voor een speciale school voor basisonderwijs stelt het college als volgt vast:
Het college berekent het aantal groepen door het aantal leerlingen dat op de school is ingeschreven te delen door de 'N-factor' (14). De N-factor (14) is van toepassing voor speciaal basisonderwijs. Voor het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs geldt tabel 6. De uitkomst rondt het college alleen naar boven af als het cijfer achter de komma gelijk is aan of groter is dan 0,55. Is dit niet het geval? Dan rondt het college het getal af naar beneden.
2.3 Voor een school voor voortgezet onderwijs
Om de ruimtebehoefte vast te stellen, vermenigvuldigt het college het aantal leerlingen met de bvo per leerling. Dit doen we volgens de onderstaande tabel 10 'Berekening van de ruimtebehoefte accommodatie voor bewegingsonderwijs voortgezet onderwijs'.
Tabel 10 Berekening van de ruimtebehoefte accommodatie bewegingsonderwijs voor het voortgezet onderwijs
LWOO = leerwegondersteunend onderwijs
3. DE (UITBREIDING VAN DE) EERSTE AANSCHAF VAN HET ONDERWIJSLEERPAKKET EN MEUBILAIR?
De inrichting van een basisschool bestaat uit de volgende componenten:
Hieronder volgt een toelichting.
Hoe stelt het college de omvang vast van de voorziening eerste aanschaf onderwijsleerpakket? Of van de voorziening uitbreiding eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket? Daarvoor gaat het college uit van de formule: G = (A + B + C + D) / 179 + E. Hiervoor geldt dat G, A, B, C, D en E identiek zijn aan de componenten die u leest in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Deze leest u in bijlage II, deel B.
Hoe stelt het college de omvang vast van de voorziening eerste aanschaf meubilair? Of van de voorziening uitbreiding eerste aanschaf van het meubilair? Daarvoor gaat het college uit van de formule: G = (A + B + C) / 179. Hiervoor geldt dat G, A, B, C, D en E identiek zijn aan de componenten die u leest in de formule voor permanent gebruik bestemde voorzieningen. Deze leest u in bijlage II, deel B.
Breidt u de basisschool uit met een tweede speellokaal? Dan wijst het college een toeslag onderwijsleerpakket en meubilair tweede speellokaal toe.
3.2 Voor een speciale school voor basis onderwijs of voor voortgezet onderwijs
Het college berekent voor het speciaal onderwijs het aantal groepen onderwijsleerpakket en meubilair door het aantal leerlingen te delen door de 'N-factor' . Het gaat om de ‘N-factor’ (14) voor speciaal basisonderwijs die bepalend is voor de groepsgrootte. In tabel 6 staat de N-factor voor speciaal onderwijs en voorgezet speciaal onderwijs. De uitkomst rondt het college alleen naar boven af als het cijfer achter de komma gelijk is aan of groter is dan 0,55.
3.3 Voor een school voor voortgezet onderwijs
Is er sprake van een inpandige aanpassing? Waarbij u algemene of specifieke ruimte omzet in specifieke of werkplaatsruimte? Dan stellen we een tegemoetkoming in eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair vast. Dit doet het college op basis van het verschil tussen de vergoeding voor eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor eerste inrichting van de ruimte die u creëert.
Hoe stelt het college de omvang vast van de voorziening eerste aanschaf onderwijsleerpakket en meubilair die wij bekostigen? Hiervoor stelt het college het verschil vast tussen:
DEEL C HOE BEPAALT HET COLLEGE DE OMVANG VAN DE TOEKENNING?
Het college bepaalt de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening. Dit is noodzakelijk om de financiële gevolgen vast te stellen.
Is er sprake van een uitbreiding van het schoolgebouw voor tijdelijk of blijvend gebruik? Dan stelt het college eerst vast of in de gegevensadministratie van de gemeente een verschiloppervlakte opgenomen? Dit is het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal vierkante meters en het aantal vierkante meters dat hoort bij de geregistreerde capaciteit van het gebouw dat u wilt uitbreiden. Dan bekijken we in hoeverre u de noodzakelijke capaciteit van het gebouw anders kunt uitbreiden. Dit doet u dan door het bestaande gebouw aan te passen. U breidt het gebouw uit als de kosten om het gebouw aan te passen, hoger zijn dan de kosten om het gebouw alleen uit te breiden.
1. Voor voorzieningen die bestemd zijn voor blijvend gebruik
Een voorziening is goedgekeurd. Ook is deze bestemd voor blijvend gebruik. Hoe bepaalt het college hiervan de omvang?
1.1 Het gaat om een voorziening voor nieuwbouw, of vervangende nieuwbouw
1.1.1 Bij een school voor primair of (voortgezet) speciaal onderwijs.
Voor een school voor primair en (voortgezet) speciaal onderwijs bepaalt het college de omvang aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting nodig is op basis van de gegevens van de laatste teldatum. Dit is ten minste vijftien jaar noodzakelijk.
1.1.2 Bij een school voor voortgezet onderwijs.
Voor een school voor voortgezet onderwijs bepaalt het college de omvang aan de hand van het aantal leerlingen. Voor deze leerlingen is huisvesting noodzakelijk. Dit is ten minste vijftien jaar noodzakelijk. De ruimtebehoefte bepaalt het college met het ruimtebehoeftemodel.
1.2 Het gaat om een voorziening voor uitbreiding, of uitbreiding om een bestaand gebouw te vervangen
Voor zowel het primair als ook het (voortgezet) speciaal onderwijs geldt dat het college het aantal groepen bepaalt volgens deel B van deze bijlage: ’Hoe bepaalt het college de ruimtebehoefte?'.
1.3 Het gaat om een voorziening voor ingebruikneming van een gebouw.
Voor een school voor primair en (voortgezet) speciaal onderwijs bepaalt het college de omvang op basis van de grootte van het gebouw, of een deel daarvan, dat noodzakelijk is voor het aantal groepen dat u ten minste vijftien jaar moet huisvesten. Het aantal groepen bepalen we volgens deel B van deze bijlage.
Voor een school voor voortgezet onderwijs bepaalt het college de omvang op basis van de grootte van het gebouw, of een deel daarvan, dat noodzakelijk is voor het aantal groepen dat u tenminste vijftien jaar moet huisvesten. Daarbij houdt het college rekening met de 10% verhoogde capaciteit aan beschikbare ruimte die aanwezig is.
1.4 Het gaat om een voorziening voor medegebruik
Voor een school voor voortgezet onderwijs bepaalt het college de omvang op basis van het verschil tussen de ruimtebehoefte die hoort bij het aantal leerlingen dat aanwezig is op de laatst bekende teldatum voordat u de aanvraag indiende en de met 10% verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Vervolgens bepaalt het college het overschot aan beschikbare onderwijsruimte. Dit doet het college aan de hand van het feitelijke lesrooster. Medegebruik geeft het college vorm door lessen in te roosteren.
1.5 Het gaat om een voorziening uitbreiding met een speellokaal
Wanneer kent het college voor een school voor primair onderwijs een voorziening toe voor een toeslag voor een afzonderlijk speellokaal? Dit doet het college als de omvang van de goedgekeurde voorzieningen nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding of uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat. Is de voorziening in de huisvesting een uitbreiding? Of een uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw? Dan bevat het bestaande gebouw geen speellokaal.
Is de voorziening voor nieuwbouw, vervangende nieuwbouw of uitbreiding bedoeld voor een schoolgebouw met een capaciteit voor veertien groepen? Dan kent het college een toeslag toe voor een tweede speellokaal. Dit doet zij voor een school voor basisonderwijs. Voor een speciale school voor basisonderwijs of voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs komt de uitbreiding met een tweede speellokaal in de praktijk niet voor.
1.6 Wat geldt voor eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair?
1.6.1 Bij een school voor primair of (voortgezet) speciaal onderwijs.
Hoe stelt het college de omvang vast van de voorziening die zij betaalt voor de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair? Hiervoor stelt het college het verschil vast tussen:
Dit geldt zowel voor de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair voor blijvend gebruik, als voor tijdelijk gebruik. Ook geldt dit voor uitbreiding van het onderwijsleerpakket en meubilair.
1.6.2 Bij een school voortgezet onderwijs.
Voor het voortgezet onderwijs is de omvang van de eerste aanschaf leer- en hulpmiddelen en meubilair gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening. Bij inpandige aanpassingen bedraagt de omvang het verschil tussen de vergoeding voor de eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor de eerste inrichting van de te creëren ruimte.
2 Voor voorzieningen die bestemd zijn voor tijdelijk gebruik
Een voorziening is goedgekeurd. Deze is bestemd voor tijdelijk gebruik. Hoe bepaalt het college hiervan de omvang?
Het gaat om een voorziening voor uitbreiding, of uitbreiding om een bestaand gebouw te vervangen
Voor een school voor primair onderwijs: het college bepaalt de omvang op basis van het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is voor het primair onderwijs minimaal één groep.
Voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: het college bepaalt de omvang op basis van het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal één groep en maximaal drie groepen. Is het aantal groepen meer dan drie? Dan kent het college permanente huisvesting toe.
Voor een school voor voortgezet onderwijs: het college bepaalt de omvang op basis van het verschil tussen de ruimtebehoefte die hoort bij het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar maar korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met 10% verhoogde capaciteit van de huisvesting die beschikbaar is.
2.3 Het gaat om een voorziening voor ingebruikneming
Voor een school voor voortgezet onderwijs: het college bepaalt de omvang op basis van de grootte van het gebouw, of een deel daarvan, dat noodzakelijk is voor het aantal groepen dat u ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar moet huisvesten en de capaciteit van de huisvesting die beschikbaar is. Deze capaciteit verhoogt het college met tien procent. De ruimtebehoefte bepaalt het college met het ruimtebehoeftemodel.
2.4 Het gaat om een voorziening voor medegebruik
Voor een school voor voortgezet onderwijs: het college bepaalt de omvang op basis van het verschil tussen de ruimtebehoefte die hoort bij het aantal leerlingen dat aanwezig is op de laatst bekende teldatum voordat u de aanvraag indiende en de met 10% verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijke lesrooster bepaalt het college vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijsruimte. Medegebruik geven we vorm door lessen in te roosteren.
2.6 Het gaat om een voorziening uitbreiding met een speellokaal
Wanneer kent het college voor een school voor primair onderwijs een tijdelijke voorziening toe voor één groep extra voor een speellokaal? Dit doet het college als de omvang van de goedgekeurde voorzieningen nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding of uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat. Deze voorzieningen zijn bestemd voor tijdelijk gebruik. Is de voorziening in de huisvesting een uitbreiding? Of een uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw? Dan bevat het bestaande gebouw geen speellokaal.
Het college kent een tweede tijdelijke voorziening toe voor één groep extra voor een speellokaal als de omvang van de goedgekeurde voorzieningen nieuwbouw of vervangende nieuwbouw de veertiende groep omvat. Deze voorzieningen zijn bestemd voor tijdelijk gebruik.
3 Voor overige voorzieningen die bestemd zijn voor blijvend of tijdelijk gebruik
3.1 Voorzieningen voor het terrein
Het gaat om een voorziening voor het terrein. Of voor uitbreiding van het terrein. Deze voorziening is goedgekeurd. Ook is deze bestemd voor blijvend of tijdelijk gebruik. Hoe bepaalt het college hiervan de omvang?
Dit doet het college voor een school voor primair of (voortgezet) speciaal onderwijs door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren vast te stellen. Daarbij houdt het college rekening met een minimum terreinoppervlakte van het verharde deel van een school. Dit doet het college door uit te gaan van 3 m²/ll met een minimum van 300 m² netto. Vanaf tweehonderd leerlingen kunt u volstaan met 600 m² netto.
Voor het voortgezet onderwijs bepaalt het college de omvang van het terrein op basis van de minimale terreinoppervlakte dat nodig is om het schoolgebouw te realiseren volgens minstens de eisen die de wet hieraan stelt.
Het gaat om overige voorziening voor permanent of tijdelijk gebruik. Deze zijn goedgekeurd. Hoe bepaalt het college hiervan de omvang?
3.2.1 Het gaat om een goedgekeurde voorziening voor een aanpassing.
Het college bepaalt de omvang op basis van de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs. Of die activiteiten die noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
3.2.2 Het gaat om een goedgekeurde voorziening voor onderhoud
Het college bepaalt de omvang op basis van de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
3.3 Het gaat om een goedgekeurde voorziening voor het herstellen van constructiefouten en schade aan het gebouw, het onderwijsleerpakket of aan leer- en hulpmiddelen en meubilair in bijzondere omstandigheden
Het college bepaalt de omvang op basis van de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
4 Voor voorzieningen voor ruimten voor bewegingsonderwijs.
Het college heeft besloten een voorziening voor bewegingsonderwijs goed te keuren. Hoe bepaalt het college hiervan de omvang?
4.1 Het gaat om een goedgekeurde voorziening voor nieuwbouw, of vervangende nieuwbouw
4.2 Het gaat om een goedgekeurde voorziening voor uitbreiding van een ruimte voor bewegingsonderwijs
Voor een school voor voortgezet onderwijs: het college bepaalt de omvang op basis van het verschil tussen de ruimtebehoefte die hoort bij het aantal groepen leerlingen, waarvoor de ruimte voor bewegingsonderwijs langer dan vijftien jaar noodzakelijk is en de ruimte die aanwezig is. Of de ruimte voor bewegingsonderwijs langer dan vijftien jaar noodzakelijk is, bepaalt het college met het ruimtebehoeftemodel.
4.3 Het gaat om een goedgekeurde voorziening voor medegebruik van een ruimte voor bewegingsonderwijs
4.4 Het gaat om een goedgekeurde voorziening voor huur van het sportterrein
Voor een school voor voortgezet onderwijs bedraagt de omvang ten hoogste acht weken per kalenderjaar. Het college bepaalt het aantal lestijden waarvoor zij een vergoeding geeft aan de hand van het lesrooster. Het maximum is het aantal dat het college berekent met tabel 10 van het ruimtebehoeftemodel: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) / 460.
4.5 Het gaat om een goedgekeurde voorziening voor aanpassing van een ruimte voor bewegingsonderwijs
Voor een school voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs bepaalt het college de omvang op basis van de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs. Of voor de voortgang van het onderwijs.
4.6 Het gaat om een goedgekeurde voorziening voor het terrein, of uitbreiding van het terrein
Voor een school voor primair onderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs: het college bepaalt de omvang op basis van de terreinoppervlakte die minimaal nodig is om de ruimte voor bewegingsonderwijs te realiseren. Of om de uitbreiding van de ruimte voor bewegingsonderwijs te realiseren. Daarbij houdt het college rekening met de wettelijke eisen over de terreinoppervlakte.
4.7 Het gaat om een goedgekeurde voorziening voor aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair
Voor een school voor primair onderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs bepaalt het college bij ingebruikneming of uitbreiding van de ruimte voor bewegingsonderwijs de omvang op basis van de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de ruimte voor bewegingsonderwijs oorspronkelijk is bedoeld.
4.8 Het gaat om een goedgekeurde voorziening voor onderhoud aan de ruimte voor bewegingsonderwijs
Voor een school voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs bepaalt het college de omvang op basis van de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw in stand te houden volgens de onderwijseisen.
4.9 Het gaat om een goedgekeurde voorziening voor herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in bijzondere omstandigheden
Voor de school voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs: het college bepaalt de omvang op basis van de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw in stand te houden volgens de onderwijseisen.
Deel D DE MEETINSTRUCTIE VOOR HET VASTSTELLEN VAN DE BRUTO-VLOEROPPERVLAKTE
1. De meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte primair onderwijs
De vaststelling van de bruto-vloeroppervlakte van een schoolgebouw:
2. De meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte voortgezet onderwijs
Deze meetinstructie is bedoeld voor nieuwe (gedeelten van) gebouwen of voor situaties waar gekozen wordt voor het niet overnemen van gegevens van het ministerie van OCenW.
De bruto-oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto-vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende 'beloopbare' binnenruimten. De bruto-vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies, die de ruimten omhullen.
Tot de bruto-oppervlakte behoort eveneens:
De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto-vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen (al dan niet overdekt) en dergelijke.
BIJLAGE III DE FINANCIËLE NORMERING
Voor welke voorzieningen voor onderwijshuisvesting geldt de financiële normering? Dat leest u in artikel 1.3, lid 1. In deze bijlage leest u de genormeerde bedragen voor deze voorzieningen.
De normbedragen in deze bijlage hebben we bijgesteld voor de vergoedingen voor 2007. De Vereniging Nederlandse Gemeenten publiceert indexcijfers. Zij baseert deze cijfers op het MEV-indexcijfer. We volgen deze zienswijze.
Hierna leest u de normbedragen voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding. In deze bedragen kan een vergoeding opgenomen zijn voor bouwvoorbereiding. Deze vergoeding is:
Hebben we een uiteindelijke genormeerde vergoeding bepaald van een voorziening voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding die op het programma staat? Dan brengen we hierop de vergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding in mindering. Dit is de genormeerde vergoeding die we hebben toegekend.
1 Wat geldt voor nieuwbouw (permanente bouw)?
De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in zes kostencomponenten. Dit zijn:
In de financiële normering van de school voor (voortgezet) speciaal onderwijs nemen we daarnaast op een:
Is er sprake van vervangende nieuwbouw? En breidt u daarbij een gebouw uit dat geschikt is voor onderwijs ter vervanging van een ander gebouw? Dan gelden de bedragen die zijn opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard).
Ad 1a Over de kosten voor het terrein
Voor de kosten van het terrein hebben we geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. De reden hiervoor is dat wij het terrein na eventuele aankoop niet beschikbaar stellen. We dragen het juridisch eigendom over aan het schoolbestuur. Koopt u een terrein aan? Dan maakt u de kosten zichtbaar voor het programma.
Stellen wij gemeentelijke terreinen beschikbaar? Dan kan het ook wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken, met het oog op de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten. Hoe bepalen we de kosten voor het terrein? Daarvoor sluiten we aan bij de tarieven van de gemeentelijke grondnota.
De bouwkosten omvatten alle bouwkosten voor het realiseren van het gebouw en de inrichting van het terrein. Dit zijn de kosten inclusief een fundering op staal. Ook vallen hieronder de kosten om het schoolterrein aan te leggen en in te richten. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kunt u de bvo realiseren die u de in bijlage II leest.
De vergoeding voor de bouwkosten stellen we als volgt vast:
Voor een school voor primair onderwijs:
Voor een speciale school voor basisonderwijs:
Voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs:
De vergoeding voor de bouwkosten voor het (voortgezet) speciaal stellen wij vast op basis van de bedragen in tabel 11 of tabel 12 hieronder.
Tabel 112: vergoedingen nieuwbouw (voortgezet) speciaal onderwijs.
Per schoolsoort is er een specifieke correctiefactor. De bedragen zijn in euro’s:
Voor SOVSO-scholen gelden de volgende bedragen (in euro’s) in onderstaande tabel 12
Tabel 12 2vergoedingen nieuwbouw (voortgezet) speciaal onderwijs.
Voor een school voor voortgezet onderwijs:
Er bestaat geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding. Als scholen uitbreiden, passen zij ook vaak het bestaande gebouw aan.
De sectieafhankelijke kosten bestaan uit een vast bedrag per huisvestingsvoorziening en een vast bedrag per sectie. Dit zijn de kosten voor projecten vanaf 460 m² bruto vloeroppervlak. Voor kleinere projecten kennen we geen sectieafhankelijke kosten per project toe. Deze kosten zijn namelijk opgenomen in de bedragen voor de ruimteafhankelijke kosten per vierkante meter bruto vloeroppervlakte.
Hoe berekenen we de vergoeding voor de ruimteafhankelijke kosten?
We berekenen de benodigde aantallen vierkante meters per type ruimte van de goedgekeurde huisvestingsvoorziening. Dit doen we op basis van bijlage II, deel C. Deze aantallen vierkante meters vermenigvuldigen we met de onderstaande bedragen per ruimtesoort:
Hoe berekenen we de vergoeding voor de sectieafhankelijke kosten?
We tellen de algemene vaste voet en de vaste voet voor de algemene sectie en/of de werkplaatssectie op. Dit is afhankelijk van de secties waaruit de goedgekeurde huisvestingsvoorziening bestaat. Deze baseren we op bijlage II. De bedragen voor de sectieafhankelijke kosten per voorziening zijn:
Het saldo van de vergoeding voor de ruimteafhankelijke en sectieafhankelijke kosten is de totale vergoeding voor de vaste normkosten.
Wat bedoelen we met specifieke ruimte?
Wat bedoelen we met werkplaatsen?
De overige ruimtes theorie-, theorievak- en (specifieke) vaklokalen en de directie- en nevenruimten behoren tot de categorie algemene ruimte.
Ad 1c Over de aanvullende normkosten
Het bedrag voor de vaste normkosten baseren we op een standaardlocatie. Door plaatselijke omstandigheden kunnen extra kosten optreden. Wanneer stellen wij een aanvullend bedrag beschikbaar? Dit doen we voor de volgende aanvullende investeringskosten:
Dit gaat over de noodzakelijke milieumaatregelen. Zoals archeologisch- of bodemonderzoek.
Het aanvullende vergoedingsbedrag voor de kosten van bemaling is afhankelijk van de grondwaterstand. Ligt deze grondwaterstand minder dan één meter onder het maaiveld? Dan is bemaling noodzakelijk. Dan kennen we een bedrag toe. Dit doen we per vierkante meter goedgekeurd terreinoppervlakte. De vergoeding bedraagt € 11,91 per vierkante meter terrein. Dit bedrag is exclusief de lozingskosten zuivering en (provinciale) leges.
We gaan er vanuit dat paalfundering niet nodig is binnen de gemeente Ede. In voorkomende gevallen hanteren we de normen die de VNG adviseert.
Ad 1d Over de toeslag voor een afzonderlijk speellokaal
In de normbedragen van bouwkosten van de scholen voor primair onderwijs, speciaal basis onderwijs en onderwijs hebben we geen rekening gehouden met de toewijzing van een extra speellokaal. Deze toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte.
Ad 1e Over de toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw
Kiest u voor vervangende nieuwbouw op dezelfde locatie? Dan sloopt u vooraf het oude schoolgebouw. Ook verhuizen de leerlingen naar een tijdelijke, vervangende locatie. De genormeerde vergoeding voor sloopkosten leest u hieronder. Dit zijn de bedragen inclusief eventuele verhuiskosten. We baseren de bedragen op een vast bedrag per groep. Dit bedrag is afhankelijk van het type huisvesting dat gesloopt moet worden.
Hoe bepalen we de vergoeding voor de scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs? Dit doen we op basis van de volgende bedragen:
Ad 1f Over een toeslag voor een liftinstallatie
Brengt u bij nieuwbouw van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs een liftinstallatie aan? Dan geldt hiervoor een vergoedingsbedrag van € 107.280,30. Dit bedrag is inclusief een schacht.
2 Wat geldt voor uitbreiding (permanente bouw)?
Breidt u de huisvesting van de school uit door permanente bouw? En doet u dat tot 1240 m² bruto vloeroppervlakte voor het primair onderwijs (voor maximaal negen groepen)? En tot 1000 m² bruto vloeroppervlakte voor het (voortgezet) speciaal onderwijs? Dan geldt de financiële normering die u in dit artikel leest. Realiseert u grotere uitbreidingen? Dan moet u uitgaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouw).
Deze financiële normering voor uitbreiding valt uiteen in vijf kostencomponenten. Op een rij:
In de financiële normering van de school voor (voortgezet) speciaal onderwijs nemen we daarnaast op een:
Voor de kosten van het terrein hebben we geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Is uitbreiding van het terrein noodzakelijk? Dan stellen we de kosten voor het terrein vast volgens dezelfde systematiek als bij nieuwbouw.
De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal. Dit is inclusief de fundering op staal. Ook omvatten deze de extra kosten om een deel van het schoolterrein aan te leggen en in te richten. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kunt u de bruto vloeroppervlakte realiseren. Deze oppervlakte leest u in bijlage II.
We bepalen de vergoeding op basis van de volgende bedragen:
Voor een school voor basisonderwijs:
Voor een speciale school voor basisonderwijs:
Voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs:
De vergoeding voor de bouwkosten voor uitbreidingen het (voortgezet) speciaal stellen wij vast op basis van de bedragen in tabel 11 of tabel 12 hieronder.
Voor SOVSO-scholen gelden de volgende bedragen (in euro’s) in onderstaande tabel 16
Voor een school voor voortgezet onderwijs:
Voor uitbreidingen in het voortgezet onderwijs verwijzen wij naar paragraaf 1 “Wat geldt voor nieuwbouw (permanente bouw)?” van deze bijlage
Ad 2c Over de aanvullende normkosten
Het aanvullende vergoedingsbedrag voor de kosten van bemaling is afhankelijk van de grondwaterstand. Ligt deze grondwaterstand minder dan één meter onder het maaiveld? Dan is de bemaling noodzakelijk. Dan kennen we het bedrag toe. Dit doen we per vierkante meter exclusief goedgekeurd terreinoppervlakte. De vergoeding bedraagt € 11,91 per vierkante meter terrein. Dit is exclusief de te betalen lozingskosten zuivering en provinciale leges.
Ad 2d Over de toeslag voor een afzonderlijk speellokaal
In de genormeerde bedragen hebben we geen rekening gehouden met het toewijzen van een extra speellokaal. Deze toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte. Hiermee kunt u 90 m² ruimte realiseren. Daarnaast breidt u een afzonderlijk speellokaal steeds uit. Dit doet u in combinatie met een uitbreiding van ten minste één groep (lokaal). We bepalen vergoeding op € 123.233,98. Breidt u alleen een speellokaal uit? Dan bedraagt de vergoeding € 221.433,54
Ad 2e Over de toeslag voor sloopkosten
Hiervoor gelden dezelfde bedragen als bij nieuwbouw (permanente bouwaard) in paragraaf 1 “Wat geldt voor nieuwbouw (permanente bouw)?” van deze bijlage.
Ad 2f Over de toeslag voor een liftinstallatie (voortgezet) speciaal onderwijs.
Brengt u bij de uitbreiding van een school een liftinstallatie aan? Dan geldt hiervoor het vergoedingsbedrag van € 128.948,97. Dit is inclusief een schacht.
3 Wat geldt voor een tijdelijke voorziening?
De vergoedingsbedragen voor tijdelijke voorzieningen stemmen we af op de investeringslasten van voorzieningen die bestemd zijn voor tijdelijk gebruik.
Hierbij maken we een onderscheid tussen:
Ad 3a/b Over nieuwbouw als hoofdlocatie of uitbreiding van een permanente hoofdlocatie
Hierna leest u de bedragen van de vergoedingen voor nieuwbouw van tijdelijke lokalen. Bij de berekening zijn wij uitgegaan van de volgende bruto vloeroppervlakten:
Heeft dit gebouw ook een aantal standaardvoorzieningen nodig? Bijvoorbeeld een entree? Dan geven we voor het eerste lokaal een toeslag.
Is een voorziening bestemd voor tijdelijk gebruik en gaat deze fungeren als hoofdgebouw? Dit is bijvoorbeeld het geval als de standaardvoorzieningen ook in het hoofdgebouw aanwezig zijn. Zoals een lerarenkamer en administratieruimte en dergelijke. Dan geven we ook een toeslag. De aanvullende vergoeding bestaat uit:
Hoe bepalen we de vergoedingen voor bouw (koop)?
We bepalen de vergoedingen op basis van de volgende bedragen:
Voor een speciale school voor basisonderwijs:
Voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs:
U kunt een aparte toeslag krijgen voor:
Voor de bedragen van deze toeslagen verwijzen we naar de toeslag bij nieuwbouw in paragraaf 1 van deze bijlage.
Voor een school voor voortgezet onderwijs:
Dit berekenen we op basis van de vergoedingsformule: € 604,85 * A + € 41.584,33
Voor de berekening van A verwijzen we naar bijlage II, deel C. Alle directe en indirecte kosten die u heeft om de voorziening te realiseren, kunt u betalen met het bedrag dat wij u ter beschikking stellen.
Tot die kosten behoren onder andere:
Ad 3c U breidt bestaande tijdelijke voorzieningen uit
Breidt u tijdelijke voorzieningen uit? Dan gaan we voor de bruto vloeroppervlakte uit van 80 m² per groep. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Deze bedragen zijn inclusief de bouwkosten en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen.
We bepalen de vergoeding als volgt:
Voor een school voor primair onderwijs:
Voor een school voor (voortgezet) speciaal basisonderwijs:
Voor de bedragen verwijzen we naar de toeslag bij nieuwbouw.
U kunt een gebouw dat bestemd is voor tijdelijk gebruik niet alleen kopen, maar ook huren. In principe zijn er twee typen huur mogelijk:
Beide soorten huur vergoeden we op basis van de werkelijke kosten.
4 Wat geldt voor de eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair?
De bedragen voor eerste inrichting vallen uiteen in bedragen voor het onderwijsleerpakket (OLP) en bedragen voor meubilair. De bedragen die we hierna opnemen zijn investeringsbedragen per school. Deze zijn gerelateerd aan het aantal groepen. Breidt u het aantal groepen uit? Dan bepalen we het bedrag dat wij uitkeren aan de hand van het verschil tussen de bedragen die u investeert met en zonder uitbreiding van het aantal groepen.
Wat geldt voor nieuwe instituten? Zij krijgen een korting van tien procent op de eerste aanschaf. Deze korting ontvangen nieuwe scholen bij de eerste aanschaf van het totale onderwijsleerpakket en meubilair. Dit geldt voor alle nieuwe scholen die bestaande of nieuwe instituten stichten.
Hoe bepalen we de vergoedingen?
We bepalen de vergoedingen op basis van de volgende bedragen (in euro’s).
4.1 Voor een school voor primair onderwijs:
4.2 Voor een speciale school voor basisonderwijs:
Omvat de toekenning van het aantal groepen eerste inrichting en meubilair één of meer van de eerste vier groepen? Dan kennen we de vaste voet naar rato toe.
4.3 Voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs:
De vergoeding bestaat uit een:
Omvat de toekenning van het aantal groepen eerste inrichting en meubilair één of meer van de eerste vier groepen? Dan kennen we de vaste voet naar rato toe. Voor een nevenvestiging kennen we per groep het bedrag voor elke volgende groep toe.
4.4 Voor een school voor voortgezet onderwijs:
De vergoeding voor een eerste inrichting met inventaris (leer- en hulpmiddelen en meubilair) is gekoppeld aan:
Verwijzen we bij uitbreiding naar medegebruik? Dan kennen we alleen inventaris toe als deze ontbreekt in de ruimte die wij hebben aangewezen voor medegebruik. Of als deze inrichting ongeschikt is. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het type inrichting die moet worden gerealiseerd.
Hoe bepalen we de hoogte van de vergoeding? Dit doen we door het verschil te bepalen tussen de aanwezige bruto vloeroppervlakte per ruimtetype en de te realiseren bruto vloeroppervlakte per ruimtetype. Dit doen we aan de hand van de normbedragen voor inventaris per ruimtetype. Deze leest u in de volgende tabel:
5. Wat geldt voor ruimten voor bewegingsonderwijs?
Wat is de vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een ruimte voor bewegingsonderwijs? Deze bedraagt:
Deze vergoeding is inclusief de kosten van fundering op staal en de inrichting van het terrein.
Voor de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs kennen we een toeslag toe van 50 m². Dit is een toeslag voor een grotere entree en kleed- en doucheruimte. Dit geldt voor lg- en mg-scholen met een lg- of mlk/cluster 3-component. Voor deze scholen is het normbedrag € 73.561,11.
Bij uitbreiding van een ruimte voor bewegingsonderwijs sluiten we in eerste instantie aan bij de vergoeding voor nieuwbouw van een ruimte voor bewegingsonderwijs met een bruto vloeroppervlakte van 455 m². Heeft de oefenvloer van een kleine ruimte voor bewegingsonderwijs een oppervlakte van 140 m² of minder? Dan kunt u de oefenvloer uitbreiden tot een oppervlakte van 252 m². Hiervoor kennen we de volgende vergoeding toe:
Wat geldt bij medegebruik of huur van een voorziening?
U kunt bewegingsonderwijs geven in een eigen lokaal van de school. Maar u kunt de lessen ook geven in een bestaande ruimte voor bewegingsonderwijs. Dit kan door:
Uw recht op een vergoeding is dan afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie. Ook hangt dit af van de onderwijssoort die de accommodatie gebruikt. Op een rij:
Is een ander eigenaar van de ruimte voor bewegingsonderwijs? En gebruikt een school of nevenvestiging voor primair onderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs de ruimte voor bewegingsonderwijs? Dan vergoeden wij de huurprijs aan die andere (commerciële) exploitant. Deze bestaat uit de stichtingskosten plus de kosten voor materiële instandhouding.
Is een school voor voortgezet onderwijs eigenaar van de ruimte voor bewegingsonderwijs? En gebruikt een school voor primair- of (voortgezet) speciaal onderwijs de accommodatie voor bewegingsonderwijs? Dan betalen wij aan de school voor voortgezet onderwijs de stichtingskostenvergoeding. Het gaat om die kosten die onderdeel uitmaken van de huurprijs die de school voor voortgezet onderwijs betaalt. Het bedrag van de stichtingskostenvergoeding berekenen we als volgt:
totale huurbedrag – aantal klokuren gebruik x het vaste en variabele deel van het klokuurbedrag = stichtingskostenvergoeding
Bent u een school voor voortgezet onderwijs? Dan bent u verschuldigd aan:
een school voor primair en (voortgezet) speciaal onderwijs: in ieder geval het variabele deel van het klokuurbedrag voor het aantal lesuren medegebruik. Dit geldt als u de ruimte voor bewegingsonderwijs van een school voor primair onderwijs gebruikt. Komt de gebruiksduur van de ruimte voor bewegingsonderwijs door het medegebruik uit boven de 26 klokuren? Dan vergoedt u voor het aantal uren hierboven ook het vaste deel van het klokuurbedrag.
Voor het bepalen van de hoogte van de klokuurvergoeding hanteren we tabel 23.
Wat geldt voor de eerste inrichting?
In de volgende gevallen heeft u recht op een vergoeding voor de eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen en meubilair:
Bij de voorzieningen vervangende nieuwbouw en medegebruik heeft u geen aanspraak op betaling van eerste inrichting leer- en hulpmiddelen/meubilair.
Voor primair onderwijs en speciaal primair onderwijs:
De vergoeding voor de eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen en meubilair voor een ruimte voor bewegingsonderwijs bedraagt € 42.687,70. Dit geldt zowel voor een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs.
Voor (voortgezet) speciaal onderwijs:
De vergoeding voor de eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen en meubilair voor een ruimte voor bewegingsonderwijs bedraagt (in euro’s) stellen wij vast op basis van de bedragen in tabel 24.
Tabel 24: vergoeding voor de eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen en meubilair bewegingsonderwijs (voortgezet) speciaal onderwijs.
Voor een school voor voortgezet onderwijs:
De vergoeding is afhankelijk van het type ruimte voor bewegingsonderwijs dat wij toekennen. Deze vergoeding bepalen we op basis van de volgende bedragen (in euro’s)in tabel 25.
Tabel 25: vergoeding voor de eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen en meubilair bewegingsonderwijs (voortgezet) speciaal onderwijs.
Wat geldt voor de huur van sportvelden?
Een school voor voortgezet onderwijs maakt gedurende maximaal acht weken per jaar aanspraak op een vergoeding van de huur van een sportveld. De vergoeding voor deze kosten bedraagt
€ 18,49 per klokuur. Dit bedrag is gebaseerd op het prijspeil van 2007.
BIJLAGE IV DE CRITERIA VOOR DE URGENTIE VAN DE VOORZIENINGEN
In welke volgorde stellen wij prioriteiten?
Is het budget dat u aanvraagt voor het bekostigen van de huisvestingsvoorzieningen voor hetzelfde jaar hoger dan het investeringsbudget dat wij beschikbaar hebben gesteld (het bekostigingsplafond)? Dan passen we de criteria voor de urgentie van de aangevraagde voorzieningen toe. Deze criteria leest u in deze bijlage.
De aangevraagde voorzieningen rangschikken wij. Dit doen wij voordat we het programma en het overzicht vaststellen. Daarbij volgen we de volgende prioriteitstelling:
Deze vier punten lichten we hieronder toe.
Tot de eerste hoofdprioriteit behoren:
Vervangende bouw en ingebruikneming van een gebouw, inclusief de noodzakelijke aanpassingen, vallen alleen in deze hoofdprioriteit als zij noodzakelijk zijn om een tekort aan capaciteit op te heffen.
Tot de tweede hoofdprioriteit behoren:
Onder hoofdprioriteit drie vallen:
Hoe wij hoofdprioriteit 4 invullen hangt af van de gevolgen van nieuwe onderwijskundige inzichten voor gebouwen. Daarnaast vallen aanpassingen van meer algemene aard en herstel onder deze prioriteit. Ook valt hieronder de vervanging van schade in bijzondere omstandigheden als dit niet spoedeisend is.
Is in de financiële normering voor het (voortgezet) speciaal onderwijs sprake van een 'bedrag vaste voet'? Dan is dit bedrag ook bestemd voor het aantal groepsruimten dat onderdeel is van de vaste voet aan bruto vloeroppervlakte zoals u leest in tabel 5 Ruimtenormering (V)SO. Het 'bedrag per groep' in de financiële normering is het bedrag dat we vergoeden voor iedere groep boven op het aantal groepen dat onderdeel is van de vaste voet.
Is in de financiële normering voor het (voortgezet) speciaal onderwijs sprake van een 'bedrag vaste voet'? Dan is dit bedrag ook bestemd voor het aantal groepsruimten dat onderdeel is van de vaste voet aan bruto vloeroppervlakte zoals u leest in tabel 5 Ruimtenormering (V)SO. Het 'bedrag per groep' in de financiële normering is het bedrag dat we vergoeden voor iedere groep boven op het aantal groepen dat onderdeel is van de vaste voet.