Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Provincie Flevoland

Verordening voor de fysieke leefomgeving (VFL)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieProvincie Flevoland
Officiële naam regelingVerordening voor de fysieke leefomgeving (VFL)
CiteertitelVerordening voor de fysieke leefomgeving
Vastgesteld doorprovinciale staten
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpMilieu, bodem, leefomgeving, natuur en landschap, ontgrondingen, vergunningen/ontheffingen, water, wegen, vaarwegen, verkeer en vervoer, waterkeringen, geur, grondwater

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Hoofdstuk 7 en de artikelen 1.1 onder a, b, d, e, h, q, z, ff, gg, j, 5.4, 14.1 voor zover het artikel van toepassing is op dijkring 7, 1.43 eerste en tweede lid en 14.9 zijn bij gemeenschappelijk besluit vastgesteld door Provinciale Staten van Flevoland , Fryslan en Overijssel.

De Provinciale Milieuverordening Flevoland, de Grondwaterverordening Flevoland, de Ontgrondingenverordening Flevoland 20002, de Verordening waterhuishouding Flevoland, de Verordening waterkering Noord-Nederland en de Landschapsverordening Flevoland 2004 zijn geintegreerd in deze VFL en komen te vervallen.

Op 12 juni 2008 is een eerste wijziging van deze regeling vastgesteld.Op 3 september 2009 is een tweede wijziging van deze verordening vastgesteld. Daarbij is de verordening aangepast aan de Waterwet. Tevens is een aantal technische en ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. De technische en ambtshalve wijzigingen zijn op 5 september 2009 in werking getreden. De aanpassingen i.v.m de Waterwet treden in werking op het moment dat de Waterwet in werking treedt.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet op de waterhuishouding, art. 8
  2. Wet op de waterhuishouding, art. 9
  3. Wet op de waterhuishouding, art. 16
  4. Grondwaterwet, art. 11
  5. Grondwaterwet, art. 12
  6. Grondwaterwet, art. 15
  7. Grondwaterwet, art. 15a
  8. Grondwaterwet, art. 16
  9. Grondwaterwet, art. 20
  10. Ontgrondingenwet, art. 5
  11. Ontgrondingenwet, art. 7
  12. Wet milieubeheer, art. 1.2
  13. Wet geluidhinder, art. 118a
  14. Wet bodembescherming, art. 39
  15. Wet bodembescherming, art. 39c
  16. Wet bodembescherming, art. 39d
  17. Wet bodembescherming, art. 52
  18. Wet bodembescherming, art. 63e
  19. Provinciewet, art. 145
  20. Wet op de waterhuishouding, art. 14

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Beleidsregel bescherming landschap 2008

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-12-200901-01-2011art. 1.1, art. 4.7, 4.8 4.9, 4.12, 4.13, 4.14, 4.19, 5.1 tot en met 5.13, 5.15 tot en met 5.25, 6.1 tot en met 6.7, 9.6, 9.7, 10.2, 10,4, 12,1, 12,2, 14.2 tot en met 14.8b, titel 3.2, 5.1, hoofdstuk 5, 6, 7, 8, bijlage 4, kaart 4.1 tot en met 4.5, kaart 5.1, kaart 5.2 tot en met kaart 5.25

03-09-2009

Provinciaal blad, 2009, 26

statenvoorstel 833759

Tekst van de regeling

PROVINCIALE STATEN VAN FLEVOLAND:

Gelezen het voorstel van het college van gedeputeerde staten van Flevoland nummer 475067;

Gelet op het bepaalde in de Wet op de waterhuishouding, de Grondwaterwet, de Ontgrondingenwet, de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming, de Wegenwet, de Wegenverkeerswet 1994 en de Provinciewet;

BESLUITEN:

Vast te stellen de hoofdstukken 1, 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9, 10, 11, 12, 13 en 14 van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland.

PROVINCIALE STATEN VAN FLEVOLAND, FRYSLÂN EN OVERIJSSEL:

Gelezen het voorstel van het college van gedeputeerde staten van Flevoland nummer 475067, het college van gedeputeerde staten van Fryslân nummer pm en het college van gedeputeerde staten van Overijssel nummer WB/2006/pm;

Gelet op het bepaalde in de Wet op de waterkering;

BESLUITEN IEDER VOOR ZOVER HET HUN BEVOEGDHEID BETREFT:

Vast te stellen hoofdstuk 7 en de artikelen 1.1, onder a, b, d, e, h, q, z, ff, gg, jj, 5.4, 14.1 en 14.3, eerste en tweede lid van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland.

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    algemene vergadering: de Algemene Vergadering van Waterschap Zuiderzeeland;

  • b.

    beheerder van de waterkering: de beheerder als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet;

  • c.

    boorput: een door boring of verdringing gevormde kokervormige al dan niet opgevulde diepte;

  • d.

    college van dijkgraaf en heemraden: het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Zuiderzeeland;

  • e.

    dijkring: een dijkring als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet;

  • f.

    evaluatieverslag: een verslag als bedoeld in artikel 39c, eerste lid, van de Wet bodembescherming;

  • g.

    evenementen: tijdelijke, niet routegebonden activiteiten zoals feesten, markten en braderieën;

  • h.

    gedeputeerde staten: het college van gedeputeerde staten van Flevoland;

  • i.

    geluidsniveau: geluidsniveau gemeten en berekend volgens voorschriften gegeven bij of krachtens de Wet geluidhinder;

  • j.

    geluidsbron: inrichting, toestel, hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet geluidhinder en activiteit in het kader van de ontwikkeling of bestemming van de in een streek-, structuur- of bestemmingsplan begrepen gronden;

  • k.

    geluidsapparaat, toestel, motorvoertuig en bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

  • l.

    gesloten stortplaats: een stortplaats als bedoeld in artikel 8.47, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer;

  • m.

    grondsanering: het verrichten van handelingen met het oogmerk het beperken en zoveel mogelijk ongedaan maken van verontreiniging en de directe gevolgen daarvan of van dreiging van verontreiniging van de grond;

  • o.

    infiltratie: infiltratie van water als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet;

  • p.

    inrichting: onder een inrichting als bedoeld in de hoofdstukken 2 en 4 wordt verstaan een inrichting als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer;

  • q.

    invloedszone: de strook grond ter weerszijden van een primaire of regionale waterkering, die bijdraagt aan de stabiliteit van de waterkering;

  • r.

    milieubeschermingsgebied: een gebied als bedoeld in artikel 1.2 tweede lid van de Wet milieubeheer;

  • s.

    nazorgvoorzieningen: de voorzieningen ter bescherming van het milieu, bedoeld in artikel 8.49, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer;

  • t.

    nazorgplan: een nazorgplan als bedoeld in artikel 39d, eerste lid van de Wet bodembescherming

  • v.

    openbare vaarweg: elk binnen de provincie gelegen water dat openstaat voor openbaar scheepvaartverkeer met alle bijbehorende werken, voorzieningen en begroeiingen;

  • w.

    openbare weg: wegen die openbaar zijn in de zin van de Wegenwet met inbegrip van verhardingen, bermen, en bermsloten, met alle bijbehorende werken of op enigerlei wijze daarmee verbonden voorzieningen en begroeiingen;

  • x.

    oppervlaktewaterlichaam: oppervlaktewater als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet;

  • y.

    pompcapaciteit: het maximum wateropbrengend vermogen van een inrichting in kubieke meters per uur;

  • z

    . primaire waterkering: een primaire waterkering als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet;

  • aa.

    reconstrueren: het aanbrengen van wijzigingen op of aan een weg, parkeergelegenheid, terrein voor zover dit - al dan niet tijdelijk - voor gemotoriseerd verkeer openstaat, waterweg of spoorweg, die verandering brengt in de bestaande of te verwachten risico's voor de grondwaterkwaliteit. Onder reconstrueren wordt niet verstaan het uitvoeren van de gebruikelijke onderhoudswerkzaamheden;

  • bb.

    saneringsplan: een plan, bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Wet bodembescherming;

  • cc.

    schadelijke stoffen: stoffen, combinaties van stoffen, preparaten of andere producten, in welke vorm ook, waarvan hetzij in het algemeen, hetzij in het gegeven geval kan worden verwacht dat ze - op of in de bodem gebracht of gerakend - de bodem verontreinigen of kunnen verontreinigen;

  • dd.

    uitweg: elke rechtstreekse, in de zin van de Wegenwet niet openbare ontsluitingsmogelijkheid naar of vanaf een in deze verordening bedoelde openbare weg;

  • ee.

    verkeer: voertuigen zoals beschreven in de Wegenverkeerswet;

  • gg.

    beheerplan: een plan als bedoeld in artikel 4.6 van de Waterwet;

  • hh.

    watergang: een waterloop die noodzakelijk is voor de aan- en afvoer van water;

  • ii.

    regionaal waterplan: een plan als bedoeld in artikel 4.4 van de Waterwet;

  • jj.

    watersysteem: watersysteem als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet;

  • kk.

    werk: een grondwerk, wegenbouwkundig werk, waterbouwkundig werk of bouwwerk;

  • ll.

    projectplan: plan als bedoeld in artikel 5.5 van de Waterwet;

  • mm.

    regionale waterkering: een waterkering, niet zijnde een primaire waterkering als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet, die beveiliging biedt tegen overstroming en die als zodanig is aangewezen in deze verordening;

  • nn.

    waterschap: waterschap Zuiderzeeland;

  • oo.

    onttrekkingsinrichting: onttrekkingsinrichting als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet.

Hoofdstuk 2. Stortplaatsen en afvalwater

Titel 2.1 Nazorg gesloten stortplaatsen

Artikel 2.1 Verbodsbepaling
  • 1 Het is verboden in, op, onder of over een plaats waar de in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer bedoelde zorg met betrekking tot een gesloten stortplaats wordt uitgevoerd:

    • a.

      werken te maken of te behouden;

    • b.

      stoffen of voorwerpen, niet zijnde afvalstoffen, te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen;

    • c.

      andere dan de onder a of b bedoelde handelingen te verrichten indien die handelingen de uitvoering van de maatregelen, bedoeld in artikel 8.49, eerste lid, van de Wet milieubeheer, kunnen belemmeren, dan wel de nazorgvoorzieningen kunnen beschadigen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      het treffen van maatregelen als bedoeld in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer;

    • b.

      handelingen die betrekking hebben op het oprichten, veranderen of in werking hebben van een inrichting of op het veranderen van de werking daarvan.

Artikel 2.2 Ontheffing

Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van het in artikel 2.1, eerste lid, gestelde verbod indien het belang dat de gesloten stortplaats geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt, zich daartegen niet verzet.

Artikel 2.3 Aanvraag ontheffing

De aanvraag om ontheffing, bedoeld in artikel 2.2, bevat tenminste de volgende gegevens en bescheiden:

  • a.

    naam en adres van de aanvrager;

  • b.

    het voorgenomen gebruik van de gesloten stortplaats en van het gebied waarin nazorgvoorzieningen zijn gelegen;

  • c.

    het adres, de kadastrale aanduiding en een kadastrale kaart, die uiterlijk dertien weken voor de aanvraag van de ontheffing door het kadaster is afgegeven, waarop het grondgebied van het voorgenomen gebruik als bedoeld onder b is aangegeven;

  • d.

    de naam en het adres van een ieder die een zakelijk of een persoonlijk recht heeft op het grondgebied bedoeld onder c;

  • e.

    een overzicht van de benodigde vergunningen, meldingen en toestemmingen om het voorgenomen gebruik te kunnen realiseren;

  • f.

    de maatregelen die worden getroffen om:

    • 1.

      de bereikbaarheid van de nazorgvoorzieningen te garanderen;

    • 2.

      aantasting van de nazorgvoorzieningen te voorkomen;

    • 3.

      anderszins de uitvoering van de nazorg niet te belemmeren;

  • g.

    de wijze van evaluatie van en rapportage over de uitvoering van de onder f bedoelde maatregelen.

Titel 2.2 Afvalwater

Artikel 2.4 Aanvraag ontheffing

De aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 10.33, tweede lid, van de Wet milieubeheer bevat tenminste de volgende gegevens en bescheiden:

  • a.

    het gemeentelijk rioleringsplan bedoeld in artikel 4.22 van de Wet milieubeheer of, indien het plan nog niet is vastgesteld, een overzicht van de aanwezige voorzieningen en de overige gegevens, bedoeld in artikel 4.22, tweede lid van de Wet milieubeheer, voor dat deel van de gemeente waarop de aanvraag om ontheffing betrekking heeft;

  • b.

    een overzicht van de lozingssituatie in dat deel van de gemeente waarop de aanvraag om ontheffing betrekking heeft;

  • c.

    een weergave van de gevolgen voor het milieu wanneer geen voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater worden getroffen;

  • d.

    een weergave van de alternatieve voorzieningen voor verwerking van het afvalwater van de betreffende percelen;

  • e.

    het advies of het resultaat van het overleg dat is gevoerd met de waterbeheerder.

 Hoofdstuk 3. Bodemsanering

Titel 3.1 Landbodemsanering

Artikel 3.1 Aanvraag
  • 1 Het rapport van het nader onderzoek als bedoeld in artikel 29 van de Wet bodembescherming, het saneringsplan, het evaluatieverslag, het nazorgplan en de melding als bedoeld in artikel 28 van de Wet bodembescherming worden met de daarbij behorende stukken in vijfvoud bij gedeputeerde staten ingediend op een door gedeputeerde staten vastgesteld formulier.

  • 2 Bij de indiening van stukken, genoemd in het eerste lid, worden in ieder geval vermeld het adres, de kadastrale aanduiding en de ligging van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt, aangegeven op een kadastrale kaart die de actuele situatie van de verontreiniging aangeeft.

  • 3 Bij de melding, bedoeld in artikel 28, eerste lid van de Wet bodembescherming wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 28, tweede lid van de Wet bodembescherming, in ieder geval vermeld;

    • a.

      de naam en het adres van degene die een zakelijk of een persoonlijk recht heeft op het grondgebied, bedoeld in het tweede lid, alsmede van de gebruiker daarvan;

    • b.

      de naam en het adres van degene in wiens opdracht de sanering zal plaatsvinden dan wel handelingen zullen worden verricht ten gevolge waarvan de verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst.

Artikel 3.2 Inhoud saneringsplan

Onverminderd het bepaalde in artikel 39, eerste lid, van de Wet bodembescherming worden in het saneringsplan de volgende gegevens vermeld:

  • A.

    Algemene gegevens

    • het huidige en toekomstige gebruik van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt, alsmede de bestemming die op dit grondgebied rust volgens het vigerende bestemmingsplan;

    • de naam en het adres van degene die een zakelijk of een persoonlijk recht heeft op het grondgebied, bedoeld onder 1°, alsmede van de gebruiker daarvan;

    • de naam en het adres van degene in wiens opdracht de sanering zal plaatsvinden;

    • de naam en het adres van degene die de sanering feitelijk uitvoert;

    • een tijdschema met een planning van de werkzaamheden, waarbij in ieder geval de datum is aangegeven, waarop met de sanering naar verwachting zal worden begonnen;

    • de argumentatie dat voldaan wordt aan artikel 38, eerste lid van de Wet bodembescherming;

    • indien de sanering in fasen wordt uitgevoerd, als bedoeld in artikel 38, derde lid van de Wet bodembescherming: de voorgenomen fasering, alsmede de argumentatie om de sanering gefaseerd uit te voeren;

    • indien een deelsanering wordt uitgevoerd, als bedoeld in artikel 40, eerste lid van de Wet bodembescherming: de redenen daarvoor.

  • B.

    De te nemen maatregelen

    • een beschrijving van maatregelen die milieuhygiënisch ongewenste effecten als gevolg van de sanering voorkomen of zoveel mogelijk beperken;

    • een beschrijving van de wijze waarop de milieukundige begeleiding plaatsvindt, waartoe in elk geval behoort: het bijhouden van een logboek.

Artikel 3.3 Meldingsplichten
  • 1 Degene die de sanering feitelijk uitvoert op grond van een saneringsplan waarmee gedeputeerde staten op basis van artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming hebben ingestemd, meldt uiterlijk twee weken voor de feitelijke aanvang van de grondsanering, respectievelijk de grondwatersanering schriftelijk bij gedeputeerde staten de aanvangsdatum van de grondsanering, respectievelijk de grondwatersanering, alsmede een specificatie van de bij de uitvoering betrokken bedrijven en instanties.

  • 2 Indien de grondsanering respectievelijk de grondwatersanering niet zal worden gestart op de overeenkomstig het eerste lid gemelde aanvangsdatum of de overeenkomstig dit lid aangepaste aanvangsdatum, meldt de in het eerste lid bedoelde persoon dit onverwijld schriftelijk aan gedeputeerde staten, onder opgave van de nieuwe aanvangsdatum. Indien de nieuwe aanvangsdatum op dat moment nog niet bekend is, meldt de in het eerste lid bedoelde persoon de nieuwe aanvangsdatum minimaal twee weken voor deze datum schriftelijk aan gedeputeerde staten.

  • 3 Indien bij de sanering ontgraving van verontreinigde grond plaatsvindt, stelt de in het eerste lid bedoelde persoon uiterlijk twee dagen voorafgaand aan het tijdstip waarop over het gehele gebied van de ontgraving de einddiepte bereikt zal worden en tot aanvulling van de ontgraving zal worden overgegaan gedeputeerde staten van dat tijdstip op de hoogte. Bij ontgraving en aanvulling in gedeeltes, geldt voornoemde verplichting tot melding per gedeelte.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde persoon meldt de beëindiging van de grondsanering, respectievelijk de grondwatersanering binnen een week na beëindiging van de grondsanering, respectievelijk de grondwatersanering schriftelijk aan gedeputeerde staten.

  • 5 Indien sprake is van een grondsanering, respectievelijk grondwatersanering waarbij door gedeputeerde staten is ingestemd met een gefaseerde aanpak overeenkomstig artikel 38, derde lid, van de Wet bodembescherming, wordt de beëindiging van iedere afzonderlijke fase op de in het vierde lid beschreven wijze gemeld.

  • 6 Indien de in het eerste lid bedoelde persoon niet degene is die het saneringsplan heeft ingediend, geldt een in het eerste, tweede, vierde en vijfde lid van dit artikel bedoelde verplichting tot melding niet indien degene die het saneringsplan heeft ingediend, die melding overeenkomstig het in het betreffende lid bepaalde heeft gedaan.

Artikel 3.4 Wijziging saneringsplan

Bij een melding inzake wijziging van het saneringsplan als bedoeld in artikel 39, vierde lid van de Wet bodembescherming dienen de volgende gegevens te worden verstrekt:

  • a.

    alle gegevens die afwijken van het saneringsplan, waarmee gedeputeerde staten op grond van artikel 39, tweede lid van de Wet bodembescherming hebben ingestemd;

  • b.

    de inhoud van de wijziging;

  • c.

    de reden van de wijziging;

  • d.

    de gevolgen van de wijziging voor de oorspronkelijk beoogde saneringsdoelstelling en de ter uitvoering daarvan te treffen saneringsmaatregelen.

Artikel 3.5 Evaluatieverslag
  • 1 Degene die de bodem heeft gesaneerd dan wel een fase van de sanering heeft uitgevoerd als bedoeld in artikel 38, derde lid van de Wet bodembescherming biedt uiterlijk dertien weken na beëindiging van de saneringswerkzaamheden het evaluatieverslag aan gedeputeerde staten aan.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in artikel 39c, eerste lid van de Wet bodembescherming worden in het evaluatieverslag de volgende gegevens vermeld:

    • a.

      een korte omschrijving van de kwaliteit van de bodem voor het uitvoeren van de sanering, waaronder mede begrepen een beschrijving van de aard en omvang van de verontreiniging;

    • b.

      gegevens over het verloop van de sanering, waaronder in elk geval: de relevante data van de uitvoering;

    • c.

      een beschrijving van de uitvoering van de sanering, voor zover deze wijzigingen betreft van onderdelen van het saneringsplan waarmee is ingestemd alsmede de reden voor deze wijzigingen, die zijn gemeld ingevolge artikel 39, vierde lid, van de Wet bodembescherming;

    • d.

      een beschrijving van de uitvoering van de sanering naar aanleiding van aanwijzingen ingevolge artikel 38, vierde lid, en 39, vijfde lid, van de Wet bodembescherming die een wijziging inhouden van onderdelen van het saneringsplan waarmee is ingestemd;

    • e.

      een beschrijving van de getroffen saneringsmaatregelen, waaronder afmetingen van ontgravingen, de analyseresultaten van de controlegrondmonsters, depotmonsters, in- en effluentmonsters en monsters uit waarnemingsfilters;

    • f.

      indien na de sanering nog verontreiniging in de bodem aanwezig is gebleven, een beschrijving van deze verontreiniging, als bedoeld in artikel 39c, eerste lid, onder b, van de Wet bodembescherming met hierbij een verwijzing naar het nazorgplan, bedoeld in artikel 39d, eerste lid van de Wet bodembescherming dat op deze verontreiniging ziet en dat tegelijkertijd met het evaluatieverslag wordt ingediend bij gedeputeerde staten.

Artikel 3.6 Nazorgplan

Onverminderd het bepaalde in artikel 39d, eerste en tweede lid van de Wet bodembescherming worden in het nazorgplan de volgende gegevens vermeld:

  • A.

    Algemene gegevens

    • het huidige en toekomstige gebruik van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt, alsmede de bestemming die op dit grondgebied rust volgens het vigerende bestemmingsplan;

    • indien een ander dan degene die de bodem heeft gesaneerd in het nazorgplan wordt aangewezen als degene die is belast met de uitvoering van de nazorgmaatregelen: de door betrokken partijen ondertekende contractuele afspraken die gelden en waaruit blijkt dat diegene zich tot de uitvoering hiervan verbindt.

  • B.

    Rapportage en evaluatie

    • -

      de tijdstippen waarop over de resultaten van de nazorg aan het bevoegd gezag verslag wordt gedaan.

  • C.

    Financiële aspecten

    • -

      een begroting van de kosten van de nazorgmaatregelen, inclusief de eventueel noodzakelijke vervangingen van de voorzieningen.

Artikel 3.7 Instellen projectgroep
  • 1 Indien gedeputeerde staten opdracht geven om een nader onderzoek, een saneringsonderzoek of een sanering uit te voeren, stellen zij ter begeleiding van dat onderzoek respectievelijk die sanering een projectgroep in, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid voorziet in de betrokkenheid als bedoeld in artikel 52 van de Wet bodembescherming, waarbij wordt afgeweken van de toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.8 Taak en samenstelling projectgroep
  • 1 Een projectgroep heeft tot taak gedeputeerde staten haar zienswijze te geven over de uitvoering van het in artikel 3.7 bedoelde onderzoek, respectievelijk de in dat artikel bedoelde sanering.

  • 2 Een projectgroep bestaat ten minste uit:

    • a.

      een vertegenwoordiger van gedeputeerde staten;

    • b.

      een vertegenwoordiger van burgemeester en wethouders van de gemeente waarbinnen het geval van verontreiniging is gelegen;

    • c.

      voorzover mogelijk een vertegenwoordiger van de ingezetenen van de betrokken gemeente en van andere belanghebbenden bij de uitvoering van het nader onderzoek, het saneringsonderzoek of de sanering van dat geval.

 Hoofdstuk 4. Bijzondere gebieden

Titel 4.1 Aanwijzing milieubeschermingsgebieden algemeen

Artikel 4.1 Aanwijzing
  • 1 Milieubeschermingsgebieden zijn de gebieden die als zodanig zijn aangegeven op de bij deze verordening behorende kaarten 4.1 tot en met 4.10.

  • 2 Het begin en het eind van een milieubeschermingsgebied voor grondwater wordt aangeduid door middel van borden, waarvan een model in bijlage I bij deze verordening is opgenomen. De borden worden geplaatst langs alle openbare wegen en vaarwegen die het milieubeschermingsgebied doorkruisen of die daaraan grenzen en wel aan de buitengrens van het milieubeschermingsgebied. De borden worden voorzien van een onderbord waarop is aangegeven waar bedreigingen ten aanzien van de grondwaterkwaliteit dienen te worden gemeld.

  • 3 Het bepaalde in het tweede lid geldt niet voor de op de kaart 4.1 aangewezen boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland, het zuidelijk gelegen waterwingebied op kaart 4.3 en het waterwingebied op kaart 4.5.

  • 4 Het begin en het eind van een milieubeschermingsgebied voor stilte wordt aangeduid door middel van borden, waarvan een model in bijlage II bij deze verordening is opgenomen. De borden worden geplaatst langs alle openbare wegen en vaarwegen die het milieubeschermingsgebied doorkruisen of die daaraan grenzen en wel aan de buitengrens van het milieubeschermingsgebied. De borden worden voorzien van een onderbord waarop is aangegeven waar bedreigingen ten aanzien van de stilte dienen te worden gemeld.

Titel 4.2 Zorgplicht en meldplicht

Artikel 4.2 Zorgplicht
  • 1 Ieder die in een milieubeschermingsgebied handelingen verricht en weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen in dat gebied het bijzondere belang met het oog waarop het gebied als milieubeschermingsgebied is aangewezen, wordt of kan worden geschaad, is verplicht dergelijk handelen achterwege te laten - behoudens voor zover dat ingevolge deze verordening uitdrukkelijk is toegestaan - danwel, indien dat achterwege laten niet kan worden gevergd, alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die schade te voorkomen, dan wel indien die schade zich voordoet, deze zoveel mogelijk te beperken en de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      op handelingen verricht in inrichtingen, waarvoor het in artikel 8.1, eerste lid van de Wet milieubeheer gestelde verbod geldt;

    • b.

      op de agrarische bedrijfsvoering in gebieden als bedoeld in artikel 1.2, vijfde lid, laatste volzin, van de Wet milieubeheer;

    • c.

      voorzover artikel 2 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, artikel 13 van de Wet bodembescherming of artikel 10.1 van de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 4.3 Meldplicht

Ieder die kennis draagt van een voorval binnen een milieubeschermingsgebied, waarbij aannemelijk is dat het bijzondere belang met het oog waarop het gebied als milieubeschermingsgebied is aangewezen, wordt of kan worden geschaad, is verplicht dat terstond te melden aan gedeputeerde staten.

Titel 4.3 Milieubeschermingsgebieden voor grondwater

Artikel 4.4 Grondwaterbeschermingszones

Een gebied ter bescherming van het grondwater kan bestaan uit de volgende zones:

  • a.

    waterwingebied;

  • b.

    beschermingsgebied;

  • c.

    boringsvrije zone.

§ 4.3.1 Inrichtingen

Artikel 4.5 Waterwingebied: verbod tot oprichten inrichting
  • 1 Het is verboden in waterwingebieden een inrichting als bedoeld in de bijlagen I en II, behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, op te richten.

  • 2 Het verbod in het eerste lid geldt niet met betrekking tot inrichtingen ten behoeve van de grondwateronttrekking, met het oog waarop het betreffende gebied wordt beschermd, voor zover een in het eerste lid bedoelde oprichting redelijkerwijs noodzakelijk is voor de normale werking van de inrichting, gericht op de openbare drinkwaterproductie.

Artikel 4.6 Beschermingsgebied: verbod tot oprichten en in werking hebben inrichting

Het is verboden in beschermingsgebieden:

  • a.

    een inrichting op te richten, indien die inrichting behoort tot een categorie van inrichtingen die is aangewezen in de in bijlage III van deze verordening opgenomen lijst;

  • b.

    een inrichting op te richten of in werking te hebben als bedoeld in de bijlagen I en II behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, waarbinnen of waarin de opslag van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare of brandbare vloeistoffen ondergronds plaatsvindt;

  • c.

    een inrichting op te richten of in werking te hebben als bedoeld in de bijlagen I en II behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, waarbinnen energie-uitwisseling ondergronds plaatsvindt.

Artikel 4.7 Beschermingsgebied en boringsvrije zone: verbod bodemverstoring binnen AMvB-inrichting
  • 1 Het is verboden in beschermingsgebieden en boringvrije zones een inrichting waarvoor het in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer gestelde verbod niet geldt op te richten of in werking te hebben waarbinnen de bodem wordt geroerd, doorboord of anderszins doordrongen door:

    • a.

      werken te maken of te behouden;

    • b.

      handelingen te verrichten.

  • 2 De in het eerste lid gestelde verboden gelden niet voor:

    • a.

      het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van grondwateronttrekkingen met het oog op de openbare drinkwaterproductie, waaronder inbegrepen het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van boorputten voor de grondwater¬monitoring;

    • b.

      het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van boorputten ten behoeve van het grondwaterbeheer door of op last van het college van dijkgraaf en heemraden of gedeputeerde staten;

    • c.

      het onderzoeken en saneren van de bodem dan wel het verrichten van handelingen tengevolge waarvan een verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst, indien voor dat saneren of die handelingen gedeputeerde staten in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming hebben gegeven;

    • d.

      het verrichten van werkzaamheden ter uitvoering van een door gedeputeerde staten verleende vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Ontgrondingenwet;

    • e.

      het slaan of hebben van heipalen, mits geen palen met verbrede voet en geen palen voor de uitwisseling van energie worden gebruikt;

    • f.

      het uitvoeren van sonderingen, mits het boorgat direct na uitvoering wordt afgedicht met een waterondoorlatend materiaal, zoals bentoniet;

    • g.

      overige werken of handelingen tot en met de op de kaarten 4.1 tot en met 4.5 aangegeven diepte met uitzondering van werken en handelingen als bedoeld in artikel 4.8.

  • 3 Het eerste lid vindt geen toepassing indien het werk of de handeling valt onder de in artikel 4.6 gestelde verboden.

Artikel 4.8 Beschermingsgebied en boringsvrije zone: algemene regels voor boorputten
  • 1 De in artikel 4.7 eerste lid gestelde verboden gelden niet voor het maken of behouden van werken of het verrichten van handelingen ten behoeve van een boorput ondieper dan de in de kaarten 4.1 tot en met 4.5 aangegeven diepte die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie indien degene die een boorput opricht of wijzigt ten minste twee weken voor de werkzaamheden de exacte datum en begin¬tijd waarop de boorput wordt opgericht of gewijzigd schriftelijk meldt aan gedeputeerde staten.

  • 2 Bij een melding als bedoeld in het eerste lid voor een boorput, niet geschikt voor het onttrekken van grondwater maar wel voor de uitwisseling van energie, worden aanvullend de navolgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de kadastrale aanduiding van de plaats van de boorput;

    • b.

      een beschrijving van het systeem waar de boorput deel vanuit maakt;

    • c.

      een beschrijving van de constructie van de boorput inclusief de materiaalkeuze en de te gebruiken vloeistoffen;

    • d.

      de wijze waarop de boorput wordt opgericht of gewijzigd;

    • e.

      de diepte van de boorput ten opzichte van maaiveld.

 § 4.3.2 Buiten inrichtingen

Artikel 4.10 Waterwingebied en beschermingsgebied: verboden handelingen
  • 1 Het is verboden in waterwingebieden en beschermingsgebieden buiten inrichtingen:

    • a.

      werken, daaronder begrepen leidingen en installaties, te maken of te houden met het kennelijke doel het vervoeren, bergen, opslaan, overslaan, storten of verzinken van schadelijke stoffen door of in de bodem mogelijk te maken;

    • b.

      wegen, parkeergelegenheden, terreinen voor zover deze - al dan niet tijdelijk - voor gemotoriseerd verkeer openstaan, waterwegen of spoorwegen aan te leggen, te hebben of te reconstrueren;

    • c.

      kampeergelegenheden, recreatiecentra of kampementen aan te leggen, te hebben, in exploitatie te nemen of te exploiteren;

    • d.

      een lozing op of in de bodem uit te voeren;

    • e.

      de bodem onder oppervlaktewater te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen;

    • f.

      bestrijdingsmiddelen, gewasbeschermingsmiddelen of biociden te gebruiken, tenzij uit de toelatingsbeschikking blijkt dat het middel in een met het oog op de bescherming van het grondwater aangewezen gebied mag worden toegepast;

    • g.

      ondergrondse energie uit te wisselen.

  • 2 Waar in het eerste lid sprake is van oprichten, maken of aanleggen, wordt daaronder mede verstaan wijzigen of uitbreiden.

Artikel 4.11 Waterwingebied en beschermingsgebied: uitgezonderde handelingen
  • 1 Het in artikel 4.10, eerste lid, onder a gestelde verbod geldt niet voor werken die voorzien in:

    • a.

      het vervoer van schadelijke stoffen ten behoeve van niet bedrijfsmatig gebruik;

    • b.

      het doelmatig verwijderen van binnen het gebied vrijkomende schadelijke stoffen.

  • 2 Het in artikel 4.10, eerste lid, onder d gestelde verbod geldt niet voor lozingen als bedoeld in artikel 2 van het Lozingenbesluit bodembescherming.

  • 3 Het in artikel 4.10, eerste lid, onder e gestelde verbod geldt niet voor onderhoudsbaggerwerkzaamheden.

Artikel 4.12 Waterwin-, beschermingsgebied en boringsvrije zone: verbod bodemverstoring
  • 1 Het is verboden in waterwingebieden, beschermingsgebieden en boringsvrije zones buiten inrichtingen de bodem te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen door:

    • a.

      werken te maken of te behouden;

    • b.

      handelingen te verrichten.

  • 2 De in het eerste lid gestelde verboden gelden niet voor:

    • a.

      het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van grondwateronttrekkingen, met het oog op de openbare drinkwaterproductie, waaronder inbegrepen het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van boorputten voor de grondwater¬monitoring;

    • b.

      het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van boorputten ten behoeve van het grondwaterbeheer door of op last van het college van dijkgraaf en heemraden of gedeputeerde staten;

    • c.

      het onderzoeken en saneren van de bodem dan wel het verrichten van handelingen tengevolge waarvan een verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst, indien voor dat saneren of die handelingen gedeputeerde staten in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming hebben gegeven;

    • d.

      het verrichten van werkzaamheden in beschermingsgebieden ter uitvoering van een door gedeputeerde staten verleende vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Ontgrondingenwet;

    • e.

      het slaan of hebben van heipalen, mits geen palen met verbrede voet en geen palen voor de uitwisseling van energie worden gebruikt;

    • f.

      het uitvoeren van sonderingen, mits het boorgat direct na uitvoering wordt afgedicht met een waterondoorlatend materiaal, zoals bentoniet;

    • g.

      onderhoudsbaggerwerkzaamheden;

    • h.

      overige werken of handelingen tot en met de op de kaarten 4.1 tot en met 4.5 aangegeven diepte met uitzondering van werken en handelingen zoals bedoeld in artikel 4.13.

  • 3 Het eerste lid vindt geen toepassing indien het werk of de handeling valt onder de in artikel 4.10 gestelde verboden.

Artikel 4.13 Waterwin-, beschermingsgebied en boringsvrije zone: algemene regels voor boorputten
  • 1 De in artikel 4.12 eerste lid gestelde verboden gelden niet voor het maken of behouden van werken of het verrichten van handelingen ten behoeve van een boorput ondieper dan de op de kaarten 4.1 tot en met 4.5 aangegeven diepte die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie indien degene die een boorput opricht of wijzigt ten minste twee weken voor de werkzaamheden de exacte datum en begin¬tijd waarop de boorput wordt opgericht of gewijzigd schriftelijk meldt aan gedeputeerde staten.

  • 2 Bij een melding als bedoeld in het eerste lid voor een boorput, niet geschikt voor het onttrekken van grondwater maar wel voor de uitwisseling van energie, worden aanvullend de navolgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de kadastrale aanduiding van de plaats van de boorput;

    • b.

      een beschrijving van het systeem waar de boorput deel vanuit maakt;

    • c.

      een beschrijving van de constructie van de boorput inclusief de materiaalkeuze en de te gebruiken vloeistoffen;

    • d.

      de wijze waarop de boorput wordt opgericht of gewijzigd;

    • e.

      de diepte van de boorput ten opzichte van maaiveld.

Artikel 4.14 Waterwin-, beschermingsgebied en boringsvrije zone: ontheffing handelingen

Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van de in artikel 4.10, eerste lid onder a, b, c, d en e gestelde verboden indien het belang waartoe het milieubeschermingsgebied voor grondwater is aangewezen zich daartegen niet verzet.

 Titel 4.4 Milieubeschermingsgebieden voor stilte

Artikel 4.15 Richtwaarde
  • 1 Als richtwaarde voor de maximale geluidsbelasting vanwege een geluidsbron binnen het milieubeschermingsgebied geldt een geluidsniveau van 35 dB(A) gemiddeld per uur op 50 meter van de geluidsbron.

  • 2 Als richtwaarde voor de maximale geluidsbelasting vanwege een geluidsbron buiten het milieubeschermingsgebied geldt een geluidsniveau van 35 dB(A) gemiddeld per uur op 50 meter in het milieubeschermingsgebied gerekend vanaf de grens van het milieubeschermingsgebied.

Artikel 4.16 Doorwerking richtwaarden
  • 1 Bij het uitoefenen van de navolgende bevoegdheden moet rekening worden gehouden met de in artikel 4.15 bedoelde richtwaarde:

    • a.

      de bevoegdheid als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voorzover burgemeester en wethouders dan wel gedeputeerde staten bevoegd gezag zijn;

    • b.

      de bevoegdheden als bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2, 3.1, 3.6, 3.10, 3.26 en 3.27 van de Wet ruimtelijke ordening alsmede de bevoegdheden als bedoeld in de artikelen 4a, 7 , 10, 11 en 19 van de Wet op de ruimtelijke ordening voor zover deze artikelen op grond van het in de Invoeringswet ruimtelijke ordening opgenomen overgangsrecht van toepassing zijn;

    • c.

      de bevoegdheden als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordeningen van de gemeenten als bedoeld in artikel 147 van de Gemeentewet;

    • d.

      de bevoegdheden tot het treffen van verkeersmaatregelen op basis van de Wegenverkeerswet 1994.

    • e.

      Het bepaalde in het eerste lid is van toepassing voor zover de uitoefening van de in het eerste lid aangewezen bevoegdheid gevolgen heeft voor het belang, waarvoor de richtwaarde in artikel 4.15 is gesteld.

Artikel 4.17 Uitzondering

Het bepaalde in het eerste lid van artikel 4.16 is niet van toepassing indien de genoemde bevoegdheden betrekking hebben op een toestel dat wordt gebruikt voor de uitoefening van land-, tuin- of bosbouw of beroepsmatige visserij of ten behoeve van het onderhoud van het gebied of van daarin aanwezige bouwwerken en andere constructies.

Artikel 4.18 Verbodsbepalingen
  • 1 Het is binnen milieubeschermingsgebieden voor stilte verboden buiten inrichtingen een toestel te gebruiken waardoor de ervaring van de natuurlijke geluiden kan worden verstoord.

  • 2 Tot een toestel als bedoeld in de voorgaande volzin behoren in ieder geval:

    • a.

      airgun- en andere knalapparatuur en motorisch aangedreven werktuigen met bijbehorende transportmiddelen, te bezigen in het kader van seismologisch onderzoek en opsporingsonderzoek naar de ontginning van de in de bodem aanwezige stoffen;

    • b.

      een motorisch aangedreven werktuig, te bezigen in het kader van de aanleg van kabels en buisleidingen in of op de bodem;

    • c.

      een omroepinstallatie, sirene, hoorn en een ander daarmee vergelijkbaar toestel bestemd om geluid te versterken of voort te brengen;

    • d.

      een modelvliegtuig, modelboot of modelauto, indien deze wordt aangedreven door een verbrandingsmotor;

    • e.

      een muziekinstrument en een andere daarmee vergelijkbaar geluidsapparaat, al dan niet gekoppeld aan een geluidsversterker;

    • f.

      een jetski die wordt aangedreven door een verbrandingsmotor;

    • g.

      een vuurwapen.

  • 3 Het is verboden zich met een motorvoertuig of bromfiets te bevinden buiten de openbare weg of buiten andere voor bestemmingsverkeer openstaande wegen of terreinen.

  • 4 Het is verboden een toertocht voor motorvoertuigen of bromfietsen te houden of aan een zodanige toertocht deel te nemen waarvoor geen ontheffing is verleend.

  • 5 Het is verboden met een recreatievaartuig door middel van een motor sneller te varen dan 6 km per uur.

Artikel 4.19 Vrijstellingen

De verboden van artikel 4.18, eerste en tweede lid gelden niet voor zover zij betrekking hebben op

  • a.

    een toestel dat wordt gebruikt voor de uitoefening van land-, tuin- of bosbouw of beroepsmatige visserij of ten behoeve van het onderhoud van het gebied of van daarin aanwezige bouwwerken en andere constructies;

  • b.

    een werktuig als bedoeld in artikel 4.18, tweede lid, onder b, dat wordt gebruikt ten behoeve van directe woonaansluitingen;

  • c.

    het gebruik van een toestel als bedoeld in artikel 4.18, tweede lid, onder c, indien dat noodzakelijk is ter afwending van dreigend gevaar of anderszins uit een oogpunt van algemene veiligheid;

  • d.

    een geluidsapparaat als bedoeld in artikel 4.18, tweede lid, onder e, dat wordt gebruikt binnen 50 meter van een woonhuis en mits niet hoorbaar op een afstand van meer dan 50 meter van het apparaat;

  • e.

    een vuurwapen als bedoeld in artikel 4.18, tweede lid, onder g, indien dat wordt gebruikt

    • 10 door een persoon met opsporingsbevoegdheid in de uitoefening van zijn functie;

    • 20 in geval het een noodseinmiddel betreft: in geval van nood;

    • 30 met inachtneming van het bepaalde in de Flora- en Faunawet.

Artikel 4.20 Ontheffing

Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van de in artikel 4.18 gestelde verboden indien het belang waartoe het milieubeschermingsgebied voor stilte is aangewezen zich daartegen niet verzet.

Titel 4.5 Andere gebieden

Artikel 4.21 Industrieterrein van regionaal belang

Als industrieterrein van regionaal belang, als bedoeld in artikel 110a, zevende lid van de Wet geluidhinder, wordt aangewezen het bedrijventerrein Luchthaven Lelystad en omgeving, zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart 4.11. 

Hoofdstuk 5. Watersysteem

Titel 5.1 Regionaal waterplan

Artikel 5.1 Inhoud
  • 1 Het regionaal waterplan bevat, onverminderd het bepaalde in artikel 4.4 van de Waterwet, één of meer kaarten met bijbehorende verklaring waarin de hoofdlijnen van het waterbeleid in beeld zijn gebracht.

  • 2 De ruimtelijke aspecten bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, van de Waterwet worden in het regionaal waterplan aangeduid.

Artikel 5.2 Voorbereiding
  • 1 Gedeputeerde staten voeren, ter voorbereiding van het regionaal waterplan, ten minste overleg met het college van dijkgraaf en heemraden, de hoofd-ingenieur directeur van Rijkswaterstaat IJsselmeergebied en de colleges van burgemeester en wethouders van de binnen het plangebied liggende gemeenten.

  • 2 Gedeputeerde staten raadplegen ter voorbereiding van het regionaal waterplan de minister van Verkeer en Waterstaat en gedeputeerde staten van de aangrenzende provincies en de beheerder van de grensoverschrijdende dan wel grensvormende watersystemen.

  • 3 Op de voorbereiding van het regionaal waterplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 4 Een ieder heeft de gelegenheid zijn zienswijze over het regionaal waterplan naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren te brengen.

Artikel 5.3 Uitwerking regionaal waterplan
  • 1 Voor zover het regionaal waterplan hierin voorziet, zijn gedeputeerde staten bevoegd het regionaal waterplan uit te werken.

  • 2 Een besluit van gedeputeerde staten, inhoudende een uitwerking van het regionaal waterplan, maakt deel uit van het plan.

  • 3 Artikel 5.2 is van overeenkomstige toepassing op de uitwerking van het regionaal waterplan.

  • 4 Zo spoedig mogelijk na vaststelling van de uitwerking brengen gedeputeerde staten de in artikel 5.2 genoemde bestuursorganen en provinciale staten op de hoogte van de vaststelling van de uitwerking.

Titel 5.2 Beheerplan

Artikel 5.4 Inhoud beheerplan
  • 1 Het beheerplan bevat onverminderd artikel 4.6 van de Waterwet tenminste:

    • a.

      een beschrijving van de bestaande toestand van het watersysteem waarover het beheer zich uitstrekt;

    • c.

      het beleid inzake het beheer van het watersysteem gericht op de aan het watersysteem toegekende functies en doelstellingen;

    • d.

      een of meer toelichtende kaarten waarop de bestaande en geplande waterstaatswerken zijn aangegeven en waarop een overzicht wordt gegeven van de bestaande en nagestreefde toestand van het watersysteem;

    • e.

      het gewenste grondwater- en oppervlaktewaterregime op hoofdlijnen;

    • f.

      een beschrijving van het beheer zoals dat onder normale omstandigheden zal worden uitgevoerd;

    • g.

      een omschrijving van de maatregelen die door de beheerder en/of door derden moeten worden genomen om de in het regionaal waterplan en in het beheerplan genoemde doelstellingen te bereiken, alsmede de fasering en prioriteitenstelling bij deze maatregelen;

    • h.

      een raming van de kosten van de maatregelen, voorzover deze gedurende de planperiode tot stand worden gebracht, een overzicht van de wijze waarop deze worden gedekt, alsmede een indicatie van de kosten van door derden te nemen maatregelen als gevolg van het plan;

    • i.

      een raming van het verloop van de op te leggen heffingen en omslagen.

  • 2 Het beheerplan gaat vergezeld van een toelichting waarin tenminste zijn opgenomen:

    • a.

      de aan het plan ten grondslag liggende afwegingen en uitkomsten van verrichte onderzoeken;

    • b.

      een overzicht van de strategische doelstellingen in het regionaal waterplan ter uitvoering waarvan de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, strekken.

Artikel 5.5 Raadplegen

Het college van dijkgraaf en heemraden raadpleegt bij de opstelling van het beheerplan ten minste de dagelijks besturen van de aangrenzende waterschappen, de hoofd-ingenieur directeur Rijkswaterstaat IJsselmeergebied, gedeputeerde staten en de colleges van burgemeester en wethouders in Flevoland.

Artikel 5.6 Openbare voorbereiding
  • 1 Op de voorbereiding van het beheerplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De stukken worden ter inzage gelegd in tenminste het kantoor van Waterschap Zuiderzeeland en in de gemeentehuizen van de gemeenten die zijn gelegen binnen het gebied waarop het beheerplan betrekking heeft.

  • 2 Een ieder heeft de gelegenheid zijn zienswijze over het beheerplan naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren te brengen.

  • 3 Het college van dijkgraaf en heemraden kan besluiten dat de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure niet wordt toegepast bij het actualiseren van het maatregelenprogramma als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, onder g indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat aan de toepassing van die procedure geen behoefte bestaat.

  • 4 Een vastgesteld beheerplan wordt toegezonden aan de instanties als bedoeld in artikel 5.5 en aan de Minister van Verkeer en Waterstaat.

Artikel 5.7 Goedkeuring

Bij de toezending van het beheerplan ter verkrijging van de vereiste goedkeuring van gedeputeerde staten voegt het college van dijkgraaf en heemraden de resultaten bij van de in artikel 5.5 bedoelde raadpleging, de ingediende zienswijzen en de beschouwingen van de algemene vergadering daarover.

Artikel 5.8 Uitwerking beheerplan
  • 1 In het beheerplan kan worden bepaald dat het college van dijkgraaf en heemraden het beheerplan of onderdelen daarvan moet of kan uitwerken volgens in het beheerplan gegeven regels.

  • 2 Alvorens het college van dijkgraaf en heemraden een besluit vaststelt met betrekking tot het bepaalde in het eerste lid, worden de in artikel 5.5 bedoelde bestuursorganen in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen daarover kenbaar te maken.

  • 3 Het besluit van het college van dijkgraaf en heemraden tot uitwerking van het beheerplan maakt deel uit van het beheerplan.

  • 4 Artikel 5.6 is van overeenkomstige toepassing op het in het vierde lid genoemde besluit.

Artikel 5.9 Toezending aan gedeputeerde staten
  • 1 Een besluit als bedoeld in artikel 5.6, derde lid wordt binnen vier weken na vaststelling aan gedeputeerde staten toegezonden.

  • 2 Een besluit ter uitvoering van de in 5.8, eerste lid genoemde bevoegdheid, wordt binnen vier weken na vaststelling aan gedeputeerde staten toegezonden.

Artikel 5.11 Algemene Voortgangsrapportage
  • 1 Het college van dijkgraaf en heemraden rapporteert tenminste een maal per jaar aan gedeputeerde staten over de voortgang van de uitvoering van het geldende beheerplan, de mate waarin de gestelde doelen worden bereikt, de redenen van eventuele afwijkingen en de voorgestelde maatregelen.

  • 2 Gedeputeerde staten kunnen met betrekking tot de inhoud van de rapportage, gehoord het college van dijkgraaf en heemraden, nadere voorschriften geven omtrent de inhoud van de rapportage.

Titel 5.2a Toedeling Beheer

Artikel 5.11a Toedeling beheer

Waterschap Zuiderzeeland is belast met het beheer van het watersysteem dat behoort tot de taak van het waterschap, zoals omschreven in artikel 4 van het Reglement voor Waterschap Zuiderzeeland 2008.

Titel 5.3 Peilbesluiten

Artikel 5.12 Aanwijzing verplichte peilbesluiten
  • 1 De algemene vergadering stelt voor de oppervlaktewaterlichamen onder zijn beheer een of meer peilbesluiten vast.

  • 2 Gedeputeerde staten verlenen op verzoek van het college van dijkgraaf en heemraden van het bepaalde in het eerste lid ontheffing ten aanzien van gebiedsdelen waar een regeling van de waterstand redelijkerwijs niet mogelijk is.

Artikel 5.13 Inhoud van het peilbesluit
  • 1 Het peilbesluit bevat onverminderd het bepaalde in artikel 5.2 van de Waterwet:

    • a.

      een kaart met de begrenzing van de gebieden waarbinnen oppervlaktewateren gelegen zijn waarop het peilbesluit betrekking heeft, en

    • b.

      de te handhaven waterstanden, aangegeven in hoogte ten opzichte van NAP, met daarbij aangegeven de perioden en de peilvakken waarvoor de waterstanden gelden.

  • 2 Het peilbesluit gaat vergezeld van een toelichting waarin tenminste zijn opgenomen:

    • a.

      de aan het besluit ten grondslag liggende afwegingen en uitkomsten van de verrichte onderzoeken;

    • b.

      de verwachte grondwaterstanden waarop de gekozen waterstanden gebaseerd zijn en de afwijking ten opzichte van het optimale grond- en oppervlaktewater regime.

Artikel 5.14 Openbare voorbereiding

Op de voorbereiding van het peilbesluit is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 5.16 Herziening

Een peilbesluit wordt tenminste eens in de tien jaren herzien. Op een herziening en een wijziging van een peilbesluit zijn de artikelen 5.13 en 5.14 van overeenkomstige toepassing.

Titel 5.4 Normering

Artikel 5.17 Aanwijzen regionale waterkeringen

Deze titel is van toepassing op de regionale waterkeringen die zijn aangegeven op de kaarten 5.2 tot en met 5.25.

Artikel 5.18 Normering regionale waterkeringen
  • 1 In bijlage 4 bij deze verordening is voor elke regionale waterkering de veiligheidsnorm aangegeven als de gemiddelde overschrijdingskans per jaar.

  • 2 Gedeputeerde staten kunnen een technische leidraad vaststellen voor het ontwerp van regionale waterkeringen. Deze strekt tot aanbeveling voor de beheerder.

  • 3 Gedeputeerde staten stellen voorschriften vast voor de door het college van dijkgraaf en heemraden te verrichten beoordeling van de veiligheid van regionale waterkeringen.

  • 4 Gedeputeerde staten stellen de hydraulische randvoorwaarden vast voor de door de beheerder te verrichten toetsing van regionale waterkeringen.

Artikel 5.19 Normering wateroverlast
  • 1 Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt voor het gebied binnen de bebouwde kom van een gemeente, zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994, met uitzondering van onroerende zaken in de gebieden die zijn aangewezen op de kaart 5.1, een gemiddelde overstromingskans van tenminste 1/100 per jaar.

  • 2 Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt voor het gebied buiten de bebouwde kom van een gemeente, zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994, met uitzondering van onroerende zaken in de gebieden die zijn aangewezen op de kaart 5.1, een gemiddelde overstromingskans van tenminste 1/50 per jaar en gemiddeld per deelgebied 1/80 per jaar.

  • 3 Gedeputeerde staten stellen regels vast voor de door het college van dijkgraaf en heemraden te verrichten beoordeling van de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren.

Artikel 5.20 Inrichting watersysteem
  • 1 De Algemene Vergadering draagt er zorg voor dat de regionale waterkeringen uiterlijk in 2015 voldoen aan de in artikel 5.18 opgenomen normen.

  • 2 De Algemene Vergadering draagt er zorg voor dat de oppervlaktewaterlichamen uiterlijk in 2015 zijn ingericht volgens de in artikel 5.19 opgenomen normen.

Titel 5.5 Legger

Artikel 5.21 Legger waterstaatswerken
  • 1 De legger bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet bevat onverminderd het bepaalde in het tweede lid van dat artikel in ieder geval:

    • a.

      het lengteprofiel en dwarsprofielen van de primaire- en regionale waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden;

    • b.

      een omschrijving van de ondersteunende kunstwerken en de bijzondere constructies die deel uitmaken van de primaire- en regionale waterkering, oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden.

  • 2 Artikel 5.1, eerste lid van de Waterwet is tot 1 januari 2015 niet van toepassing op de regionale waterkeringen die zijn aangewezen op de kaarten 5.2 t/m 5.25.

 Artikel 5.21a Uitzondering leggerplicht

Gedeputeerde staten kunnen voor waterstaatswerken vrijstelling verlenen van de leggerplicht bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet indien deze waterstaatswerken zich naar hun aard of functie niet lenen voor omschrijving van die elementen dan wel van geringe afmetingen zijn.

Artikel 5.21b Openbare voorbereiding

Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op voorbereiding van de legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet.

Titel 5.6 Meten en beoordelen

Artikel 5.22 Verslag toetsing watersysteem
  • 1 Het college van dijkgraaf en heemraden brengt, vanwege de zorg die op hem rust voor de handhaving van de veiligheidsnorm, bedoeld in artikel 5.18, eerste lid, iedere zes jaar verslag uit aan gedeputeerde staten over de algemene waterstaatkundige toestand van de regionale waterkeringen onder zijn beheer.

  • 2 Het verslag, bedoeld in het eerste lid, bevat een beoordeling van de veiligheid. Die beoordeling geschiedt onder meer in het licht van de veiligheidsnorm, technische leidraad, hydraulische randvoorwaarden en voorschriften bedoeld in artikel 5.18 en de legger bedoeld in artikel 5.21.

  • 3 Het college van dijkgraaf en heemraden brengt, vanwege de zorg die op hem rust voor de handhaving van de normen, bedoeld in artikel 5.19, iedere zes jaar verslag uit aan gedeputeerde staten over de algemene waterstaatkundige toestand van de regionale wateren onder zijn beheer.

  • 4 Het verslag, bedoeld in het derde lid, bevat een beoordeling van de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht. Die beoordeling geschiedt onder meer in het licht van de normen en voorschriften bedoeld in artikel 5.19 en de legger bedoeld in artikel 5.21.

  • 5 Indien de beoordeling daartoe aanleiding geeft, bevatten de verslagen bedoeld in het eerste en derde lid een omschrijving van de voorzieningen die op een daarbij aan te geven termijn nodig worden geacht.

  • 6 Gedeputeerde staten stellen, na overleg met het college van dijkgraaf en heemraden, vast voor welk tijdstip de verslagen, bedoeld in het eerste en derde lid, voor de eerste maal worden uitgebracht.

  • 7 Gedeputeerde staten kunnen afwijken van het bepaalde in het eerste en derde lid.

Artikel 5.23 Nadere voorschriften

Gedeputeerde staten kunnen nadere voorschriften stellen met betrekking tot de vorm en inhoud van de verslagen, bedoeld in artikel 5.22.

Titel 5.7 Projectprocedure voor waterstaatswerken

Artikel 5.24 Projectprocedure
  • 1 Paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van de wet is van toepassing op projectplannen tot aanleg, verlegging of versterking van regionale waterkeringen die zijn aangewezen op de bij deze verordening behorende kaarten 5.2, 5.3, 5.5, 5.8, 5.12, 5.14, 5.18, 5.19 en 5.25.

  • 2 Gedeputeerde staten kunnen paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van de Waterwet van toepassing verklaren op:

    • a.

      projectplannen tot aanleg of wijziging van regionale waterkeringen die zijn aangewezen op de bij deze verordening behorende kaarten 5.4, 5.6, 5.7, 5.9, 5.10, 5.11, 5.13, 5.15, 5.16, 5.17, 5.20, 5.21, 5.22, 5.23 en 5.24;

    • b.

      projectplannen tot de aanleg of wijziging van bergingsgebieden in regionale watersystemen;

    • c.

      projectplannen tot de aanleg en wijziging van oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 5.25 Toezending projectplan voor primaire waterkeringen
  • 1 Een aan gedeputeerde staten ter goedkeuring toegezonden projectplan, als bedoeld in artikel 5.5 van de Waterwet, dat betrekking heeft op een primaire waterkering die onderdeel uitmaakt van een dijkring die tevens is gelegen op het grondgebied van een andere provincie of andere provincies wordt door het college van dijkgraaf en heemraden tevens toegezonden aan gedeputeerde staten van die andere provincie of provincies.

  • 2 Het eerste lid is van toepassing op projectplannen als bedoeld in artikel 5.7 van de Waterwet die zijn gericht op het grondgebied van twee of meer provincies.

Hoofdstuk 6. Grondwateronttrekkingen

Titel 6.1 Onttrekkingen en infiltraties

Artikel 6.1 Grondwaterregister
  • 1 Gedeputeerde staten houden een register bij waarin onttrekkingsinrichtingen worden ingeschreven met vermelding van de gegevens die op grond van het tweede lid en artikel 6.2, eerste lid worden verstrekt. Voorts worden daarin vermeld de vergunningen, krachtens welke het onttrekken van water of infiltreren van water plaatsvindt.

  • 2 Het college van dijkgraaf en heemraden verstrekt jaarlijks aan gedeputeerde staten de gegevens die door toepassing van artikel 6.2, vierde lid worden verkregen. Voorts wordt een overzicht verstrekt van de vergunningen en meldingen, krachtens welke het onttrekken van grondwater of infiltreren van water plaatsvindt.

Artikel 6.1a Uitzondering vergunningplicht

Een vergunning tot het onttrekken van grondwater ten behoeve van een bodemenergiesysteem als bedoeld in artikel 6.4, lid 1, onder b, van de Waterwet is niet vereist ten aanzien van onttrekkingsinrichtingen met een pompcapaciteit die niet meer bedraagt dan 10 m3 per uur.

Artikel 6.2 Registratieplicht
  • 1 Degene die grondwater onttrekt of water infiltreert ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening, een bodemenergiesysteem of, in onttrokken hoeveelheden van meer dan 150.000 m3 per jaar, ten behoeve van industriële toepassingen is verplicht:

    • a.

      de onttrekking op te geven aan gedeputeerde staten;

    • b.

      de hoeveelheden water die worden onttrokken, te meten en daarvan aantekening te houden;

    • c.

      telkenmale in de maand januari of, bij beëindiging van de onttrekking, binnen een maand na die beëindiging, aan gedeputeerde staten van de provincie opgave te verstrekken van de in het voorafgaande onderscheidenlijk het lopende kalenderjaar per kwartaal onttrokken hoeveelheden water;

    • d.

      bij de onder c. bedoelde opgave kennis te geven van wijzigingen die zich in het voorafgaande onderscheidenlijk het lopende kalenderjaar hebben voorgedaan met betrekking tot de bij de opgave, als bedoeld onder a., verstrekte gegevens.

  • 2 Degene die water infiltreert is verplicht de kwaliteit van het te infiltreren water bedoeld in het eerste lid te meten, te registreren en daarvan aan gedeputeerde staten opgave te doen.

  • 3 Gedeputeerde staten kunnen, na overleg met het college van dijkgraaf en heemraden, nadere regels stellen omtrent de wijze van meting en registratie.

  • 4 De algemene vergadering regelt bij verordening dat tenminste degene die meer dan 10.000 m3 grondwater per jaar onttrekt en degene die water infiltreert voor andere doeleinden dan genoemd in het eerste lid, de gegevens bedoeld in het eerste lid verstrekt aan het college van dijkgraaf en heemraden.

Artikel 6.3 Ambtshalve inschrijving in grondwaterregister
  • 1 Gedeputeerde staten kunnen een onttrekkingsinrichting die niet ingevolge artikel 6.2 is opgegeven, ambtshalve in het register, genoemd in artikel 6.1, inschrijven.

  • 2 Indien de ambtshalve inschrijving, genoemd in het eerste lid, plaatsvindt in de loop van een kalenderjaar, wordt als datum van de inschrijving aangehouden de datum waarop de onttrekking is gestart.

Artikel 6.4 Instructiebepalingen vergunningplicht
  • 1 . De algemene vergadering regelt in de verordening als bedoeld in artikel 78 van de Waterschapswet dat het absoluut verboden is grondwater te onttrekken of water te infiltreren in een op de kaarten 4.1 t/m 4.5 aangegeven zone indien de onttrekking of infiltratie plaatsvindt op een grotere diepte dan in die zone is toegestaan.

  • 2 De instructieregel als bedoeld in het eerste lid heeft geen betrekking op:

    • a. onttrekkingen ten behoeve van de grondwatermonitoring, met het oog op de openbare drinkwaterproductie;

    • b. onttrekkingen ten behoeve van het grondwaterbeheer door of op last van het college van dijkgraaf en heemraden of gedeputeerde staten;

    • c. onttrekkingen ten behoeve van het onderzoeken en saneren van de bodem danwel onttrekkingen ten behoeve van handelingen tengevolge waarvan een verontreiniging in de bodem wordt verminderd of verplaatst, indien voor dat saneren of die handelingen het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming hebben gegeven.

Titel 6.2 Commissie van deskundigen

Artikel 6.5 Instelling commissie

Gedeputeerde staten stellen een commissie van deskundigen in die is belast met het adviseren inzake verzoeken als bedoeld in artikel 7.14a, eerste lid, van de Waterwet.

Artikel 6.6 Procedure advies
  • 1 Gedeputeerde staten kunnen een verzoek als bedoeld in artikel 7.14a, eerste lid, van de Waterwet in handen van de commissie van deskundigen stellen. Indien zij de commissie een verzoek voorleggen, zenden zij daarvan een afschrift aan de vergunninghouder of vergunninghouders die zij daarbij betrokken achten. Zij doen daarvan mededeling aan de verzoeker en, in geval het verzoek verband houdt met een door het bestuur van een waterschap verleende vergunning, aan het desbetreffende bestuur.

  • 2 De commissie van deskundigen brengt zo spoedig mogelijk advies uit over de ondervanging of vergoeding van schade dan wel over de overneming van de onroerende zaak.

  • 3 De commissie van deskundigen zendt het ontwerp van haar advies toe aan degene op wiens verzoek zij een onderzoek heeft ingesteld en aan de betrokken vergunninghouder of vergunninghouders.

Artikel 6.7 Indienen zienswijzen
  • 1 Gedurende zes weken na de verzending van het ontwerpadvies kunnen de betrokkenen, bedoeld in artikel 6.6, derde lid, schriftelijk hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen bij de commissie van deskundigen. De commissie stelt degenen die een zienswijze hebben ingediend in de gelegenheid hun zienswijze in persoon of bij gemachtigde op een daartoe door haar te beleggen zitting voor één of meer van haar leden mondeling toe te lichten, daarbij desgewenst bijgestaan door deskundigen.

  • 2 Van hetgeen op de zitting, bedoeld in het eerste lid, naar voren wordt gebracht wordt een verslag gemaakt.

  • 3 Indien zienswijzen naar voren zijn gebracht stelt de commissie haar advies al dan niet gewijzigd vast en zendt dat gelijktijdig met het verslag van de hoorzitting en haar beschouwingen omtrent de zienswijzen toe aan de betrokkenen, bedoeld in artikel 6.6, derde lid.

  • 4 Indien geen zienswijzen naar voren zijn gebracht stelt de commissie haar advies binnen vier weken nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken, vast en zendt dat toe aan de betrokkenen, bedoeld in artikel 6.6, derde lid.

  • 5 De in het derde en vierde lid genoemde stukken worden tevens toegezonden aan gedeputeerde staten en, in geval het verzoek, bedoeld in 7.14a, eerste lid, van de Waterwet, verband houdt met een door het bestuur van een waterschap verleende vergunning, aan het desbetreffende bestuur.

Hoofdstuk 9. Wegen en vaarwegen

Artikel 9.1 Doelstelling

  • 1 Dit hoofdstuk stelt regels ter instandhouding van de bij de provincie Flevoland in beheer zijnde openbare wegen en vaarwegen en ter verzekering van het doelmatig en veilig gebruik van die openbare wegen en vaarwegen.

  • 2 Toepassing van dit hoofdstuk kan mede strekken ter bescherming van landschappelijke, ecologische of andere natuurwetenschappelijke waarden van het gebied waarin de openbare weg of vaarweg is gelegen, doch enkel voor zover daarin niet is voorzien door een in of krachtens een andere wet gestelde bepaling.

Artikel 9.2 Toepassingsgebied

  • 1 Dit hoofdstuk is van toepassing op:

    • a.

      openbare wegen en vaarwegen en de daarbij behorende kunstwerken en hetgeen verder naar de aard van de openbare weg of vaarweg daartoe behoort, in beheer bij de provincie Flevoland.

    • b.

      evenementen buiten het beheersgebied van de onder a bedoelde wegen voorzover de in artikel 9.1 eerste lid bedoelde belangen in het geding zijn.

  • 2 De in het eerste lid sub a genoemde openbare vaarwegen die in beheer zijn bij de provincie Flevoland zijn aangegeven op kaart 9.1.

Artikel 9.3 Verbodsbepalingen

  • 1 Het is verboden gebruik te maken van een openbare weg of vaarweg, anders dan waartoe deze is bestemd, door:

    • a

      . daarin, daarop, daaronder of daarboven werken te maken of te behouden;

    • b.

      daarin, daarop, daaronder of daarboven vaste stoffen of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen;

    • c.

      daarin, daarop, daaronder of daarboven op andere wijze dan vermeld onder a en b handelingen te verrichten.

  • 2 Het is verboden zonder schriftelijke kennisgeving aan gedeputeerde staten buiten de openbare weg, evenementen te houden, waarbij de in artikel 9.1, eerste lid bedoelde belangen in geding zijn;

  • 3 De schriftelijke kennisgeving moet acht weken voor het begin van het evenement bij gedeputeerde staten worden ingediend.

Artikel 9.4 Vrijstelling

Artikel 9.3 geldt niet voor handelingen ten behoeve van het beheer en onderhoud van de openbare weg of vaarweg door of in opdracht van gedeputeerde staten.

Artikel 9.5 Melding

  • 1 Degene die voornemens is een uitweg of een aanlegplaats aan te leggen of een bord of herdenkingsteken te plaatsen meldt dit tenminste vier weken voor de daadwerkelijke aanleg of plaatsing aan gedeputeerde staten.

  • 2 Bij een melding als bedoeld in het eerste lid worden de navolgende gegevens verstrekt:

    • a.

      het adres, de kadastrale aanduiding en een tekening of plattegrond van de locatie;

    • b.

      een tekening van de constructie en een opsomming van de gebruikte materialen;

    • c.

      de voorgenomen duur van het gebruik van de openbare weg of vaarweg anders dan waarvoor deze bestemd is.

  • 3 De in het eerste lid omschreven verplichting geld niet als een ontheffing als bedoeld in artikel 9.10 vereist is.

 Artikel 9.6 Algemene regels uitwegen

  • 1 Artikel 9.3, eerste lid is niet van toepassing op het aanleggen en behouden van uitwegen indien wordt voldaan aan het tweede tot en met het vierde lid.

  • 2 De aanleg, de constructie en de aanwezigheid van de uitweg leveren geen schade op aan de openbare weg en leveren geen gevaar op voor het veilig en doelmatig gebruik van de openbare weg.

  • 3 Per vestiging van een bedrijf of woning is een uitweg toegestaan.

  • 4 Een uitweg voldoet aan de volgende technische specificaties:

    • a.

      uitwegen worden niet geplaatst binnen 200 meter van bestaande kruisingen wegaansluitingen, oversteekplaatsen, in- en uitwegen en bochten;

    • b.

      uitwegen zijn dusdanig geconstrueerd dat het verkeer vooruit rijdend de kavel in eenmaal op- kan rijden en ook in eenmaal vooruitrijdend de kavel af kan rijden;

    • c.

      uitwegen hebben een gesloten of elementenverharding.

Artikel 9.7 Algemene regels borden en herdenkingstekens

  • 1 Artikel 9.3, eerste lid is niet van toepassing op het aanleggen en behouden van herdenkingstekens en het plaatsen van borden in de berm van de openbare weg indien wordt voldaan aan het tweede tot en met het vijfde lid.

  • 2 De aanleg, de constructie en de aanwezigheid van het bord of herdenkingsteken mag geen schade opleveren aan de openbare weg en geen gevaar opleveren voor het veilig en doelmatig gebruik van de openbare weg.

  • 3 Borden en herdenkingstekens voldoen aan de volgende technische specificaties:

    • a.

      borden en herdenkingstekens worden niet geplaatst binnen 200 meter van bestaande kruisingen, wegaansluitingen, oversteekplaatsen, in- en uitwegen en bochten;

    • b.

      borden en herdenkingstekens zijn niet hoger en breder dan 0,8 meter en zijn voldoende stevig bevestigd in de grond;

    • c.

      borden en herdenkingstekens worden niet geplaatst binnen 1,8 meter van de asfaltverharding;

    • d.

      borden en herdenkingstekens worden niet geplaatst in de middenberm;

    • e.

      borden en herdenkingstekens spiegelen en fluoresceren niet, zijn niet verlicht en hebben geen bewegende delen;

    • f.

      borden dienen minimaal 0,5 meter en maximaal 2 meter boven het maaiveld te worden bevestigd;

    • g.

      borden worden niet geplaatst binnen 50 meter voor en na bewegwijzering of verkeersborden.

  • 4 Degene die een herdenkingsteken of een bord heeft geplaatst verwijdert deze twee jaar na plaatsing en herstelt daarbij de berm in de oorspronkelijke staat.

Artikel 9.8 Algemene regels aanlegplaatsen

  • 1 Artikel 9.3, eerste lid is niet van toepassing op het maken en behouden van aanlegplaatsen binnen de door gedeputeerde staten aangewezen gedeelten van vaarwegen indien wordt voldaan aan het tweede en derde lid.

  • 2 De aanleg, de constructie, de aanwezigheid en het verwijderen van de aanlegplaats leveren geen schade op aan de openbare vaarweg en leveren geen gevaar op voor het veilig en doelmatig gebruik van de openbare vaarweg.

  • 3 Wanneer de aanlegplaats een jaar of langer niet meer in gebruik is dient de aanlegplaats door of in opdracht van degene die de aanlegplaats in gebruik heeft gehad te worden verwijderd.

Artikel 9.9 Nadere regels

  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen voor door hen aangewezen scheepvaartwegen:a. regels stellen voor lengte, breedte en diepgang voor schepen;

    • b.

      regels stellen voor de bedieningstijden van bruggen en sluizen;

    • c.

      besluiten de scheepvaartweg aan het openbaar scheepvaartverkeer te onttrekken.

  • 2 De beheerders van de bruggen en sluizen dragen er zorg voor dat de bruggen en sluizen worden bediend op de door Gedeputeerde Staten vastgestelde tijden.

Artikel 9.10 Ontheffing

Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van het in artikel 9.3 gestelde verbod indien de belangen bedoeld in artikel 9.1 zich daartegen niet verzetten.

Artikel 9.11 Aanvraag ontheffing

De aanvraag om ontheffing bevat tenminste de volgende gegevens:

  • a.

    de naam en het adres van de gebruiker van de ontheffing;

  • b.

    het adres, de kadastrale aanduiding en een tekening of plattegrond van de locatie;

  • c.

    een tekening van de constructie en een opsomming van de gebruikte materialen;

  • d.

    de voorgenomen duur van het gebruik van de openbare weg of vaarweg anders dan waarvoor deze bestemd is.

 Hoofdstuk 10. Ontgrondingen

Artikel 10.1 Toepassing

Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden twee of meer uit te voeren ontgrondingen die in elkaars directe nabijheid liggen en een samenhangend geheel vormen als één ontgronding beschouwd.

Artikel 10.2 Vrijstellingen

  • 1 Geen ontgrondingsvergunning is vereist voor ontgrondingen:

    • a.

      waarbij niet meer dan 500 m2 wordt ontgrond en

    • b.

      waarbij bovendien een diepte van 3 meter beneden maaiveld niet wordt overschreden.

  • 2 Geen ontgrondingsvergunning is vereist voor:

    • a.

      het aanleggen, verbreden en verdiepen van watergangen voorzover de ontgronding niet leidt tot een watergang met een insteek breder dan 15 meter en een diepte van meer dan 3 meter beneden het maaiveld, en mits daaraan een geldig besluit van het college van dijkgraaf en heemraden ten grondslag ligt;

    • b.

      het verbreden en verdiepen van watergangen ten behoeve van de aanleg van duurzame of natuurvriendelijke oevers, mits niet dieper wordt ontgraven dan tot 3 meter beneden het maaiveldniveau direct buiten de insteek, en de insteek aan weerszijden niet meer wordt verbreed dan met:

      • -

        5 meter voor watergangen met een breedte tot 20 meter op het moment van inwerking treden van deze verordening;

      • -

        10 meter voor watergangen met een breedte van meer dan 20 meter op het moment van inwerking treden van deze verordening;

    • c.

      het aanleggen, wijzigen of verwijderen van waterkeringen door of op last van het rijk, provincie of waterschap;

    • d.

      het maken of wijzigen van een bouwwerk krachtens een vergunning op grond van artikel 40, eerste lid van de Woningwet en het opruimen van een dergelijk bouwwerk;

    • e.

      het aanleggen, onderhouden, wijzigen en verwijderen van openbare wegen, spoorwegen, rioleringen en leidingen, mits dit plaatsvindt in overeenstemming met:

      • -

        een in werking zijnd en onherroepelijk bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening of

      • -

        een provinciaal inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 van de Wet ruimtelijke ordening, dat niet ouder is dan 10 jaar op het moment van ontvangst door gedeputeerde staten van de melding als bedoeld in artikel 10.3 of

      • -

        een onherroepelijk gemeentelijk projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening of

      • -

        een onherroepelijk provinciaal projectbesluit als bedoeld in artikel 3.27 van de Wet ruimtelijke ordening of

      • -

        een onherroepelijke vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid van de Wet op de ruimtelijke ordening voor zover deze vrijstelling zijn gelding heeft behouden danwel op grond van het in de Invoeringswet ruimtelijke ordening opgenomen overgangsrecht nog van toepassing is, of

      • -

        een onherroepelijk tracébesluit en mits een diepte van 3 meter beneden maaiveld niet wordt overschreden;

    • f.

      bodemsaneringen door of op last van het provinciaal bestuur.

  • 3 Het bepaalde in het eerste lid en het tweede lid onder a en b geldt niet voor:

    • a.

      ontgrondingen die primair gericht zijn op het winnen van oppervlaktedelfstoffen;

    • b.

      ontgrondingen met een diepte van meer dan 0,3 meter beneden het maaiveld in de op de kaarten 10.1 en 10.2 aangegeven gebieden en locaties.

Artikel 10.3 Melding

  • 1 Degene die voornemens is een ontgronding uit te voeren die ingevolge artikel 10.2 lid 2 is vrijgesteld van de vergunningplicht, meldt dit tenminste vier weken voor het daadwerkelijk ontgronden aan gedeputeerde staten. De melding wordt gedaan op een door gedeputeerde staten vastgesteld formulier.

  • 2 De verplichting tot melding is niet van toepassing op ontgrondingen waarbij de te ontgraven hoeveelheid minder is dan 1500 m3.

  • 3 Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het uitbreiden of wijzigen van de ontgronding die ingevolge artikel 10.2, tweede lid is vrijgesteld van de vergunningplicht.

Artikel 10.4 Eenvoudige vergunningprocedure

  • 1 Het bepaalde in artikel 10, eerste en tweede lid, van de Ontgrondingenwet is niet van toepassing op ontgrondingen van eenvoudige aard, waarbij andere belangen niet of nauwelijks zijn betrokken en die betreffen:

    • a.

      ontgrondingen in de op de kaarten 10.1 en 10.2 aangewezen gebieden en locaties, voor zover het ontgrondingen betreft met een diepte van maximaal 3 meter beneden het maaiveld;

    • b.

      ontgrondingen in de op de kaarten 10.1 en 10.2 aangewezen gebieden en locaties met een diepte van meer dan 3 meter beneden het maaiveld, mits de ontgronding plaats vindt ten behoeve van archeologisch onderzoek voortkomend uit zuiver wetenschappelijke motieven;

    • c.

      de aanleg van waterpartijen en –bassins waarbij een oppervlakte van 2.000 m2 en een diepte van 3 meter beneden het maaiveld niet worden overschreden en mits deze waterpartijen en –bassins niet in verbinding komen te staan met het watersysteem;

    • d.

      Ontgrondingen ten behoeve van de aanleg van tijdelijke depotkades om baggerspecie te ontwateren waarbij de diepte 0,50 meter beneden maaiveld niet overschreden wordt en mits de ontgronding vanuit archeologisch oogpunt geen bezwaar oplevert.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing in geval van wijziging van een vergunning betreffende verlenging van de geldigheidstermijn of betreffende de tenaamstelling.

Artikel 10.5 Aanvraag vergunning

  • 1 Een aanvraag tot verlening of wijziging van een ontgrondingsvergunning wordt schriftelijk in drievoud bij gedeputeerde staten ingediend. Gedeputeerde staten kunnen meer exemplaren eisen.

  • 2 Indien de aanvrager niet de eigenaar is van de te ontgronden onroerende zaak, legt hij een verklaring van toestemming van de eigenaar over.

  • 3 Indien de locatie behoort tot de op de kaarten 10.1 en 10.2 aangegeven gebieden en locaties legt de aanvrager een rapport over, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van gedeputeerde staten in voldoende mate is vastgesteld.

Hoofdstuk 11. Bescherming landschap

Artikel 11.1 Toepassingsgebied en bijzondere begripsbepaling

  • 1 Dit hoofdstuk is alleen van toepassing buiten de bebouwde kom van de gemeente, zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 2 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder de term borden: opschriften, aankondigingen, ver- of afbeeldingen, borden, vlaggen, spandoeken, bijbehorende constructies en kennelijk voor deze doeleinden gebezigde transportmiddelen, in welke vorm dan ook.

Artikel 11.2 Verboden

  • 1 Het is verboden één of meer borden als bedoeld in artikel 11.1, tweede lid te plaatsen, te doen plaatsen, geplaatst te houden, aan te brengen, te doen aanbrengen of aangebracht te houden op of aan een onroerende zaak.

  • 2 Het is de zakelijk gerechtigde of gebruiker van enige onroerende zaak verboden deze onroerende zaak te gebruiken of te laten gebruiken voor het plaatsen, doen plaatsen, geplaatst houden, aanbrengen, doen aanbrengen of aangebracht houden van één of meer borden als bedoeld in artikel 11.1, tweede lid.

Artikel 11.3 Uitzonderingen op de verboden

  • 1 Het in artikel 11.2 gestelde verbod geldt niet voor borden:

    • a

      . die niet zichtbaar zijn vanaf een openbare weg, een openbaar water, een spoorweg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats;

    • b.

      die betrekking hebben op enig beroep, enig bedrijf of enige dienst, en die borden zijn geplaatst of aangebracht op de bouwkavel waar dat beroep, bedrijf of die dienst wordt uitgeoefend of op of in de directe nabijheid van de inrit daarnaar toe;

    • c.

      die zijn geplaatst of aangebracht op, in of aan een wachtruimte bij een halteplaats voor het openbaar vervoer;

    • d.

      die op of aan een onroerende zaak zijn geplaatst of aangebracht ten behoeve van de verkoop, verhuur of verpachting van deze zaak, mits niet langer aanwezig dan voor de verkoop, verhuur of verpachting noodzakelijk is;

    • e.

      die ofwel zijn geplaatst of aangebracht op een terrein waar een grootschalige publieke gebeurtenis zoals een openbare wedstrijd, manifestatie, tentoonstelling of evenement, plaatsvindt, ofwel zijn geplaatst of aangebracht ter bekendmaking van of de bewegwijzering naar die gebeurtenis en mits:

      • -

        die gebeurtenis niet behoort tot de gebruikelijke commerciële uitoefening van een beroep, bedrijf of dienst,

      • -

        op borden, die zijn geplaatst buiten het terrein waar de gebeurtenis plaats vindt, eventuele handelsreclame duidelijk ondergeschikt is aan de bekendmaking c.q. bewegwijzering en

      • -

        het bord niet langer aanwezig is dan gedurende één maand voor die gebeurtenis tot één week erna;

      • f.

        die zijn geplaatst of aangebracht op een overeenkomstig een bestemmingsplan in gebruik zijnd sportterrein;

      • g.

        die zijn geplaatst of aangebracht op een overeenkomstig een bestemmingsplan in gebruik zijnd bedrijventerrein;

      • h.

        die betrekking hebben op een werk in uitvoering, waarvoor van overheidswege opdracht is gegeven, voorzover zij in de directe nabijheid van het werk zijn geplaatst of aangebracht en niet langer aanwezig zijn dan de uitvoering van het werk duurt;

      • i.

        die zijn geplaatst of aangebracht in een wegberm en kunnen worden beschouwd als een herdenkingsteken als bedoeld in artikel 9.7;

      • j.

        die vanwege of met toestemming van het bevoegd gezag zijn geplaatst of aangebracht ten behoeve van de verkeersveiligheid of de verkeersinformatie;

      • k.

        die zijn geplaatst of aangebracht op of aan zuilen, muren en andere constructies, die daarvoor door de overheid zijn aangewezen of ten aanzien waarvan gedeputeerde staten in een ander kader met het gebruik daarvoor hebben ingestemd;

      • l.

        die zijn geplaatst of aangebracht ter voldoening aan een wettelijke verplichting;

      • m.

        die dienen tot het openbaren van gedachten of gevoelens in de zin van artikel 7 van de Grondwet, mits niet meer dan één bord per onroerende zaak wordt aangebracht en mits dat bord niet langer dan drie maanden ter plaatse aanwezig is;

      • n.

        die dienen tot het aankondigen van verkiezingen voor een gemeenteraad, provinciale staten, de Tweede Kamer, de algemene vergadering of het Europees parlement en tot het presenteren van daaraan deelnemende politieke partijen, mits niet langer aanwezig dan gedurende één maand voor de verkiezing tot één week na die verkiezing.

      • o.

        die dienen ter aanduiding van gewassen, proefvelden, productinformatie of demonstratievelden, ter plaatse waar het product geteeld wordt;

      • p.

        die dienen ter bewegwijzering naar een verkooppunt van agrarische producten, naar een mini-camping of naar een andere, aan het agrarisch bedrijf gerelateerde nevenactiviteit, mits het bord niet verlicht of reflecterend is en het oppervlak niet groter is dan 3 m2;

      • q.

        die dienen ter bewegwijzering naar een natuurgebied, mits het bord niet is verlicht of reflecterend is en het oppervlak niet groter is dan 3 m3.

  • 2 Borden als bedoeld in het eerste lid van dit artikel zijn deugdelijk geconstrueerd en verkeren in goede staat van onderhoud.

Artikel 11.4 Ontheffingen

Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van het artikel 11.3 gestelde verbod indien het belang van de bescherming van het landschap en het belang van de verkeersveiligheid zich daartegen niet verzet.

Artikel 11.5 Aanvraag ontheffing

De aanvraag van een ontheffing bevat tenminste de volgende gegevens en bescheiden:

  • a.

    de naam van degene die de zakelijk gerechtigde of de gebruiker is van de locatie waar het bord is beoogd en een verklaring van deze waaruit blijkt dat hij instemt met het plaatsen of het aanbrengen van het bord;

  • b.

    het adres, de kadastrale aanduiding en een tekening of plattegrond van de locatie waar het aanbrengen van het bord is beoogd;

  • c.

    een beschrijving van de vorm en de afmetingen van het bord, en van het doel en de inhoud daarvan;

  • d.

    de voorgenomen duur van de plaatsing van het bord.

Hoofdstuk 12. Handhaving

Artikel 12.1 Verbodsbepaling

Een gedraging in strijd met de artikelen 9.3, 9.5, 9.6, 9.7, 9.8 en 11.2 of met één of meer voorschriften of beperkingen die aan een ontheffing als bedoeld in de artikelen 9.10 en 11.4 zijn verbonden is verboden.

Artikel 12.2 Strafbepaling

  • 1 Een gedraging in strijd met artikel 2.1, 4.2, 4.5, 4.6, 4.7, 4.8, 4.10, 4.12, 4.13, 4.18, 9.3, 9.5, 9.6, 9.7, 9.8 en 11.2 of met één of meer voorschriften of beperkingen die aan een ontheffing als bedoeld in de artikelen 2.2, 4.14, 4.20, 9.10 en 11.4 zijn verbonden is een strafbaar feit.

  • 2 Gedragingen in strijd met artikel 9.3, 9.5, 9.6, 9.7, 9.8 en 11.2 of met één of meer voorschriften of beperkingen die aan een ontheffing als bedoeld in de artikelen 9.10 en 11.4 worden bestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 12.3 Toezicht

Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening gestelde zijn belast de door gedeputeerde staten aangewezen ambtenaren.

Hoofdstuk 13. Procedurebepalingen ontheffingen

Artikel 13.1 Aanvraag ontheffing

Een aanvraag voor ontheffing wordt schriftelijk bij gedeputeerde staten ingediend.

Artikel 13.2 Ontheffingsprocedure

  • 1 Op een aanvraag voor een ontheffing en het wijzigen of intrekken van een ontheffing is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure niet van toepassing tenzij er sprake is van samenloop met een beschikking die met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht wordt voorbereid.

  • 2 In afwijking van het eerste lid passen gedeputeerde staten afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht toe indien zienswijzen worden verwacht.

Artikel 13.3 Advies grondwaterbescherming

Indien een beschikking betrekking heeft op een in titel 4.3 opgenomen verbod worden in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over de aanvraag of het voornemen:

  • a.

    de inspecteur van de VROM-inspectie;

  • b.

    burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de gedraging waarvoor ontheffing wordt gevraagd, plaatsvindt of zal plaatsvinden;

  • c.

    de directeur van het waterleidingbedrijf dat grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening onttrekt in Flevoland.

Artikel 13.4 Ontheffingverlening

  • 1 Gedeputeerde staten kunnen de ontheffing verlenen indien de belangen die deze verordening beschermt zich daartegen niet verzetten.

  • 2 Een ontheffing kan worden gewijzigd of ingetrokken ter bescherming van de belangen die deze verordening beoogt te dienen.

  • 3 Een ontheffing kan voorts worden gewijzigd of ingetrokken indien:

    • a.

      gedurende een aaneengesloten periode van meer dan een jaar na dagtekening van de ontheffing dan wel binnen een bij de ontheffing te bepalen andere termijn, van de ontheffing geen gebruik is gemaakt;

    • b.

      de in de ontheffing bedoelde werken of handelingen niet meer worden gebruikt of niet meer plaatsvinden.

Artikel 13.5 Ontheffingvoorwaarden

  • 1 Aan een ontheffing kunnen ter bescherming van de belangen die deze verordening beoogt te dienen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

  • 2 Aan een ontheffing op grond van artikel 9.9 kan een financieel voorschrift worden verbonden voor het gebruik van de openbare weg of vaarweg.

  • 3 Een ontheffing geldt voor degene aan wie zij is verleend en voor zijn rechtsopvolgers, tenzij bij de ontheffing anders is bepaald.

Hoofdstuk 14. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 14.1 Intrekken verordeningen

De Provinciale milieuverordening Flevoland, de Grondwaterverordening Flevoland 1996, de Ontgrondingenverordening Flevoland 2002, de Verordening waterhuishouding Flevoland, de Verordening waterkering Noord-Nederland, voorzover deze betrekking heeft op het grondgebied van de provincie Flevoland en dijkringgebied 7 en de Landschapsverordening Flevoland 2004 worden ingetrokken.

Artikel 14.2 Evaluatie

Gedeputeerde staten zendt binnen vijf jaar na 1 september 2007 en vervolgens telkens om de vijf jaar, aan Provinciale Staten een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze verordening.

Artikel 14.3 Overgangsrecht plannen, ontheffingen en vergunningen

  • 1 . De op de dag voorafgaande aan 1 september 2007 geldende besluiten die op grond van de Provinciale milieuverordening Flevoland, de Ontgrondingenverordening Flevoland 2002 en de Landschapsverordening Flevoland 2004 zijn genomen blijven van kracht zolang het bevoegde bestuursorgaan niet anders heeft beslist.

  • 2 Op procedures op grond van de verordeningen als bedoeld in het eerste lid die zijn aangevangen voor 1 september 2007 blijft het op dat moment geldende recht van toepassing.

  • 3 Een melding op grond van de Grondwaterverordening Flevoland 1996, gedaan voor 1 september 2007, die betrekking heeft op grondwateronttrekkingen dieper dan de op kaart 4.1 aangegeven maximale diepte wordt gelijkgesteld met een vergunning als bedoeld in artikel 14 van de Grondwaterwet.

Artikel 14.4 Overgangsrecht algemene regels voor boorputten

  • 1 Een melding of een vergunning voor een inrichting op grond van de Grondwaterverordening Flevoland 1996 ondieper dan de in kaart 4.1 aangegeven diepte, die voor 1 september 2007 respectievelijk is ontvangen of verleend wordt gelijkgesteld met een melding als bedoeld in de artikelen 4.8 en 4.13.

  • 2 Een bestaande boorput ondieper dan de in kaart 4.1 aangegeven diepte, die geschikt is voor de uitwisseling van energie en waarvoor de Grondwaterwet niet geldt wordt binnen twee maanden na 1 september 2007 te worden gemeld.

Artikel 14.5 Overgangsrecht bodemverstoringen

  • 1 Een melding of een vergunning op grond van de Grondwaterverordening Flevoland 1996 voor een inrichting tot een diepte van 20 meter beneden maaiveld die voor 1 september 2007 respectievelijk is ontvangen of verleend wordt gelijkgesteld met een ontheffing als bedoeld in de artikelen 4.9 en 14.4 indien voor de inrichting op kaart 4.1 een dieptegrens van 10 meter is opge¬nomen terwijl op grond van kaartnummer G6 van de Provinciale milieuverordening Flevoland een dieptegrens van 20 meter van toepassing was.

  • 2 Een bestaande bodemverstoring tot maximaal 20 meter beneden maaiveld, waarvoor de Grondwaterwet niet geldt, wordt binnen twee maanden na 1 september 2007 gemeld. Deze melding wordt gelijk gesteld met een ontheffing als bedoeld in de artikelen 4.9 en 4.14 indien voor de bodemverstoring op kaart 4.1 een dieptegrens van 10 meter is opge¬nomen terwijl op grond van kaartnummer G6 van de Provinciale milieuverordening Flevoland een dieptegrens van 20 meter van toepassing was.

Artikel 14.6 Overgangsrecht peilbesluiten en legger regionale waterkering

Een peilbesluit dat is goedgekeurd door gedeputeerde staten voor 1 september 2007 wordt tot 2010 gelijkgesteld met een peilbesluit als bedoeld in artikel 5.12.

Artikel 14.7 Overgangsrecht wegen en vaarwegen

  • 1 Voor werken die op 1 september 2007 op grond van een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke toestemming van de provincie Flevoland of haar rechtsvoorgangers aanwezig waren, wordt de door deze verordening vereiste ontheffing geacht te zijn verleend respectievelijk de vereiste melding te zijn gedaan.

  • 2 Een aanvraag voor een privaatrechtelijke toestemming van de provincie Flevoland die is ingediend voor 1 september 2007 en waarop nog niet is beslist, wordt geacht een aanvraag om ontheffing op grond van deze verordening te zijn.

Artikel 14.8a Overgangsrecht voor onttrekkingen in derde watervoerende pakket

  • 1 Ontheffingen voor boorputten die vallen onder het verbod als bedoeld in artikel 4.7 en 4.12 en die op het moment van inwerkingtreding van de Wijziging Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2009 zijn verleend blijven van kracht tot het moment dat het gebruik van de boorput wordt beëindigd of tot 1 januari 2025;

  • 2 De algemene vergadering regelt in de verordening als bedoeld in artikel 78 van de Waterschapswet dat vergunningen voor onttrekkingen die op het moment van inwerkingtreding van de Wijziging Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2009 vallen onder het verbod als bedoeld in artikel 6.4 blijven bestaan tot het moment dat de onttrekking wordt beëindigd of tot 1 januari 2025.

Artikel 14.8b Overgangsrecht heipalen met verbrede voet

Artikel 4.7, lid 2, onder e en artikel 4.12, lid 2, onder e gelden niet voor heipalen met verbrede voet die aanwezig zijn ten tijde van inwerkingtreding van de Wijziging Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2009.

Artikel 14.9 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op een nader door gedeputeerde staten te bepalen tijdstip.

Artikel 14.10 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland".

Ondertekening

 Aldus besloten in de openbare vergadering van provinciale staten van Flevoland d.d. 8 februari 2007,

 griffier,                             voorzitter

Kaarten behorende bij verordening:

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k04_01_boringsvrije_zone_VFL_A3_NH.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k04_02_grondwater_VFL_A4_NH.pdf

 dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k04_03_grondwater_VFL_A4_NH.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k04_04_grondwater_VFL_A4_NH.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k04_05_grondwater_VFL_A4_NH.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k04_06_stilte_VFL_A3_NH.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k04_06_stilte_VFL_A3_NHb.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k04_06_stilte_VFL_A3_NHc.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k04_06_stilte_VFL_A3_NHd.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k04_07_stilte_VFL_A3_NH.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k04_08_stilte_VFL_A3_NH.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k04_09_stilte_VFL_A3_NH.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k04_10_stilte_VFL_A3_NH.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k04_11_luchthaven_VFL_A4_NH.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_01_wateroverlast_VFL_A3_NH.pdf

 dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_02_VFL_A3.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_03_VFL_A4.pdfdcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_04_VFL_A4.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_05_VFL_A3.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_06_VFL_A4.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_07_VFL_A4.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_08_VFL_A3.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_09_VFL_A4.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_10_VFL_A4.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_11_VFL_A4.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_12_VFL_A4.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_13_VFL_A4.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_14_VFL_A3.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_15_VFL_A4.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_16_VFL_A4.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_17_VFL_A4.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_18_VFL_A3.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_19_VFL_A3.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_20_VFL_A4.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_21_VFL_A4.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_22_VFL_A4.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_23_VFL_A4.pdf

dcr.flevoland.nl/verordening-fysieke-leefomgeving/k05_24_VFL_A4.pdf