Organisatie | Putten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en invordering van rioolheffingen |
Citeertitel | Verordening op de heffing en onvordering van rioolheffingen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | openbare gezondheid en milieu |
Geen
Gemeentewet, art. 228a
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2011 | 01-01-2012 | nieuwe regeling | 05-11-2010 Puttens Weekblad 01-12-2010 | 196358 |
VERORDENING OP DE HEFFING EN INVORDERING VAN RIOOLHEFFING
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
een geheel van twee of meer gebouwde of ongebouwde eigendommen, of gedeelten daarvan, of samenstellen van twee of meer gebouwde of ongebouwde eigendommen of gedeelten daarvan, dat naar de omstandigheden beoordeeld één terrein vormt bestemd voor verblijfsrecreatie en dat als zodanig wordt geëxploiteerd, als bedoeld in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken;
Artikel 2 Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven om de kosten te bestrijden die voor de gemeente verbonden zijn aan:
Artikel 4 Zelfstandige gedeelten
Indien gedeelten van een roerende zaak blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.
Artikel 5 Maatstaf van heffing
Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters leiding- of grondwater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.
Voor een perceel als bedoeld in lid 1b is de waarde in het economische verkeer de volgens hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde, zoals deze voor het in artikel 7 bedoelde kalenderjaar geldt. Indien voor het perceel geen WOZ-waarde is vastgesteld wordt de heffingsmaatstaf bepaald volgens de artikelen 17, 18 en 20 tweede lid van de Wet waardering onroerende zaken
Voor een perceel als bedoeld in artikel 5, lid 1, onderdeel c, bedraagt de belasting eenheid van 250 m³ afvalwater: bij een hoeveelheid water:
a. per eenheid van 0 tot en met 250 m³ € 178,20
b. per eenheid boven de 250 m³ tot en met 500 m³ € 69,60
boven 500 m³ voor elke eenheid van 500 m³:
c. per eenheid boven de 500 m³ tot en met 2.500 m³ € 142,80
d. per eenheid boven de 2.500 m³ tot en met 25.000 m³ € 114,00
e. per eenheid boven de 25.000 m³ tot en met 100.000 m³ € 91,20
Artikel 10 Termijnen van betaling
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede termijn twee maanden later.
In afwijking in zoverre van het eerste lid, geldt , ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen rioolheffing of andere heffingen meer is dan € 150,--doch minder dan €1.500,-- en het totaalbedrag van dat aanslagbiljet door middel van automatische incasso van de betaalrekening van de belastingschuldige kan worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in negen gelijke termijnen, waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op die welke in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
Bij de invordering van de belasting voor percelen die in hoofdzaak tot woning dienen kan kwijtschelding worden verleend. Bij de bepaling van de hoogte van de kwijtschelding wordt rekening gehouden met de bepalingen in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. In afwijking van artikel 16 van die regeling wordt een percentage van 100% van de bijstandsnorm gehanteerd.