De bevoegdheid tot het nemen van een projectbesluit (op grond van het tot 1 oktober 2010 geldende artikel 3.10 lid 1 Wro) in de volgende gevallen, voor zover het de volgende besluiten betreft: a. De weigering om een aanvraag in behandeling te nemen wegens gebrek aan gegevens; b. De afwijzing om een projectbesluit te nemen als bedoeld in (tot 1 oktober 2010 geldende) artikel 3.12 lid 2 Wro; c. In navolgende gevallen: Algemeen 1. licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken, voor zover deze niet zijn gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht; 2. bouw en aanleg c.q. aanpassing van bestaande weg-, water-, parkeer- en groenvoorzieningen van lokale aard; 3. openbare nutsvoorzieningen (niet zijnde antennemasten), mits deze bebouwing van beperkte omvang is en het beoogde gebruik in relatie tot de omgeving niet hinderlijk van aard is; 4. kleinschalige voorzieningen van algemeen belang, zoals bergbezinkbassins en voorzieningen voor afvalinzameling. Stedelijk gebied (binnen de rode contour uit het Streekplan 2005 – 2015) 5. realisering, verandering, vervanging en uitbreiding van woningen/woongebouwen, ongeacht de maatvoering tot een maximum van 30 woningen; 6. realisering van functiewijzigingen van bestaande opstallen, de daaruit voortkomende bouwactiviteiten alsmede uitbreiding van bestaande functies op buurt- en wijkniveau; ingeval van detailhandel geldt dat het bruto vloeroppervlak van de gebouwen na realisatie de 1500 m² niet te boven mag gaan; bij omzetting naar wonen geldt het maximum aantal woningen als genoemd onder 7; 7. realisering van nieuwe werk- en detailhandelsvoorzieningen, zoals winkels, kantoren en bedrijven op buurt en wijkniveau; voor detailhandel en wonen geldt hetzelfde als gesteld onder 8, respectievelijk 7; 8. oprichten van gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van sport, maatschappelijke doeleinden, recreatie of cultuur, zoals een school- of kerkgebouw, een kleedgebouw, een jongerenhangplek met bijbehorende voorzieningen, dierenverblijf of standbeeld, mits deze bebouwing en het beoogde gebruik daarvan in relatie tot de omgeving niet hinderlijk van aard is. 9. Antennemasten voor telecommunicatie tot een hoogte van 15 meter. Landelijk gebied (buiten de rode contour uit het Streekplan 2005 – 2015) 10. Het vergroten van voormalige recreatiewoningen, noodwoningen, agrarische zomerwoningen en andere opstallen, die ooit voor permanent woongebruik geschikt zijn gemaakt en als zodanig zijn bestemd, tot een inhoud van 250 m3. 11. Het vergroten van als zodanig bestemde (bedrijfs)woningen tot 600 m3. 12. Het realiseren of uitbreiden van bijgebouwen bij woningen tot een totaal (aan bijgebouwen) van maximaal 50 m2. 13. Het uitbreiden van bestaande niet-agrarische bedrijven met 15%. 14. Het uitbreiden van agrarische bedrijfsbebouwing buiten het agrarisch bouwperceel, mits het agrarische bouwperceel na aanpassing niet groter wordt dan 1 hectare. 15. Het realiseren van groene en blauwe diensten en andere niet-agrarische nevenactiviteiten tot een oppervlakte van 300 m2 binnen bestaande bedrijfsbebouwing; 16. Het vergroten van een als zodanig bestemde recreatiewoning, inclusief bijgebouw en onderkeldering, tot maximaal 250 m3. 17. Het omzetten van een vrijkomend agrarisch bedrijfscomplex in een woonfunctie, waarbij de bedrijfswoning als woning in gebruik genomen wordt. 18. Het verbouwen van een voormalige agrarische bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimte (de deel) tot één of meerdere wooneenheden mits de aanwezige cultuurhistorische waarden worden gerespecteerd en de verschijningsvorm duurzaam gehandhaafd blijft. Voor het onderzoek naar en respecteren van eventueel aanwezige cultuurhistorische waarden is het advies van een gemeentelijke monumentencommissie noodzakelijk. Het duurzaam handhaven van de verschijningsvorm zal in het desbetreffende bestemmingsplan moeten worden vastgelegd. 19. Het verbouwen van (agrarische) bedrijfsgebouwen met een erkende cultuurhistorische waarde voor woondoeleinden, mits de verbouwing het behoud van die cultuurhistorische waarde ten goede komt. De waarde moet blijken uit de erkenning als (gemeentelijk) monument of een MIP-beschrijving of, indien deze ontbreken, in ieder geval een beschrijving van de waarde door een deskundige instantie (bijvoorbeeld de Rijksdienst voor Monumentenzorg of plaatselijke monumentencommissie) waaruit de wenselijkheid tot behoud van het pand blijkt. De (ver)bouwplannen moeten voorts positief zijn beoordeeld door de Rijksdienst voor Monumentenzorg of de plaatselijke monumentencommissie. 20. Het toepassen van het ruimte voor ruimte beleid door het oprichten van een extra woning bij sloop van alle niet-historisch waardevolle agrarische bedrijfsbebouwing (exclusief de bedrijfswoning) met een oppervlakte van minimaal 1000 m2, of 5000 m2 glasopstanden. 21. Het uitbreiden met maximaal 20 % van de oppervlakte van sportvelden, recreatieterreinen en begraafplaatsen en de daarop aanwezige bebouwing mits de omvang van de bebouwing na de uitbreiding in overeenstemming is met de aard en de capaciteit van de terreinen. Het gaat bij sportvelden bijvoorbeeld om kleedlokalen, ballenvangers, terreinafscheidingen e.d. Bij begraafplaatsen valt te denken aan materiaalopslag of uitbreiding of vernieuwing van een aula. 22. Het oprichten van solitaire windturbines bij bedrijventerreinen, mits voldaan wordt aan de voorwaarden die zijn beschreven in het Windplan Utrecht. |