Organisatie | Heemstede |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels terug- en invordering en verhaal WWB en WIJ 2011 |
Citeertitel | Beleidsregels terug- en invordering en verhaal WWB en WIJ 2011 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Niet van toepassing
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2011 | 01-01-2013 | Nieuwe regeling | 23-11-2010 De Heemsteder, 29 december 2010 | 490997 |
Artikel 1. Gebruik maken van de wettelijke bevoegdheid
Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot:
Artikel 2. Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit
Een besluit tot toekenning van bijstand wordt herzien of ingetrokken indien:
Bijstand wordt teruggevorderd in de gevallen zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de WWB of de artikelen 54 tot en met 56 van de WIJ.
Artikel 5. Terugvordering van gezinsleden
Als de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar dit achterwege is gebleven omdat belanghebbende verplichtingen niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de gezinsleden met wiens middelen bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.
De in lid 1 en lid 2 genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd.
De terugvordering van bijstand omvat ook de loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, tenzij:
Artikel 7. Verplichtingen met betrekking tot de invordering
De hoogte van de inhouding bedraagt maandelijks 10% van de betreffende bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag en de toeslag conform de Toeslagenverordening, ten aanzien van vorderingen die het gevolg zijn van het niet, niet tijdig of het niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 WWB of artikel 44 WIJ, tenzij de cliënt verzoekt een hoger bedrag in te houden.
a. In beginsel worden alle vorderingen binnen 36 maanden afgelost met een bedrag van minimaal € 20,00 per maand.
b. Als vorderingen niet binnen 36 maanden kunnen worden afgelost, stellen burgemeester en wethouders jaarlijks een onderzoek in naar de hoogte van het inkomen teneinde een aflossingscapaciteit vast te stellen voor de duur van 12 maanden.
Artikel 8. Vaststellen aflossingscapaciteit voor belanghebbenden die niet langer een WWB- of WIJ-uitkering voor levensonderhoud ontvangen
Vaststellen aflossingscapaciteit voor belanghebbenden die niet langer een WWB- of WIJ-uitkering voor levensonderhoud ontvangen.
Als de belanghebbende om een betalingsregeling verzoekt en hij/zij een hoger inkomen heeft dan de bijstandsnorm, dan wordt de aflossing zoals genoemd onder artikel 7, lid 2 en 3 van deze beleidsregels verhoogd met 35% van het verschil tussen de van toepassing zijnde bijstandsnorm (inclusief toeslag conform de Toeslagenverordening en excl. vakantietoeslag), en het daadwerkelijk netto-inkomen.
Als belanghebbende een eerder opgelegde betalingsverplichting of betalingsregeling niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoergelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Het executoriaal beslag op loon of uitkering kan op verzoek van betrokkene gematigd worden door vrijlating van het vakantiegeld indien het gemiddelde inkomen van de belanghebbende gedurende drie jaar (door de beslaglegging van SZW) de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan.
Artikel 10. Overnemen invordering
Een incassobureau kan de invordering van de gemeente overnemen als blijkt dat belanghebbende niet bereid is de schuld op minnelijke danwel dwingende wijze te voldoen, ondanks dat hij/zij daartoe is aangemaand.
Artikel 12. Afzien van invordering
a. De invordering van een schuld die is ontstaan nadat een minnelijke of dwingende schuldregeling tot stand is gekomen, wordt opgeschort voor de duur van de schuldregeling;
b. Als de onder a bedoelde schuldregeling met succes is doorlopen dan wordt deze tijdens de schuldregeling ontstane schuld buiten invordering gesteld.
Artikel 15. Bevoegdheid tot verhaal
Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand als bedoeld in artikel 61 WWB en artikel 57 WIJ:
tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoel in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek op degene die bij het ontbreken van gezinsverband zijn onderhoudsplicht jegens zijn echtgenoot, of minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt en op het minderjarige kind dat zijn onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet of niet behoorlijk nakomt;
Een overeenkomst waarbij echtgenoten of gewezen echtgenoten hebben bepaald dat na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, de een tegenover de ander in het geheel niet of slechts tot een bepaald bedrag tot een uitkering tot diens levensonderhoud zal zijn gehouden, al dan niet met het beding bedoeld in artikel 1:159 van het Burgerlijk Wetboek, staat niet in de weg aan verhaal op een van de partijen en laat de vaststelling van het te verhalen bedrag onverlet.
Artikel 17. In acht te nemen maatstaven
Bij de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht zoals bedoeld in de artikelen 15 en 16 van deze beleidsregels en bij de beoordeling van de omvang van het te verhalen bedrag, wordt rekening gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval de rechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.
Artikel 18. Verhaal bij aanwezigheid van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud
Artikel 19. Rechterlijke uitspraak bij verhuizing naar een andere gemeente
Indien degene die bijstand ontvangt of heeft ontvangen en ten aanzien van wie door de rechter een verhaalsbedrag is vastgesteld, zijn/haar woonstede verplaatst naar een andere gemeente en aldaar bijstand ontvangt of heeft ontvangen, gaat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak op de andere gemeente over.
Het besluit tot verhaal ingevolge deze beleidsregels, anders dan met toepassing van artikel 18 van deze beleidsregels, wordt door burgemeester en wethouders aan degene op wie verhaal wordt gezocht medegedeeld. Daarbij wordt het bedrag of de bedragen genoemd waarvan betaling wordt verlangd, alsmede de termijn of de termijnen waarbinnen betaling wordt verlangd.
Indien de belanghebbende niet bereid blijkt de door de rechter vastgestelde bijdrage voor levensonderhoud of de, op verzoek van burgemeester en wethouders, vastgestelde bijdrage te voldoen dan wordt die uitspraak tenuitvoergelegd door middel van executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de betrokkene afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, als strikte toepassing van deze beleidsregels leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard.
Toelichting op de beleidsregels
Op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en de Wet investeren in jongeren (WIJ) is het terugvorderen van onterecht verleende bijstand en het verhalen van kosten van bijstand een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Dit houdt in dat het wettelijke kader op zichzelf geen sluitende basis vormt voor de gemeentelijke terugvorderings- en verhaalspraktijk. Daarom hebben de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Heemstede, Bloemendaal en Haarlemmerliede en Spaarnwoude in deze beleidsregels neergelegd in welke gevallen en op welke wijze zij van de bevoegdheid tot terugvordering en verhaal gebruik maakt.
Zij willen dat bijstand alleen terechtkomt bij die burgers die daaraan behoefte hebben en die behoren tot de doelgroep. Uitgangspunt van deze beleidsregels is dat bijstand die ten onrechte danwel te veel is verleend, in principe terugbetaald moet worden. Het kennen van hun klant en het – waar nodig - toepassen van maatwerk, zijn daarbij onontbeerlijk. Door een goed contact met de klant en een – bij voorkeur- minnelijke regeling streven zij ernaar dat zoveel mogelijk debiteuren hun financiële verplichtingen in het kader van terugvordering nakomen.
Maar voorop in het beleid staat het bevorderen van duurzame uitstroom uit de bijstand naar werk en economische zelfstandigheid. Zij willen dan ook voorkomen dat een te rigide toepassing van de bevoegdheid tot terugvordering de uitstroom uit de uitkering belemmert of de instroom bevordert. Met deze beleidsregels streven zij naar een klantgerichte uitvoering en het toepassen van maatwerk.
Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het plegen van bijstandsfraude niet mag lonen. Om die reden hebben zij met betrekking tot fraudevorderingen een strenger beleid vastgesteld dan met betrekking tot niet-fraudevorderingen.
Met deze beleidsregels bieden zij elke debiteur het perspectief om op enig moment een ‘schone lei’ te behalen en zonder schulden aan de IASZ verder te gaan.
Artikel 1 Gebruik maken van de wettelijke bevoegdheid
Op grond van de WWB of WIJ maken burgemeester en wethouders gebruik van de bevoegdheid om bijstand terug te vorderen. Zij doen dat in de gevallen en op de manier zoals bepaald in deze beleidsregels.
Artikel 2 Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit
Lid 1 bepaalt dat het bijstandsrecht naar het verleden toe wordt gecorrigeerd naar de juiste situatie, indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte bijstand is verleend. Er is dan sprake van fraude.
Lid 2 doelt op andere situaties dan het herzien wegens schending van de inlichtingenplicht. De bijstand moet weliswaar worden herzien, maar niet als gevolg van een verwijtbare gedraging. Bijvoorbeeld wijzigingen met terugwerkende kracht vanwege de verrekening van inkomsten of wijziging van de samenstelling van het huishouden. Bij vierwekelijkse inkomsten bijvoorbeeld, wordt na het verstrijken van het kalenderjaar een herberekening gemaakt om tot een juiste inkomstenverrekening over het hele jaar te komen. De bijstand die als gevolg daarvan tot een te hoog bedrag is verstrekt, kan alleen worden teruggevorderd als betrokkene redelijkerwijs kon begrijpen dat hij te veel bijstand heeft ontvangen.
Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid. Benadrukt wordt dat de bijstand uitsluitend wordt teruggevorderd in de gevallen zoals neergelegd in de Wet werk en bijstand en de Wet investeren in jongeren.
Artikel 4 Gronden tot terugvordering
De hier omschreven situaties waarin bijstand wordt teruggevorderd zijn identiek aan de bepalingen van artikel 58 WWB of artikel 54 WIJ. Om echter geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden teruggevorderd zijn deze beleidsregels, in tegenstelling tot de formulering van artikel 58 WWB of artikel 54 WIJ, dwingend geformuleerd.
Bij de terugvordering van bijstand wordt aangesloten bij de 6-maandenjurisprudentie, wat inhoudt dat 6 maanden nadat de IASZ bekend is geworden dat sprake is van teveel of ten onrechte verstrekte bijstand, terugvordering van de bijstand vanaf dat moment achterwege zal blijven.
Artikel 5 Terugvordering van gezinsleden
Gezinsbijstand kan van alle gezinsleden teruggevorderd worden. Geen van de in de gezinsbijstand begrepen personen kan zich daarbij beroepen op onbekendheid met de activiteiten van een ander gezinslid die tot de terugvordering hebben geleid. Alle gezinsleden worden voor de terugvordering als belanghebbende aangemerkt. De ten laste komende kinderen hebben echter geen zelfstandig opeisbaar recht op een deel van die bijstand. In die zin hebben zij geen rechtstreeks maar een indirect belang bij een besluit omtrent de verlening van bijstand. Als zodanig zijn zij dus niet aan te merken als belanghebbenden en kan niet van hen teruggevorderd worden.
Het is ook niet mogelijk om de kosten van bijstand terug te vorderen van niet in de bijstand begrepen gezinsleden, zoals inwonende meerderjarige kinderen of een partner zonder recht; bijvoorbeeld een vreemdeling. Met de omschrijving een ‘partner zonder recht’ wordt nadrukkelijk niet bedoeld de partner die op grond van de leeftijdgrens van 27 jaar niet valt onder de doelgroep van de WWB of de WIJ.
Burgemeester en wethouders maken gebruik van hun bevoegdheid om in alle gevallen waarin bijstand die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezinsbijstand is verleend, maar wel als gezinsbijstand verleend had moeten worden, tevens terug te vorderen van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Bijvoorbeeld: bijstand die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, wordt tevens van de verzwegen partner teruggevorderd.
- de bijstandsontvanger het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze partner heeft verzwegen en
- er sprake is van schending van de inlichtingenplicht.
De personen van wie kan worden teruggevorderd zijn op grond van artikel 59 lid 3 WWB en artikel 55 lid 2 WIJ allen hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling. Vanwege deze hoofdelijke aansprakelijkheid kan bij elk van de aansprakelijk te stellen personen het volledige terugvorderingsbedrag worden ingevorderd, met dien verstande dat er in totaal maar één keer behoeft te worden betaald. Heeft een van de gezinsleden het gehele bedrag of meer dan zijn aandeel terugbetaald, dan kan hij of zij voor hetgeen teveel is betaald bij de burgerlijke rechter een vordering instellen op de overige gezinsleden. Dit is echter een kwestie waar de gemeente buiten staat.
Het terugvorderen van bijstand, het bruteren en het verhogen met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Uit artikel 58 lid 4 van de WWB of artikel 54 lid 4 van de WIJ volgt dat burgemeester en wethouders verplicht zijn om, indien mogelijk, over te gaan tot verrekenen met de Belastingdienst en/of het UWV.
Bij de uitoefening van deze bevoegdheid dienen burgemeester en wethouders de rechtstreeks bij de besluitvorming betrokken belangen af te wegen. Daartoe dient beoordeeld te worden of belanghebbende een verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot het ontstaan van de vordering. Ook zal bruteren achterwege blijven als een afbetalingsregeling is overeengekomen en de schuldenaar zich hieraan houdt, of de schuldenaar is redelijkerwijs niet in staat geweest de vordering af te betalen, dan wel een afbetalingsregeling aan te gaan (denk in dit laatste geval aan vorderingen die laat in het boekjaar bekend worden gemaakt).
Artikel 7 Verplichtingen met betrekking tot de invordering
Een vordering wordt afgelost d.m.v. inhouding op de uitkering. Hiervoor is geen toestemming van de cliënt nodig als de gemeente beschikt over een (executoriaal) terugvorderingsbesluit. De inhouding kan alleen plaatsvinden voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzondere bijstand voor specifieke kosten).
Bij fraudevorderingen wordt een bedrag op de bijstanduitkering ingehouden overeenkomend met 10% van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantiegeld en toeslag conform de Toeslagenverordening. Op verzoek van de cliënt kan een hoger bedrag worden ingehouden. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met de beslagvrije voet. Het restant wordt uitgekeerd aan de belanghebbende.
Indien er geen sprake is van een fraudevordering bedraagt de inhouding 6% van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantiegeld en toeslag conform de Toeslagenverordening.
Bij beёindiging van de uitkering wordt het vakantiegeld verrekend met openstaande vorderingen. Bij vorderingen zonder executoriale titel (doorgaans een lening) kan pas definitief worden verrekend nadat de debiteur daarmee heeft ingestemd. Vervolgens wordt de gehele schuld ineens ingevorderd. Hiermee wordt onderstreept dat in principe in alle gevallen de teveel danwel ten onrechte ontvangen bijstand moet worden terugbetaald. D.m.v. maatwerk kan een passende betalingsregeling of een passende betalingsverplichting worden gesteld binnen de kaders van deze beleidsregels.
Het uitgangspunt is dat alle debiteuren met niet- fraudevorderingen na 36 maanden van hun schuld bij de IASZ af zijn. Als het mogelijk is de schuld in 36 termijnen te voldoen, heeft dat de voorkeur. Om zowel bedrijfsmatige redenen als om de debiteur maximaal tegemoet te kunnen komen, is een ondergrens ingesteld van
€ 20,00 per maand. Als terugbetaling binnen genoemde termijn toch niet mogelijk is, wordt iedere 12 maanden een onderzoek naar draagkracht ingesteld.
Uitkeringen op grond van de WWB en de WIJ zijn ‘netto-uitkeringen’. Zoals in artikel 6 is beschreven is de gemeente, direct na afloop van een boekjaar, afdrachtplichtig ten aanzien van de afdracht loonbelasting en premies volksverzekeringen. In deze systematiek is het mogelijk om in het lopende boekjaar vorderingen (gedeeltelijk) netto te laten aflossen, zodat over het afgeloste deel geen afdracht loonbelasting en premies volksverzekeringen hoeft plaats te vinden.
Artikel 8 Vaststellen aflossingscapaciteit voor belanghebbenden die niet langer een WWB- of WIJ-uitkering voor levensonderhoud ontvangen
In dit artikel wordt de systematiek van de aflossingscapaciteit voor die belanghebbende die geen WWB- of WIJ-uitkering heeft uitgewerkt.
Lid 2 maakt mogelijk om na drie jaar het beslag op loon en/of uitkering te matigen. Door de debiteur meer financiële armslag te geven, wil de gemeente terugkeer in de uitkering voorkomen. Gelet op artikel 12 zal bovenstaande zich slechts voordoen als er (ook) sprake is van één of meerdere fraudeschulden.
Wanneer de belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd. In de meeste gevalen gebeurt dit door middel van het vereenvoudigd derdenbeslag. In sommige gevallen kan de invordering alleen geschieden door overdracht aan een deurwaarder. Vanaf het moment dat de vordering is overgedragen aan de deurwaarder worden uitvoeringskosten in rekening gebracht ter hoogte van de wettelijke rente (art. 4:98 Awb).De kosten van de tenuitvoerlegging komen voor rekening van de debiteur . Eénmaal opgevoerde invorderingskosten worden in beginsel niet buiteninvordering gesteld.
Artikel 12 Afzien van invordering
In deze beleidsregels wordt onderscheid gemaakt tussen niet-fraudevorderingen en fraudevorderingen. Met een fraudevordering wordt bedoelt een vordering van bijstand die ten onrechte is verstrekt vanwege schending van de inlichtingenplicht zoals vastgelegd in de WWB in artikel 17 lid 1 en in artikel 44 lid 1 WIJ. Niet-fraudevorderingen hebben betrekking op bijstand die om andere redenen teveel danwel ten onrechte is verstrekt. Dit artikel regelt het afzien van invordering in het geval van een niet-fraudevordering.
Het uitgangspunt van de beleidsregels is dat de debiteuren niet ten eeuwigen dage achtervolgd moeten worden met schulden. In dit artikel moet altijd het totale schuldenpakket (de saldovordering) in aanmerking genomen worden. Zo wordt een mogelijk restsaldo na 36 maanden buiten invordering gesteld, mits tot dan toe volledig aan de betalingsverplichting is voldaan of de achterstallige betalingen alsnog zijn betaald. Het onderzoek hiertoe gebeurt op ambtelijk initiatief.
Dit artikel regelt ook hoe er omgegaan moet worden met relatief lage vorderingen (tot € 125,00). De kosten van verdere invordering kunnen dermate hoog zijn dat het op grond van doelmatigheidsoverwegingen efficiënter is om van terug- en invordering af te zien.
Tevens bewerkstelligt dit artikel dat belanghebbende met een schone lei uitstroomt, wat een positieve uitwerking kan hebben op de re-integratiemogelijkheden van belanghebbende. Uitgezonderd zijn de vorderingen wegens fraude en voorschotten (deze worden geregeld in artikel 13 en 14).
De mogelijkheid tot afzien van invordering als 50% van de restsom in één keer afgelost wordt is pas aan de orde als belanghebbende gedurende 2 jaren heeft voldaan aan de betaalverplichting.
Het is bijvoorbeeld niet aannemelijk dat nog een betaling zal worden verricht als gedurende enige jaren geen verblijfplaats kan worden achterhaald (bijvoorbeeld bij emigratie of adres onbekend) of geen beslag kan worden gelegd bij het ontbreken van een werkgever of uitkeringsinstantie.
De bedragen genoemd in lid d en e zijn nettobedragen. Hiermee wordt voorkomen dat (kleine) vorderingen eerst moeten worden gebruteerd om te zien of het bedrag hoger of lager is dan € 125,00. Als bij de beëindiging van een uitkering, na verrekening met vakantiegeld, een vordering lager dan € 125,00 ontstaat, danwel resteert, wordt afgezien van invordering.
De klant stroomt dan met een schone lei uit de bijstand.
Afgezien wordt van (verdere) invordering indien dit in verband met een schuldregeling wordt gevraagd. Het gaat hierbij om schuldregelingen waarin alle schulden van de belanghebbende worden geregeld. Het is niet wenselijk dat de gemeente afziet van invordering in een situatie waarin één of meer schulden buiten de schuldregeling blijven voortbestaan. Dergelijke regelingen vormen geen definitieve oplossing van de problematische schuldensituatie van belanghebbende, terwijl de doelstelling juist is om aan een definitieve oplossing bij te dragen. In principe komen alleen de schulden die niet door fraude zijn ontstaan voor deze vorm van (gedeeltelijke) kwijtschelding in aanmerking. Een uitzondering daarop wordt genoemd in artikel 13 lid 4.
Met een minnelijke schuldregeling wordt hier bedoeld een schuldregeling die zonder tussenkomst van de rechter tot stand is gekomen. Met een dwingende schuldregeling wordt bedoeld een schuldregeling die door een rechterlijke uitspraak tot stand is gekomen.
Dit lid betreft die situaties waarin reeds een schuldregeling loopt en er, niet verwijtbaar aan de klant, nieuwe schulden zijn ontstaan.
Met een fraudevordering wordt bedoeld een vordering van bijstand die ten onrechte is verstrekt vanwege schending van de inlichtingenplicht zoals vastgelegd in de WWB artikel 17 lid 1 en artikel 44 lid 1 WIJ. Gezien de ontstaansgrond van een fraudevordering (misbruik van de sociale voorziening) en het uitgangspunt ‘fraude mag niet lonen’ zijn fraudevorderingen aan een scherper invorderingsregime onderworpen. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in (minimaal) een langere termijn (namelijk minimaal een termijn van 60 maanden) voordat van verdere invordering afgezien kan worden.
Ook debiteuren die hebben gefraudeerd wil de gemeente een perspectief bieden. De voorwaarde is wel dat in ieder geval gedurende 60 maanden aan de betaalverplichting moet zijn voldaan. Het onderzoek hiertoe gebeurt op ambtelijk initiatief.
Op deze wijze komt de gemeente enerzijds tegemoet aan haar doel om voor iedereen een toekomstperspectief te bieden en anderszijds wil zij haar principe dat fraude niet mag lonen hierin voldoende benadrukken.
Net als bij fraudevorderingen wordt ook bij teruggevorderde voorschotten in principe niet afgezien van invordering. In lid 2 en 3 zijn hierop een uitzondering gemaakt.
Artikel 15 Bevoegdheid tot verhaal
Op grond van de WWB en de WIJ maken Burgemeester en Wethouders gebruik van de bevoegdheid om kosten van bijstand te verhalen. Zij doen dat in de gevallen en op de manier zoals bepaald in deze beleidsregels.
In opsomming 1. wordt de bevoegdheid tot verhaal tevens bepaald ten aanzien van het minderjarige kind dat zijn onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet of niet behoorlijk nakomt. Hiermee wordt bijvoorbeeld een situatie bedoeld waarbij in een gezin dat een beroep op bijstand doet een kind een aanzienlijk vermogen verkrijgt als erfgenaam. Conform wet- en regelgeving moet het vermogen van het kind worden toegerekend aan alle gezinsleden, dus ook van de ouders..
In opsomming 3 moet aan de term ‘jong meerderjarig kind’ de betekenis worden toegekend van ‘kind jonger dan 21 jaar’.
Artikel 17 In acht te nemen maatstaven
Het betreft hier de uitvoering van de zogeheten TREMA-normen. Deze normen worden door de Rechtbank gehanteerd bij de vaststelling van de alimentatie die voorzien in zowel een zogenaamde netto- als brutoberekening. Het uitgangspunt hierbij is dat zoveel mogelijk de nettomethode wordt gehanteerd. Verder wordt voor de bepaling van de behoefte van het kind gebruik gemaakt van in TREMA gepubliceerde tabellen. Deze tabellen geven aan hoe de behoefte van kinderen aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding bepaald moet worden.
Hier wordt benadrukt dat de bijstand uitsluitend wordt verhaald in de in deze beleidsregels vastgelegde gevallen. Tevens wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders afzien van het opleggen van een verhaalsbijdrage.
Met het in dit artikel genoemde bedrag wordt aangesloten bij drempelbedragen die worden gehanteerd bij rechterlijke uitspraken inzake alimentatie.
Door lid 2 sub b te hanteren wordt getracht een armoedeval te voorkomen.
Artikel 28 Afzien van invordering in verband met schuldenproblematiek
Het is mogelijk om af te zien van (verder) verhaal indien dit in verband met een schuldregeling wordt gevraagd. Het gaat hierbij om schuldregelingen waarin alle schulden van de belanghebbende worden geregeld. Het is niet wenselijk dat de gemeente afziet van verhaal in een situatie waarin één of meer schulden buiten de schuldregeling blijven voortbestaan. Dergelijke regelingen vormen geen definitieve oplossing van de problematische schuldensituatie van belanghebbende, terwijl de doelstelling juist is om aan een definitieve oplossing bij te dragen.
Artikel 29 Buiteninvorderingstelling
Als het duidelijk is dat een onderhoudsplichtige gedurende 36 maanden niet in staat is geweest om te betalen, dan wel de gemeente niet in 36 maanden in staat is geweest de verhaalsbijdrage te innen en, dat het aannemelijk is dat hij dat ook de komende jaren niet zal doen, is het mogelijk om de eerder opgeboekte verhaalsbijdrage buiten invordering te stellen.
Als de nog openstaande vordering minder dan € 125,00 bedraagt wordt de in lid 1 gestelde termijn, op grond van de afweging van kosten en baten, verkort naar 12 maanden.
Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om ten gunste van de debiteur of onderhoudsplichtige af te wijken van de beleidsregels, indien strikte toepassing van deze beleidsregels leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard. Bij de toepassing van de hardheidsclausule dient steeds een afweging te worden gemaakt tussen het belang van de regelgeving en de gevolgen van het handhaven van die regeling voor een individueel geval.
Zo kunnen er in een individuele situatie dringenderedenen zijn op grond waarvan van een terugvorderings- of verhaalsbesluit kan worden afgezien. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. Gedacht kan worden aan een zodanige samenloop van omstandigheden dat door de terugvordering of het verhaal voor de betrokkene onaanvaardbare consequenties zouden optreden, bijvoorbeeld wanneer terugvordering of verhaal tot gevolg zou hebben dat de belanghebbende in een ernstige financiële noodsituatie komt, waardoor bijvoorbeeld onmiddellijke huisuitzetting dreigt of een schuldregeling wordt gefrustreerd. Dringende redenen zijn echter niet uitsluitend van financiële aard; ook immateriële omstandigheden kunnen een rol spelen.