Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Flevoland

Subsidieverordening jeugdzorg provincie Flevoland 2005

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieFlevoland
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingSubsidieverordening jeugdzorg provincie Flevoland 2005
CiteertitelSubsidieverordening jeugdzorg provincie Flevoland 2005
Vastgesteld doorprovinciale staten
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpjeugdzorg, subsidies, zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is ingetrokken door het besluit met de volgende bekendmaking: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2016-4227.html.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet op de jeugdzorg, art. 41

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200518-07-2016nieuwe regeling

13-01-2005

Provinciaal blad, 2005, 6

statenvoorstel 040218

Tekst van de regeling

Intitulé

Subsidieverordening jeugdzorg provincie Flevoland 2005

Gedeputeerde Staten van provincie Flevoland

Hoofdstuk I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de Jeugdzorg (Staatsblad nummer 306, d.d. 6 juli 2004);

    • b.

      subsidieplafond: een subsidieplafond, als bedoeld in afdeling 4.2.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

    • c.

      tarief: het door Gedeputeerde Staten vastgestelde bedrag, bedoeld voor de financiering van bekostigingseenheden zoals uitgevoerd door zorgaanbieders of het door Gedeputeerde Staten vastgestelde bedrag, bedoeld voor de financiering van een taak of een functie zoals uitgevoerd door het bureau jeugdzorg;

    • d.

      uitvoeringsregeling: een door Gedeputeerde Staten vastgestelde uitvoeringsregeling subsidiëring jeugdzorg;

    • e.

      activiteitenverslag: het verslag als bedoeld in artikel 4:75 van de Algemene wet bestuursrecht;

    • f.

      experiment: het ontwikkelen en in de praktijk beproeven van nieuwe en het verbeteren van bestaande methoden, werkvormen of hulpmiddelen ten behoeve van het functioneren van bureau jeugdzorg en jeugdzorg waarop ingevolge de Wet op de Jeugd-zorg aanspraak bestaat;

    • g.

      Minister: de Minister van Justitie en/of de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

    • h.

      Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

    • i.

      jeugdzorg: ondersteuning van en hulp aan jeugdigen, hun ouders, stiefouders of anderen, die een jeugdige als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden, bij opgroei- of opvoedingsproblemen of dreigende zodanige problemen.

    • j.

      Gedeputeerde Staten: het College van Gedeputeer-de Staten van Flevoland;

    • k.

      bekostigingseenheid: een eenheid van jeugdzorg waarop op grond van de wet en het besluit jeugd-zorgaanspraken, aanspraak bestaat en die door Gedeputeerde Staten als eenheid voor bekostiging van jeugdzorgaanbod is aangewezen.

  • 2

    In deze verordening hebben de gebruikte begrippen steeds dezelfde betekenis als in de Wet op de Jeugdzorg, tenzij uitdrukkelijk is vermeld dat dit niet het geval is.

Hoofdstuk II. AANVRAAG OM SUBSIDIE EN VERLENING VAN SUBSIDIE

Artikel 2. Subsidiegrondslag zorgaanbieders

  • 1

    Gedeputeerde Staten kunnen een zorgaanbieder subsidie verlenen voor het uitvoeren van:

    • a.

      één of meer bekostigingseenheden;

    • b.

      experimenten.

  • 2

    De subsidie voor het uitvoeren van de in een bekosti-gingseenheid bedoelde jeugdzorg, wordt bepaald op basis van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld tarief per bekostigingseenheid.

  • 3

    De subsidie voor het uitvoeren van bekostigingseenheden als bedoeld in het eerste lid, sub a, wordt alleen verleend wanneer het bureau jeugdzorg Flevoland voor het uitvoeren hiervan een indicatiebesluit heeft vastgesteld.

  • 4

    In afwijking van het in het derde lid bepaalde wordt subsidie tevens verleend wanneer sprake is van de in de Wet genoemde besluiten welke met een indicatiebesluit gelijk worden gesteld en een bij de Wet bepaald geval waarin dit besluit niet afgewacht kan worden.

  • 5

    De op basis van een indicatiebesluit van het bureau jeugdzorg Flevoland uit te voeren jeugdzorg komt alleen voor financiering door de provincie Flevoland in aanmerking indien er tussen betreffende zorgaanbieder en Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland een subsidierelatie bestaat.

  • 6

    Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van het in het vijfde lid bepaalde, wanneer zij dit noodzakelijk achten.

  • 7

    Afwijkingen als bedoeld in het zesde lid worden in de beschikking tot verlening van subsidie vastgelegd.

Artikel 3. Subsidiegrondslag bureau jeugdzorg

  • 1

    Gedeputeerde Staten kunnen het bureau jeugdzorg subsidie verlenen voor de financiering van de uitoefening van taken en/of functies zoals genoemd in artikel 5 en artikel 10 van de wet.

  • 2

    De in het eerste lid bedoelde subsidie wordt bepaald op basis van de door Gedeputeerde Staten vastgestelde tarieven.

  • 3

    Gedeputeerde Staten zullen deze tarieven vaststellen op basis van de door de Minister vastgestelde normbedragen met een afwijking tot ten hoogste drie procent.

  • 4

    Een subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt alleen verleend wanneer de taken en/of de functies worden uitgevoerd voor cliënten die bij aanvang van de bemoeienis van het bureau jeugdzorg duurzaam verblijven in de provincie Flevoland.

  • 5

    Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van het in het vierde lid bepaalde, wanneer zij dit noodzakelijk achten. Gedeputeerde Staten kunnen regels stellen over de voorwaarden waaronder zij afwijken van lid 4.

  • 6

    Afwijkingen als bedoeld in het vijfde lid worden in de beschikking tot subsidieverlening vastgelegd.

Artikel 4. Subsidieaanvraag

  • 1

    De zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg dient vóór 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft een aanvraag om subsidie in.

  • 2

    Gedeputeerde Staten kunnen voor deze aanvraag vormvoorschriften vaststellen.

  • 3

    In de aanvraag om subsidie wordt door de zorgaanbieder tenminste de volgende informatie opgenomen:

    • a.

      de verschillende bekostigingseenheden waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • b.

      het bedrag waarvoor de zorgaanbieder de verschillende bekostigingseenheden wil uitvoeren;

    • c.

      de onderscheiden aantallen bekostigingseenheden waarvoor de zorgaanbieder subsidie aanvraagt;

    • d.

      de locatie(s) waar de bekostigingseenheden zullen worden uitgevoerd;

    • e.

      de aantallen cliënten per bekostigingseenheid.

  • 4

    In de aanvraag om subsidie wordt door het bureau jeugdzorg tenminste de volgende informatie opgenomen:

    • a.

      het bedrag van de aangevraagde subsidie en de opbouw daarvan op basis van de tarieven overeenkomstig artikel 3, tweede lid, en de onderbouwing daarvan;

    • b.

      de wettelijke taken en/of functies die het bureau jeugdzorg zal uitvoeren;

    • c.

      de geraamde aantallen cliënten voor het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft per taak en/of functie als bedoeld onder artikel 5, en 10 eerste lid van de wet;

    • d.

      het aantal cliënten per taak en/of functie waarvoor de betreffende taak en/of functie is uitgevoerd in het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

    • e.

      de activiteiten die zullen worden uitgevoerd voor de taken als bedoeld onder artikel 10, derde lid, van de wet;

    • f.

      de locaties waar de taken en/of functies zullen worden uitgeoefend.

  • 5

    De aanvraag om subsidie gaat vergezeld van:

    • a.

      het vigerende meerjarenbeleidsplan voor de periode waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft;

    • b.

      een uitvoeringsplan voor het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • c.

      de begroting van baten en lasten voor het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 6

    Wanneer een aanvraag om subsidie onvolledig of niet conform het bepaalde in deze subsidieverordening is ingediend, dan zullen Gedeputeerde Staten, met in achtneming van artikel 4:5 van de Awb, aan de zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg verzoeken om aanvullende informatie.

  • 7

    Wanneer een zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg, voor de eerste keer een subsidie aanvraagt gaat de aanvraag om subsidie, onverminderd het bepaalde in het derde, vierde en vijfde lid, ook vergezeld van:

    • a.

      een gewaarmerkte kopie van de akte van oprichting, bevattende de statuten;

    • b.

      een gewaarmerkte kopie van haar inschrijving in het Handelsregister, als bedoeld in artikel 2:289 van het Burgerlijk Wetboek;.

    • c.

      de laatst opgestelde balans en resultatenrekening (beide met toelichting), voorzien van een accountantsverklaring, alsmede het accountantsverslag;

    • d.

      het (post)bankrekeningnummer waarop de subsidie moet worden overgemaakt;

    • e.

      voor Gedeputeerde Staten andere relevante gegevens.

  • 8

    Indien wordt afgeweken van het bepaalde in voorgaande leden zijn Gedeputeerde Staten bevoegd, met toepassing van het bepaalde in de subsidietitel van de Algemene wet bestuursrecht, de subsidie af te wijzen danwel de beschikking lager vast te stellen.

Artikel 5. Uitvoeringsprogramma jeugdzorg en maximale omvang subsidiebijdrage

  • 1

    Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het uitvoeringsprogramma jeugdzorg vast met daarin het maximaal voor de financiering van bekostigingseenheden beschikbare budget voor de zorgaanbieders en de voor bureau jeugdzorg maximaal beschikbare subsidie onder voorwaarde dat door Rijk en Provinciale Staten voldoende middelen beschikbaar worden gesteld. Het uitvoeringsprogramma bevat een overzicht van de in het kalenderjaar volgend op de vaststelling door zorgaanbieders te leveren bekostigingseenheden en het voor de uitvoering daarvan maximaal beschikbare bedrag en de door het bureau jeugdzorg uit te voeren taken en functies, de daarvoor te hanteren tarieven en het voor de uitvoering daarvan maximaal beschikbare bedrag.

  • 2

    Indien Gedeputeerde Staten gebruik willen maken van de in artikel 23, lid 1, genoemde bevoegd-heid om subsidie toe te kennen voor de financiering van experimenten, nemen zij dit op in het uitvoeringsprogramma.

  • 3

    Het totaal van de door Gedeputeerde Staten te verlenen subsidies voor bekostigingseenheden of voor door het bureau jeugdzorg uit te voeren taken en functies, bedraagt in geen geval meer dan het in het eerste lid genoemde maximum bedrag.

  • 4

    De subsidie als bedoeld in het derde lid kan worden aangepast wanneer de doeluitkeringen worden aangepast als gevolg van de ontwikkeling van de lonen en/of de prijzen of door overige maatregelen van het Rijk.

Artikel 6. Verlening van subsidie

  • 1

    De beschikking tot verlening van subsidie aan een zorgaanbieder vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de onderscheiden bekostigingseenheden waarop de subsidie betrekking heeft;

    • b.

      het tarief per uit te voeren bekostigingseenheid als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

    • c.

      de maximale subsidie voor de uitvoering van de bekostigingseenheden;

    • d.

      de manier van verantwoording van de uitgevoerde bekostigingseenheden;

    • e.

      de manier waarop de subsidie wordt vastgesteld.

  • 2

    De beschikking tot verlening van subsidie aan het bureau jeugdzorg vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de taken en/of functies waarvoor subsidie wordt verleend;

    • b.

      de omvang van de taken en/of functies waarvoor de subsidie wordt verleend;

    • c.

      de tarieven als bedoeld in artikel 3, tweede lid;

    • d.

      de maximale subsidie;

    • e.

      de manier van verantwoording van de uit te voeren taken en/of functies;

    • f.

      de manier waarop de subsidie wordt vastgesteld.

  • 3

    Gedeputeerde Staten besluiten, indien de subsidie tijdig conform artikel 4 lid 1 en volledig conform artikel 4, leden 3, 4 en 5 is ingediend, uiterlijk op 31 december van het jaar van indiening over de subsidieaanvraag.

  • 4

    Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat van de in het derde lid genoemde datum wordt afgeweken. De zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg wordt hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

  • 5

    Gedeputeerde Staten kunnen aan de beschikking tot subsidieverlening voorschriften verbinden.

  • 6

    De voorschriften kunnen onder meer verplichtingen bevatten met betrekking tot de verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 7

    Voorschriften inhoudende verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking tot het doel van de subsidie, kunnen aan de beschikking worden verbonden indien en voor zover deze betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

  • 8

    Voor het houden van toezicht op de wijze van besteding van subsidie, kunnen Gedeputeerde Staten regels stellen.

Artikel 7. Per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen

Op de verstrekking van subsidies ingevolge deze verordening is, voor zover het betreft subsidiëring van rechtspersonen, afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, behoudens voor zover het betreft het verstrekken van subsidies, zoals bedoeld in de artikelen 23 en 24.

Hoofdstuk III. VERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIEONTVANGER

Artikel 8. Administratie

  • 1

    De administratie wordt zo gevoerd dat op ieder moment een betrouwbaar beeld ontstaat over het functioneren van de subsidieontvanger op de volgende punten:

    • a.

      gegevens over de cliënten;

    • b.

      financiële gegevens.

       

      Daarnaast dient bureau jeugdzorg op ieder moment te kunnen aanleveren:

    • c.

      gegevens over de omvang van de uitgeoefende taken en/of functies en dient de zorgaanbieder op ieder moment te kunnen aanleveren:

    • d.

      gegevens over de uitgevoerde bekostigingseenheden

  • 2

    Het boekjaar van de subsidieontvanger is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 3

    Van alle financiële mutaties moeten schriftelijke bewijsstukken en onderbouwingen van bereke-ningen aanwezig zijn.

  • 4

    De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende zeven jaren bewaard.

Artikel 9. Verzekeringen

De subsidieontvanger zorgt voor een voldoende verzekering tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid, brand, diefstal en andere vergelijkbare risico's.

Artikel 10. Subsidie-Egalisatiereserve

  • 1

    Exploitatieoverschotten worden in beginsel toegevoegd aan een subsidie-egalisatiereserve. Een andere bestemming voor een exploitatieoverschot kan slechts worden gegeven nadat de subsidie-ontvanger hiervoor toestemming heeft gekregen van Gedeputeerde Staten.

  • 2

    Het in een jaar gerealiseerde exploitatietekort, dat resteert na verrekening van de provinciale subsidie, wordt gedekt uit de in lid 1 genoemde reserve. Indien deze reserve niet toereikend is en een negatieve egalisatiereserve ontstaat, dan dient de egalisatiereserve binnen maximaal 3 jaren weer positief te zijn.

  • 3

    De egalisatiereserve bedraagt maximaal 10 % van de voor dat jaar vastgestelde structurele provinciale subsidie.

  • 4

    Gedeputeerde Staten kunnen aanvullende regels stellen over de besteding van de egalisatiereserve.

Artikel 11. Onderhoudsvoorziening

  • 1

    De subsidieontvanger die eigenaar is van huisvesting is gerechtigd tot het vormen van een voor-ziening ter bekostiging van onderhoud van die huisvesting.

  • 2

    De subsidieontvanger behoeft toestemming van Gedeputeerde Staten indien de jaarlijkse dotatie aan de onderhoudsvoorziening leidt tot een totale onderhoudsvoorziening die groter is dan een maximum van 15 % van de in het desbetreffende jaar verstrekte subsidie. De jaarlijkse dotatie aan de voorziening bedraagt niet meer dan 3 % van de in het desbetreffende jaar toegekende subsidie.

  • 3

    Uitgaven voor groot onderhoud dienen voor zover de exploitatie dit niet toelaat op de voorziening groot onderhoud te worden afgeboekt.

Artikel 12. Vermogensvorming

  • 1

    Reserves, die met provinciale subsidie zijn opgebouwd mogen alleen worden besteed aan kosten die direct verband houden met de uitoefening van de taken van de zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg voor zover deze niet bestreden kunnen worden uit de voor dat jaar verleende subsidie.

  • 2

    Rentetoerekening aan reserves, fondsen en voorzieningen, voor zover ontstaan uit door de provincie verstrekte subsidies, is niet toegestaan.

  • 3

    In de gevallen, genoemd in artikel 4:41, lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht is de subsidie-ontvanger, voor zover het verstrekken van subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd aan Gedeputeerde Staten. Deze vergoeding bestaat uit het bedrag waarmee subsidiëring door de provincie heeft bijgedragen aan de vermogensvorming in verhouding tot de andere middelen die daaraan hebben bijgedragen.

  • 4

    Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding bedoeld in het derde lid, wordt uitgegaan van de waarde van de eigendommen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van de eigendommen wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen. Indien het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling door één of drie onafhankelijke deskundigen.

  • 5

    Indien de werkzaamheden van de zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg met toestemming van Gedeputeerde Staten door respectievelijk een andere zorgaanbieder of een ander bureau jeugdzorg worden voortgezet en de activa en passiva tegen boekwaarde aan de ander in eigendom worden overgedragen, is de zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg terzake in afwijking van het derde lid geen vergoeding verschuldigd.

  • 6

    Subsidie die in het kader van deze verordening ten laste van autonome provinciale middelen beschikbaar wordt gesteld voor uitvoering van de wettelijke taken, mogen niet bijdragen aan vermogensvorming, tenzij Gedeputeerde Staten anders besluiten.

Artikel 13. Afschrijvingen

  • 1

    Bij de afschrijving op zaken en investeringen wordt uitgegaan van de volgende Afschrijvings-termijnen:

    • a.

      gebouwen 40 jaar

    • b.

      verbouwingen 20 jaar

    • c.

      installaties (behoudens telefoon- en alarminstallaties) 15 jaar

    • d.

      terreinvoorzieningen 10 jaar

    • e.

      telefoon en alarminstallaties 10 jaar

    • f.

      inventaris 10 jaar

    • g.

      automatiseringsapparatuur 5 jaar

  • 2

    Onder een installatie als bedoeld in het eerste lid onder c wordt mede verstaan: centrale verwarmingsinstallatie, liftinstallatie, nood- en buitenverlichting, grootkeukeninstallatie, aanleg van CAI (kabel) en brandmeldsysteem.

  • 3

    De afschrijving is gebaseerd op de historische aanschafprijs, nadat daarop de ontvangen bestemmingsgiften en investeringssubsidies in mindering zijn gebracht en wordt, rekening houdend met de termijnen als genomen in lid 1, berekend op basis van goed gebruik in het economisch verkeer.

  • 4

    Indien de lijst onder lid 1 van dit artikel niet uitputtend blijkt, kunnen Gedeputeerde Staten nadere regels vaststellen.

Hoofdstuk IV. SUBSIDIEVASTSTELLING

Artikel 14. De aanvraag tot vaststelling

  • 1

    De zorgaanbieder en het bureau jeugdzorg dienen uiterlijk op 1 april van het jaar, volgend op het jaar waarover subsidie is verleend, bij Gedeputeerde Staten een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie.

  • 2

    De aanvraag tot vaststelling gaat vergezeld van een inhoudelijke en financiële verantwoording over de besteding van de subsidie.

  • 3

    Indien wordt afgeweken van het bepaalde in lid 1 en 2 zijn Gedeputeerde Staten bevoegd, met toepassing van het bepaalde in de subsidietitel van de Algemene wet bestuursrecht, de subsidie lager vast te stellen.

Artikel 15. De inhoudelijke verantwoording zorgaanbieder

  • 1

    De inhoudelijke verantwoording over de besteding van de subsidie als bedoeld in artikel 14, tweede lid, wordt gegeven in een activiteitenverslag.

  • 2

    Het activiteitenverslag bevat tenminste gegevens over de realisatie van het bij de aanvraag om subsidie ingediende uitvoeringsplan;

  • 3

    Gedeputeerde Staten kunnen in het kader van de inhoudelijke verantwoording nadere informatie vragen over de uitvoering van, effecten van en klanttevredenheid over bekostigingseenheden en eventuele overige activiteiten van de zorgaanbieder.

  • 4

    Gedeputeerde Staten kunnen nadere gegevens vragen over de uitvoering van bekostigings-eenheden en eventuele overige activiteiten van de zorgaanbieder, voorzover gerelateerd aan de verleende subsidie.

  • 5

    Gedeputeerde Staten kunnen nadere gegevens vragen over de uitvoering van activiteiten welke niet met provinciaal subsidie worden bekostigd, maar wél van invloed kunnen zijn op de met provinciaal subsidie gefinancierde activiteiten.

  • 6

    Gedeputeerde Staten kunnen aanvullende regels voorschrijven over de inhoudelijke verantwoording.

Artikel 16. De inhoudelijke verantwoording bureau jeugdzorg

  • 1

    De inhoudelijke verantwoording over de besteding van de subsidie als bedoeld in artikel 14, tweede lid, wordt gegeven in een activiteitenverslag.

  • 2

    Dit activiteitenverslag bevat ten minste gegevens over de uitvoering van de overige activiteiten als bedoeld in artikel 10, derde lid, van de wet.

  • 3

    Gedeputeerde Staten kunnen nadere gegevens vragen over de activiteiten, als bedoeld in artikel 3, in aanvulling op de gegevens die zijn opgenomen in het Besluit beleidsinformatie jeugdzorg en het landelijk rapportageformat beleidsinformatie.

  • 4

    Gedeputeerde Staten kunnen nadere gegevens vragen over de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 10, derde lid, van de wet en eventuele overige activiteiten van bureau jeugdzorg, voorzover gerelateerd aan de verleende subsidie.

  • 5

    Gedeputeerde Staten kunnen nadere gegevens vragen over de uitvoering van activiteiten welke niet met provinciaal subsidie worden bekostigd, maar wél van invloed kunnen zijn op de met provinciaal subsidie gefinancierde activiteiten.

  • 6

    Gedeputeerde Staten kunnen aanvullende regels voorschrijven over de inhoudelijke verantwoording.

Artikel 17. De financiële verantwoording

  • 1

    Gedeputeerde Staten kunnen een accountantsprotocol vaststellen voor de (financiële) verantwoording van gesubsidieerde instellingen;

  • 2

    De financiële verantwoording bestaat uit de jaarrekening, waarin zijn opgenomen:

    • a.

      het financiële verslag van het bestuur van de zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg;

    • b.

      de balans met toelichting;

    • c.

      de resultatenrekening met toelichting, waarin ook afwijkingen ten opzichte van de begroting worden verklaard;

    • d.

      de resultatenrekening dient op dezelfde wijze te zijn ingericht als de begroting van het verslagjaar, zoals deze is ingediend bij subsidieaanvraag

    • e.

      een algemeen overzicht van de personeelskosten, waarin een aparte vermelding van de salariëring en eventuele andere beloningsbestanddelen van de afzonderlijke leden van de directie of de raad van bestuur;

    • f.

      een overzicht van de financiële gevolgen van de activiteiten waarvoor geen provinciale subsidie wordt ontvangen;

    • g.

      de accountantsverklaring waarbij wordt verklaard dat het door Gedeputeerde Staten voorgeschreven accountantsprotocol, zoals bedoeld in het eerste lid, in acht is genomen, alsmede het accountantsverslag.

       

      Daarnaast neemt de zorgaanbieder in de jaarrekening op:

    • h.

      het totaal aantal van de onderscheiden bekostigingseenheden dat op basis van een indicatiebesluit van het bureau jeugdzorg Flevoland is uitgevoerd, gespecificeerd naar de onderscheiden bekostigingseenheden waarop de subsidie betrekking heeft;

    • i.

      het aantal van de onder h bedoelde bekostigingseenheden dat door de zorgaanbieder is uitgevoerd ten behoeve van cliënten die voorafgaand aan het bieden van jeugdzorg niet duurzaam verbleven in de provincie Flevoland, alsmede het totaal aantal cliënten waarop deze bekostigingseenheden betrekking hebben;

    • j.

      de in het betreffende jaar feitelijk gerealiseerde kostprijs voor de onderscheiden bekostigingseenheden;

    • k.

      het aantal cliënten voor wie de onder sub h en i bedoelde bekostigingseenheden zijn uitgevoerd, gespecificeerd naar de onderscheiden bekostigingseenheden;

       

      Daarnaast neemt het bureau jeugdzorg in de jaarrekening op:

    • l.

      het totaal aantal jeugdigen dat zich in het begrotingsjaar bij het bureau jeugdzorg heeft gemeld, alsmede het aantal jeugdigen waarvoor de onderscheiden taken en/of functies als bedoeld in artikel 5 en 10, eerste lid, van de wet, zijn uitgevoerd;

    • m.

      het aantal verschillende bekostigingseenheden waarvoor in het subsidiejaar een indicatiebesluit is afgegeven;

    • n.

      het totaal aantal te onderscheiden bekostigingseenheden waarvoor door de stichting een indicatiebesluit is vastgesteld, voor zover deze in het betreffende jaar zijn uitgevoerd door een zorgaanbieder die daartoe niet door de provincie Flevoland is gefinancierd, alsmede het totaal aantal cliënten waarop dit betrekking heeft.

  • 3

    Gedeputeerde Staten kunnen in het kader van de financiële verantwoording nadere informatie vragen.

  • 4

    In de accountantsverklaring van de zorgaanbieder wordt tevens een oordeel gegeven over de verantwoording van de onderdelen bedoeld in het tweede lid onder letters h tot en met k .

  • 5

    In de accountantsverklaring van het bureau jeugdzorg wordt tevens een oordeel gegeven over de verantwoording van het bureau jeugdzorg inzake de onderdelen bedoeld in het tweede lid onder de letters l tot en met m en de uitvoering van artikel 12 van de wet (inzake de ouderbijdrage).

  • 6

    De jaarrekening moet worden ingericht in overeenstemming met de ministeriële richtlijnen.

  • 7

    Gedeputeerde Staten kunnen aanvullende regels voorschrijven over de financiële verantwoording.

Artikel 18. Manier van vaststelling van de subsidie

  • 1

    Gedeputeerde Staten stellen uiterlijk 13 weken na ontvangst van de aanvraag als bedoeld in artikel 14 de subsidie vast.

  • 2

    Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat de, in het vorige lid genoemde, termijn wordt verlengd. De subsidieontvanger wordt hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

  • 3

    Gedeputeerde Staten stellen op basis van de ingediende verantwoordingen als bedoeld in artikel 14, tweede lid, vast of aan de voorschriften van de verlening van de subsidie is voldaan.

  • 4

    Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie lager vaststellen dan het verleende bedrag wanneer:

    • a.

      niet is voldaan aan bij en krachtens de wet aan de zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg gestelde eisen;

    • b.

      de subsidie aan andere activiteiten is besteed dan in de beschikking tot verlening van subsidie is vermeld;

    • c.

      niet is voldaan aan de in de beschikking tot subsidieverlening vermelde voorwaarden.

    • d.

      de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidie-verlening zou hebben geleid

    • e.

      de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

       

      en in het geval van een zorgaanbieder tevens wanneer:

    • f.

      de maximaal verleende subsidie voor de uitvoering van bekostigingseenheden meer dan 5% hoger is dan het bedrag dat resulteert door vermenigvuldiging van het totaal van de ver-schillende aantallen uitgevoerde bekostigingseenheden met de daarvoor vastgestelde tarieven als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

       

      en in het geval van het bureau jeugdzorg tevens wanneer:

    • g.

      de maximaal verleende subsidie voor de uitoefening van de taken en/of functies meer

       

      dan 5% hoger is dan het bedrag dat resulteert door de som van het onderscheiden aantal jeugdigen per taak, als bedoeld in artikel 5 en 10, eerste en tweede lid, van de wet, ver-menigvuldigd met het voor die taak vastgestelde tarief;

    • h.

      de werkelijke omvang van de taken en/of functies vermeld in artikel 10, derde lid, van de wet, achterblijft bij de in de subsidieverlening vastgelegde omvang;

  • 5

    Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden de kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.

  • 6

    Het bedrag waarmee de egalisatiereserve het maximum als bedoeld in artikel 10, derde lid overschrijdt wordt in mindering gebracht.

  • 7

    Gedeputeerde Staten stellen de subsidie vast op ten hoogste het maximaal verleende bedrag.

  • 5

    Gedeputeerde Staten stellen uiterlijk 13 weken na ontvangst van de aanvraag als bedoeld in artikel 14 de subsidie vast.

  • 6

    Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat de, in het vorige lid genoemde, termijn wordt verlengd. De subsidieontvanger wordt hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

  • 7

    Gedeputeerde Staten stellen op basis van de ingediende verantwoordingen als bedoeld in artikel 14, tweede lid, vast of aan de voorschriften van de verlening van de subsidie is voldaan.

  • 8

    Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie lager vaststellen dan het verleende bedrag wanneer:

    • a.

      niet is voldaan aan bij en krachtens de wet aan de zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg gestelde eisen;

    • b.

      de subsidie aan andere activiteiten is besteed dan in de beschikking tot verlening van subsidie is vermeld;

    • c.

      niet is voldaan aan de in de beschikking tot subsidieverlening vermelde voorwaarden.

    • d.

      de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid

    • e.

      de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

       

      en in het geval van een zorgaanbieder tevens wanneer:

    • f.

      de maximaal verleende subsidie voor de uitvoering van bekostigingseenheden meer dan 5% hoger is dan het bedrag dat resulteert door vermenigvuldiging van het totaal van de verschillende aantallen uitgevoerde bekostigingseenheden met de daarvoor vastgestelde tarieven als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

       

      en in het geval van het bureau jeugdzorg tevens wanneer:

    • g.

      de maximaal verleende subsidie voor de uitoefening van de taken en/of functies meer dan

       

      5% hoger is dan het bedrag dat resulteert door de som van het onderscheiden aantal jeug-digen per taak, als bedoeld in artikel 5 en 10, eerste en tweede lid, van de wet, vermenig-vuldigd met het voor die taak vastgestelde tarief;

    • h.

      de werkelijke omvang van de taken en/of functies vermeld in artikel 10, derde lid, van de wet, achterblijft bij de in de subsidieverlening vastgelegde omvang;

  • 5

    Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden de kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.

  • 6

    Het bedrag waarmee de egalisatiereserve het maximum als bedoeld in artikel 10, derde lid overschrijdt wordt in mindering gebracht.

  • 7

    Gedeputeerde Staten stellen de subsidie vast op ten hoogste het maximaal verleende bedrag.

Artikel 19. Voorschotbetalingen

Gedeputeerde Staten kunnen vooruitlopend op de vaststelling van de subsidie besluiten om 100% van de verleende subsidie als voorschot uit te betalen. In de beschikking worden vermeld:

  • a.

    het totale voorschotbedrag;

  • b.

    het aantal termijnen;

  • c.

    de diverse termijnbedragen;

  • d.

    de data waarop de voorschotten worden uitbetaald.

Hoofdstuk V. TOESTEMMING HANDELINGEN

Artikel 20. Toestemming handelingen

  • 1

    De zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg behoeft toestemming van Gedeputeerde Staten voor de in artikel 4:71, lid 1 van de Awb genoemde handelingen, behoudens voor wat betreft het vormen van fondsen en reserveringen, zoals geregeld in de artikelen 10, 11 en 12 van deze verordening en voor zover de in deze artikelen bedoelde reserveringen het aangegeven maximum niet te boven gaan.

  • 2

    Gedeputeerde Staten kunnen vrijstelling of ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 21. Huisvesting

  • 1

    De goedkeuring als bedoeld in artikel 4:71, lid 1 onder c en d van de Awb, dient door de subsidieontvanger bij Gedeputeerde Staten te worden aangevraagd, onder overlegging van een plan van (her)huisvesting en een gespecificeerde kostenbegroting waaruit de structurele financiële consequenties blijken.

  • 2

    Bij de goedkeuring als bedoeld in lid 1 wordt het eigen vermogen van de subsidieontvanger in aanmerking genomen.

  • 3

    Na goedkeuring van het plan van (her)huisvesting en de desbetreffende begroting verwerkt de subsidieontvanger de gewijzigde huisvestingslasten in zijn begrotingen van de navolgende jaren. Dan is artikel 13 van overeenkomstige toepassing.

  • 4

    Na beëindiging van de voor ver- of nieuwbouw goedgekeurde werkzaamheden dient de subsidieontvanger bij Gedeputeerde Staten een afzonderlijke eindafrekening in, vergezeld van een accountantsverklaring. Indien de voor ver- en/of nieuwbouw goedgekeurde werkzaamheden niet of niet volledig blijken te zijn uitgevoerd, zullen Gedeputeerde Staten de in voorgaande jaren door hen vastgestelde subsidies met de subsidieontvanger verrekenen. Overschrijding van het goedgekeurde bouwbudget is niet toegestaan.

  • 5

    Gedeputeerde Staten kunnen voor de planontwikkeling en uitvoering nadere regels stellen.

Artikel 22. Wachtgelden en andere financiële tegemoetkomingen

  • 1

    De subsidieontvanger behoeft toestemming van Gedeputeerde Staten voor het, uit de lopende exploitatie of uit reserves die met provinciale subsidie zijn opgebouwd, financieren van wachtgelden, al dan niet door de rechter opgelegde (schade)vergoedingen en afkoopsommen in verband met beëindiging van de arbeidsrelatie en andere financiële tegemoetkomingen aan (ex)personeelsleden, voor zover deze toekenningen de toepasselijke CAO-bepalingen te boven gaan.

  • 2

    De in het eerste lid bedoelde toestemming is in alle gevallen vereist wanneer de in dit lid bedoelde financiële tegemoetkomingen (ex) leden van de Directie danwel de Raad van Bestuur van de subsidieontvanger betreffen.

  • 3

    De in het eerste en het tweede lid bedoelde toestemming is niet vereist wanneer de financiële tegemoetkomingen worden gefinancierd uit andere bronnen dan door Gedeputeerde Staten aan de zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg verstrekte subsidies danwel reserves die met provinciale subsidie zijn opgebouwd.

Hoofdstuk VI OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 23. Experimenten

  • 1

    Gedeputeerde Staten kunnen aan de zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg een subsidie verlenen voor de financiering van experimenten.

  • 2

    De aanvraag van deze subsidie kan gedurende het hele jaar bij Gedeputeerde Staten worden ingediend.

  • 3

    Gedeputeerde Staten beoordelen bij het verlenen van de subsidie, zoals bedoeld in het eerste lid, of en in welke mate de experimenten bijdragen aan de uitvoering van het door Gedeputeerde Staten gevoerde beleid op het terrein van de jeugdzorg.

  • 4

    Bij de verlening van een subsidie kan de hoogte van de egalisatiereserve van de zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg worden betrokken.

  • 5

    Op de verleende subsidie kan een voorschot worden betaald conform het gestelde in artikel 19.

  • 6

    Voor de aanvraag tot vaststelling van de subsidie voor experimenten zijn de artikelen 14, 15, 16, 17 en 18 van toepassing.

  • 7

    Indien de artikelen, genoemd in lid 7 niet voldoen bij de vaststelling van de subsidie voor experimenten, kunnen Gedeputeerde Staten nadere regels stellen.

Artikel 24. Wachtgelden en vergoedingen

  • 1

    Gedeputeerde Staten kunnen indien een of meer leden van het personeel van een zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg wegens beëindiging of vermindering van werkzaamheden, reorganisatie of fusie worden ontslagen, besluiten om, de wachtgelden of vergoedingen verband houdende met de afvloeiing afzonderlijk te subsidiëren.

  • 2

    Indien zich een situatie als bedoeld in lid 1 voordoet, stelt de zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg Gedeputeerde Staten hiervan onverwijld in kennis.

  • 3

    Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie als bedoeld in lid 1 alleen verlenen, indien zij vooraf betrokken zijn geweest bij de onderhandelingen over de hoogte van de wachtgelden of vergoedingen.

  • 4

    Een aanvraag voor een subsidie, als bedoeld in lid 1, dient schriftelijk door de zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg bij Gedeputeerde Staten te worden ingediend.

  • 5

    Bij de toekenning van subsidies als bedoeld in dit artikel wordt het eigen vermogen van de zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg in aanmerking genomen.

  • 6

    Bij de vaststelling van de hoogte van subsidies als bedoeld in dit artikel gaan Gedeputeerde Staten uit van de toepasselijke CAO-bepalingen.

Artikel 25. Steunfunctie

Gedeputeerde Staten kunnen aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid subsidie verlenen voor de uitvoering van een steunfunctie voor de zorgaanbieders of het bureau jeugdzorg.

Artikel 26. Vertrouwenspersoon

Gedeputeerde Staten zullen aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid subsidie verlenen voor de werkzaamheden van een vertrouwenspersoon, die de rechtspersoon voor de cliënten van de zorgaanbieders of het bureau jeugdzorg beschikbaar stelt.

Artikel 27. Noodfonds

  • 1

    Gedeputeerde Staten kunnen in een uitvoeringsregeling regels stellen voor de inzet van een flexibel budget dat is gereserveerd om acute noodsituaties in de jeugdzorg op te lossen. Van een acute noodsituatie is sprake als er voor een jeugdige die zéér dringend hulp nodig heeft binnen de bestaande capaciteit van of productieafspraken met de zorgaanbieders waarmee Gedeputeerde Staten een subsidierelatie hebben, geen hulp geboden kan worden.

  • 2

    Jaarlijks stellen Gedeputeerde Staten in het uitvoeringsprogramma vast welke bedrag aan het Noodfonds wordt toegekend.

Artikel 28. Uitvoeringsregeling

Gedeputeerde Staten kunnen in een uitvoeringsregeling nadere regels stellen voor de uitvoering van deze verordening.

Hoofdstuk VII. OVERGANGSREGELING.

Artikel 29. Overgangsregeling

  • 1

    Gedeputeerde Staten kunnen voor 2005 en 2006 een van artikel 3 afwijkend tarief vaststellen dat aansluit op de door hen voor het jaar 2004 gehanteerde grondslag voor de subsidie van het bureau jeugdzorg.

  • 2

    Gedeputeerde Staten kunnen voor 2005 en 2006 een van artikel 2 afwijkend tarief vaststellen dat aansluit op de door hen voor het jaar 2004 gehanteerde grondslag voor de subsidie van de zorgaanbieder.

  • 3

    In afwijking van artikel 2, derde, vierde en vijfde lid, komt tot 1 januari 2007 de door de zorgaanbieders uitgevoerde jeugdzorg tevens voor subsidie in aanmerking, indien de cliënt voor-afgaand aan de aanvang van jeugdzorg niet duurzaam verbleef in de provincie Flevoland in geval:

    • a.

      een hiertoe strekkend indicatiebesluit is vastgesteld door het bureau jeugdzorg van de provincie waarin de jeugdige voorafgaand aan de jeugdzorg duurzaam verbleef en;

    • b.

      het onder a) bedoeld bureau jeugdzorg heeft vastgesteld dat jeugdzorg waarop aanspraak bestaat, alsmede een vervangend aanbod als bedoeld in artikel 5 van het besluit indicatie jeugdzorg, niet binnen dertien weken na vaststelling van het indicatiebesluit, gerealiseerd kan worden door een zorgaanbieder die daartoe wordt gefinancierd door de provincie

       

      waarin de jeugdige duurzaam verbleef en;

    • c.

      het onder a) bedoelde bureau jeugdzorg heeft vastgesteld dat daarmee de zorg dichter bij de plaats kan worden geboden waar de jeugdige voorafgaand aan de jeugdzorg duurzaam verbleef en;

    • d.

      de zorgaanbieder op grond van artikel 2, eerste lid, een subsidie van Gedeputeerde Staten ontvangt voor het bieden van de bekostigingseenheid waarop de betreffende aanspraak betrekking heeft en;

    • e.

      hiermee niet een maximum van tien procent wordt overschreden van het totale subsidie dat aan de zorgaanbieder op grond van deze verordening is toegekend voor uitvoeren van bekostigingseenheden.

Hoofdstuk VIII. SLOTBEPALINGEN

Artikel 30. Hardheidsclausule

Gedeputeerde Staten kunnen, indien hiervoor naar hun oordeel dringende redenen zijn, gemotiveerd afwijken van het in deze verordening gestelde.

Artikel 31. Slotbepalingen

  • 1

    In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslissen Gedeputeerde Staten, met inachtneming van artikel 4.2 van de Awb.

  • 2

    De verordening treedt inwerking met ingang 1 januari 2005.

  • 3

    Deze verordening kan worden aangehaald als "subsidieverordening Jeugdzorg provincie Flevoland 2005" .

 

Voorzitter en secretaris

1.Algemeen.

1.1 Inleiding

Met de inwerkingtreding van de Wet op de jeugdzorg per 1-1-2005 is het noodzakelijk gelet op de wijziging van de bekostigingssystematiek van de jeugdzorg een nieuwe subsidieverordening vast te stellen ten behoeve van de bekostiging van het bureau jeugdzorg en het door de provincie gefinancierde zorgaanbod. Op grond van artikel 41 van de Wet op de jeugdzorg stellen Provinciale Staten bij verordening hierover regels vast. Deze regels betreffen in ieder geval de volgende onderwerpen:

  • 1.

    het bedrag van de subsidies, dan wel de wijze waarop de subsidies worden bepaald

  • 2.

    de aanvraag van de subsidie en de subsidieverlening

  • 3.

    de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend

  • 4.

    de verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 5.

    de vaststelling van de subsidie

  • 6.

    de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of de vaststelling van de subsidie

  • 7.

    de betaling of de terugvordering van de subsidie

  • 8.

    de mogelijkheid van subsidie voor de uitvoering van experimenten of van de steunfunctie

Op te verstrekken subsidies krachtens de subsidieverordening Jeugdzorg provincie Flevoland 2005 is uiteraard ook de subsidietitel van de Awb van toepassing

1.2 De regulering

Uitgangspunt bij de uitwerking hiervan in deze verordening is onder meer dat de procedures en de organisatie van de subsidiëring zo eenvoudig mogelijk dienen te zijn, maar tegelijkertijd voldoende garanties geeft voor een heldere, transparante en doelmatige wijze van bekostigen en verantwoording hiervan, waarbij sprake is van een duidelijke vastlegging van verantwoordelijkheden van betrokken partijen.

1.3 Hoofdlijnen van de bekostiging

De provincie heeft een eigen verantwoordelijkheid voor de bekostiging van de jeugdzorg en het bureau jeugdzorg. Vanuit deze verantwoordelijkheid stelt de provincie de subsidie en de daarvoor te leveren prestatie vast.

a) Bekostiging van de provinciale doeluitkering zorgaanbod door het Rijk

Voor de subsidiëring van het zorgaanbod ontvangt de provincie een uitkering van het Rijk. Het Tijdelijk Besluit Uitkeringen Jeugdzorg vormt hiervoor gedurende de eerste twee jaren na inwerkingtreding van de wet de basis. Gedurende deze periode is sprake van een overgangsperiode, waarin nog sprake is van vooraf vastgesteld budget voor de provinciale doeluitkeringen bureau jeugdzorg en zorgaanbod. Een en ander vloeit voort uit het Bestuursakkoord Financieel kader Wet op de jeugdzorg, zoals dit in 2003 tussen provincies, grootstedelijke regio's, de Staatssecretaris van VWS en de Minister van Justitie is overeengekomen.

Gedurende deze overgangsperiode wordt geleidelijk een nieuwe bekostigingswijze voor de doeluitkeringen zorgaanbod geïmplementeerd op basis van het advies van Deloitte ("Naar een nieuw stelsel voor de financiering van het jeugdzorgaanbod'). In het Bestuurlijk Overleg Jeugdzorg zijn afspraken gemaakt over de implementatie van deze landelijke bekostigingssystematiek voor het zorgaanbod, welke met ingang van 2007 volledig zal zijn ingevoerd.

Op hoofdlijnen is daarmee de toekomstige door het rijk te hanteren bekostigingssystematiek gegeven. Met betrekking tot de doeluitkering zorgaanbod betekent dit het volgende. Deze uitkering wordt gebaseerd op de te verwachten geïndiceerde bekostigingseenheden vermenigvuldigd met een landelijke normprijs voor die bekostigingseenheden: prijs (p) x benodigde kwantiteit (q). Deze bekostigingseenheden worden landelijk vastgesteld en omschreven en vormen daarmee de bij de provinciale subsidiëring te hanteren bekostigingseenheden. Met de invoering van de Wet op de jeugdzorg wordt onder meer beoogd te komen tot meer marktwerking in het zorgaanbod, onder meer teneinde te komen tot een zo efficiënt en effectief mogelijk zorgaanbod. In verband hiermee zijn de landelijke normprijzen voor de te leveren bekostigingseenheden niet geldend voor de te hanteren prijzen bij de subsidiëring hiervan door de provincie. Ook kunnen de uiteindelijk door de provincie gehanteerde tarieven per zorgaanbieder verschillen. Hiermee wordt een prikkel voor een zo efficiënt mogelijke uitvoering van zorg gerealiseerd. Wel vormt het op basis van de landelijke normprijzen vastgestelde provinciale budget voor het zorgaanbod het financieel kader waarbinnen een op de vraag afgestemd zorgaanbod door de provincie bekostigd dient te worden. Binnen de doeluitkering dient de provincie voldoende zorgaanbod in te kopen bij zorgaanbieders teneinde de aanspraken op zorg van cliënten te kunnen borgen. Uitgangspunt daarbij is dat de provincie over adequate informatie beschikt over de omvang van de door het bureau jeugdzorg geïndiceerde bekostigingseenheden en over de ontwikkeling hiervan.

Deze nieuwe landelijke bekostigingssystematiek vormt het vertrekpunt voor de onderhavige verordening. In het kader van het implementatietraject zal op basis van pilots nader worden bezien hoe de uiteindelijke bekostigingseenheden in het kader van de financiering het best kunnen worden toegepast en zal een praktijktoets plaatsvinden op de geadviseerde normprijzen voor de verschillende bekostigingseenheden. Een en ander zal in de eerste twee jaar na inwerkingtreding van de wet zijn beslag krijgen. Een en ander betekent dat in de eerste twee jaar na inwerkingtreding van de wet, in veel gevallen de landelijk te hanteren bekostigingseenheden nog niet de grondslag kunnen vormen voor de bekostiging van het zorgaanbod. In verband hiermee is in artikel 1, onder q aangegeven dat Gedeputeerde Staten vaststellen welke bekostigingseenheden als eenheid voor de bekostiging van het zorgaanbod worden gehanteerd. Tot invoering van de systematiek van bekostigingseenheden in het kader van de financiering van de doeluitkering zorgaanbod, kunnen Gedeputeerde Staten dus ook zelf andere bekostigingseenheden als bekostigingseenheid vaststellen. Het ligt in de rede daarbij aan te sluiten op de bekostigingseenheden als gehanteerd in het jaar voorafgaand aan de invoering van de wet. In veel gevallen zullen dit de bekostigingseenheden zijn zoals gehanteerd in de systematiek van de normharmonisatie. Bij invoering van de landelijke systematiek voor bekostigingseenheden, zullen deze ook voor de provinciale financiering van het zorgaanbod als bekostigingeenheden worden gehanteerd.

Voor het overige wordt met deze verordening reeds met ingang van inwerkingtreding van de wet aangesloten op de uitgangspunten van de wet en de daarop gebaseerde toekomstige landelijke bekostigingssystematiek.

b) Bekostiging van het zorgaanbod door de provincie

In de subsidieaanvraag geeft de zorgaanbieder aan voor welke bekostigingseenheden deze subsidie aanvraagt. Tevens geeft de zorgaanbieder aan voor hoeveel van de onderscheiden bekostigings-eenheden subsidie wordt aangevraagd en welke prijs per bekostigingseenheid hij aanvraagt. Daarmee heeft de aanvraag het karakter van een offerte. Mede op basis van subsidieaanvraag en het inzicht in de benodigde zorg bepaalt de provincie welke en hoeveel bekostigingseenheden zij wenst in te kopen bij de zorgaanbieder en tegen welke tarief. Deze hoeft niet gelijk te zijn aan de prijs die de zorgaanbieder in de offerte heeft opgenomen. Zorgaanbieder en provincie kunnen hierover onderhandelen. Uiteindelijk stellen Gedeputeerde Staten het tarief vast tegen welke zij de betreffende zorgaanbieder wenst te subsidiëren. Daarbij zal onder meer de gerealiseerde kostprijs van de zorgaanbieder in de voorgaande jaren betrokken worden. In de subsidiebeschikking geeft de provincie aan welke en hoeveel bekostigingseenheden worden gesubsidieerd en tegen welk tarief. Dit tarief hoeft derhalve niet gelijk te zijn aan de normprijzen die het Rijk hanteert voor de vaststelling van de doeluitkering zorgaanbod en kunnen ook voor onderscheiden zorgaanbieders verschillen. Ook de mate van detaillering van de bekostigingseenheden kan afwijken ten opzichte van de landelijk vastgestelde eenheden. Wel dienen de mogelijk gedetailleerdere eenheden op een transparante en controleerbare wijze vertaald te kunnen worden naar het niveau van de eenheid van het Rijk. Het aldus tot stand gekomen maximale subsidie wordt in principe verleend voor zover de taken waarop de subsidie betrekking heeft worden uitgevoerd voor cliënten die voorafgaand aan de zorg duurzaam verbleven in de provincie Flevoland. Uitgaande van een financiering van de doeluitkering op basis van de hiervoor weergegeven pxq-systematiek, zal de omvang van de doeluitkering zorgaanbod aansluiten op de kwantiteit van de aanspraken van cliënten uit de eigen provincie op geïndiceerde zorg. Ook kan de provincie desgewenst zorg inkopen bij zorgaanbieders buiten haar grenzen. Daarmee ligt financiering van zorg ten behoeve van cliënten uit andere provincies niet langer in de rede. Echter, gedurende de overgangsperiode naar de nieuwe financieringssystematiek, zal nog sprake zijn van een vorm van gesloten budgetfinanciering van de doeluitkeringen. In verband hiermee wordt voor die periode een overgangsregeling gehanteerd op grond waarvan in uitzonderingssituaties zorgaanbieders de verleende subsidie, onder bepaalde voorwaarden, tevens kunnen aanwenden voor het verlenen van zorg ten behoeve van cliënten die voorafgaand aan de jeugdzorg duurzaam verbleven in een andere provincie (zie artikel 29, lid 3).

De subsidieaanvraag van een zorgaanbieder zal gebaseerd zijn op een kwantitatieve prognose van de te verwachten inzet van de onderscheiden bekostigingseenheden. Om zorgaanbieders zoveel mogelijk in staat te stellen bij de uitvoering van de zorg aan te sluiten op de feitelijke ontwikkeling van de vraag hiernaar gedurende het jaar, geldt de kwantitatieve basis bij toekenning van de subsidie primair als middel ter bepaling van het totaal toe te kennen subsidie voor de uitvoering van bekostigingseenheden. Afhankelijk van de feitelijke vraagontwikkeling gedurende het jaar kan de werkelijke inzet van zorg hiervan afwijken. Bij de vaststelling van de subsidie zal de provincie uitgaan van de werkelijk geleverde aantallen eenheden en de daarvoor in de toekenning vastgestelde prijzen. Uitgangspunt daarbij is dat de gerealiseerde aantallen eenheden vermenigvuldigd met de vastgestelde prijzen overeenkomen met de maximaal toegekende subsidie. Slechts indien het langs deze weg tot stand gekomen totale bedrag lager is dan het maximaal toegekende subsidie, kan een lager subsidie worden vastgesteld. Met deze systematiek wordt maximale flexibiliteit voor de zorgaanbieder gerealiseerd om bij de inzet van zorg optimaal aan te sluiten bij de door het bureau jeugdzorg in de indicatie vastgestelde behoefte aan zorg. Een zorgaanbieder wordt daarmee uitdrukkelijk uitgenodigd de ruimte te benutten om, mede gelet op zijn zorgplicht, die zorg te bieden die gelet op de vraag benodigd is, binnen de grenzen van het hun door de provincie maximaal toegekende subsidie. Wel is het zo dat zorgaanbieders slechts die bekostigingseenheden kunnen uitvoeren, die bij de subsidietoekenning door de provincie zijn aangegeven. Met andere woorden, indien bij een zorgaanbieder geen bekostigingseenheden in het kader van pleegzorg worden gesubsidieerd, dan komt het uitvoeren van dergelijke eenheden niet voor subsidiëring door de provincie in aanmerking. Ten slotte komen alleen bekostigingseenheden in aanmerking voor subsidie indien hieraan een geldige indicatie van het bureau jeugdzorg aan ten grondslag ligt en die zijn uitgevoerd ten behoeve van een cliënt uit de subsidiërende provincie, tenzij sprake is van een uitzonderingssituatie zoals bepaald in artikel 29 lid 3.

c) bureau jeugdzorg

Ten behoeve van de taken als bedoeld in artikel 5 en 10 van de wet. De provincie ontvangt van het Rijk een uitkering bureau jeugdzorg. Voor de taken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a van het Tijdelijk besluit uitkeringen jeugdzorg stelt het Rijk normprijzen per taak vast. Het betreft hier de zogenaamde justitiële taken van het bureau jeugdzorg in het kader van de uitvoering van maatregelen van kinderbescherming en jeugdreclassering. Ten behoeve van de financiering van deze taken door de provincie, wordt aan de doeluitkering bureau jeugdzorg een bedrag toegevoegd dat resulteert door vermenigvuldiging van deze landelijke normprijzen (P) met het aantal uitgevoerde justitiële taken (Q) in het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarop de doeluitkering betrekking heeft. Voor het eerste jaar na inwerkingtreding van de wet zal dit deel van de doeluitkering echter nog worden gebaseerd op basis van het eerste jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet. Voor de overige niet justitiële taken van het bureau jeugdzorg wordt een bedrag aan de doeluitkering toegevoegd dat is gebaseerd op de middelen die hiervoor in het jaar voorafgaand aan de inwerking-treding van de wet voor deze taken beschikbaar was op grond van de Wet op de Jeugdhulpverlening. Voor deze taken geldt derhalve landelijk vooralsnog een gesloten budgetfinanciering van de doel-uitkering bureau jeugdzorg. Met ingang van 1 januari 2007 zal voor de financiering van de doeluitkering voor deze overige taken een gelijke financieringsgrondslag worden ontwikkeld als die voor de justitiële taken van het bureau. Dit betekent dat hiervoor ook landelijke normprijzen zullen worden vastgesteld. De provinciale subsidiesystematiek van het bureau jeugdzorg is op hoofdlijnen gelijk aan de landelijk gehanteerde pxq-systematiek bij vaststelling van de doeluitkering voor bureau jeugdzorg. De landelijke normprijzen die het Rijk hanteert zijn in relatie tussen Rijk en provincie een vast gegeven en vormen de basis voor de vaststelling van het provinciaal subsidie aan het bureau jeugdzorg. Echter, de provincie kan op basis van de regionale situatie en in het kader van haar verantwoordelijkheid voor een zo efficiënt mogelijke inzet van de doeluitkering bureau jeugdzorg, bij de subsidiëring van taken van het bureau jeugdzorg besluiten tot de vaststelling van een afwijkend taakstellend tarief per taak. Daarbij wordt een marge aangehouden van ten hoogste drie procent. Gedurende de periode waarin nog geen sprake is van landelijk vastgestelde normprijzen voor de niet-justitiële taken van het bureau jeugdzorg, zullen Gedeputeerde Staten de normprijzen en daarbij te hanteren eenheden vaststellen. Deze overgangsregeling is neergelegd in artikel 29 van de verordening. De taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de wet vormen een uitzondering op deze algemene financieringssystematiek (zie hieronder).

In de subsidieaanvraag geeft het bureau jeugdzorg onder meer aan ten behoeve van welke omvang van de onderscheiden taken zij subsidie aanvraagt. Op basis van de subsidieaanvraag, het inzicht in het benodigde volume en de omvang van de doeluitkering bepaalt de provincie ten behoeve van welke omvang zij de taken van het bureau jeugdzorg wenst te subsidiëren. In de subsidiebeschikking stelt de provincie deze omvang vast, alsmede het daarbij te hanteren tarief per taak. Zoals aangegeven kan dit tarief maximaal drie procent afwijken van het bedrag dat door het Rijk wordt gehanteerd bij de vaststelling van de doeluitkering bureau jeugdzorg. Het aldus tot stand gekomen maximale subsidie wordt alleen verleend voor zover de taken waarop de subsidie betrekking heeft worden uitgevoerd voor cliënten die voorafgaand aan de zorg duurzaam verblijven in de provincie Flevoland. De subsidieaanvraag van het bureau jeugdzorg zal gebaseerd zijn op een kwantitatieve prognose van de te verwachte omvang van de onderscheiden taken van het bureau. Om het bureau zoveel mogelijk in staat te stellen bij de uitvoering van de taken aan te sluiten op de feitelijke ontwikkeling van de behoefte hieraan gedurende het jaar, vormt de kwantitatieve basis bij toekenning van de subsidie primair als middel ter bepaling van het totaal toe te kennen subsidie voor de uitvoering van de taken. Afhankelijk van de vraagontwikkeling kan de werkelijke inzet hiervan afwijken. Bij de vaststelling van de subsidie zal de provincie uitgaan van de werkelijke omvang van de uitgevoerde taken en de daarvoor in de toekenning vastgestelde tarieven. Uitgangspunt daarbij is dat de gerealiseerde aantallen vermenigvuldigd met de vastgestelde tarieven overeenkomen met de maximaal toegekende subsidie. Slechts indien het langs deze weg tot stand gekomen totale bedrag lager is dan de maximaal toegekende subsidie, kan een lager subsidie worden vastgesteld. Met deze systematiek wordt maximale flexibiliteit voor het bureau jeugdzorg gerealiseerd om bij de inzet van de beschikbare middelen optimaal aan te sluiten bij de behoefte aan de onderscheiden taken. Het bureau jeugdzorg wordt daarmee uitdrukkelijk uitgenodigd de ruimte te benutten om die taken uit te voeren die gelet op de vraag noodzakelijk zijn, binnen de grenzen van de hun door de provincie maximaal toegekende subsidie.

Ten behoeve van de taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de wet. Uitzondering hierop vormt de subsidiëring van de taak als bedoeld in artikel 10, lid 3, van de Wet op de Jeugdzorg, waaronder advies en deskundigheidsbevordering, het onderhouden van contacten met algemene voorzieningen voor jeugdigen en het door vrijwilligers per telefoon laten adviseren van jeugdigen. Evenals dit het geval is bij de vaststelling van de doeluitkering zal door de provincie voor deze taak een subsidie worden vastgesteld op basis van een bedrag per jeugdige inwoner in de provincie.

2. Toelichting per artikel

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de begripsbepalingen

Artikel 2 Subsidiegrondslag zorgaanbieders

Dit artikel bevat de grondslag/titel voor de subsidieverlening. Voor financiering komen in aanmerking de uitvoering van bekostigingseenheden die door Gedeputeerde Staten worden vastgesteld voor de bekostiging van het aanbod van jeugdzorg. Zoals eerder aangegeven, zullen deze met ingang van 2007 aansluiten op de door het Rijk te hanteren bekostigingseenheden bij de financiering van de doeluitkering zorgaanbod. In de daaraan voorafgaande periode stellen Gedeputeerde Staten de bekostigingseenheden vast die voor bekostiging in aanmerking komen. De bekostigingseenheden komen alleen dan voor subsidiëring in aanmerking indien deze worden uitgevoerd op basis van een daartoe strekkend indicatiebesluit van het bureau jeugdzorg Het vierde lid heeft betrekking op hetgeen in de wet is bepaald inzake besluiten welke met een indicatiebesluit van het bureau jeugdzorg gelijk worden gesteld. Bovendien kan er sprake zijn van een crisissituatie, waarin een indicatiestelling van het bureau jeugdzorg niet kan worden afgewacht. Het vijfde lid leidt ertoe dat de subsidiëring slechts betrekking heeft op de uitvoering van bekostigingseenheden ten behoeve van cliënten die voorafgaand aan uitvoering hiervan duurzaam verbleven in de provincie Flevoland. Dit betekent derhalve ook dat de zorgplicht van de zorgaanbieder op grond van de wet slechts betrekking heeft op cliënten uit een provincie waarvan Gedeputeerde Staten van die provincie de betreffende zorgaanbieder ook een subsidie hebben verstrekt ten behoeve van de uitvoering van bekostigingseenheden. Omdat provincies bij het inkopen van jeugdzorg niet gehouden zijn deze in te kopen bij zorgaanbieders in de eigen provincie, kan een zorgaanbieder ook zorg verlenen aan cliënten uit een andere provincie dan de provincie van vestiging van de zorgaanbieder, als de betreffende provincie ook bij deze zorgaanbieder zorg heeft ingekocht. Als dit niet het geval is, kan deze zorgaanbieder geen zorg voor dergelijke cliënten uitvoeren. De betreffende cliënt zal zijn aanspraak op zorg derhalve slechts tot gelding kunnen brengen bij een zorgaanbieder die hiervoor wordt gesubsidieerd door de provincie waarin hij of zij voorafgaand aan het tot stand komen van de aanspraak duurzaam verbleef. Gedurende de overgangsperiode tot aan invoering van de pxq financiering, is echter een uitzonderingsbepaling (artikel 29) van kracht, die ertoe strekt het bieden van zorg aan cliënten uit een provincie die geen zorg heeft ingekocht bij de zorgaanbieder, onder bepaalde voorwaarden mogelijk te maken. Het zesde lid bepaalt dat Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van het bepaalde in het vijfde lid. Een dergelijke afwijking kan noodzakelijk zijn als gevolg van een nadere uitwerking van de gemaakte landelijke afspraken inzake de overgangsperiode voor de decentralisatie van enkele voorheen landelijk werkende en landelijk gefinancierde zorgaanbieders. Uitgangspunt bij deze afspraken is dat één provincie gedurende deze overgangsperiode optreedt als inkoper en daarmee financier van deze zorgaanbieders ten behoeve van meerdere provincies. De voorwaarden waaronder een dergelijke uitzondering mogelijk is zullen in de subsidiebeschikking worden neergelegd.

Artikel 3 Subsidiegrondslag bureau jeugdzorg

Dit artikel bevat de grondslag/titel voor de subsidieverlening. Voor financiering komen in aanmerking de taken zoals genoemd in artikel 5 en 10 van de wet. De subsidiëring van de overige taken voortvloeiende uit de wet maakt onderdeel uit van de tarieven voor de taken als bedoeld in artikel 5 en 10 van de wet. In het vierde lid van dit artikel wordt bepaald dat in principe alleen subsidie wordt verleend voor zover de uitvoering van taken betrekking heeft op cliënten afkomstig uit de provincie Flevoland. Het vijfde lid maakt hierop een uitzondering mogelijk. Deze is gedurende een overgangsfase noodzakelijk in verband met de landelijke afspraken over het kader voor de decentralisatie van de voorheen landelijk werkende instellingen die taken van een bureau jeugdzorg uitvoeren. Over de inrichting van deze overgangsfase voor de afzonderlijke instellingen worden nadere afspraken gemaakt tussen de desbetreffende instellingen en provincies. In de subsidiebeschikking zullen de hieruit voortvloeiende aanvullende subsidievoorwaarden worden vastgesteld.

Artikel 4 Subsidieaanvraag

In het eerste lid is bepaald dat de subsidie voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft, moet worden aangevraagd. In het tweede lid wordt geregeld dat Gedeputeerde Staten vormvoorschriften hieraan kunnen verbinden. In het derde, vierde en vijfde lid van dit artikel is aangegeven welke gegevens de subsidieaanvraag minimaal dient te bevatten. Lid 6 handelt over onvolledigheid van de aanvraag en de daarop te nemen acties. In lid 7 is aangegeven dat bij een eerste aanvraag aanvullende gegevens moeten worden verstrekt. In lid 8 is geregeld dat, indien van de voorwaarden wordt afgeweken, Gedeputeerde Staten als sanctie kunnen besluiten de subsidie lager vast te stellen.

Artikel 5 Uitvoeringsprogramma jeugdzorg en maximale omvang subsidiebijdrage

De provincie ontvangt een doeluitkering zorgaanbod én een doeluitkering bureau jeugdzorg van het Rijk. De hoogte hiervan wordt jaarlijks in het Landelijk Beleidskader Jeugdzorg, dan wel de landelijke voortgangsrapportage vastgesteld. De doeluitkering en de eventueel door Provinciale Staten uit eigen middelen beschikbaar gestelde bedragen vormen tezamen de hoogte van de beschikbare subsidie. Lid 1 geeft aan dat de maximaal voor subsidiëring van het zorgaanbod of het bureau jeugdzorg beschikbare middelen worden opgenomen in het provinciale uitvoeringsprogramma. In lid 3 is vermeld dat het totaal van de te verlenen subsidies voor bekostigingseenheden of voor door het bureau jeugdzorg uit te voeren taken en functies in geen geval meer bedraagt dan het in het uitvoeringsprogramma vastgelegde maximum.

Artikel 6 Verlening van subsidie

In de leden 1 en 2 van dit artikel is opgenomen wat minimaal in de beschikking tot subsidieverlening vermeld dient te zijn. In lid 3 is bepaald dat Gedeputeerde Staten uiterlijk op 31 december van het jaar van indiening een besluit nemen. In lid 4 wordt de mogelijkheid geschapen om van deze beslissingstermijn af te wijken. Hiervan dient de aanvrager op de hoogte te worden gesteld.

Aan de subsidieverlening kunnen verplichtingen worden verbonden. In lid 6 gaat het om verplichtingen die redelijkerwijs noodzakelijk en geschikt zijn om het met de subsidie nagestreefde doel te verwezenlijken. Lid 7 van artikel 6 heeft betrekking op verplichtingen waarvan niet gezegd kan worden dat zij strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. Dit artikellid legt de vereiste wettelijke basis (art. 4:39 Algemene wet bestuursrecht) om dergelijke verplichtingen te kunnen opleggen.

Artikel 7 Per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen

Artikel 7 verklaart afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing op de verstrekking van subsidies ingevolge deze verordening. Deze afdeling geeft een meer uitgebreide regeling van het subsidierecht dan de overige afdelingen over subsidies in titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht. Toepassing van de afdeling legt de basis om de subsidieontvanger bij verordening te verplichten om voor bepaalde handelingen toestemming te vragen bij de provincie. Afdeling 4.2.8 is niet van toepassing bij het verstrekken van subsidies voor vernieuwingsprojecten, bijzondere doeleinden of wachtgelden.

Artikel 8 Administratie

In dit artikel zijn de bepalingen opgenomen over het voeren van de administratie. Zo zal het boekjaar samen moeten vallen met het kalenderjaar en zal een betrouwbaar beeld moeten ontstaan over de gegevens van cliënten, de omvang van de uitgevoerde bekostigingseenheden en financiële gegevens.

Artikel 9 Verzekeringen

Artikel 9 bepaalt dat de zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg aan wie een subsidie is verleend, zorgt voor een voldoende verzekering tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid, diefstal, brand en andere vergelijkbare risico's.

Artikel 10 Subsidie-egalisatiereserve

Dit artikel handelt over een mogelijk exploitatieoverschot. Dit kan worden toegevoegd aan een egalisatiereserve, nadat de subsidie is vastgesteld. Deze reserve is bedoeld voor het opvangen van diverse risico's, zoals ziektekosten en de kosten die samenhangen met "vergrijzing" van het personeel. In lid 2 wordt omschreven hoe om te gaan met een exploitatietekort, dat resteert na verrekening van de provinciale subsidie. In lid 3 is bepaald dat deze egalisatiereserve maximaal 10% bedraagt van de voor dat jaar vastgestelde provinciale subsidie. Lid 4 geeft Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om aanvullende regels over de besteding van de egalisatiereserve te geven.

Artikel 11 Onderhoudsvoorziening

Alleen die zorgaanbieders of het bureau jeugdzorg die eigenaar zijn van huisvesting behorend bij de uitvoering van bepaalde bekostigingseenheden of taken en activiteiten mogen een reserve aanhouden om in groot onderhoud van die huisvesting te voorzien. Voor huisvesting die gehuurd wordt, mag geen reserve groot onderhoud worden aangehouden.

Artikel 12 Vermogensvorming

In dit artikel is vastgelegd dat de reserves opgebouwd met provinciale subsidie alleen mogen worden besteed aan kosten die direct verband houden met de uitvoering van de subsidiabele activiteiten welke niet kunnen worden gedekt door de voor dat jaar verleende subsidie.

Rentetoerekening aan reserves, fondsen en voorzieningen en aan het eigen kapitaal is niet toegestaan. De reden hiervoor is dat de aanwezigheid van deze passiva niet direct gerelateerd is aan bepaalde kosten. Rentetoerekening strookt niet met het principe dat de maatschappelijke kosten zo laag mogelijk gehouden dienen te worden.

In lid 3 is bepaald dat indien de subsidieverlening heeft geleid tot vermogensvorming de subsidieontvanger, conform artikel 4:41 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht, in een aantal gevallen een vergoeding verschuldigd is aan Gedeputeerde Staten.

De wetgever heeft bepaald dat de doeluitkering toereikend moet zijn voor de financiering van de jeugdzorg. In het geval dit niet zo is en Provinciale Staten genoodzaakt zijn autonome provinciale middelen in te zetten, dan is bepaald in lid 6 dat het uitgangspunt is dat deze middelen volledig voor het uitvoeren van wettelijk taken worden ingezet. Derhalve is het niet toegestaan dat met deze middelen vermogen wordt gevormd.

Artikel 13 Afschrijvingen

In dit artikel wordt aangegeven met welke afschrijvingstermijnen gerekend moet worden.

Artikel 14 De aanvraag tot vaststelling

De aanvraag tot vaststelling van de subsidie dient uiterlijk 1 april van het jaar, volgend op het jaar waarover subsidie is verleend, door de subsidieontvanger te zijn ingediend bij Gedeputeerde Staten. Hierbij dient te worden overgelegd een inhoudelijke en financiële verantwoording over de besteding van de subsidie. Indien van de voorwaarden wordt afgeweken kunnen Gedeputeerde Staten als sanctie besluiten de subsidie lager vast te stellen.

Artikelen 15 en 16 De inhoudelijke verantwoording

Deze artikelen geven aan waaraan het inhoudelijk verslag minimaal dient te voldoen. De leden 3, 4 en 5 van beide artikelen bepalen dat Gedeputeerde Staten gegevens kunnen vragen omtrent de uitgevoerde activiteiten waarvoor subsidie is verleend of omtrent activiteiten die van invloed zijn op de met provinciaal subsidie gefinancierde activiteiten. In lid 5 wordt bepaald dat Gedeputeerde Staten nog aanvullende regels kunnen vaststellen over de inhoudelijke verantwoording.

Artikel 17 De financiële verantwoording

Artikel 17 regelt aan welke voorwaarden de financiële verantwoording minimaal dient te voldoen en uit welke onderdelen deze bestaat. Tevens wordt bepaald dat deze verantwoording moet worden voorzien van een accountantsverklaring. De jaarrekening van de subsidieontvanger moet voldoen aan de ministeriële richtlijnen. Het eerste lid, onder h geeft nadrukkelijk aan dat de te verstrekken informatie over de gerealiseerde bekostigingseenheden door zorgaanbieders slechts betrekking heeft op die bekostigingseenheden waarvoor door het bureau jeugdzorg Flevoland een daartoe strekkend indicatiebesluit is vastgesteld. Uitgevoerde zorg waaraan geen geldig indicatiebesluit ten grondslag ligt, komt niet voor subsidiëring in aanmerking. Aangegeven wordt dat alleen die bekostigingseenheden in de verantwoording worden opgenomen waarop het te verantwoorde subsidie betrekking heeft. Dit betekent onder meer dat alleen die eenheden worden meegenomen die zijn uitgevoerd voor cliënten uit de provincie die de subsidie heeft verleend, danwel bekostigingseenheden die op grond van de overgangsregeling van artikel 29, lid 3 zijn uitgevoerd. Onderdeel h geeft aan dat alle op basis van een indicatie uitgevoerde bekostigingseenheden worden opgenomen, gespecificeerd naar de in het kader van de subsidiëring onderscheiden eenheden. Onderdeel i bepaalt dat de bekostigingseenheden die specifiek op grond van artikel 29, lid 3 zijn uitgevoerd ten behoeve van cliënten uit andere provincies, ook separaat in de verantwoording worden opgenomen. Dit uiteraard alleen in geval deze bekostigingseenheden ten laste worden gebracht van het door de provincie Flevoland gefinancierde zorgaanbod. De betreffende bekostigingseenheden worden gespecificeerd naar de onderscheiden bekostigingseenheden. Tevens wordt het totaal aantal cliënten aangegeven voor wie deze bekostigingseenheden zijn uitgevoerd. In onderdeel j van het eerste lid is aangegeven dat in de verantwoording wordt aangegeven welke feitelijke kostprijs de zorgaanbieder in het betreffende jaar heeft gerealiseerd voor de onderscheiden bekostigingseenheden. Deze informatie is van belang in het kader van de actualisatie van de landelijke normbedragen die door het Rijk worden gehanteerd bij de vaststelling van de doeluitkering zorgaanbod aan provincies. Ook biedt deze informatie de provincie inzicht in de feitelijke ontwikkeling van de kostprijzen van de zorgaanbieder. In het kader van haar verantwoordelijkheid voor een zo efficiënt en effectief mogelijke besteding van de doeluitkering zorgaanbod, kan de provincie deze informatie betrekken bij de subsidiëring in volgende jaren. Het aantal bekostigingseenheden waarvoor in het betreffende jaar een indicatiebesluit is genomen maakt onderdeel uit van de verantwoording van het bureau jeugdzorg (eerste lid, onder m). Dit onderdeel is opgenomen teneinde de provincie te doen beschikken over de noodzakelijke gegevens voor de aanvraag van de doeluitkering zorgaanbod bij het Rijk voor de volgende jaren. In verband hiermee heeft de accountantsverklaring als bedoeld in het derde lid en onderdeel g van het eerste lid eveneens betrekking op deze gegevens. Deze gegevens zijn tevens noodzakelijk voor het zodanig door de provincie inkopen van zorg bij zorgaanbieders dat hiermee optimaal wordt aangesloten op de afgegeven indicatiebesluiten van het bureau jeugdzorg. In onderdeel n wordt bepaald dat het bureau jeugdzorg tevens informatie verschaft omtrent het aantal gestelde indicaties die gedurende het verantwoordingsjaar zijn verzilverd bij een daartoe niet door de provincie Flevoland gefinancierde zorgaanbieder. Gedeputeerde Staten kunnen voorts nog aanvullende regels vaststellen over de financiële verantwoording.

Artikel 18 Manier van vaststelling van de subsidie

Binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling beslissen Gedeputeerde Staten over de aanvraag. Gedeputeerde Staten kunnen van genoemde termijn afwijken. De aanvrager wordt hiervan in kennisgesteld. Gedeputeerde Staten bepalen of de ingediende verantwoordingen aan de voorschriften voldoen. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie lager vaststellen dan het verleende bedrag wanneer niet is voldaan aan de bepalingen van de wet of dit besluit. Dit zal beargumenteerd geschieden. De vaststelling van de subsidie geschiedt op ten hoogste het maximaal verleende subsidiebedrag. In onderdeel f van het vierde lid is aangegeven de wijze van vaststelling van de subsidie van de zorgaanbieder, zoals weergegeven in paragraaf 1.3 van het algemene deel van deze toelichting. Door deze wijze van vaststelling van de subsidie maakt het voor de zorgaanbieder mogelijk om - binnen de maximaal beschikbaar gestelde subsidie – bij de uitvoering van de gesubsidieerde eenheden te schuiven tussen de verschillende eenheden. Indien gedurende het jaar blijkt dat door cliënten vaker een beroep wordt gedaan op uitvoering van een bepaalde eenheid dan de daarvoor in de subsidietoekenning voorziene mogelijkheden, kan deze zorg door de zorgaanbieder toch worden geboden indien het beroep op andere eenheden achterblijft bij de omvang als waarin in de subsidietoekenning was voorzien. Deze flexibiliteit voor de zorgaanbieder in combinatie met de wettelijke zorgplicht biedt daarmee de maximale mogelijkheid om te voorzien in een op de vraag afgestemde ontwikkeling van het zorgaanbod gedurende het betreffende jaar. Bij de vaststelling van de subsidie zullen de feitelijk gerealiseerde aantallen bekostigingseenheden worden vermenigvuldigd met het in de toekenning vastgestelde tarief. De som van deze bedragen vormt de basis voor de vaststelling van de totale subsidie ten behoeve van eenheden. Bekostigingseenheden waarvoor in de subsidietoekenning in het geheel geen subsidie is toegekend, zullen hierbij niet betrokken kunnen worden. In onderdeel g van het vierde lid is aangegeven de wijze van vaststelling van de subsidie van het bureau jeugdzorg, zoals weergegeven in paragraaf 1.3 van het algemene deel van deze toelichting. Door deze wijze van vaststelling van de subsidie bestaat de mogelijkheid voor het bureau jeugdzorg om - binnen de kaders van de door Gedeputeerde Staten vastgestelde tarieven en de maximaal toegekende subsidie - de aanwending van subsidiemiddelen zodanig te schuiven tussen de onderscheiden taken - dat hiermee zo optimaal mogelijk wordt aangesloten op de behoefte(ontwikkeling) ten aanzien van de onderscheiden taken. Dit met uitzondering van de taak als bedoeld in artikel 10 derde lid van de wet, gericht op versterking van de voorliggende voorzieningen.

Artikel 19 Voorschotbetalingen

In dit artikel wordt geregeld dat Gedeputeerde Staten de verleende subsidie als voorschot kunnen uit betalen. In de beschikking tot subsidieverlening zullen de regels hierover worden vermeld.

Artikel 20 en 21 Toestemming handelingen waaronder huisvesting

Artikel 20 bepaalt dat de subsidieontvanger voor een aantal handelingen, genoemd in artikel 4:71 van de Algemene wet bestuursrecht, toestemming moet vragen aan Gedeputeerde Staten. De handelingen waarvoor de subsidieontvanger op basis van artikel 4:71 toestemming behoeft zijn:

  • a.

    het oprichten dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

  • b.

    het wijzigen van de statuten;

  • c.

    het in eigendom verwerven, het vervreemden of bezwaren van registergoederen, indien zij mede zijn verworven door middel van subsidiegelden, dan wel de lasten mede worden bekostigd uit subsidiegelden;

  • d.

    het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van de subsidie danwel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie;

  • e.

    het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening;

  • f.

    het vormen van fondsen en reserves;

  • g.

    het vaststellen of wijzigen van tarieven voor door de subsidieontvanger in de gewone uitoefening van zijn gesubsidieerde activiteiten te verrichten prestaties;

  • h.

    het ontbinden van de rechtspersoon;

  • i.

    het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van surséance van betaling.

Artikel 22 Wachtgelden en andere financiële tegemoetkomingen

De door de provincie aan de zorgaanbieders en het bureau jeugdzorg ter beschikking gestelde middelen zijn nadrukkelijk bestemd voor het verlenen van jeugdzorg aan zoveel mogelijk (en gezien het recht op jeugdzorg in principe alle) geïndiceerden en het uitvoeren van de taken van het bureau jeugdzorg. Derhalve moet voorkomen worden dat uit de lopende exploitatie een bovenmatig deel van deze middelen wordt besteed aan de in dit artikel genoemde financiële tegemoetkomingen. Deze bepaling geldt ook voor door de Kantonrechter in het kader van een ontslagprocedure toe te kennen vergoedingen.

Artikel 23 Experimenten

Dit artikel houdt de voorwaarden in voor subsidieverlening voor uit te voeren experimenten. Voor voorschotbetaling en subsidievaststelling wordt verwezen naar de betreffende artikelen in deze regeling.

Artikel 24 Wachtgelden en vergoedingen

Gedeputeerde Staten kunnen besluiten om wachtgelden afzonderlijk te subsidiëren. Dit zal het geval kunnen zijn wanneer om redenen zoals genoemd in het eerste lid de uitvoering van de jeugdzorg in gevaar komt. Het is dan wel van belang dat Gedeputeerde Staten hiervan tijdig in kennis worden gesteld en betrokken worden bij de onderhandelingen over de hoogte van de wachtgelden.

Artikel 25 Steunfunctie

Dit artikel regelt dat Gedeputeerde Staten een subsidie kunnen verlenen aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid voor de uitvoering van een steunfunctie van bureau jeugdzorg of de zorgaanbieders. Deze rechtspersoon behoeft uitdrukkelijk niet bureau jeugdzorg of een zorgaanbieder te zijn, maar kan een andere rechtspersoon zijn, welke de steunfunctie uitvoert ten behoeve van bureau jeugdzorg of zorgaanbieder.

Artikel 26 Vertrouwenspersoon

Gedeputeerde Staten verlenen aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid subsidie voor de werkzaamheden van een vertrouwenspersoon. Deze voert werkzaamheden uit ten behoeve cliënten van de zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg. Deze rechtspersoon behoeft uitdrukkelijk niet de zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg zelf te zijn, maar kan een andere rechtspersoon zijn, welke de vertrouwenspersoon beschikbaar stelt ten behoeve van cliënten van de zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg. Op grond van de wet zijn de zorgaanbieder en het bureau jeugdzorg gehouden deze vertrouwenspersonen in staat te stellen hun werkzaamheden uit te voeren.

Artikel 27 Noodfonds

Gedeputeerde Staten kunnen een deel van de doeluitkering zorgaanbod bestemmen voor het oplossen van acute noodsituaties. Gedeputeerde Staten kunnen in een uitvoeringsregeling nadere regels stellen voor de inzet van dit flexibele budget.

Artikel 28 Uitvoeringsregeling

Gedeputeerde Staten kunnen zonodig een uitvoeringsregeling vaststellen. Hierin kan een nadere uitwerking van deze regeling worden opgenomen.

Artikel 29 Overgangsregeling

Bureau jeugdzorg Gedurende de eerste twee jaar na inwerkingtreding van de Wet op de Jeugdzorg is nog geen sprake van door de minister vastgestelde normbedragen voor de taken van het bureau jeugdzorg. Dit betekent dat in de subsidiëring van het bureau door de provincie hierop nog niet kan worden aangesloten. Het onderhavige artikel regelt het overgangsrecht dat hierdoor noodzakelijk is. Het eerste lid bepaalt dat gedurende deze overgangsperiode Gedeputeerde Staten in afwijking van het bepaalde in artikel 3 tarieven kunnen vaststellen die aansluiten op de subsidiegrondslag zoals door hen gehanteerd in het jaar voorafgaand aan inwerkingtreding van de wet. Dit betekent eveneens dat de taken waarop deze tarieven betrekking hebben zullen aansluiten bij deze subsidiegrondslag. Voor wat betreft de taken van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling zijn eveneens sinds enige jaren voorlopige landelijke normen overeengekomen. Ten aanzien van de taken in het kader van de uitvoering van maatregelen van kinderbescherming en jeugdreclassering kan worden aangesloten op de daarvoor door de Minister van Justitie gehanteerde tarieven voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet, zonodig geactualiseerd ingevolge de wet. Voor wat betreft de taken gericht op versterking van het lokale jeugdbeleid is geen sprake van een vorm van normering. Gedeputeerde Staten kunnen in de wijze van vaststelling van de subsidie aansluiten op de subsidiepraktijk terzake in het jaar voorafgaande aan de wet.

Zorgaanbod Gedurende de eerste twee jaar na inwerkingtreding van de Wet op de jeugdzorg zal naar verwachting nog geen sprake zijn van landelijke normbedragen voor de onderscheiden bekostigingseenheden. Ook kan invoering van andere noodzakelijke aspecten voor de financiering van bekostigingseenheden op dat moment nog onmogelijk zijn gebleken. Dit betekent dat in de subsidiëring van het zorgaanbod door de provincie hierop nog niet kan worden aangesloten. Het onderhavige artikel regelt in het tweede lid het overgangsrecht dat hierdoor noodzakelijk is.

Ten behoeve van de subsidiëring in het eerste twee jaar na inwerkingtreding van de wet, kunnen Gedeputeerde Staten daarom afwijkende tarieven vaststellen voor de subsidiëring van het zorgaanbod. Bepaald wordt dat daarbij wordt aangesloten op de subsidiegrondslag voor het jaar voorafgaand aan invoering van de wet. Dit betekent dat de te hanteren tarieven aan zullen sluiten op de tarieven en de bekostigingseenheden zoals gehanteerd op basis van de systematiek zoals die voorafgaand aan de wet door de provincie is gehanteerd.

Gedurende de eerste twee jaar na inwerkingtreding van de wet, wordt de doeluitkering zorgaanbod door het Rijk gefinancierd op basis van de in de Rijksbegroting beschikbare middelen voor de jeugdzorg. De verdeling tussen provincies is deels op historische basis gebaseerd. In de Rijksbegroting is tevens een zekere groei van de middelen voorzien. Echter, er zal gedurende deze periode nog geen sprake zijn van invoering van een vraaggestuurde financiering op basis van de benodigde hoeveelheid jeugdzorg (pxq). In verband hiermee zal gedurende deze periode veelal nog sprake zijn van een voor het zorgaanbod beschikbare budget per provincie dat nog niet is afgestemd op de behoefte per provincie. In verband hiermee is het wenselijk dat cliënten in uitzonderingsgevallen hun aanspraak op jeugdzorg ook kunnen verzilveren bij een zorgaanbieder die daartoe niet wordt gefinancierd door de provincie waaruit de cliënt afkomstig is. Dit artikel strekt ertoe dit mogelijk te maken gedurende de periode waarin de zogenaamde pxq financiering van de doeluitkering het zorgaanbod nog niet is ingevoerd. Op grond van het Bestuursakkoord Financieel Kader Wet op de jeugdzorg zal een dergelijke financiering met ingang van 1 januari 2007 van kracht moeten zijn.

Binnen het door de provincie Flevoland bekostigde volume aan jeugdzorg mag een zorgaanbieder tot genoemde datum tevens jeugdzorg bieden aan jeugdigen afkomstig uit een andere provincie. Daarbij geldt een aantal restricties.

  • 1.

    In de eerste plaats dient het bureau jeugdzorg van de provincie waaruit de jeugdige afkomstig is, hiertoe een indicatiebesluit te hebben vastgesteld.

  • 2.

    In de tweede plaats dient het betreffende bureau jeugdzorg te hebben vastgesteld dat sprake is van één van de volgende situaties:

    • a.

      de geïndiceerde jeugdzorg, alsmede het eventueel vervangende jeugdzorgaanbod, kan niet

       

      binnen dertien weken worden geleverd door een zorgaanbieder die door de provincie van

       

      herkomst van de cliënt daartoe wordt gefinancierd

    • b.

      zorgverlening door een zorgaanbieder die niet door de provincie van herkomst van de cliënt wordt gefinancierd maakt het mogelijk de zorg dichter bij de plaats waar de cliënt voorafgaand aan de jeugdzorg verbleef, te bieden.

       

      Een dergelijke vaststelling dient door de zorgaanbieder desgewenst aantoonbaar te zijn.

  • 3.

    In de derde plaats dient de betreffende zorgaanbieder door de provincie Flevoland gefinancierd te worden voor de in het indicatiebesluit vastgestelde bekostigingseenheid, wil deze subsidiabel zijn bij de zorgaanbieder. Indien bijvoorbeeld een cliënt uit een andere provincie is geïndiceerd voor pleegzorg, dan is deze zorg niet subsidiabel binnen de door de provincie Flevoland beschikbaar gestelde subsidie, indien de subsidie geen betrekking heeft op het bieden van pleegzorg.

  • 4.

    In de vierde plaats is het verlenen van jeugdzorg aan cliënten afkomstig uit een andere provincie slechts subsidiabel op grond van deze verordening, voor zover daarmee niet meer dan tien procent is gemoeid van het totaal per zorgaanbieder voor de uitvoering van bekostigingseenheden door de provincie Flevoland toegekende subsidie.

     

    Voor de goede orde zij vermeld dat, met inachtneming van het hiervoor gestelde, aanspraken van cliënten afkomstig uit andere provincies, voor het overige op dezelfde wijze worden behandeld als aanspraken van cliënten uit de provincie Flevoland. Dit betekent dat op dergelijke aanspraken dezelfde prioritering van toepassing is in geval van bijvoorbeeld wachtlijsten, als voor aanspraken van cliënten afkomstig uit de provincie Flevoland.

Artikel 30 Hardheidsclausule

Dit artikel geeft een algemene uitzonderingsmogelijkheid op het bepaalde in deze verordening. Gedeputeerde Staten kunnen hiervan slechts gebruik maken indien hiertoe naar haar oordeel dringende redenen aanwezig zijn.

Artikel 31 Slotbepalingen

In dit artikel wordt bepaald dat Gedeputeerde Staten beslissen in gevallen waarin deze regeling niet voorziet. De ingangsdatum en benaming van deze regeling zijn in de leden 2 en 3 opgenomen.