Organisatie | Utrecht |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Besluit van provinciale staten van Noord-Holland van 9 november 2009, van Utrecht van 26 oktober 2009 en van Zuid-Holland van 14 oktober 2009 tot algehele herziening van de regelgeving voor het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht met betrekking tot het waterbeheer (Waterverordening Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht) |
Citeertitel | Waterverordening Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | water |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-02-2013 | 01-12-2012 | 01-01-2017 | bijlage, 1 | 04-02-2013 Provinciaal blad, 2013, 05 | 80CC6AF5 |
22-12-2009 | 13-02-2013 | nieuwe regeling | 26-10-2009 Provinciaal blad, 2009, 57 | Onbekend. |
Provinciale staten van Noord-Holland, provinciale staten van Utrecht, provinciale staten van Zuid-Holland;
gelezen de voordracht van gedeputeerde staten van Noord-Holland, gedeputeerde staten van Utrecht, gedeputeerde staten van Zuid-Holland;gelet op de Waterwet en artikel 145 van de Provinciewet; overwegende dat het in verband met de inwerkingtreding van de Waterwet noodzakelijk is de provinciale waterregelgeving algeheel te herzien; besluiten: I. De Waterverordening Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht met bijbehorende kaarten vast te stellen: Waterverordening Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht
Titel 2.1: Regionale waterkeringen
Artikel 2.2: Toezicht Interprovinciale regionale waterkeringen
Indien een regionale waterkering in de provincies Noord-Holland en Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland of Utrecht en Zuid-Holland is gelegen, wordt het toezicht op die waterkering uitgeoefend door gedeputeerde staten van de provincie waarin de waterkering in hoofdzaak is gelegen.
Artikel 2.3: Regionale verdringingsreeks Amstelland
In geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort wordt, met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek, bij het beheer van de regionale wateren wat betreft de in artikel 2.1, eerste lid onder 3?, van het Waterbesluit bedoelde behoeften, voor de regionale wateren achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:
In geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort wordt, met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek, bij het beheer van de regionale wateren wat betreft de in artikel 2.1, eerste lid onder 4?, van het Waterbesluit bedoelde behoeften, voor de regionale wateren achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:
Artikel 2.4: Normen waterkwantiteit
Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt voor het gebied van een gemeente binnen de bebouwde kom dat in een ruimtelijk plan is bestemd voor de doeleinden bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen, als norm een gemiddelde overstromingskans van 1/100 per jaar en voor het overige gebied als norm een gemiddelde overstromingskans van 1/10 per jaar.
Titel 2.3: Meten en beoordelen
Artikel 2.5: Toetsing watersysteem en verslaglegging
Het verslag, bedoeld in het derde lid, bevat een beoordeling van de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht. Die beoordeling geschiedt onder meer in het licht van de normen en voorschriften bedoeld in artikel 2.4 en de legger bedoeld in artikel 5.1 van de wet.
Het dagelijks bestuur raadpleegt, bij het opstellen van het beheerplan, ten minste de dagelijks besturen van de aangrenzende waterbeheerders, gedeputeerde staten en de colleges van burgemeester en wethouders van de binnen het plangebied liggende gemeenten.
Op de voorbereiding van het beheerplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De stukken worden ter inzage gelegd in tenminste het kantoor van het waterschap en in de gemeentehuizen van de gemeenten die zijn gelegen binnen het gebied waarop het beheerplan betrekking heeft.
Artikel 3.4: Goedkeuring en toezending
Het dagelijks bestuur stuurt het beheerplan binnen vier weken na vaststelling ter goedkeuring naar gedeputeerde staten. Als bijlagen voegt het toe een samenvatting van hetgeen door de op grond van artikel 3.2 eerste lid geraadpleegde instanties bij de voorbereiding naar voren is gebracht, de ingediende zienswijzen en de beschouwingen van het algemeen bestuur daarover.
Hoofdstuk 4: Aanleg en beheer van waterstaatswerken
Artikel 4.2: Aanwijzing verplichte peilbesluiten
Het algemeen bestuur stelt een of meer peilbesluiten vast voor de oppervlaktewaterlichamenin de gebieden die zijn aangegeven op de als bijlage 2 bij deze verordeningbehorende kaart.
Op de voorbereiding van het peilbesluit is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Titel 4.3: Projectprocedure voor waterstaatswerken
Gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen het te realiseren project in hoofdzaak is gelegen, kunnen paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van de wet van toepassing verklaren op projectplannen:
Artikel 4.7: Projectplan regionale waterkeringen
Op de voorbereiding van een projectplan tot aanleg of wijziging van een regionale waterkering, waarop paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van de wet niet van toepassing is, is afdeling 3.4 van de Algemeen wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 4.8: Toezending projectplan primaire waterkeringen
1. Een aan gedeputeerde staten van de provincie, op wier grondgebied het te realiseren project wordt uitgevoerd, ter goedkeuring toegezonden projectplan als bedoeld in artikel 5.5 van de wet, dat betrekking heeft op een primaire waterkering die onderdeel uitmaakt van een dijkring die tevens is gelegen op het grondgebied van een andere provincie of andere provincies, wordt door het dagelijks bestuur van het waterschap tevens toegezonden aan gedeputeerde staten van die andere provincie of provincies. 2. Indien toepassing is gegeven aan artikel 5.7, tweede lid, van de wet wordt het aan gedeputeerde staten van Noord-Holland, Utrecht of Zuid-Holland ter goedkeuring toegezonden projectplan door het dagelijks bestuur tevens toegezonden aan gedeputeerde staten van de andere provincie of provincies.
Bij de voorbereiding van een waterakkoord als bedoeld in artikel 3.7 van de wet raadpleegt het dagelijks bestuur de colleges van gedeputeerde staten van de provincies en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waarin de regionale wateren zijn gelegen, waarop het waterakkoord betrekking heeft.
Artikel 5.2: Melden, meten en registreren
Het algemeen bestuur kan de vrijstellingsmogelijkheid, bedoeld in artikel 6.11, vijfde lid, van het Waterbesluit niet toepassen voor onttrekkingen of infi ltraties van meer dan 12.000 m3 per jaar en voor tijdelijke onttrekkingen of infi ltraties van in totaal meer dan 12.000 m3.
Hoofdstuk 6: Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 6.1: Intrekking verordeningen
De Verordening waterhuishouding Amstel, Gooi en Vecht 2002 en de Verordening waterkering West Nederland, voor zover deze betrekking heeft op het gebied van het waterschap, worden ingetrokken.
Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de wet van 29 januari 2009, houdende regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen (Waterwet), in werking treedt.
Artikel 6.5: Aanpassing aanhalingen wet, Waterbesluit en Waterregeling, aanbrengen doorlopende nummering
Voor de plaatsing in het provinciaal blad stellen gedeputeerde staten de nummering van de artikelen van deze verordening opnieuw vast en brengen zij de in deze verordening voorkomende aanhalingen van artikelen met de nieuwe nummering in overeenstemming en brengen zij de in deze verordening voorkomende aanhalingen van de artikelen van de wet, het Waterbesluit en de Waterregeling met de nieuwe nummering van de wet, het Waterbesluit en de Waterregeling in overeenstemming.
R.C. ROBBERTSEN, voorzitter L.C.A.W. GRAAFHUIS, griffier
Uitgegeven 21 december 2009 gedeputeerde staten van Utrecht namens hen
H.H. SIETSMA, secretaris
Toelichting Waterverordening Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en VechtAlgemeen
Naar verwachting zal eind 2009 de nieuwe Waterwet in werking treden. Deze Waterwet vervangt veel bestaande wetten op het gebied van het watersysteembeheer. Modernisering, stroomlijning en vermindering van regels en administratieve lasten zijn leidraad geweest bij de totstandkoming van deze wet. Teneinde het watersysteembeheer slagvaardig te maken voorziet de Waterwet in een modern juridisch instrumentarium.
Eén van de gevolgen van de invoering van de Waterwet is dat de provinciale regelgeving op het terrein van het watersysteembeheer ingrijpend moet worden herzien. Daarbij is ervoor gekozen om nieuwe waterverordeningen vast te stellen. Een uitgangspunt daarbij is dat waterschappen in de nieuwe situatie voor wat hun watersysteembeheer betreft nog maar te maken hebben met één (interprovinciaal vastgestelde) waterverordening. In de Waterverordening Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht worden de waterschapseigen onderwerpen voor het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht geregeld.
Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen, toepassing en toedeling
Artikel 1.1 Begripsbepalingen In hoofdstuk 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen. De begripsbepalingen die in de Waterwet en het Waterbesluit zijn opgenomen (zoals bijvoorbeeld oppervlaktewaterlichaam en bergingsgebied) zijn niet in deze verordening herhaald. Gemakshalve wordt voor de uitleg van die begripsbepalingen verwezen naar de Waterwet en het Waterbesluit.
Het begrip regionale waterkering betreft een provinciale defi nitie. Het gaat hier om niet primaire waterkeringen, die op grond van artikel 2.4 van de Waterwet zijn aangewezen en genormeerd. Door het waterschap kan een ruimere defi nitie worden gehanteerd.
Artikel 1.2 Toepassingsbereik In deze verordening worden alle waterschapsgerelateerde zaken geregeld voor het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht.
Artikel 1.3 Toedeling watersysteembeheer De artikelen 3.1 en 3.2 van de Waterwet voorzien in een landsdekkend systeem waarin is bepaald wie wordt belast met het beheer van watersystemen. De watersystemen of onderdelen daarvan, die bij het Rijk in beheer zijn, worden bij algemene maatregel van bestuur aangewezen, namelijk via het Waterbesluit. De overige beheerders van (onderdelen van) watersystemen worden bij provinciale verordening aangewezen. Daarbij dient artikel 2.2, tweede lid, van de Waterschapswet in acht te worden genomen, waarin is bepaald dat de zorg voor het regionale watersysteem bij reglement aan waterschappen wordt opgedragen, tenzij dat niet verenigbaar is met een goede organisatie van de waterstaatkundige verzorging. Ter uitvoering van artikel 3.2, eerste lid, van de Waterwet wordt daarom in dit artikel het waterschap aangewezen als beheerder van het regionale watersysteem. Hierbij is verwezen naar de reglementaire omschrijving van de taak van het waterschap, zijnde de waterstaatkundige verzorging van haar gebied, voor zover deze taak niet aan andere publiekrechtelijke lichamen is opgedragen.Hoofdstuk 2 Normen
Titel 2.1 Regionale waterkeringen
AlgemeenOp grond van artikel 2.4 van de Waterwet worden bij provinciale verordening voor daarbij aan te wijzen, andere dan primaire waterkeringen, die in beheer zijn bij een andere beheerder dan het Rijk, veiligheidsnormen vastgesteld. In deze titel wordt daarin voorzien. Vastgelegd is wat het gewenste beschermingsniveau is van de waterkeringen die op grond van hun functie van regionale betekenis worden geacht. De desbetreffende regionale waterkeringen zijn aangegeven op de als bijlage 1 bij deze verordening behorende kaarten. Op die kaarten is tevens voor elke waterkering de veiligheidsnorm aangegeven.
Door het stellen van normen geeft de provincie nader invulling aan de reglementair opgedragen taak van de waterschappen, te weten de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied. Het waterschap is reglementair gehouden het watersysteem zo in te richten en te beheren dat het voldoet aan de in deze verordening nader gestelde eisen in de vorm van normen. In verband hiermee is ervan afgezien in deze titel een specifi eke beheersopdracht op te nemen die inhoudt dat het waterschap er voor zorg draagt dat de regionale waterkeringen aan de gestelde veiligheidsnorm voldoen. Hetzelfde geldt voor de normen voor wateroverlast (zie artikel 2.4).ArtikelsgewijsArtikel 2.1 Veiligheidsnorm
Eerste lid In het eerste lid is bepaald dat voor regionale waterkeringen de gemiddelde overschrijdingsfrequentie per jaar (kans van voorkomen van een bepaalde waterstand) de veiligheidsnorm is. Het wenselijke veiligheidsniveau is gerelateerd aan de economische schade die bij het falen van de waterkering kan optreden. Hiertoe zijn de waterkeringen die op de als bijlage 1 bij deze verordening behorende kaarten zijn opgenomen, naar gelang de mogelijk optredende schade in vijf klassen ingedeeld, oplopend van een overschrijdingskans van 1/10 per jaar (kadeklasse I) tot een overschrijdingskans van 1/1000 per jaar (kadeklasse V). De uitgangspunten voor de berekening van de schade en de vertaling naar de kadeklassen zijn afgeleid van de IPO-Leidraad ter bepaling van normen voor boezemkaden. Voor elk van de regionale waterkeringen is de veiligheidsnorm ook op bedoelde kaarten opgenomen.
Om een bepaald veiligheidsniveau voor een gebied te verzekeren behoeven de rond dat gebied gelegen waterkeringen niet alle aan dezelfde veiligheidseisen te voldoen. De te stellen eisen kunnen afhankelijk gesteld worden van factoren als het watervolume dat door een waterkering wordt gekeerd, het landgebruik direct achter de waterkering en de aanwezigheid van polderkades in het gebied. Om die reden is ervoor gekozen niet een gebied te normeren, maar de waterkeringen rondom een gebied. Aldus kunnen gedifferentieerde eisen worden gesteld en kan in bepaalde situaties met kleinere kadeverbeteringen worden volstaan en kunnen de kosten van verbetering worden beperkt.
Tweede en derde lidZoals hiervoor is aangegeven is op de kaarten in bijlage 1 voor de verschillende regionale waterkeringen of delen daarvan de veiligheidsnorm aangegeven. Deze abstracte norm dient voor de dagelijkse praktijk geoperationaliseerd te worden. Dit geschiedt enerzijds in de vorm van voorschriften voor de toetsing en anderzijds in de vorm van een technische leidraad voor het ontwerp van een regionale waterkering. Omdat het hierbij om een uitwerking van de veiligheidsnorm gaat, is de bevoegdheid tot vaststelling in handen van gedeputeerde staten gelegd. Om te bereiken dat de toetsing van de actuele veiligheidssituatie door de beheerders op uniforme wijze tot stand komt, hebben de daarvoor gestelde voorschriften het karakter van een bindend voorschrift. Afwijking hiervan is niet mogelijk. Wat betreft het ontwerp heeft de technische leidraad het karakter van een richtlijn. Dat betekent dat de beheerder een bepaalde ruimte wordt gelaten om in verband met specifi eke plaatselijke omstandigheden af te wijken. Een afwijking kan bijvoorbeeld wenselijk zijn om voor de langere termijn een optimum te realiseren tussen aanleg- en onderhoudskosten.
Ten behoeve van de beoordeling van het waterkerend vermogen is het nodig dat gedeputeerde staten naast voorschriften over de wijze van toetsing tevens de maatgevende waterstanden vaststellen. Voor de regionale keringen langs de boezem wordt de maatgevende waterstand bepaald door het maatgevend boezempeil, de scheefstand van de boezem door opwaaiing en de werking van de boezemgemalen. Voor de regionale keringen langs vrij afstromende regionale wateren wordt de maatgevende waterstand berekend door middel van een hydrologische analyse. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van afvoernormen, metingen en/of modellen. Vierde lidHet vaststellen van het tijdstip waarop de verschillende regionale waterkeringen aan de gestelde veiligheidsnorm moeten voldoen is bepalend voor de zorgplicht van de beheerder. In de aan deze verordening voorafgaande Verordening waterkering West-Nederland en het bijbehorende Uitvoeringsbesluit regionale waterkeringen West-Nederland is al het tijdstip bepaald waarop de regionale waterkeringen aan de gestelde veiligheidsnorm moeten voldoen, namelijk in 2015. Ook is in dit uitvoeringsbesluit bepaald dat gedeputeerde staten op basis van een gemotiveerd verzoek van het waterschap voor de waterkeringen behorende tot de veiligheidsklassen 1 en 2 een uitloop tot uiterlijk 2020 kunnen toestaan. Dit uitvoeringsbesluit blijft van kracht zolang gedeputeerde staten niet anders hebben beslist (zie ook artikel 6.2). Vijfde en zesde lid Omdat de verordening van toepassing is op het gebied van meer provincies wordt de verordening vastgesteld door provinciale staten van de betreff ende provincies. Uitdrukkelijk is bepaald dat een gemeenschappelijk besluit vereist is voor een besluit tot een wijziging van een kaart of tot een wijziging van een veiligheidsnorm dat betrekking heeft op een regionale waterkering die in meer provincies is gelegen. Hoewel provinciale staten van elk van de betrokken provincies hiertoe afzonderlijk bevoegd zijn voor hun eigen gebied wordt het vanwege de onderlinge samenhang wenselijk geacht dat daarvoor een gemeenschappelijk besluit wordt genomen.
In geval een regionale waterkering in één provincie is gelegen, is een gemeenschappelijk besluit niet nodig en kunnen provinciale staten van die provincie afzonderlijk een dergelijk besluit nemen. Om te verzekeren dat beide provincies beschikken over een gelijkluidende tekst van de verordening inclusief bijlagen is bepaald dat een dergelijke wijzigingsbesluit wordt bekendgemaakt in het provinciaal blad van elk van de betrokken provincies.Artikel 2.2 Toezicht Indien een waterkering in meer dan een provincie is gelegen, kan het doelmatig zijn als het toezicht daarop wordt uitgeoefend door het college van gedeputeerde staten van de provincie waarin de waterkering in hoofdzaak is gelegen. Dit artikel voorziet daarin. Titel 2.2 WaterkwantiteitAlgemeen Regionale verdringingsreeksVan watertekort is sprake indien de vraag naar water vanuit de verschillende maatschappelijke en economische behoeften groter is dan het aanbod, waarbij het gaat om de beschikbaarheid van voldoende water van die kwaliteit die voor bepaalde behoeften nodig is. Het beheer van de regionale watersystemen is er, onder andere, op gericht alle watervragers zoveel mogelijk van het benodigde water te voorzien. In tijden van watertekort is dit echter niet meer mogelijk. De gevolgen voor waterverbruikers kunnen aanzienlijk zijn. De regionale verdringingsreeks biedt helderheid over welke behoeften in een situatie van watertekort voorgaan boven de anderen en draagt bij aan een slagvaardig en eenduidig optreden van de waterbeheerder in situaties van watertekorten.
Artikel 2.1 van het Waterbesluit legt de landelijke verdringingsreeks vast, welke bindend is. De landelijke verdringingsreeks bepaalt de prioriteitsrangorde van de waterbehoeften waarvoor water mag worden benut in geval van watertekort. De landelijke verdringingsreeks is opgebouwd in vier categorieën van gebruikers, welke onderling zijn geprioriteerd. Binnen categorie 1 (het waarborgen van de veiligheid tegen overstroming en het voorkomen van onomkeerbare schade) en categorie 2 (nutsvoorzieningen) is in de landelijke verdringingsreeks nog een nadere prioritering aangebracht. Binnen categorie 3 (kleinschalig hoogwaardig gebruik) en categorie 4 (overige behoeften) is in de landelijke verdringingsreeks ook een nadere prioritering aangegeven, maar daarnaast biedt artikel 2.2 van het Waterbesluit de provincie de mogelijkheid om in de provinciale verordening de nadere prioritering binnen categorie 3 en categorie 4 vast te leggen. In artikel 2.3 is van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. In de Verordening waterhuishouding Amstel, Gooi en Vecht 2002 is al gebruik gemaakt van deze mogelijkheid 1. De desbetreffende bepaling uit de Verordening waterhuishouding Amstel, Gooi en Vecht 2002 is daarom opgenomen in deze verordening. De Verordening waterhuishouding Amstel, Gooi en Vecht 2002 wordt ingetrokken op het moment dat deze verordening in werking treedt.1 De Verdringingsreeks is opgenomen in de Verordening waterhuishouding Amstel, Gooi en Vecht 2002 via een wijziging, bij besluit van provinciale staten van Noord-Holland van 22 september 2008, nr. 64, van provinciale staten van Utrecht van 29 september 2008, nr. PS2008RGW18 en van provinciale staten van Zuid-Holland van 8oktober 2008, nr. 5981 Normen waterkwantiteitOp grond van artikel 2.8 van de Waterwet moeten bij provinciale verordening met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht, normen worden gesteld met betrekking tot de gemiddelde overstromingskans per jaar. In deze titel wordt daarin voorzien. In deze verordening worden normen gegeven waarbij de kans op overstroming als gevolg van grote hoeveelheden neerslag is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstroming. De normen drukken de gemiddeld toelaatbaar geachte kans op overstroming uit ofwel het wenselijk geachte beschermingsniveau. De normering bakent de zorgplicht af die de waterbeheerder heeft op het vlak van het voorkomen, dan wel beperken van ontoelaatbare wateroverlast door inundatie vanuit oppervlaktewater ten gevolge van neerslag en geeft daarmee helderheid voor de burgers en de bedrijven over het restrisico en hun eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van roerende en onroerende zaken. De in deze verordening vastgelegde normen moeten worden gezien als een minimumnorm. Het staat het waterschap vrij ook een hogere norm te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2003 zijn werknormen opgenomen die voor de verschillende vormen van landgebruik de gemiddeld toelaatbaar geachte kans op overstroming ofwel het wenselijk geachte beschermingsniveau uitdrukken. De vormen van landgebruik die daarbij worden onderscheiden zijn grasland, akkerbouw, hoogwaardige land-en tuinbouw, glastuinbouw en bebouwd gebied. De werknormen uit het NBW zijn overgenomen bij het bepalen van het beschermingsniveau voor de verschillende vormen van landgebruik binnen het waterschapsgebied . De maatregelen die nodig zijn om de bergings-en afvoercapaciteit van de regionale wateren aan de in deze verordening vastgelegde norm te laten voldoen neemt de beheerder op in het beheerplan, bedoeld in artikel 4.6 van de Waterwet.
ArtikelsgewijsArtikel 2.3 Regionale verdringingsreeksDit artikel geeft de nadere prioritering voor de regionale wateren binnen de categorie 3 en categorie 4 gebruikers uit artikel 2.1 van het Waterbesluit. Deze nadere prioritering moet worden gezien als richtlijn voor de waterbeheerder bij de verdeling van het beschikbare water over de diverse functies in de regio tijdens een periode van watertekort. Met deze nadere prioritering houdt de waterbeheerder bij het opstellen van calamiteitenplannen en waterakkoorden rekening. In dit artikel is de al bestaande bepaling over de verdringingsreeks overgenomen uit de Verordening waterhuishouding Amstel, Gooi en Vecht 2002. Zie de tekst hiervoor onder het kopje ‘Algemeen, Regionale verdringingsreeks’.Artikel 2.4 Normering waterkwantiteitIn het eerste en tweede lid wordt onderscheid gemaakt in het gebied binnen en buiten de bebouwde kom. Voor de bepaling van de bebouwde kom wordt aansluiting gezocht bij de grenzen die door de gemeenteraad in het kader van de Wegenverkeerswet 1994 worden vastgesteld (zie ook de begripsbepalingen in artikel 1.1). Hiertoe is gekozen om te voorkomen dat bij een wijziging van de bebouwde komgrens de verordening zou moeten worden aangepast. Wat betreft het gebied binnen de bebouwde kom is in het eerste lid onderscheid gemaakt tussen: a. het gebied dat is bestemd voor bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen: hiervoor geldt de norm van 1/100 per jaar; b. het overige gebied, zoals openbaar groen en sportvelden: hiervoor geldt een norm van 1/10 per jaar. Buiten de bebouwde kom is de normering voor wateroverlast met name gerelateerd aan de economische waarde van het landgebruik. Geen normen zijn vastgelegd voor de gebieden met de functie natuur. Aan de indeling in het eerste en tweede lid liggen de volgende overwegingen ten grondslag: a. Voor bebouwing in stedelijk gebied geldt vanwege de hoge economische waarde van het gebouwd overeenkomstig de normering uit het NBW de hoogste norm, de ‘bebouwingsnorm’, van 1/100 per jaar. b. Voor niet-bebouwd gebied in stedelijke kernen (parken, sportvelden etc.) is gekozen voor de ‘graslandnorm’ van 1/10 per jaar vanwege de relatief lage economische waarde van dat gebied en de kosten van de benodigde maatregelen die gemoeid zijn met het realiseren van een hogere norm. c. Door wat betreft de stedelijke kernen aansluiting te zoeken bij het begrip ‘bebouwde kom’ van een gemeente, zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994, wordt bereikt dat bij stedelijke uitbreiding de norm automatisch opschuift. Bepalend daarvoor is het tijdstip waarop het besluit van de gemeenteraad tot wijziging van de grens van de bebouwde kom onherroepelijk is. Omdat de vastgestelde norm kan worden aangemerkt als een minimumnorm staat het het waterschap vrij om desgewenst reeds in de tussentijd (periode tussen feitelijke realisering stedelijke uitbreiding en onherroepelijke besluit tot aanpassing grens bebouwde kom) te anticiperen op de toekomstige ‘bebouwingsnorm’. Aldus kan het waterschap soepel inspelen op de nieuwe situatie. d. Uit de toetsing van het watersysteem aan de NBW-werknormen is gebleken dat het waterschap over het algemeen technisch en tegen redelijke kosten in staat is de normen, die horen bij de verschillende vormen van landgebruik, te realiseren. Om die reden is ervoor gekozen de NBW-werknormen te verheff en tot defi nitieve normen. De benodigde maatregelen zullen door het waterschap worden opgenomen in het in 2009 door zijn algemeen bestuur vast te stellen waterbeheerplan en worden uitgevoerd gedurende de 6-jarige looptijd van het plan. Derde lidOm te kunnen bepalen welk landgebruik ter plaatse aanwezig is, is in het derde lid bepaald dat het Landelijk Grondgebruiksbestand Nederland versie 5 van Wageningen Universiteit en Researchcentrum (LGN5) bepalend is. Deze landgebruikskaart is op dit moment de beste en meeste actuele grondgebruikskaart die beschikbaar is. Door deze kaart als bepalend te nemen, ligt hiermee ook een peildatum vast, namelijk de publicatiedatum van deze kaart 2. Het grondgebruik op deze peildatum is uitgangspunt bij de toetsing van het watersysteem. Uit de toetsing blijkt vervolgens welke maatregelen het waterschap moet nemen om aan de normen voor wateroverlast te voldoen.2 De LGN5-kaart is samengesteld uit satellietbeelden uit de periode 2003-2004. Vierde lidVoor natuurgebied geldt overeenkomstig het NBW geen norm. Hiertoe zijn enerzijds gerekend de door de Natuurbeschermingswet 1998 beschermde gebieden. Dat betreft de beschermde natuurmonumenten (artikelen 10, eerste lid, en 12, eerste lid, van die wet) en de Natura 2000-gebieden, zoals omschreven in artikel 1, onder n, van die wet, de zogenoemde vogelrichtlijngebieden en habitatrichtlijngebieden alsmede de gebieden van communitair belang die door de Europese Commissie kunnen worden aangewezen op grond van artikel 4 van de Habitatrichtlijn. Anderzijds is tot natuurgebied gerekend bestaande natuur die tot de ecologische hoofdstructuur (EHS) behoort, voor zover dat gebied niet behoort tot de hiervoor door de Natuurbeschermingswet 1998 beschermde gebieden. De desbetreff ende EHS-gebieden zijn op de plankaart bij het Streekplan Noord-Holland Zuid aangegeven als natuurgebied, op de kaart bij het Utrechtse streekplan 2005-2015 als ‘bestaande natuur’ en op de kaart bij het Streekplan Zuid-Holland Oost (vastgesteld 12 november 2003) als natuur. In de onderdelen c, d en e van dit lid is daarom volstaan met verwijzing naar deze beide streekplankaarten. Wat betreft de Natura 2000-gebieden wordt nog het volgende opgemerkt. Voor deze gebieden moeten op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beheerplannen worden vastgesteld. In die plannen moeten maatregelen worden opgenomen die gericht zijn op het behoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties van wilde dieren- en plantensoorten in de desbetreff ende gebieden. Die maatregelen kunnen mede waterhuishoudkundige maatregelen omvatten, waarmee een bepaald beschermingsniveau voor die gebieden wordt gerealiseerd. Dit heeft evenwel geen gevolgen voor de normering krachtens dit artikel, nu voor die gebieden geen norm is vastgesteld.
Vijfde lid Om mogelijk te maken dat de uitleg van het eerste tot en met vierde lid waar nodig nader wordt uitgewerkt, is aan gedeputeerde staten de bevoegdheid gegeven om nadere voorschriften te stellen. Zesde lidOm te bereiken dat de toetsing van het actuele beschermingsniveau door de verschillende waterschappen op uniforme wijze tot stand komt, is in dit lid voorgeschreven dat gedeputeerde staten daarvoor een leidraad vaststellen. Deze leidraad zal in overleg met het waterschap worden opgesteld. Het betreft hier een kaderstellende leidraad op hoofdlijnen. Zevende lidHet vaststellen van het tijdstip waarop de bergings- en afvoercapaciteit van de regionalewateren voor de eerste keer aan de gestelde norm moeten voldoen is bepalend voor de zorgplicht van de beheerder en is daarom een aangelegenheid van het provinciaal bestuur. Er is om de volgende reden niet voor gekozen dat tijdstip in deze verordening vast te leggen. De omvang van het door de beheerder uit te voeren maatregelenpakket wordt bepaald door de uitkomst van het toetsingsproces. De (fi nanciële) inspanningen die de beheerder zal moeten leveren om de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren te laten voldoen aan de vastgestelde norm worden verder in hoge mate bepaald door het tijdsbestek waarbinnen de gevraagde inspanning geleverd moet worden. Het bepalen van het tijdstip waarop de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren voor de eerste keer op orde moet zijn, vereist een afweging tussen enerzijds het tijdstip waarop beschermingsniveau moet zijn gerealiseerd en anderzijds wat aanvaarbaar is wat betreft lastenstijging. Dat is maatwerk. Om die reden is die bevoegdheid in handen van gedeputeerde staten gelegd en is bepaald dat gedeputeerde staten overleg voeren met het dagelijks bestuur alvorens zij een dergelijk besluit nemen. Uitgangspunt in het Nationaal Bestuursakkoord Water uit 2003, welke is geactualiseerd in 2008 (NBW-actueel), is dat de regionale watersystemen in 2015 op orde zijn. In het NBW-actueel zijn evenwel enkele uitzonderingssituaties benoemd wat betreft het tijdstip-op-orde. Dat betreft onder meer bestaand stedelijk gebied waar geen sprake is van een urgente wateropgave. Voor dergelijk gebied geldt dat de opgave uiterlijk in de periode tot en met 2027 wordt uitgevoerd door gemeente en waterschap. Eenzelfde termijn geldt voor maatregelen die veel goedkoper kunnen worden uitgevoerd door ze op een later tijdstip dan 2015 te koppelen aan andere projecten. Voor reeds berekende wateropgaven houden NBW-partijen voorlopig vast aan het uitgangspunt van het ‘midden klimaatscenario 2050’ daterende uit 2000, hetgeen qua opgave overeenkomt met het KNMI’06 klimaatscenario G. Om tijdig te kunnen inspelen op veranderingen van het klimaat hebben NBW-partijen afgesproken dat de toetsing van het watersysteem periodiek te herhalen. Dit gebeurt voor het eerst in 2012, mits nieuwe inzichten in de klimaatsverandering door het IPCC dan hebben geleid tot een aanpassing van de KNMI’06 scenario´s waarna besluitvorming door de NBW-partijen volgt hoe deze inzichten te gebruiken bij de herijking van de wateropgave. Een eventuele extra opgave die volgt uit deze periodieke toets wordt voor afloop van de tweede SGBP 3 -periode (2015-2021) uitgevoerd door de betrokken NBW-partijen.3 Stroomgebiedbeheerplan Titel 2.3 Meten en beoordelenAlgemeen Uit artikel 2.14 van de Waterwet volgt dat bij of krachtens provinciale verordening, regels kunnen worden gesteld ten aanzien van het periodiek door de beheerder meten van daarbij aan te geven grootheden en het aan de hand van de meetresultaten beoordelen van de mate van verwezenlijking van de in deze verordening neergelegde normen met betrekking tot de waterkering en de waterkwantiteit. Het is, gelet op de toelichting bij artikel 2.14 in de memorie van toelichting bij de Waterwet, gewenst dat de beheerder de vinger “aan de pols van het watersysteem houdt” en periodiek nagaat in hoeverre de normen verwezenlijkt zijn. De resultaten van de beoordeling van het watersysteem en de bevindingen bij de beoordeling worden door de beheerder vervat in een verslag, dat wordt toegezonden aan gedeputeerde staten. Het verslag heeft een ander karakter en wordt met een andere frequentie opgesteld dan de algemene voortgangsrapportage bedoeld in artikel 3.5. Om die reden maakt het verslag als bedoeld in artikel 2.5 geen onderdeel uit van de algemene voortgangsrapportage.ArtikelsgewijsArtikel 2.5 Verslag toetsing watersysteemDe beheerder draagt zorg voor de periodieke beoordeling van het watersysteem, meer specifi ek de beoordeling van de primaire en regionale waterkering, de regionale wateren en de ondersteunende kunstwerken. Daarbij wordt beoordeeld in hoeverre de waterstaatwerken voldoen aan de gestelde normen met betrekking tot de veiligheid van de waterkering respectievelijk het tegengaan van wateroverlast. De beheerder doet periodiek verslag van de uitkomsten van deze beoordeling aan gedeputeerde staten zodat gedeputeerde staten kunnen nagaan of aan de normen is voldaan. In de toelichting bij de artikelen 2.1 en 2.4 is het belang aangegeven dat de beoordeling van de veiligheid van regionale waterkeringen en de beoordeling van de bergings- en afvoercapaciteit van regionale wateren op uniforme wijze worden uitgevoerd, zodat eenduidig kan worden bepaald wanneer het watersysteem kan worden gekwalifi ceerd als ‘op orde’. In verband hiermee is in het zevende lid van dit artikel bepaald dat gedeputeerde staten voorschriften kunnen stellen met betrekking tot de vorm en inhoud van de toetsingsverslagen.Hoofdstuk 3 PlannenAlgemeen De bepalingen in dit hoofdstuk hebben betrekking op de totstandkoming en de inhoud van het beheerplan en de voortgangsrapportage. De bestaande planstructuur van de Wet op de waterhuishouding is grotendeels overgenomen in de Waterwet. Provinciale staten stellen het regionale waterplan vast. De waterschappen houden hier rekening mee, bij het opstellen van hun beheerplan. Dit is de waarborg dat het uitvoeringsgerichte beheerplan goed wordt ingebed in het breder afgewogen regionale waterplan. De verordening gaat uitgebreid in op de in het beheerplan op te nemen onderdelen.ArtikelsgewijsArtikel 3.1 InhoudHet beheerplan bevat, op de schaal van het waterschap, een uitwerking van de strategische doelen, die de provincie in haar regionale waterplan heeft geformuleerd. De uitwerking bevat ten minste concrete maatregelen, de bijbehorende planning en de kosten die nodig zijn om deze maatregelen te realiseren. Het beheerplan bevat, op de schaal van het waterschap, een uitwerking van de strategische doelen die de provincie in haar regionaal waterplan heeft geformuleerd. De uitwerking bevat ten minste concrete maatregelen, de bijbehorende planning en de kosten die nodig zijn om deze maatregelen te realiseren. Op grond van de in het NBW-actueel gemaakte afspraak moeten in het beheerplan ook de resultaten van het onderzoek naar het gewenste grond- en oppervlaktewaterregiem (GGOR) worden opgenomen. Het GGOR is een instrument dat het waterschap gebruikt om via een transparant proces de waterpeilen en ruimtelijke grondgebruikfuncties zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen. De in het beheerplan op te nemen resultaten van het GGOR betreft minimaal een beschrijving van de knelpunten die in het GGOR-proces naar voren zijn gekomen alsmede van de maatregelen die nodig zijn om die knelpunten op te lossen. Dit is voorgeschreven in het eerste lid, onder c en d. Uit de knelpunten kan naar voren komen dat functieveranderingen wenselijk zijn.Artikel 3.2 RaadplegenDe Waterwet schrijft in artikel 4.7 voor dat bij verordening regels worden gesteld over onder andere de raadpleging van burgemeester en wethouders van betrokken gemeenten. Artikel 3.2 voorziet daarin.Artikel 3.3 VoorbereidingAfdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van het beheerplan. Daarbij is in het tweede lid opgenomen dat iedere belanghebbende en ingezetene zienswijzen naar voren kan brengen. Op grond van artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan het naar voren brengen van zienswijzen naar keuze schriftelijk of mondeling. De voorbereidingsprocedure voor het beheerplan is overigens identiek aan de procedure voor de totstandkoming van het regionale waterplan.Artikel 3.4 Goedkeuring en toezendingHet waterschap stuurt het goed te keuren beheerplan en de in het artikel genoemde bijlagen naar gedeputeerde staten. De bijlagen zijn geen onderdeel van het beheerplan. Gedeputeerde staten gebruiken de bijlagen bij de beoordeling van het plan en bij het beantwoorden van de vraag of het beheerplan is voorbereid en vastgesteld volgens de daarvoor geldende procedure.Artikel 3.5 Voortgangsrapportage uitvoering beheerplanIn artikel 3.10 van de Waterwet is bepaald dat bij provinciale verordening met het oog op een samenhangend en doelmatig regionaal waterbeheer regels kunnen worden gesteld omtrent de door de besturen van waterschappen te vertrekken informatie. Voor het kunnen uitoefenen van toezicht is het van belang dat gedeputeerde staten over adequate en voldoende actuele informatie beschikken. In dit artikel is geregeld dat de beheerder, tenminste eenmaal per jaar, aan gedeputeerde staten rapporteert over de voortgang van de uitvoering van het beheerplan en de mate waarin de in het beheerplan gestelde doelen worden bereikt. Deze voortgangsrapportage vormt de basis voor het periodiek bestuurlijk overleg in de beleidscyclus tussen de provincie en het waterschap. In dit verband kan worden gewezen op de afspraken die het IPO en de Unie van waterschappen hebben neergelegd in de rapportage “Afstemming van taken in het regionale waterbeheer” (2005). Uitgangspunt is dat de samenwerking tussen provincie en waterschap zich toespitst op de gezamenlijke beleidsvorming (met ieder een eigen rol hierin), de uitvoering en het toezicht op de uitvoering. Daarbij wordt uitgegaan van een afstemming van taken op basis van partnership en complementariteit. In het periodiek overleg kunnen alle onderwerpen betreff ende het regionaal waterbeheer, het regionale waterplan en het waterbeheerplan aan de orde worden gesteld. Ook de wijze waarop het toezicht wordt ingevuld en het maken van afspraken ter evaluatie in het eerstvolgende overleg kunnen hiervan deel uitmaken. In de voortgangsrapportage en het overleg daaromtrent kan onder meer worden ingegaan op de aspecten en planonderdelen, genoemd in artikel 4.6, tweede lid, van de Waterwet en hetgeen daaromtrent is bepaald in het Waterbesluit. Hierbij kan worden gedacht aan de uitvoering van het programma van maatregelen en voorzieningen, de planning van de uitvoering, de daarvoor beschikbare en/of benodigde financiële middelen, de gekwantifi ceerde opgaven en de condities (zoals de mogelijkheden voor de ruimtelijke inpassing van waterhuishoudkundige voorzieningen, het draagvlak bij belanghebbenden, de acceptatie van de fi nanciële gevolgen die nodig zijn om de strategische doelen te kunnen realiseren en overige, voor de realisatie, relevante omstandigheden). Bij de rapportage en het bepalen van de prioriteiten kan een relatie worden gelegd met het verslag inzake de beoordeling van het watersysteem, bedoeld in artikel 2.5. Op basis van het verslag en het periodiek overleg ziet de provincie erop toe dat de gestelde strategische doelen worden bereikt. In voorkomende gevallen, wanneer blijkt dat de strategische doelen niet worden bereikt, kunnen specifi eke nadere afspraken worden gemaakt. Indien nodig kan, na voorafgaand overleg, het toepassen van instrumenten om te kunnen bijsturen worden overwogen.
Hoofdstuk 4 Aanleg en beheer van waterstaatswerkenAlgemeen Titel 4.1. Legger In artikel 5.1 van de Waterwet is bepaald dat de beheerder zorg draagt voor de vaststelling van een legger, waarin is omschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. In artikel 1.1 van de Waterwet is bepaald welke beheersobjecten onder waterstaatswerken zijn begrepen. De Waterwet vermeldt de basisgegevens die van de legger deel uitmaken. De ligging van de waterstaatswerken en daaraan grenzende beschermingszones wordt aangegeven op overzichtskaarten. Onder beschermingszone verstaat artikel 1.1 van de Waterwet: aan een waterstaatwerk grenzende zone, waarin ter bescherming van dat werk voorschriften en beperkingen kunnen gelden. In de Waterwet is bepaald dat bij provinciale verordening ten aanzien van inhoud, vorm en periodieke herziening van de legger voor daarbij te onderscheiden categorieën van waterstaatswerken nadere voorschriften kunnen worden gegeven. Tevens is bepaald dat er bij verordening vrijstelling kan worden verleend van de leggerverplichtingen wat betreft vorm, afmeting en constructie. In deze titel wordt dit onderwerp nader uitgewerkt. De beheerder draagt er zorg voor dat de gegevens in de legger actueel blijven. De legger voor de oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, primaire- en regionale waterkeringen of ondersteunende kunstwerken kunnen door de beheerder desgewenst bij een of meer afzonderlijke besluiten, in afzonderlijke documenten worden vastgesteld dan wel worden gecombineerd. De legger is van belang voor de toetsing van de waterstaatswerken aan de gestelde normen. Deze toetsing wordt mogelijk door de gegevens in de legger, waarin de vereiste toestand van de waterstaatswerken is aangegeven, te vergelijken met de feitelijke toestand van de waterstaatswerken. Daarnaast is de legger van belang voor de ruimtelijke reikwijdte van de verbods- en beheerbepalingen ingevolge de Waterwet of de waterschapskeur (de werkingssfeer het vereiste van vergunningen of ontheffingen). De legger op grond van de Waterwet moet worden onderscheiden van de legger als bedoeld in artikel 78 van de Waterschapswet. Desgewenst kunnen beide leggers in één document worden gecombineerd. De Waterschapswet bevat enkele procedurele bepalingen met betrekking tot de voorbereiding en vaststelling van de laatstgenoemde legger (toepassing inspraakverordening).Titel 4.2 PeilbesluitenOp grond van artikel 5.2 van de Waterwet moeten bij of krachtens provinciale verordening de oppervlaktewaterlichamen en/of grondwaterlichamen worden aangewezen waarvoor de beheerder peilbesluiten dient vast te stellen. In deze titel is daarin voorzien. In het peilbesluit worden op een voor de beheerder bindende wijze waterstanden of bandbreedten opgenomen waarbinnen de waterstanden onder reguliere omstandigheden kunnen variëren. Een peilbesluit geeft aan de ingezetenen van het waterschap die verschillende belangen hebben (zoals droge voeten, natuur, landbouw, voorkomen zetting, droge kruipruimte) aan welk peil gehandhaafd zal worden. Een belanghebbende weet dan waar hij of zij het gebruik op kan instellen. De verplichting tot het vaststellen van een peilbesluit is in deze verordening alleen opgelegd voor die gebieden waar het waterschap onder normale omstandigheden de wateraanvoer en waterafvoer kan beheersen. De desbetreff ende gebieden zijn aangegeven op de als bijlage 2 bij deze verordening behorende kaart. Voor de gebieden waar geen peilbesluiten zijn voorgeschreven, kan het waterschap streefpeilen hanteren.Titel 4.3 Projectprocedure voor waterstaatswerken De wet geeft voor de aanleg, verlegging en versterking van primaire waterkeringen een specifieke coördinatieregeling, de projectprocedure voor waterstaatswerken genoemd. Daarmee worden de besluitvormingsprocedures rondom deze projecten bespoedigd en vereenvoudigd. De wet beperkt deze coördinatieregeling niet tot primaire waterkeringen, maar geeft de provincies de mogelijkheid deze regeling ook open te stellen voor andere projecten. In titel 4.3 is aangegeven voor welke projecten de projectprocedure ook kan worden ingezet.Titel 4.4 WaterakkoordHet systeem van aanwijzing van verplichte gevallen waarin een waterakkoord moet worden vastgesteld is in de wet vervangen door de verplichting om “voor zover dat nodig is met het oog op een samenhangend en doelmatig waterbeheer” waterakkoorden te sluiten. Hiermee wordt aangesloten bij de systematiek waarvoor ook in artikel 3.8 van de wet inzake de samenwerking tussen waterschappen en gemeenten is gekozen. Bij provinciale verordening kunnen alleen nog nadere regels met betrekking tot waterakkoorden worden gesteld. Met artikel 4.9 is hieraan invulling gegeven. De nadere regels hebben alleen betrekking op de voorbereiding van de waterakkoorden.ArtikelsgewijsArtikel 4.1 Legger waterstaatswerkenVoor de vast te leggen gegevens in de legger van de regionale waterkeringen (en ondersteunende kunstwerken) zijn maatgevend de gestelde veiligheidsnorm, de technische leidraad en de voorschriften, bedoeld in artikel 2.1 van deze verordening. Met behulp van situatietekeningen en, waar mogelijk, dwarsprofi elen wordt in de legger aangegeven wat de vereiste en te handhaven afmetingen van (de primaire en regionale) waterkeringen en de daaraan grenzende beschermingszones zijn. Voor de vast te leggen gegevens in de legger van de oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden (en ondersteunende kunstwerken) zijn maatgevend de gestelde normen en de voorschriften, bedoeld in artikel 2.4 van deze verordening, met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht (het voorkomen en tegengaan van wateroverlast). Met behulp van situatietekeningen en, waar mogelijk, overige gegevens met betrekking tot de bergings- en afvoercapaciteit, wordt in de legger aangegeven wat de vereiste en te handhaven afmetingen van de te onderscheiden oppervlaktewaterlichamen of categorieen van oppervlaktewaterlichamen en daaraan grenzende beschermingszones, alsmede van de bergingsgebieden, zijn. In het tweede lid is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen van de leggerverplichting met betrekking tot vorm, afmeting en constructie, conform artikel 5.1, derde lid, van de Waterwet. In de praktijk is de legger met name van belang voor zogenaamde primaire watergangen. Dit zijn watergangen die een belangrijke functie hebben voor de aan- en afvoer van water en voor waterbergingsgebieden. De zogenaamde secundaire en tertiaire watergangen zijn vaak veel minder belangrijk voor de werking van het watersysteem. Daarom zijn deze watergangen vrijgesteld van de verplichting om de vorm, afmeting en constructie op de legger op te nemen. Wel geldt voor alle waterstaatwerken en dus ook voor alle watergangen dat de ligging op de legger moet worden opgenomen. De gegevens in de legger zijn mede van belang voor de ruimtelijke reikwijdte van verbods- en beheerbepalingen ingevolge de Waterwet of de waterschapskeur (de werkingssfeer van het vereiste van vergunningen of ontheffi ngen). Omdat hieruit gevolgen kunnen voortvloeien voor belanghebbende eigenaren en gebruikers van onroerende zaken die nabij waterstaatswerken zijn gelegen ligt, ligt het in de rede dat bij de voorbereiding van de legger de procedure, bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt gevolgd. Deze procedure is in de verordening voorgeschreven. In de praktijk maakt de hier bedoelde legger vaak onderdeel uit van de legger als bedoeld in artikel 78 van de Waterschapswet. De legger als bedoeld in artikel 78 Waterschapswet moet ook worden voorbereid met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.Artikel 4.2 Aanwijzing verplichte peilbesluiten Op de als bijlage 2 bij deze verordening behorende kaart zijn de gebieden aangewezen waarin het waterschap verplicht is voor de oppervlaktewaterlichamen een of meer peilbesluiten vast te stellen, waarvan de peilen zoveel mogelijk worden gehandhaafd. Deze kaart kent een globale begrenzing. De exacte begrenzing zal door het waterschap bij de vaststelling van het peilbesluit worden bepaald.Artikel 4.3 Inhoud peilbesluit In artikel 4.3 wordt aangegeven welke informatie het peilbesluit tenminste bevat. In verband met de wisselvalligheid van weersomstandigheden (nat of droog) hebben waterschappen behoefte aan een fl exibel peilbeheer. Het tweede lid van artikel 5.2 van de Waterwet voorziet er daarom in dat peilbesluiten door de toepassing van bandbreedten fl exibel kunnen zijn. In het peilbesluit kan zo nodig worden aangegeven welke peilen of bandbreedten in bepaalde delen van het jaar worden aangehouden. Het waterschap heeft de inspanningsverplichting om de in het peilbesluit aangegeven waterstanden te handhaven. De toelichting bij het peilbesluit dient op grond van onderdeel a van het tweede lid inzicht te gegeven in de verhouding tussen de gekozen oppervlaktewaterstanden ten opzichte van het optimale grond- en oppervlaktewaterregime.Artikel 4.4 VoorbereidingOp de voorbereiding van het peilbesluit is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard.Artikel 4.5 HerzieningHet eerste lid geeft aan dat een peilbesluit tenminste eenmaal in de tien jaar moet worden herzien. De termijn van tien jaar waarbinnen de herziening moet plaatsvinden, vangt aan op de datum waarop het vastgestelde peilbesluit overeenkomstig het bepaalde in afdeling 3.6 van de Algemene wet bestuursrecht is bekendgemaakt. Op verzoek van het algemeen bestuur kunnen gedeputeerde staten de geldigheidsduur van een peilbesluit voor ten hoogste vijf jaren verlengen.Artikel 4.6 ProjectprocedureBij of krachtens provinciale verordening kunnen projecten worden aangewezen die zodanig belangrijk zijn voor het goed functioneren van het watersysteem dat deze moeten kunnen worden gerealiseerd door het gebruiken van de projectprocedure. Er is ten behoeve van de transparantie voor gekozen categorieën van projecten bij verordening aan te wijzen, maar ten behoeve van de fl exibiliteit bepalen gedeputeerde staten per geval of de projectprocedure daadwerkelijk wordt toegepast. Dat biedt het voordeel dat vooraf duidelijk is voor welke projecten de projectprocedure kan worden ingezet en voorkomt dat deze procedure altijd van toepassing is op projecten uit de genoemde categorieën. Het wel of niet van toepassing verklaren van de procedure wordt hiermee maatwerk. De projectprocedure brengt immers belangrijke gevolgen met zich mee. Projectplannen worden onder de goedkeuring van gedeputeerde staten gebracht en bij het vaststellen van de bijbehorende uitvoeringsbesluiten kunnen gedeputeerde staten, indien nodig, medewerking vorderen of zelfs in de plaats treden van mede overheden. Het van toepassing verklaren van de projectprocedure op een projectplan door gedeputeerde staten zal in meeste gevallen gebeuren op verzoek van het waterschap. De projectprocedure kan worden ingezet voor de regionale waterkeringen. Verder kan de procedure worden ingezet voor de aanleg van waterbergingsgebieden. De aanwijzing van waterbergingsgebieden gebeurt in het spoor van de ruimtelijke ordening en op de legger. Tot slot kunnen gedeputeerde staten de projectprocedure inzetten bij de aanleg of wijziging van oppervlaktewaterlichamen met een oppervlakte van ten minste een hectare of met een lengte van ten minste vijfhonderd meter. Deze laatste categorie kan bijvoorbeeld aan orde zijn bij het uitvoeren van maatregelen ter uitvoering van het Nationaal Bestuursakkoord Water (-actueel) of de Europese Kaderrichtlijn Water.Artikel 4.7 Projectplan regionale waterkeringenIn dit artikel is geregeld dat afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht altijd van toepassing is op de voorbereiding van een projectplan tot aanleg of wijziging van een regionale waterkering, ook als niet de projectprocedure wordt toegepast. Als de projectprocedure wel van toepassing is, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van rechtswege al van toepassing via artikel 5.6, eerste lid, van de Waterwet.Artikel 4.8 Toezending projectplan voor primaire waterkeringenDit artikel zorgt er voor dat projectplannen tot aanleg, verlegging of versterking van primaire waterkeringen ook naar gedeputeerde staten van de andere provincie(s) wordt gestuurd, indien de primaire waterkering deel uitmaakt van een dijkring die ook op grondgebied van die andere provincies ligt. Hetzelfde geldt, via het tweede lid, voor projectplannen tot aanleg of wijziging van waterstaatswerken, waarop de projectprocedure van toepassing is, waarbij de waterstaatswerken op het grondgebied van meerdere provincies zijn gelegen, maar de goedkeuring van het projectplan door gedeputeerde staten van één provincie wordt verzorgd (zie artikel 5.7, tweede lid, van de Waterwet).Artikel 4.9 WaterakkoordIn geval er andere overheden zijn die waterstaatkundige taken vervullen, zoals een gemeente of provincie die met het vaarwegbeheer is belast, is het van belang dat de dagelijkse besturen van die overheden bij de voorbereiding van een waterakkoord geraadpleegd worden.
Hoofdstuk 5 GrondwaterAlgemeenIn lijn met het uitgangspunt “decentraal wat kan, centraal wat moet” zijn in de Waterwet de eigen verordenende bevoegdheden van provincie en waterschap niet verder ingeperkt dan nodig. Dit blijkt onder andere uit hoofdstuk 6 van de wet, waar ruimte wordt geboden aan provincie en waterschap om zelf in de benodigde regelgeving te voorzien. Alleen waar dat nodig is met het oog op internationale verplichtingen of bovenregionale belangen, zullen door het Rijk regels worden gesteld. Dit betekent dat, waar van rijkswege gestelde regels ontbreken, waterschappen en provincies bevoegd zijn om daarin zelf bij verordening te voorzien. De waterschappen zijn als watersysteembeheerder verantwoordelijk voor de regulering van de handelingen in het regionale watersysteem. De Waterwet maakt hierop één uitzondering voor een drietal specifi eke categorieën van grondwateronttrekkingen. Deze categorieën zijn opgenomen in artikel 6.4 van de wet. Het betreft onttrekkingen ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening, koude- en warmteopslagsystemen en onttrekkingen van meer dan 150.000 m3 per jaar ten behoeve van industriële toepassingen. Het infi ltreren van water ten behoeve van voornoemde toepassingen valt ook onder het bevoegd gezag van gedeputeerde staten. Onttrekkingen voor andere doeleinden kunnen worden gereguleerd door de waterschappen. De Waterwet laat de waterschappen de mogelijkheid voor de overige onttrekkingen een verbodsstelsel te introduceren met de mogelijkheid van vergunningen, algemene regels en vrijstellingen. Dit kan het waterschap regelen in de waterschapskeur. De provincie heeft de mogelijkheid de regulering van de overige onttrekkingen en infi ltraties te sturen via instructieregels bedoeld in artikel 3.11 van de wet. Van deze mogelijkheid is in de ze verordening alleen gebruik gemaakt in artikel 5.2. Dit artikel bevat een beperking van de bevoegdheid van het algemeen bestuur om bij verordening onttrekkingen of infi ltraties vrij te stellen van de verplichting om deze te melden, te meten en te registreren. De waterschappen zijn derhalve bevoegd om zelf te bepalen welke onttrekkingen en infi ltraties vergunningplichtig zijn. Uit artikel 6.13 van de wet volgt dat de keuze om voor een bepaalde handeling een vergunning te eisen er automatisch toe leidt dat die handeling onder het regime van de watervergunning komt te vallen. Op deze wijze is verzekerd dat er voor handelingen in een watersysteem altijd slechts één vergunning vereist is, de watervergunning. ArtikelgewijsArtikel 5.1 Verstrekken gegevensDe inrichting van het grondwaterregister is niet expliciet geregeld in de wet, maar er wordt naar verwezen in artikel 7.7, eerste lid, onder c van de wet. Dit houdt in dat de provincie bevoegd is daarin zelf bij of krachtens verordening te voorzien. Het grondwaterregister is gekoppeld aan de grondwaterheffi ng. Deze grondwaterheffi ng kan van toepassing zijn op onttrekkingen die onder het bevoegd gezag van provincie en waterschap vallen. Dit brengt met zich mee dat het grondwaterregister moet worden gevuld met gegevens die door de provincie en het waterschap afzonderlijk worden verkregen. Het beheer van het grondwaterregister is expliciet neergelegd bij de provincie conform bestuurlijke afspraken tussen het IPO en de Unie van Waterschappen. In overleg tussen het IPO en de Unie van Waterschappen wordt gewerkt aan het opzetten van een landelijk register. Ook bij een landelijk register is het noodzakelijk de verantwoordelijkheid voor het grondwaterregister bij gedeputeerde staten neer te leggen. De aangewezen bestuursorganen kunnen gezamenlijk besluiten een landelijk register in te richten en te vullen.Artikel 5.2 Melden, meten en registrerenDit artikel bepaalt dat het algemeen bestuur de vrijstellingsmogelijkheid die artikel 6.11, vijfde lid, van het Waterbesluit biedt, niet kan toepassen voor onttrekkingen of infi ltraties van meer dan 12.000 m3 per jaar en voor tijdelijke onttrekkingen of infi ltraties van in totaal meer dan 12.000 m3. Door middel van dit artikellid wordt de vrijstellingsmogelijkheid van het waterschap beperkt. Een registratieplicht voor alle onttrekkingen (inclusief de relatief kleine en nauwelijks fluctuerende onttrekkingen) is niet altijd noodzakelijk. Dit artikel geeft aan dat het waterschap onttrekkingen van minder dan 12.000 m3 van de registratieplicht kan uitzonderen. Het dagelijks bestuur van het waterschap verstrekt onder andere de gegevens die op grond van artikel 6.11 van het Waterbesluit worden verkregen aan gedeputeerde staten. Artikel 6.11, eerste lid, van het Waterbesluit bepaalt dat degene die grondwater onttrekt of water infi ltreert, waarvoor geen vergunning is vereist krachtens artikel 6.4 van de wet of een verordening van het waterschap, dit bij het bevoegd gezag meldt. De gegevens die bij een dergelijke melding moeten worden verstrekt zijn opgenomen in de artikelen 6.27 en 6.28 van de Waterregeling. Deze instructiebepaling hangt samen met het grondwaterregister en is opgenomen vanwege het grote provinciale belang bij registratie. Een betrouwbaar grondwaterregister is belangrijk, zowel voor beleidsinhoudelijke beslissingen door provincie en waterschap (zoals belangenafweging bij vergunningen) als voor de provinciale grondwaterheffi ng. Een betrouwbaar register heeft met name waarde indien de grondwateronttrekkingen waarvoor de provincie en die waarvoor de waterschappen bevoegd zijn onder de registratieplicht vallen. Hierdoor ontstaat er een dekkend beeld van de belangrijkste grondwateronttrekkingen.Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen AlgemeenIn hoofdstuk 6 zijn de overgangs- en slotbepalingen neergelegd. ArtikelsgewijsArtikel 6.1 Intrekking verordeningenDe Verordening waterhuishouding Amstel, Gooi en Vecht 2002 en de Verordening waterkering West Nederland, voor zover deze betrekking heeft op het gebied van het waterschap, kunnen worden ingetrokken, want deze verordeningen worden vervangen door de nieuwe Waterverordening Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. Artikel 6.2 Overgangsrecht besluitenArtikel 6.2 regelt het overgangsrecht voor besluiten die zijn genomen op basis van de verordeningen die worden ingetrokken. Het gaat hier bijvoorbeeld om het Uitvoeringsbesluit regionale waterkeringen West-Nederland. Met het tweede lid van artikel 6.2 wordt geregeld dat procedures die zijn aangevangen voor de inwerkingtreding van de verordening onder het “oude” rechtsregime kunnen worden afgehandeld.Artikel 6.3 InwerkingtredingDeze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de wet van 29 januari 2009, houdende regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen (Waterwet), in werking treedt. Met deze bepaling wordt gewaarborgd dat de nieuwe Waterverordening Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht gelijktijdig in werking treedt met de nieuwe Waterwet. Naar verwachting zal eind 2009 de nieuwe Waterwet in werking treden.Artikel 6.4 CiteertitelDe citeertitel zorgt ervoor dat de verordening eenvoudig en eenduidig kan worden aangehaald.Artikel 6.5 Aanpassing aanhalingen wet, Waterbesluit en Waterregeling, aanbrengen doorlopende nummering Gedurende de besluitvormingsprocedure zijn enkele artikelen toegevoegd aan de verordening dan wel komen te vervallen. Daardoor zijn de artikelen niet meer doorlopend genummerd. Op grond van dit artikel moeten gedeputeerde staten ervoor zorg dragen dat de verordening voor plaatsing in het provinciaal blad een doorlopende nummering krijgt.
Door middel van de Invoeringswet Waterwet is een groot aantal wijzigingen aangebracht in de Waterwet. In verband daarmee zullen de artikelen van de Waterwet hernummerd worden. Het is wenselijk dat de in deze verordening voorkomende aanhalingen van artikelen van de Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling met de nieuwe nummering in overeenstemming worden gebracht. Dit artikel voorziet er tevens in dat gedeputeerde staten de desbetreff ende aanhalingen aanpassen voor plaatsing van de verordening in het provinciaal blad.
De bijbehorende bijlagen liggen ter inzage op het Provinciehuis Utrecht, Archimedeslaan 6, 3584 BA Utrecht en is ook te raadplegen op de provinciesite, provinciaal blad 2013, 5 en 2009, 57
Bijlage.1: Kaart met regionale waterkeringen en de bijbehorende veiligheidsnormen, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid van de Waterverordening Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht;
Bijlage.2: Kaart met gebieden, waarin voor de oppervlaktewateren een peilbesluit moet worden vastgesteld, bedoeld in artikel 4.2 van de Waterverordening Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht.