Organisatie | Flevoland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Verordening voor de fysieke leefomgeving (VFL) |
Citeertitel | Verordening voor de fysieke leefomgeving |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | Milieu, bodem, leefomgeving, natuur en landschap, ontgrondingen, vergunningen/ontheffingen, water, wegen, vaarwegen, verkeer en vervoer, waterkeringen, geur, grondwater |
Aanpassing van de bestaande regeling aan de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op 1 oktober 2010.
Daarnaast enkele kleine technische aanpassingen van de tekst.
Beleidsregel bescherming landschap 2008
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-12-2012 | 22-12-2012 | intrekking | 12-12-2012 Provinciaal Blad, 2012, 37 | Statenvoorstel 1351828 | |
01-01-2011 | 22-12-2012 | art. 4.2, 4.5, 4.6, 4.7, 4.12, 4.16, 6.1, 6.2, 6.3, 10.2, 13.2, 13.3a, 14.3, 14.4, 14.5, 14.6, 14.8a, titel 6.2, bijlage IV, nr. 26 | 02-12-2010 Provinciaal blad, 2010, 46 | statenvoorstel 1036074 | |
22-12-2009 | 01-01-2011 | art. 1.1, art. 4.7, 4.8 4.9, 4.12, 4.13, 4.14, 4.19, 5.1 tot en met 5.13, 5.15 tot en met 5.25, 6.1 tot en met 6.7, 9.6, 9.7, 10.2, 10,4, 12,1, 12,2, 14.2 tot en met 14.8b, titel 3.2, 5.1, hoofdstuk 5, 6, 7, 8, bijlage 4, kaart 4.1 tot en met 4.5, kaart 5.1, kaart 5.2 tot en met kaart 5.25 | 03-09-2009 Provinciaal blad, 2009, 26 | statenvoorstel 833759 |
PROVINCIALE STATEN VAN FLEVOLAND:
Gelezen het voorstel van het college van gedeputeerde staten van Flevoland nummer 475067;
Gelet op het bepaalde in de Wet op de waterhuishouding, de Grondwaterwet, de Ontgrondingenwet, de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming, de Wegenwet, de Wegenverkeerswet 1994 en de Provinciewet;
Vast te stellen de hoofdstukken 1, 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9, 10, 11, 12, 13 en 14 van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland.
PROVINCIALE STATEN VAN FLEVOLAND, FRYSLÂN EN OVERIJSSEL:
Gelezen het voorstel van het college van gedeputeerde staten van Flevoland nummer 475067, het college van gedeputeerde staten van Fryslân nummer pm en het college van gedeputeerde staten van Overijssel nummer WB/2006/pm;
Gelet op het bepaalde in de Wet op de waterkering;
BESLUITEN IEDER VOOR ZOVER HET HUN BEVOEGDHEID BETREFT:
Vast te stellen hoofdstuk 7 en de artikelen 1.1, onder a, b, d, e, h, q, z, ff, gg, jj, 5.4, 14.1 en 14.3, eerste en tweede lid van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland.
Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
reconstrueren: het aanbrengen van wijzigingen op of aan een weg, parkeergelegenheid, terrein voor zover dit - al dan niet tijdelijk - voor gemotoriseerd verkeer openstaat, waterweg of spoorweg, die verandering brengt in de bestaande of te verwachten risico's voor de grondwaterkwaliteit. Onder reconstrueren wordt niet verstaan het uitvoeren van de gebruikelijke onderhoudswerkzaamheden;
Hoofdstuk 2. Stortplaatsen en afvalwater
Titel 2.1 Nazorg gesloten stortplaatsen
Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van het in artikel 2.1, eerste lid, gestelde verbod indien het belang dat de gesloten stortplaats geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt, zich daartegen niet verzet.
Artikel 2.4 Aanvraag ontheffing
De aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 10.33, tweede lid, van de Wet milieubeheer bevat tenminste de volgende gegevens en bescheiden:
het gemeentelijk rioleringsplan bedoeld in artikel 4.22 van de Wet milieubeheer of, indien het plan nog niet is vastgesteld, een overzicht van de aanwezige voorzieningen en de overige gegevens, bedoeld in artikel 4.22, tweede lid van de Wet milieubeheer, voor dat deel van de gemeente waarop de aanvraag om ontheffing betrekking heeft;
Het rapport van het nader onderzoek als bedoeld in artikel 29 van de Wet bodembescherming, het saneringsplan, het evaluatieverslag, het nazorgplan en de melding als bedoeld in artikel 28 van de Wet bodembescherming worden met de daarbij behorende stukken in vijfvoud bij gedeputeerde staten ingediend op een door gedeputeerde staten vastgesteld formulier.
Artikel 3.2 Inhoud saneringsplan
Onverminderd het bepaalde in artikel 39, eerste lid, van de Wet bodembescherming worden in het saneringsplan de volgende gegevens vermeld:
Degene die de sanering feitelijk uitvoert op grond van een saneringsplan waarmee gedeputeerde staten op basis van artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming hebben ingestemd, meldt uiterlijk twee weken voor de feitelijke aanvang van de grondsanering, respectievelijk de grondwatersanering schriftelijk bij gedeputeerde staten de aanvangsdatum van de grondsanering, respectievelijk de grondwatersanering, alsmede een specificatie van de bij de uitvoering betrokken bedrijven en instanties.
Indien de grondsanering respectievelijk de grondwatersanering niet zal worden gestart op de overeenkomstig het eerste lid gemelde aanvangsdatum of de overeenkomstig dit lid aangepaste aanvangsdatum, meldt de in het eerste lid bedoelde persoon dit onverwijld schriftelijk aan gedeputeerde staten, onder opgave van de nieuwe aanvangsdatum. Indien de nieuwe aanvangsdatum op dat moment nog niet bekend is, meldt de in het eerste lid bedoelde persoon de nieuwe aanvangsdatum minimaal twee weken voor deze datum schriftelijk aan gedeputeerde staten.
Indien bij de sanering ontgraving van verontreinigde grond plaatsvindt, stelt de in het eerste lid bedoelde persoon uiterlijk twee dagen voorafgaand aan het tijdstip waarop over het gehele gebied van de ontgraving de einddiepte bereikt zal worden en tot aanvulling van de ontgraving zal worden overgegaan gedeputeerde staten van dat tijdstip op de hoogte. Bij ontgraving en aanvulling in gedeeltes, geldt voornoemde verplichting tot melding per gedeelte.
Indien sprake is van een grondsanering, respectievelijk grondwatersanering waarbij door gedeputeerde staten is ingestemd met een gefaseerde aanpak overeenkomstig artikel 38, derde lid, van de Wet bodembescherming, wordt de beëindiging van iedere afzonderlijke fase op de in het vierde lid beschreven wijze gemeld.
Indien de in het eerste lid bedoelde persoon niet degene is die het saneringsplan heeft ingediend, geldt een in het eerste, tweede, vierde en vijfde lid van dit artikel bedoelde verplichting tot melding niet indien degene die het saneringsplan heeft ingediend, die melding overeenkomstig het in het betreffende lid bepaalde heeft gedaan.
Artikel 3.4 Wijziging saneringsplan
Bij een melding inzake wijziging van het saneringsplan als bedoeld in artikel 39, vierde lid van de Wet bodembescherming dienen de volgende gegevens te worden verstrekt:
Onverminderd het bepaalde in artikel 39c, eerste lid van de Wet bodembescherming worden in het evaluatieverslag de volgende gegevens vermeld:
indien na de sanering nog verontreiniging in de bodem aanwezig is gebleven, een beschrijving van deze verontreiniging, als bedoeld in artikel 39c, eerste lid, onder b, van de Wet bodembescherming met hierbij een verwijzing naar het nazorgplan, bedoeld in artikel 39d, eerste lid van de Wet bodembescherming dat op deze verontreiniging ziet en dat tegelijkertijd met het evaluatieverslag wordt ingediend bij gedeputeerde staten.
Onverminderd het bepaalde in artikel 39d, eerste en tweede lid van de Wet bodembescherming worden in het nazorgplan de volgende gegevens vermeld:
indien een ander dan degene die de bodem heeft gesaneerd in het nazorgplan wordt aangewezen als degene die is belast met de uitvoering van de nazorgmaatregelen: de door betrokken partijen ondertekende contractuele afspraken die gelden en waaruit blijkt dat diegene zich tot de uitvoering hiervan verbindt.
Hoofdstuk 4. Bijzondere gebieden
Titel 4.1 Aanwijzing milieubeschermingsgebieden algemeen
Het begin en het eind van een milieubeschermingsgebied voor grondwater wordt aangeduid door middel van borden, waarvan een model in bijlage I bij deze verordening is opgenomen. De borden worden geplaatst langs alle openbare wegen en vaarwegen die het milieubeschermingsgebied doorkruisen of die daaraan grenzen en wel aan de buitengrens van het milieubeschermingsgebied. De borden worden voorzien van een onderbord waarop is aangegeven waar bedreigingen ten aanzien van de grondwaterkwaliteit dienen te worden gemeld.
Het begin en het eind van een milieubeschermingsgebied voor stilte wordt aangeduid door middel van borden, waarvan een model in bijlage II bij deze verordening is opgenomen. De borden worden geplaatst langs alle openbare wegen en vaarwegen die het milieubeschermingsgebied doorkruisen of die daaraan grenzen en wel aan de buitengrens van het milieubeschermingsgebied. De borden worden voorzien van een onderbord waarop is aangegeven waar bedreigingen ten aanzien van de stilte dienen te worden gemeld.
Titel 4.2 Zorgplicht en meldplicht
Ieder die in een milieubeschermingsgebied handelingen verricht en weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen in dat gebied het bijzondere belang met het oog waarop het gebied als milieubeschermingsgebied is aangewezen, wordt of kan worden geschaad, is verplicht dergelijk handelen achterwege te laten - behoudens voor zover dat ingevolge deze verordening uitdrukkelijk is toegestaan - danwel, indien dat achterwege laten niet kan worden gevergd, alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die schade te voorkomen, dan wel indien die schade zich voordoet, deze zoveel mogelijk te beperken en de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken.
Artikel 4.5 Waterwingebied: verbod tot oprichten inrichting
Het verbod in het eerste lid geldt niet met betrekking tot inrichtingen ten behoeve van de grondwateronttrekking, met het oog waarop het betreffende gebied wordt beschermd, voor zover een in het eerste lid bedoelde oprichting redelijkerwijs noodzakelijk is voor de normale werking van de inrichting, gericht op de openbare drinkwaterproductie.
Artikel 4.6 Beschermingsgebied: verbod tot oprichten en in werking hebben inrichting
Het is verboden in beschermingsgebieden:
Artikel 4.7 Beschermingsgebied en boringsvrije zone: verbod bodemverstoring binnen AMvB-inrichting
Het is verboden in beschermingsgebieden en boringvrije zones een inrichting waarvoor het in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gestelde verbod niet geldt op te richten of in werking te hebben waarbinnen de bodem wordt geroerd, doorboord of anderszins doordrongen door:
De in het eerste lid gestelde verboden gelden niet voor:
het onderzoeken en saneren van de bodem dan wel het verrichten van handelingen tengevolge waarvan een verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst, indien voor dat saneren of die handelingen gedeputeerde staten in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming hebben gegeven;
Artikel 4.8 Beschermingsgebied en boringsvrije zone: algemene regels voor boorputten
De in artikel 4.7 eerste lid gestelde verboden gelden niet voor het maken of behouden van werken of het verrichten van handelingen ten behoeve van een boorput ondieper dan de in de kaarten 4.1 tot en met 4.5 aangegeven diepte die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie indien degene die een boorput opricht of wijzigt ten minste twee weken voor de werkzaamheden de exacte datum en begin¬tijd waarop de boorput wordt opgericht of gewijzigd schriftelijk meldt aan gedeputeerde staten.
Artikel 4.12 Waterwin-, beschermingsgebied en boringsvrije zone: verbod bodemverstoring
De in het eerste lid gestelde verboden gelden niet voor:
het onderzoeken en saneren van de bodem dan wel het verrichten van handelingen tengevolge waarvan een verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst, indien voor dat saneren of die handelingen gedeputeerde staten in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming hebben gegeven;
Artikel 4.13 Waterwin-, beschermingsgebied en boringsvrije zone: algemene regels voor boorputten
De in artikel 4.12 eerste lid gestelde verboden gelden niet voor het maken of behouden van werken of het verrichten van handelingen ten behoeve van een boorput ondieper dan de op de kaarten 4.1 tot en met 4.5 aangegeven diepte die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie indien degene die een boorput opricht of wijzigt ten minste twee weken voor de werkzaamheden de exacte datum en begin¬tijd waarop de boorput wordt opgericht of gewijzigd schriftelijk meldt aan gedeputeerde staten.
Artikel 4.14 Waterwin-, beschermingsgebied en boringsvrije zone: ontheffing handelingen
Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van de in artikel 4.10, eerste lid onder a, b, c, d en e gestelde verboden indien het belang waartoe het milieubeschermingsgebied voor grondwater is aangewezen zich daartegen niet verzet.
Titel 4.4 Milieubeschermingsgebieden voor stilte
Artikel 4.16 Doorwerking richtwaarden
Bij het uitoefenen van de navolgende bevoegdheden moet rekening worden gehouden met de in artikel 4.15 bedoelde richtwaarde:
de bevoegdheden als bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2, 3.1, 3.6 en 3.26 van de Wet ruimtelijke ordening, de bevoegdheid te beslissen over een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken, alsmede de bevoegdheden als bedoeld in de artikel 3.10 en 3.27 van de Wet ruimtelijke ordening voor zover deze artikelen op grond van het in de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht opgenomen overgangsrecht van toepassing zijn;
Het bepaalde in het eerste lid van artikel 4.16 is niet van toepassing indien de genoemde bevoegdheden betrekking hebben op een toestel dat wordt gebruikt voor de uitoefening van land-, tuin- of bosbouw of beroepsmatige visserij of ten behoeve van het onderhoud van het gebied of van daarin aanwezige bouwwerken en andere constructies.
Het college van dijkgraaf en heemraden raadpleegt bij de opstelling van het beheerplan ten minste de dagelijks besturen van de aangrenzende waterschappen, de hoofd-ingenieur directeur Rijkswaterstaat IJsselmeergebied, gedeputeerde staten en de colleges van burgemeester en wethouders in Flevoland.
Artikel 5.6 Openbare voorbereiding
Op de voorbereiding van het beheerplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De stukken worden ter inzage gelegd in tenminste het kantoor van Waterschap Zuiderzeeland en in de gemeentehuizen van de gemeenten die zijn gelegen binnen het gebied waarop het beheerplan betrekking heeft.
Het college van dijkgraaf en heemraden kan besluiten dat de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure niet wordt toegepast bij het actualiseren van het maatregelenprogramma als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, onder g indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat aan de toepassing van die procedure geen behoefte bestaat.
Bij de toezending van het beheerplan ter verkrijging van de vereiste goedkeuring van gedeputeerde staten voegt het college van dijkgraaf en heemraden de resultaten bij van de in artikel 5.5 bedoelde raadpleging, de ingediende zienswijzen en de beschouwingen van de algemene vergadering daarover.
Artikel 5.17 Aanwijzen regionale waterkeringen
Deze titel is van toepassing op de regionale waterkeringen die zijn aangegeven op de kaarten 5.2 tot en met 5.25.
Artikel 5.19 Normering wateroverlast
Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt voor het gebied binnen de bebouwde kom van een gemeente, zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994, met uitzondering van onroerende zaken in de gebieden die zijn aangewezen op de kaart 5.1, een gemiddelde overstromingskans van tenminste 1/100 per jaar.
Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt voor het gebied buiten de bebouwde kom van een gemeente, zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994, met uitzondering van onroerende zaken in de gebieden die zijn aangewezen op de kaart 5.1, een gemiddelde overstromingskans van tenminste 1/50 per jaar en gemiddeld per deelgebied 1/80 per jaar.
Artikel 5.21a Uitzondering leggerplicht
Gedeputeerde staten kunnen voor waterstaatswerken vrijstelling verlenen van de leggerplicht bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet indien deze waterstaatswerken zich naar hun aard of functie niet lenen voor omschrijving van die elementen dan wel van geringe afmetingen zijn.
Artikel 5.22 Verslag toetsing watersysteem
Het college van dijkgraaf en heemraden brengt, vanwege de zorg die op hem rust voor de handhaving van de veiligheidsnorm, bedoeld in artikel 5.18, eerste lid, iedere zes jaar verslag uit aan gedeputeerde staten over de algemene waterstaatkundige toestand van de regionale waterkeringen onder zijn beheer.
Het verslag, bedoeld in het derde lid, bevat een beoordeling van de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht. Die beoordeling geschiedt onder meer in het licht van de normen en voorschriften bedoeld in artikel 5.19 en de legger bedoeld in artikel 5.21.
Titel 5.7 Projectprocedure voor waterstaatswerken
Artikel 5.25 Toezending projectplan voor primaire waterkeringen
Een aan gedeputeerde staten ter goedkeuring toegezonden projectplan, als bedoeld in artikel 5.5 van de Waterwet, dat betrekking heeft op een primaire waterkering die onderdeel uitmaakt van een dijkring die tevens is gelegen op het grondgebied van een andere provincie of andere provincies wordt door het college van dijkgraaf en heemraden tevens toegezonden aan gedeputeerde staten van die andere provincie of provincies.
Hoofdstuk 6. Grondwateronttrekkingen
Titel 6.1 Onttrekkingen en infiltraties
Artikel 6.1 Grondwaterregister
Gedeputeerde staten houden een register bij waarin onttrekkingsinrichtingen worden ingeschreven met vermelding van de gegevens die op grond van het tweede lid en artikel 6.11 van het Waterbesluit worden verstrekt. Voorts worden daarin vermeld de vergunningen, krachtens welke het onttrekken van water of infiltreren van water plaatsvindt.
Het college van dijkgraaf en heemraden verstrekt jaarlijks aan gedeputeerde staten de gegevens die op grond van artikel 6.11 van het Waterbesluit worden verkregen. Voorts wordt een overzicht verstrekt van de vergunningen en meldingen, krachtens welke het onttrekken van grondwater of infiltreren van water plaatsvindt.
Artikel 6.1a Uitzondering vergunningplicht
Een vergunning tot het onttrekken van grondwater ten behoeve van een bodemenergiesysteem als bedoeld in artikel 6.4, lid 1, onder b, van de Waterwet is niet vereist ten aanzien van onttrekkingsinrichtingen met een pompcapaciteit die niet meer bedraagt dan 10 m3 per uur.
Artikel 6.2 Meet- en registratieplicht
1. De in artikel 6.11 van het Waterbesluit genoemde verplichtingen met betrekking tot het meten en registreren van een grondwateronttrekking zijn niet vereist ten aanzien van onttrekkingsinrichtingen als bedoeld in artikel 6.1a waarbij het onttrokken water in een gesloten systeem weer volledig wordt teruggebracht in hetzelfde watervoerende pakket als waaraan het is onttrokken.
De algemene vergadering regelt bij verordening dat tenminste degene die meer dan 10.000 m3 grondwater per jaar onttrekt en degene die water infiltreert voor andere doeleinden dan genoemd in artikel 6.4 van de Waterwet, de gegevens bedoeld in artikel 6.11 van het Waterbesluit verstrekt aan het college van dijkgraaf en heemraden.
Artikel 6.4 Instructiebepalingen vergunningplicht
. De algemene vergadering regelt in de verordening als bedoeld in artikel 78 van de Waterschapswet dat het absoluut verboden is grondwater te onttrekken of water te infiltreren in een op de kaarten 4.1 t/m 4.5 aangegeven zone indien de onttrekking of infiltratie plaatsvindt op een grotere diepte dan in die zone is toegestaan.
De instructieregel als bedoeld in het eerste lid heeft geen betrekking op:
c. onttrekkingen ten behoeve van het onderzoeken en saneren van de bodem danwel onttrekkingen ten behoeve van handelingen tengevolge waarvan een verontreiniging in de bodem wordt verminderd of verplaatst, indien voor dat saneren of die handelingen het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming hebben gegeven.
Hoofdstuk 9. Wegen en vaarwegen
Toepassing van dit hoofdstuk kan mede strekken ter bescherming van landschappelijke, ecologische of andere natuurwetenschappelijke waarden van het gebied waarin de openbare weg of vaarweg is gelegen, doch enkel voor zover daarin niet is voorzien door een in of krachtens een andere wet gestelde bepaling.
Artikel 9.3 geldt niet voor handelingen ten behoeve van het beheer en onderhoud van de openbare weg of vaarweg door of in opdracht van gedeputeerde staten.
Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van het in artikel 9.3 gestelde verbod indien de belangen bedoeld in artikel 9.1 zich daartegen niet verzetten.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden twee of meer uit te voeren ontgrondingen die in elkaars directe nabijheid liggen en een samenhangend geheel vormen als één ontgronding beschouwd.
Hoofdstuk 11. Bescherming landschap
Het is de zakelijk gerechtigde of gebruiker van enige onroerende zaak verboden deze onroerende zaak te gebruiken of te laten gebruiken voor het plaatsen, doen plaatsen, geplaatst houden, aanbrengen, doen aanbrengen of aangebracht houden van één of meer borden als bedoeld in artikel 11.1, tweede lid.
Artikel 11.3 Uitzonderingen op de verboden
Het in artikel 11.2 gestelde verbod geldt niet voor borden:
die ofwel zijn geplaatst of aangebracht op een terrein waar een grootschalige publieke gebeurtenis zoals een openbare wedstrijd, manifestatie, tentoonstelling of evenement, plaatsvindt, ofwel zijn geplaatst of aangebracht ter bekendmaking van of de bewegwijzering naar die gebeurtenis en mits:
die dienen tot het aankondigen van verkiezingen voor een gemeenteraad, provinciale staten, de Tweede Kamer, de algemene vergadering of het Europees parlement en tot het presenteren van daaraan deelnemende politieke partijen, mits niet langer aanwezig dan gedurende één maand voor de verkiezing tot één week na die verkiezing.
Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van het artikel 11.3 gestelde verbod indien het belang van de bescherming van het landschap en het belang van de verkeersveiligheid zich daartegen niet verzet.
Een gedraging in strijd met de artikelen 9.3, 9.5, 9.6, 9.7, 9.8 en 11.2 of met één of meer voorschriften of beperkingen die aan een ontheffing als bedoeld in de artikelen 9.10 en 11.4 zijn verbonden is verboden.
Hoofdstuk 13. Procedurebepalingen ontheffingen
Artikel 13.1 Aanvraag ontheffing
Een aanvraag voor ontheffing wordt schriftelijk bij gedeputeerde staten ingediend.
Artikel 13.3 Advies grondwaterbescherming
Indien een beschikking betrekking heeft op een in titel 4.3 opgenomen verbod worden in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over de aanvraag of het voornemen:
Artikel 13.3a Advies bij omgevingsvergunning
In de gevallen waarin een op grond van deze verordening vereiste ontheffing opgaat in een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, waarvoor Gedeputeerde Staten niet het bevoegde gezag zijn, stelt het bevoegd gezag overeenkomstig artikel 2.26, derde lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Gedeputeerde Staten in de gelegenheid advies over de aanvraag of het ontwerp van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning uit te brengen.
Hoofdstuk 14. Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 14.1 Intrekken verordeningen
De Provinciale milieuverordening Flevoland, de Grondwaterverordening Flevoland 1996, de Ontgrondingenverordening Flevoland 2002, de Verordening waterhuishouding Flevoland, de Verordening waterkering Noord-Nederland, voorzover deze betrekking heeft op het grondgebied van de provincie Flevoland en dijkringgebied 7 en de Landschapsverordening Flevoland 2004 worden ingetrokken.
Gedeputeerde staten zendt binnen vijf jaar na 1 september 2007 en vervolgens telkens om de vijf jaar, aan Provinciale Staten een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze verordening.
Artikel 14.3 Overgangsrecht plannen, ontheffingen en vergunningen
. De op de dag voorafgaande aan 1 september 2007 geldende besluiten die op grond van de Provinciale milieuverordening Flevoland, de Ontgrondingenverordening Flevoland 2002 en de Landschapsverordening Flevoland 2004 zijn genomen blijven van kracht zolang het bevoegde bestuursorgaan niet anders heeft beslist.
Een melding op grond van de Grondwaterverordening Flevoland 1996, gedaan voor 1 september 2007, die betrekking heeft op grondwateronttrekkingen dieper dan de op kaart 4.1 die gold vóór 22 december 2009 aangegeven maximale diepte wordt gelijkgesteld met een vergunning als bedoeld in artikel 14 van de Grondwaterwet.
Artikel 14.4 Overgangsrecht algemene regels voor boorputten
Een melding of een vergunning voor een inrichting op grond van de Grondwaterverordening Flevoland 1996 ondieper dan de in kaart 4.1 die gold vóór 22 december 2009 aangegeven diepte, die voor 1 september 2007 respectievelijk is ontvangen of verleend wordt gelijkgesteld met een melding als bedoeld in de artikelen 4.8 en 4.13.
Artikel 14.5 Overgangsrecht bodemverstoringen
Een melding of een vergunning op grond van de Grondwaterverordening Flevoland 1996 voor een inrichting tot een diepte van 20 meter beneden maaiveld die voor 1 september 2007 respectievelijk is ontvangen of verleend wordt gelijkgesteld met een ontheffing als bedoeld in de artikelen 4.9 en 14.4 indien voor de inrichting op kaart 4.1 die gold vóór 22 december 2009 een dieptegrens van 10 meter is opge¬nomen terwijl op grond van kaartnummer G6 van de Provinciale milieuverordening Flevoland een dieptegrens van 20 meter van toepassing was.
Een bestaande bodemverstoring tot maximaal 20 meter beneden maaiveld, waarvoor de Grondwaterwet niet geldt, wordt binnen twee maanden na 1 september 2007 gemeld. Deze melding wordt gelijk gesteld met een ontheffing als bedoeld in de artikelen 4.9 en 4.14 indien voor de bodemverstoring op kaart 4.1 die gold vóór 22 december 2009 een dieptegrens van 10 meter is opge¬nomen terwijl op grond van kaartnummer G6 van de Provinciale milieuverordening Flevoland een dieptegrens van 20 meter van toepassing was.
Artikel 14.7 Overgangsrecht wegen en vaarwegen
Voor werken die op 1 september 2007 op grond van een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke toestemming van de provincie Flevoland of haar rechtsvoorgangers aanwezig waren, wordt de door deze verordening vereiste ontheffing geacht te zijn verleend respectievelijk de vereiste melding te zijn gedaan.
Artikel 14.8a Overgangsrecht voor onttrekkingen in derde watervoerende pakket
De algemene vergadering regelt in de verordening als bedoeld in artikel 78 van de Waterschapswet dat vergunningen voor onttrekkingen die op het moment van inwerkingtreding van de Wijziging Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2009 vallen onder het verbod als bedoeld in artikel 6.4 blijven bestaan tot het moment dat de onttrekking wordt beëindigd of tot 1 januari 2025.
Artikel 14.8b Overgangsrecht heipalen met verbrede voet
Artikel 4.7, lid 2, onder e en artikel 4.12, lid 2, onder e gelden niet voor heipalen met verbrede voet die aanwezig zijn ten tijde van inwerkingtreding van de Wijziging Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2009.
Aldus besloten in de openbare vergadering van provinciale staten van Flevoland d.d. 8 februari 2007,
griffier, voorzitter
Kaarten behorende bij verordening:
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k04_01_boringsvrije_zone_VFL_A3_NH.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k04_02_grondwater_VFL_A4_NH.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k04_03_grondwater_VFL_A4_NH.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k04_04_grondwater_VFL_A4_NH.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k04_05_grondwater_VFL_A4_NH.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k04_06_stilte_VFL_A3_NH.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k04_06_stilte_VFL_A3_NHb.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k04_06_stilte_VFL_A3_NHc.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k04_06_stilte_VFL_A3_NHd.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k04_07_stilte_VFL_A3_NH.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k04_08_stilte_VFL_A3_NH.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k04_09_stilte_VFL_A3_NH.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k04_10_stilte_VFL_A3_NH.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k04_11_luchthaven_VFL_A4_NH.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_01_wateroverlast_VFL_A3_NH.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_02_VFL_A3.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_03_VFL_A4.pdfdcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_04_VFL_A4.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_05_VFL_A3.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_06_VFL_A4.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_07_VFL_A4.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_08_VFL_A3.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_09_VFL_A4.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_10_VFL_A4.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_11_VFL_A4.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_12_VFL_A4.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_13_VFL_A4.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_14_VFL_A3.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_15_VFL_A4.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_16_VFL_A4.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_17_VFL_A4.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_18_VFL_A3.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_19_VFL_A3.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_20_VFL_A4.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_21_VFL_A4.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_22_VFL_A4.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_23_VFL_A4.pdf
dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_24_VFL_A4.pdf