Organisatie | Utrecht |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 21 oktober 2003, WEM/MBA, nr, 2003WEM004879i, houdende regels voor bestrijdingsmiddelen in kwetsbare en zeer kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden (Besluit bestrijdingsmiddelen provincie Utrecht 2003) |
Citeertitel | Besluit bestrijdingsmiddelen provincie Utrecht 2003 |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | milieu, water |
Geen.
Provinciale milieuverordening Utrecht 1995, art. 5.1.3, lid 3, onder i
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
31-12-2003 | 01-05-2013 | nieuwe regeling | 21-10-2003 Provinciaal blad, 2003, 51 | nr. 2003WEM004879i |
Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 21 oktober 2003, WEM/MBA, nr, 2003WEM004879i, prov. blad 51, houdende regels voor bestrijdingsmiddelen in kwetsbare en zeer kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden Gedeputeerde staten van Utrecht;
Gelet op artikel 5.1.3, derde lid, onder i, van de Provinciale milieuverordening Utrecht 1995;
In dit besluit wordt verstaan onder: verordening: de Provinciale milieuverordening Utrecht 1995; kwetsbaar en zeer kwetsbaar grondwaterbeschermingsgebied: als zodanig in artikel 5.1.2 van de verordening aangegeven gebied; bestrijdingsmiddel: bestrijdingsmiddel als bedoeld in de Bestrijdingsmiddelenwet 1962; glyfosaat: bestrijdingsmiddel met als werkzame stof glyfosaat (N- fosfonomethyl glycine isopropylaminezout).
In het waterwingebied van het milieubeschermingsgebied Bethunepolder, met uitzondering van het gebied Waterleidingkanaal, geldt het in artikel 2 gestelde verbod voor alle bestrijdingsmiddelen, welke dan ook, met uitzondering van glyfosaat voor het toepassen in grasland en mits de hierna volgende voorschriften in acht worden genomen.
Alleen diegenen worden op de lijst geplaatst die naar het oordeel van gedeputeerde staten voldoende kennis hebben om glyfosaat toe te passen zonder gevaar voor de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning en die bekend zijn met de bijzondere situatie in het in artikel 3 bedoelde gebied.