Organisatie | Flevoland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Subsidieverordening jeugdzorg provincie Flevoland 2005 |
Citeertitel | Subsidieverordening jeugdzorg provincie Flevoland 2005 |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | jeugdzorg, subsidies, zorg en welzijn |
Deze regeling is ingetrokken door het besluit met de volgende bekendmaking: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2016-4227.html.
Wet op de jeugdzorg, art. 41
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2005 | 18-07-2016 | nieuwe regeling | 13-01-2005 Provinciaal blad, 2005, 6 | statenvoorstel 040218 |
Hoofdstuk I. ALGEMENE BEPALINGEN
In deze verordening wordt verstaan onder:
tarief: het door Gedeputeerde Staten vastgestelde bedrag, bedoeld voor de financiering van bekostigingseenheden zoals uitgevoerd door zorgaanbieders of het door Gedeputeerde Staten vastgestelde bedrag, bedoeld voor de financiering van een taak of een functie zoals uitgevoerd door het bureau jeugdzorg;
Hoofdstuk II. AANVRAAG OM SUBSIDIE EN VERLENING VAN SUBSIDIE
Artikel 5. Uitvoeringsprogramma jeugdzorg en maximale omvang subsidiebijdrage
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het uitvoeringsprogramma jeugdzorg vast met daarin het maximaal voor de financiering van bekostigingseenheden beschikbare budget voor de zorgaanbieders en de voor bureau jeugdzorg maximaal beschikbare subsidie onder voorwaarde dat door Rijk en Provinciale Staten voldoende middelen beschikbaar worden gesteld. Het uitvoeringsprogramma bevat een overzicht van de in het kalenderjaar volgend op de vaststelling door zorgaanbieders te leveren bekostigingseenheden en het voor de uitvoering daarvan maximaal beschikbare bedrag en de door het bureau jeugdzorg uit te voeren taken en functies, de daarvoor te hanteren tarieven en het voor de uitvoering daarvan maximaal beschikbare bedrag.
Artikel 7. Per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen
Op de verstrekking van subsidies ingevolge deze verordening is, voor zover het betreft subsidiëring van rechtspersonen, afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, behoudens voor zover het betreft het verstrekken van subsidies, zoals bedoeld in de artikelen 23 en 24.
Hoofdstuk III. VERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIEONTVANGER
De subsidieontvanger zorgt voor een voldoende verzekering tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid, brand, diefstal en andere vergelijkbare risico's.
Artikel 10. Subsidie-Egalisatiereserve
Het in een jaar gerealiseerde exploitatietekort, dat resteert na verrekening van de provinciale subsidie, wordt gedekt uit de in lid 1 genoemde reserve. Indien deze reserve niet toereikend is en een negatieve egalisatiereserve ontstaat, dan dient de egalisatiereserve binnen maximaal 3 jaren weer positief te zijn.
Artikel 11. Onderhoudsvoorziening
De subsidieontvanger behoeft toestemming van Gedeputeerde Staten indien de jaarlijkse dotatie aan de onderhoudsvoorziening leidt tot een totale onderhoudsvoorziening die groter is dan een maximum van 15 % van de in het desbetreffende jaar verstrekte subsidie. De jaarlijkse dotatie aan de voorziening bedraagt niet meer dan 3 % van de in het desbetreffende jaar toegekende subsidie.
In de gevallen, genoemd in artikel 4:41, lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht is de subsidie-ontvanger, voor zover het verstrekken van subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd aan Gedeputeerde Staten. Deze vergoeding bestaat uit het bedrag waarmee subsidiëring door de provincie heeft bijgedragen aan de vermogensvorming in verhouding tot de andere middelen die daaraan hebben bijgedragen.
Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding bedoeld in het derde lid, wordt uitgegaan van de waarde van de eigendommen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van de eigendommen wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen. Indien het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling door één of drie onafhankelijke deskundigen.
Indien de werkzaamheden van de zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg met toestemming van Gedeputeerde Staten door respectievelijk een andere zorgaanbieder of een ander bureau jeugdzorg worden voortgezet en de activa en passiva tegen boekwaarde aan de ander in eigendom worden overgedragen, is de zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg terzake in afwijking van het derde lid geen vergoeding verschuldigd.
Hoofdstuk IV. SUBSIDIEVASTSTELLING
Artikel 17. De financiële verantwoording
De financiële verantwoording bestaat uit de jaarrekening, waarin zijn opgenomen:
het aantal van de onder h bedoelde bekostigingseenheden dat door de zorgaanbieder is uitgevoerd ten behoeve van cliënten die voorafgaand aan het bieden van jeugdzorg niet duurzaam verbleven in de provincie Flevoland, alsmede het totaal aantal cliënten waarop deze bekostigingseenheden betrekking hebben;
het totaal aantal te onderscheiden bekostigingseenheden waarvoor door de stichting een indicatiebesluit is vastgesteld, voor zover deze in het betreffende jaar zijn uitgevoerd door een zorgaanbieder die daartoe niet door de provincie Flevoland is gefinancierd, alsmede het totaal aantal cliënten waarop dit betrekking heeft.
Artikel 18. Manier van vaststelling van de subsidie
Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie lager vaststellen dan het verleende bedrag wanneer:
de maximaal verleende subsidie voor de uitvoering van bekostigingseenheden meer dan 5% hoger is dan het bedrag dat resulteert door vermenigvuldiging van het totaal van de ver-schillende aantallen uitgevoerde bekostigingseenheden met de daarvoor vastgestelde tarieven als bedoeld in artikel 2, tweede lid;
de maximaal verleende subsidie voor de uitoefening van de taken en/of functies meer
dan 5% hoger is dan het bedrag dat resulteert door de som van het onderscheiden aantal jeugdigen per taak, als bedoeld in artikel 5 en 10, eerste en tweede lid, van de wet, ver-menigvuldigd met het voor die taak vastgestelde tarief;
Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie lager vaststellen dan het verleende bedrag wanneer:
de maximaal verleende subsidie voor de uitvoering van bekostigingseenheden meer dan 5% hoger is dan het bedrag dat resulteert door vermenigvuldiging van het totaal van de verschillende aantallen uitgevoerde bekostigingseenheden met de daarvoor vastgestelde tarieven als bedoeld in artikel 2, tweede lid;
de maximaal verleende subsidie voor de uitoefening van de taken en/of functies meer dan
5% hoger is dan het bedrag dat resulteert door de som van het onderscheiden aantal jeug-digen per taak, als bedoeld in artikel 5 en 10, eerste en tweede lid, van de wet, vermenig-vuldigd met het voor die taak vastgestelde tarief;
Hoofdstuk V. TOESTEMMING HANDELINGEN
Artikel 20. Toestemming handelingen
De zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg behoeft toestemming van Gedeputeerde Staten voor de in artikel 4:71, lid 1 van de Awb genoemde handelingen, behoudens voor wat betreft het vormen van fondsen en reserveringen, zoals geregeld in de artikelen 10, 11 en 12 van deze verordening en voor zover de in deze artikelen bedoelde reserveringen het aangegeven maximum niet te boven gaan.
De goedkeuring als bedoeld in artikel 4:71, lid 1 onder c en d van de Awb, dient door de subsidieontvanger bij Gedeputeerde Staten te worden aangevraagd, onder overlegging van een plan van (her)huisvesting en een gespecificeerde kostenbegroting waaruit de structurele financiële consequenties blijken.
Na beëindiging van de voor ver- of nieuwbouw goedgekeurde werkzaamheden dient de subsidieontvanger bij Gedeputeerde Staten een afzonderlijke eindafrekening in, vergezeld van een accountantsverklaring. Indien de voor ver- en/of nieuwbouw goedgekeurde werkzaamheden niet of niet volledig blijken te zijn uitgevoerd, zullen Gedeputeerde Staten de in voorgaande jaren door hen vastgestelde subsidies met de subsidieontvanger verrekenen. Overschrijding van het goedgekeurde bouwbudget is niet toegestaan.
Artikel 22. Wachtgelden en andere financiële tegemoetkomingen
De subsidieontvanger behoeft toestemming van Gedeputeerde Staten voor het, uit de lopende exploitatie of uit reserves die met provinciale subsidie zijn opgebouwd, financieren van wachtgelden, al dan niet door de rechter opgelegde (schade)vergoedingen en afkoopsommen in verband met beëindiging van de arbeidsrelatie en andere financiële tegemoetkomingen aan (ex)personeelsleden, voor zover deze toekenningen de toepasselijke CAO-bepalingen te boven gaan.
De in het eerste en het tweede lid bedoelde toestemming is niet vereist wanneer de financiële tegemoetkomingen worden gefinancierd uit andere bronnen dan door Gedeputeerde Staten aan de zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg verstrekte subsidies danwel reserves die met provinciale subsidie zijn opgebouwd.
Hoofdstuk VI OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 24. Wachtgelden en vergoedingen
Gedeputeerde Staten kunnen indien een of meer leden van het personeel van een zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg wegens beëindiging of vermindering van werkzaamheden, reorganisatie of fusie worden ontslagen, besluiten om, de wachtgelden of vergoedingen verband houdende met de afvloeiing afzonderlijk te subsidiëren.
Gedeputeerde Staten kunnen aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid subsidie verlenen voor de uitvoering van een steunfunctie voor de zorgaanbieders of het bureau jeugdzorg.
Artikel 26. Vertrouwenspersoon
Gedeputeerde Staten zullen aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid subsidie verlenen voor de werkzaamheden van een vertrouwenspersoon, die de rechtspersoon voor de cliënten van de zorgaanbieders of het bureau jeugdzorg beschikbaar stelt.
Gedeputeerde Staten kunnen in een uitvoeringsregeling regels stellen voor de inzet van een flexibel budget dat is gereserveerd om acute noodsituaties in de jeugdzorg op te lossen. Van een acute noodsituatie is sprake als er voor een jeugdige die zéér dringend hulp nodig heeft binnen de bestaande capaciteit van of productieafspraken met de zorgaanbieders waarmee Gedeputeerde Staten een subsidierelatie hebben, geen hulp geboden kan worden.
Hoofdstuk VII. OVERGANGSREGELING.
In afwijking van artikel 2, derde, vierde en vijfde lid, komt tot 1 januari 2007 de door de zorgaanbieders uitgevoerde jeugdzorg tevens voor subsidie in aanmerking, indien de cliënt voor-afgaand aan de aanvang van jeugdzorg niet duurzaam verbleef in de provincie Flevoland in geval:
het onder a) bedoeld bureau jeugdzorg heeft vastgesteld dat jeugdzorg waarop aanspraak bestaat, alsmede een vervangend aanbod als bedoeld in artikel 5 van het besluit indicatie jeugdzorg, niet binnen dertien weken na vaststelling van het indicatiebesluit, gerealiseerd kan worden door een zorgaanbieder die daartoe wordt gefinancierd door de provincie
Met de inwerkingtreding van de Wet op de jeugdzorg per 1-1-2005 is het noodzakelijk gelet op de wijziging van de bekostigingssystematiek van de jeugdzorg een nieuwe subsidieverordening vast te stellen ten behoeve van de bekostiging van het bureau jeugdzorg en het door de provincie gefinancierde zorgaanbod. Op grond van artikel 41 van de Wet op de jeugdzorg stellen Provinciale Staten bij verordening hierover regels vast. Deze regels betreffen in ieder geval de volgende onderwerpen:
Op te verstrekken subsidies krachtens de subsidieverordening Jeugdzorg provincie Flevoland 2005 is uiteraard ook de subsidietitel van de Awb van toepassing
Uitgangspunt bij de uitwerking hiervan in deze verordening is onder meer dat de procedures en de organisatie van de subsidiëring zo eenvoudig mogelijk dienen te zijn, maar tegelijkertijd voldoende garanties geeft voor een heldere, transparante en doelmatige wijze van bekostigen en verantwoording hiervan, waarbij sprake is van een duidelijke vastlegging van verantwoordelijkheden van betrokken partijen.
1.3 Hoofdlijnen van de bekostiging
De provincie heeft een eigen verantwoordelijkheid voor de bekostiging van de jeugdzorg en het bureau jeugdzorg. Vanuit deze verantwoordelijkheid stelt de provincie de subsidie en de daarvoor te leveren prestatie vast.
a) Bekostiging van de provinciale doeluitkering zorgaanbod door het Rijk
Voor de subsidiëring van het zorgaanbod ontvangt de provincie een uitkering van het Rijk. Het Tijdelijk Besluit Uitkeringen Jeugdzorg vormt hiervoor gedurende de eerste twee jaren na inwerkingtreding van de wet de basis. Gedurende deze periode is sprake van een overgangsperiode, waarin nog sprake is van vooraf vastgesteld budget voor de provinciale doeluitkeringen bureau jeugdzorg en zorgaanbod. Een en ander vloeit voort uit het Bestuursakkoord Financieel kader Wet op de jeugdzorg, zoals dit in 2003 tussen provincies, grootstedelijke regio's, de Staatssecretaris van VWS en de Minister van Justitie is overeengekomen.
Gedurende deze overgangsperiode wordt geleidelijk een nieuwe bekostigingswijze voor de doeluitkeringen zorgaanbod geïmplementeerd op basis van het advies van Deloitte ("Naar een nieuw stelsel voor de financiering van het jeugdzorgaanbod'). In het Bestuurlijk Overleg Jeugdzorg zijn afspraken gemaakt over de implementatie van deze landelijke bekostigingssystematiek voor het zorgaanbod, welke met ingang van 2007 volledig zal zijn ingevoerd.
Op hoofdlijnen is daarmee de toekomstige door het rijk te hanteren bekostigingssystematiek gegeven. Met betrekking tot de doeluitkering zorgaanbod betekent dit het volgende. Deze uitkering wordt gebaseerd op de te verwachten geïndiceerde bekostigingseenheden vermenigvuldigd met een landelijke normprijs voor die bekostigingseenheden: prijs (p) x benodigde kwantiteit (q). Deze bekostigingseenheden worden landelijk vastgesteld en omschreven en vormen daarmee de bij de provinciale subsidiëring te hanteren bekostigingseenheden. Met de invoering van de Wet op de jeugdzorg wordt onder meer beoogd te komen tot meer marktwerking in het zorgaanbod, onder meer teneinde te komen tot een zo efficiënt en effectief mogelijk zorgaanbod. In verband hiermee zijn de landelijke normprijzen voor de te leveren bekostigingseenheden niet geldend voor de te hanteren prijzen bij de subsidiëring hiervan door de provincie. Ook kunnen de uiteindelijk door de provincie gehanteerde tarieven per zorgaanbieder verschillen. Hiermee wordt een prikkel voor een zo efficiënt mogelijke uitvoering van zorg gerealiseerd. Wel vormt het op basis van de landelijke normprijzen vastgestelde provinciale budget voor het zorgaanbod het financieel kader waarbinnen een op de vraag afgestemd zorgaanbod door de provincie bekostigd dient te worden. Binnen de doeluitkering dient de provincie voldoende zorgaanbod in te kopen bij zorgaanbieders teneinde de aanspraken op zorg van cliënten te kunnen borgen. Uitgangspunt daarbij is dat de provincie over adequate informatie beschikt over de omvang van de door het bureau jeugdzorg geïndiceerde bekostigingseenheden en over de ontwikkeling hiervan.
Deze nieuwe landelijke bekostigingssystematiek vormt het vertrekpunt voor de onderhavige verordening. In het kader van het implementatietraject zal op basis van pilots nader worden bezien hoe de uiteindelijke bekostigingseenheden in het kader van de financiering het best kunnen worden toegepast en zal een praktijktoets plaatsvinden op de geadviseerde normprijzen voor de verschillende bekostigingseenheden. Een en ander zal in de eerste twee jaar na inwerkingtreding van de wet zijn beslag krijgen. Een en ander betekent dat in de eerste twee jaar na inwerkingtreding van de wet, in veel gevallen de landelijk te hanteren bekostigingseenheden nog niet de grondslag kunnen vormen voor de bekostiging van het zorgaanbod. In verband hiermee is in artikel 1, onder q aangegeven dat Gedeputeerde Staten vaststellen welke bekostigingseenheden als eenheid voor de bekostiging van het zorgaanbod worden gehanteerd. Tot invoering van de systematiek van bekostigingseenheden in het kader van de financiering van de doeluitkering zorgaanbod, kunnen Gedeputeerde Staten dus ook zelf andere bekostigingseenheden als bekostigingseenheid vaststellen. Het ligt in de rede daarbij aan te sluiten op de bekostigingseenheden als gehanteerd in het jaar voorafgaand aan de invoering van de wet. In veel gevallen zullen dit de bekostigingseenheden zijn zoals gehanteerd in de systematiek van de normharmonisatie. Bij invoering van de landelijke systematiek voor bekostigingseenheden, zullen deze ook voor de provinciale financiering van het zorgaanbod als bekostigingeenheden worden gehanteerd.
Voor het overige wordt met deze verordening reeds met ingang van inwerkingtreding van de wet aangesloten op de uitgangspunten van de wet en de daarop gebaseerde toekomstige landelijke bekostigingssystematiek.
b) Bekostiging van het zorgaanbod door de provincie
In de subsidieaanvraag geeft de zorgaanbieder aan voor welke bekostigingseenheden deze subsidie aanvraagt. Tevens geeft de zorgaanbieder aan voor hoeveel van de onderscheiden bekostigings-eenheden subsidie wordt aangevraagd en welke prijs per bekostigingseenheid hij aanvraagt. Daarmee heeft de aanvraag het karakter van een offerte. Mede op basis van subsidieaanvraag en het inzicht in de benodigde zorg bepaalt de provincie welke en hoeveel bekostigingseenheden zij wenst in te kopen bij de zorgaanbieder en tegen welke tarief. Deze hoeft niet gelijk te zijn aan de prijs die de zorgaanbieder in de offerte heeft opgenomen. Zorgaanbieder en provincie kunnen hierover onderhandelen. Uiteindelijk stellen Gedeputeerde Staten het tarief vast tegen welke zij de betreffende zorgaanbieder wenst te subsidiëren. Daarbij zal onder meer de gerealiseerde kostprijs van de zorgaanbieder in de voorgaande jaren betrokken worden. In de subsidiebeschikking geeft de provincie aan welke en hoeveel bekostigingseenheden worden gesubsidieerd en tegen welk tarief. Dit tarief hoeft derhalve niet gelijk te zijn aan de normprijzen die het Rijk hanteert voor de vaststelling van de doeluitkering zorgaanbod en kunnen ook voor onderscheiden zorgaanbieders verschillen. Ook de mate van detaillering van de bekostigingseenheden kan afwijken ten opzichte van de landelijk vastgestelde eenheden. Wel dienen de mogelijk gedetailleerdere eenheden op een transparante en controleerbare wijze vertaald te kunnen worden naar het niveau van de eenheid van het Rijk. Het aldus tot stand gekomen maximale subsidie wordt in principe verleend voor zover de taken waarop de subsidie betrekking heeft worden uitgevoerd voor cliënten die voorafgaand aan de zorg duurzaam verbleven in de provincie Flevoland. Uitgaande van een financiering van de doeluitkering op basis van de hiervoor weergegeven pxq-systematiek, zal de omvang van de doeluitkering zorgaanbod aansluiten op de kwantiteit van de aanspraken van cliënten uit de eigen provincie op geïndiceerde zorg. Ook kan de provincie desgewenst zorg inkopen bij zorgaanbieders buiten haar grenzen. Daarmee ligt financiering van zorg ten behoeve van cliënten uit andere provincies niet langer in de rede. Echter, gedurende de overgangsperiode naar de nieuwe financieringssystematiek, zal nog sprake zijn van een vorm van gesloten budgetfinanciering van de doeluitkeringen. In verband hiermee wordt voor die periode een overgangsregeling gehanteerd op grond waarvan in uitzonderingssituaties zorgaanbieders de verleende subsidie, onder bepaalde voorwaarden, tevens kunnen aanwenden voor het verlenen van zorg ten behoeve van cliënten die voorafgaand aan de jeugdzorg duurzaam verbleven in een andere provincie (zie artikel 29, lid 3).
De subsidieaanvraag van een zorgaanbieder zal gebaseerd zijn op een kwantitatieve prognose van de te verwachten inzet van de onderscheiden bekostigingseenheden. Om zorgaanbieders zoveel mogelijk in staat te stellen bij de uitvoering van de zorg aan te sluiten op de feitelijke ontwikkeling van de vraag hiernaar gedurende het jaar, geldt de kwantitatieve basis bij toekenning van de subsidie primair als middel ter bepaling van het totaal toe te kennen subsidie voor de uitvoering van bekostigingseenheden. Afhankelijk van de feitelijke vraagontwikkeling gedurende het jaar kan de werkelijke inzet van zorg hiervan afwijken. Bij de vaststelling van de subsidie zal de provincie uitgaan van de werkelijk geleverde aantallen eenheden en de daarvoor in de toekenning vastgestelde prijzen. Uitgangspunt daarbij is dat de gerealiseerde aantallen eenheden vermenigvuldigd met de vastgestelde prijzen overeenkomen met de maximaal toegekende subsidie. Slechts indien het langs deze weg tot stand gekomen totale bedrag lager is dan het maximaal toegekende subsidie, kan een lager subsidie worden vastgesteld. Met deze systematiek wordt maximale flexibiliteit voor de zorgaanbieder gerealiseerd om bij de inzet van zorg optimaal aan te sluiten bij de door het bureau jeugdzorg in de indicatie vastgestelde behoefte aan zorg. Een zorgaanbieder wordt daarmee uitdrukkelijk uitgenodigd de ruimte te benutten om, mede gelet op zijn zorgplicht, die zorg te bieden die gelet op de vraag benodigd is, binnen de grenzen van het hun door de provincie maximaal toegekende subsidie. Wel is het zo dat zorgaanbieders slechts die bekostigingseenheden kunnen uitvoeren, die bij de subsidietoekenning door de provincie zijn aangegeven. Met andere woorden, indien bij een zorgaanbieder geen bekostigingseenheden in het kader van pleegzorg worden gesubsidieerd, dan komt het uitvoeren van dergelijke eenheden niet voor subsidiëring door de provincie in aanmerking. Ten slotte komen alleen bekostigingseenheden in aanmerking voor subsidie indien hieraan een geldige indicatie van het bureau jeugdzorg aan ten grondslag ligt en die zijn uitgevoerd ten behoeve van een cliënt uit de subsidiërende provincie, tenzij sprake is van een uitzonderingssituatie zoals bepaald in artikel 29 lid 3.
Ten behoeve van de taken als bedoeld in artikel 5 en 10 van de wet. De provincie ontvangt van het Rijk een uitkering bureau jeugdzorg. Voor de taken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a van het Tijdelijk besluit uitkeringen jeugdzorg stelt het Rijk normprijzen per taak vast. Het betreft hier de zogenaamde justitiële taken van het bureau jeugdzorg in het kader van de uitvoering van maatregelen van kinderbescherming en jeugdreclassering. Ten behoeve van de financiering van deze taken door de provincie, wordt aan de doeluitkering bureau jeugdzorg een bedrag toegevoegd dat resulteert door vermenigvuldiging van deze landelijke normprijzen (P) met het aantal uitgevoerde justitiële taken (Q) in het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarop de doeluitkering betrekking heeft. Voor het eerste jaar na inwerkingtreding van de wet zal dit deel van de doeluitkering echter nog worden gebaseerd op basis van het eerste jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet. Voor de overige niet justitiële taken van het bureau jeugdzorg wordt een bedrag aan de doeluitkering toegevoegd dat is gebaseerd op de middelen die hiervoor in het jaar voorafgaand aan de inwerking-treding van de wet voor deze taken beschikbaar was op grond van de Wet op de Jeugdhulpverlening. Voor deze taken geldt derhalve landelijk vooralsnog een gesloten budgetfinanciering van de doel-uitkering bureau jeugdzorg. Met ingang van 1 januari 2007 zal voor de financiering van de doeluitkering voor deze overige taken een gelijke financieringsgrondslag worden ontwikkeld als die voor de justitiële taken van het bureau. Dit betekent dat hiervoor ook landelijke normprijzen zullen worden vastgesteld. De provinciale subsidiesystematiek van het bureau jeugdzorg is op hoofdlijnen gelijk aan de landelijk gehanteerde pxq-systematiek bij vaststelling van de doeluitkering voor bureau jeugdzorg. De landelijke normprijzen die het Rijk hanteert zijn in relatie tussen Rijk en provincie een vast gegeven en vormen de basis voor de vaststelling van het provinciaal subsidie aan het bureau jeugdzorg. Echter, de provincie kan op basis van de regionale situatie en in het kader van haar verantwoordelijkheid voor een zo efficiënt mogelijke inzet van de doeluitkering bureau jeugdzorg, bij de subsidiëring van taken van het bureau jeugdzorg besluiten tot de vaststelling van een afwijkend taakstellend tarief per taak. Daarbij wordt een marge aangehouden van ten hoogste drie procent. Gedurende de periode waarin nog geen sprake is van landelijk vastgestelde normprijzen voor de niet-justitiële taken van het bureau jeugdzorg, zullen Gedeputeerde Staten de normprijzen en daarbij te hanteren eenheden vaststellen. Deze overgangsregeling is neergelegd in artikel 29 van de verordening. De taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de wet vormen een uitzondering op deze algemene financieringssystematiek (zie hieronder).
In de subsidieaanvraag geeft het bureau jeugdzorg onder meer aan ten behoeve van welke omvang van de onderscheiden taken zij subsidie aanvraagt. Op basis van de subsidieaanvraag, het inzicht in het benodigde volume en de omvang van de doeluitkering bepaalt de provincie ten behoeve van welke omvang zij de taken van het bureau jeugdzorg wenst te subsidiëren. In de subsidiebeschikking stelt de provincie deze omvang vast, alsmede het daarbij te hanteren tarief per taak. Zoals aangegeven kan dit tarief maximaal drie procent afwijken van het bedrag dat door het Rijk wordt gehanteerd bij de vaststelling van de doeluitkering bureau jeugdzorg. Het aldus tot stand gekomen maximale subsidie wordt alleen verleend voor zover de taken waarop de subsidie betrekking heeft worden uitgevoerd voor cliënten die voorafgaand aan de zorg duurzaam verblijven in de provincie Flevoland. De subsidieaanvraag van het bureau jeugdzorg zal gebaseerd zijn op een kwantitatieve prognose van de te verwachte omvang van de onderscheiden taken van het bureau. Om het bureau zoveel mogelijk in staat te stellen bij de uitvoering van de taken aan te sluiten op de feitelijke ontwikkeling van de behoefte hieraan gedurende het jaar, vormt de kwantitatieve basis bij toekenning van de subsidie primair als middel ter bepaling van het totaal toe te kennen subsidie voor de uitvoering van de taken. Afhankelijk van de vraagontwikkeling kan de werkelijke inzet hiervan afwijken. Bij de vaststelling van de subsidie zal de provincie uitgaan van de werkelijke omvang van de uitgevoerde taken en de daarvoor in de toekenning vastgestelde tarieven. Uitgangspunt daarbij is dat de gerealiseerde aantallen vermenigvuldigd met de vastgestelde tarieven overeenkomen met de maximaal toegekende subsidie. Slechts indien het langs deze weg tot stand gekomen totale bedrag lager is dan de maximaal toegekende subsidie, kan een lager subsidie worden vastgesteld. Met deze systematiek wordt maximale flexibiliteit voor het bureau jeugdzorg gerealiseerd om bij de inzet van de beschikbare middelen optimaal aan te sluiten bij de behoefte aan de onderscheiden taken. Het bureau jeugdzorg wordt daarmee uitdrukkelijk uitgenodigd de ruimte te benutten om die taken uit te voeren die gelet op de vraag noodzakelijk zijn, binnen de grenzen van de hun door de provincie maximaal toegekende subsidie.
Ten behoeve van de taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de wet. Uitzondering hierop vormt de subsidiëring van de taak als bedoeld in artikel 10, lid 3, van de Wet op de Jeugdzorg, waaronder advies en deskundigheidsbevordering, het onderhouden van contacten met algemene voorzieningen voor jeugdigen en het door vrijwilligers per telefoon laten adviseren van jeugdigen. Evenals dit het geval is bij de vaststelling van de doeluitkering zal door de provincie voor deze taak een subsidie worden vastgesteld op basis van een bedrag per jeugdige inwoner in de provincie.
Dit artikel bevat de begripsbepalingen
Artikel 2 Subsidiegrondslag zorgaanbieders
Dit artikel bevat de grondslag/titel voor de subsidieverlening. Voor financiering komen in aanmerking de uitvoering van bekostigingseenheden die door Gedeputeerde Staten worden vastgesteld voor de bekostiging van het aanbod van jeugdzorg. Zoals eerder aangegeven, zullen deze met ingang van 2007 aansluiten op de door het Rijk te hanteren bekostigingseenheden bij de financiering van de doeluitkering zorgaanbod. In de daaraan voorafgaande periode stellen Gedeputeerde Staten de bekostigingseenheden vast die voor bekostiging in aanmerking komen. De bekostigingseenheden komen alleen dan voor subsidiëring in aanmerking indien deze worden uitgevoerd op basis van een daartoe strekkend indicatiebesluit van het bureau jeugdzorg Het vierde lid heeft betrekking op hetgeen in de wet is bepaald inzake besluiten welke met een indicatiebesluit van het bureau jeugdzorg gelijk worden gesteld. Bovendien kan er sprake zijn van een crisissituatie, waarin een indicatiestelling van het bureau jeugdzorg niet kan worden afgewacht. Het vijfde lid leidt ertoe dat de subsidiëring slechts betrekking heeft op de uitvoering van bekostigingseenheden ten behoeve van cliënten die voorafgaand aan uitvoering hiervan duurzaam verbleven in de provincie Flevoland. Dit betekent derhalve ook dat de zorgplicht van de zorgaanbieder op grond van de wet slechts betrekking heeft op cliënten uit een provincie waarvan Gedeputeerde Staten van die provincie de betreffende zorgaanbieder ook een subsidie hebben verstrekt ten behoeve van de uitvoering van bekostigingseenheden. Omdat provincies bij het inkopen van jeugdzorg niet gehouden zijn deze in te kopen bij zorgaanbieders in de eigen provincie, kan een zorgaanbieder ook zorg verlenen aan cliënten uit een andere provincie dan de provincie van vestiging van de zorgaanbieder, als de betreffende provincie ook bij deze zorgaanbieder zorg heeft ingekocht. Als dit niet het geval is, kan deze zorgaanbieder geen zorg voor dergelijke cliënten uitvoeren. De betreffende cliënt zal zijn aanspraak op zorg derhalve slechts tot gelding kunnen brengen bij een zorgaanbieder die hiervoor wordt gesubsidieerd door de provincie waarin hij of zij voorafgaand aan het tot stand komen van de aanspraak duurzaam verbleef. Gedurende de overgangsperiode tot aan invoering van de pxq financiering, is echter een uitzonderingsbepaling (artikel 29) van kracht, die ertoe strekt het bieden van zorg aan cliënten uit een provincie die geen zorg heeft ingekocht bij de zorgaanbieder, onder bepaalde voorwaarden mogelijk te maken. Het zesde lid bepaalt dat Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van het bepaalde in het vijfde lid. Een dergelijke afwijking kan noodzakelijk zijn als gevolg van een nadere uitwerking van de gemaakte landelijke afspraken inzake de overgangsperiode voor de decentralisatie van enkele voorheen landelijk werkende en landelijk gefinancierde zorgaanbieders. Uitgangspunt bij deze afspraken is dat één provincie gedurende deze overgangsperiode optreedt als inkoper en daarmee financier van deze zorgaanbieders ten behoeve van meerdere provincies. De voorwaarden waaronder een dergelijke uitzondering mogelijk is zullen in de subsidiebeschikking worden neergelegd.
Artikel 3 Subsidiegrondslag bureau jeugdzorg
Dit artikel bevat de grondslag/titel voor de subsidieverlening. Voor financiering komen in aanmerking de taken zoals genoemd in artikel 5 en 10 van de wet. De subsidiëring van de overige taken voortvloeiende uit de wet maakt onderdeel uit van de tarieven voor de taken als bedoeld in artikel 5 en 10 van de wet. In het vierde lid van dit artikel wordt bepaald dat in principe alleen subsidie wordt verleend voor zover de uitvoering van taken betrekking heeft op cliënten afkomstig uit de provincie Flevoland. Het vijfde lid maakt hierop een uitzondering mogelijk. Deze is gedurende een overgangsfase noodzakelijk in verband met de landelijke afspraken over het kader voor de decentralisatie van de voorheen landelijk werkende instellingen die taken van een bureau jeugdzorg uitvoeren. Over de inrichting van deze overgangsfase voor de afzonderlijke instellingen worden nadere afspraken gemaakt tussen de desbetreffende instellingen en provincies. In de subsidiebeschikking zullen de hieruit voortvloeiende aanvullende subsidievoorwaarden worden vastgesteld.
In het eerste lid is bepaald dat de subsidie voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft, moet worden aangevraagd. In het tweede lid wordt geregeld dat Gedeputeerde Staten vormvoorschriften hieraan kunnen verbinden. In het derde, vierde en vijfde lid van dit artikel is aangegeven welke gegevens de subsidieaanvraag minimaal dient te bevatten. Lid 6 handelt over onvolledigheid van de aanvraag en de daarop te nemen acties. In lid 7 is aangegeven dat bij een eerste aanvraag aanvullende gegevens moeten worden verstrekt. In lid 8 is geregeld dat, indien van de voorwaarden wordt afgeweken, Gedeputeerde Staten als sanctie kunnen besluiten de subsidie lager vast te stellen.
Artikel 5 Uitvoeringsprogramma jeugdzorg en maximale omvang subsidiebijdrage
De provincie ontvangt een doeluitkering zorgaanbod én een doeluitkering bureau jeugdzorg van het Rijk. De hoogte hiervan wordt jaarlijks in het Landelijk Beleidskader Jeugdzorg, dan wel de landelijke voortgangsrapportage vastgesteld. De doeluitkering en de eventueel door Provinciale Staten uit eigen middelen beschikbaar gestelde bedragen vormen tezamen de hoogte van de beschikbare subsidie. Lid 1 geeft aan dat de maximaal voor subsidiëring van het zorgaanbod of het bureau jeugdzorg beschikbare middelen worden opgenomen in het provinciale uitvoeringsprogramma. In lid 3 is vermeld dat het totaal van de te verlenen subsidies voor bekostigingseenheden of voor door het bureau jeugdzorg uit te voeren taken en functies in geen geval meer bedraagt dan het in het uitvoeringsprogramma vastgelegde maximum.
Artikel 6 Verlening van subsidie
In de leden 1 en 2 van dit artikel is opgenomen wat minimaal in de beschikking tot subsidieverlening vermeld dient te zijn. In lid 3 is bepaald dat Gedeputeerde Staten uiterlijk op 31 december van het jaar van indiening een besluit nemen. In lid 4 wordt de mogelijkheid geschapen om van deze beslissingstermijn af te wijken. Hiervan dient de aanvrager op de hoogte te worden gesteld.
Aan de subsidieverlening kunnen verplichtingen worden verbonden. In lid 6 gaat het om verplichtingen die redelijkerwijs noodzakelijk en geschikt zijn om het met de subsidie nagestreefde doel te verwezenlijken. Lid 7 van artikel 6 heeft betrekking op verplichtingen waarvan niet gezegd kan worden dat zij strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. Dit artikellid legt de vereiste wettelijke basis (art. 4:39 Algemene wet bestuursrecht) om dergelijke verplichtingen te kunnen opleggen.
Artikel 7 Per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen
Artikel 7 verklaart afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing op de verstrekking van subsidies ingevolge deze verordening. Deze afdeling geeft een meer uitgebreide regeling van het subsidierecht dan de overige afdelingen over subsidies in titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht. Toepassing van de afdeling legt de basis om de subsidieontvanger bij verordening te verplichten om voor bepaalde handelingen toestemming te vragen bij de provincie. Afdeling 4.2.8 is niet van toepassing bij het verstrekken van subsidies voor vernieuwingsprojecten, bijzondere doeleinden of wachtgelden.
In dit artikel zijn de bepalingen opgenomen over het voeren van de administratie. Zo zal het boekjaar samen moeten vallen met het kalenderjaar en zal een betrouwbaar beeld moeten ontstaan over de gegevens van cliënten, de omvang van de uitgevoerde bekostigingseenheden en financiële gegevens.
Artikel 9 bepaalt dat de zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg aan wie een subsidie is verleend, zorgt voor een voldoende verzekering tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid, diefstal, brand en andere vergelijkbare risico's.
Artikel 10 Subsidie-egalisatiereserve
Dit artikel handelt over een mogelijk exploitatieoverschot. Dit kan worden toegevoegd aan een egalisatiereserve, nadat de subsidie is vastgesteld. Deze reserve is bedoeld voor het opvangen van diverse risico's, zoals ziektekosten en de kosten die samenhangen met "vergrijzing" van het personeel. In lid 2 wordt omschreven hoe om te gaan met een exploitatietekort, dat resteert na verrekening van de provinciale subsidie. In lid 3 is bepaald dat deze egalisatiereserve maximaal 10% bedraagt van de voor dat jaar vastgestelde provinciale subsidie. Lid 4 geeft Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om aanvullende regels over de besteding van de egalisatiereserve te geven.
Artikel 11 Onderhoudsvoorziening
Alleen die zorgaanbieders of het bureau jeugdzorg die eigenaar zijn van huisvesting behorend bij de uitvoering van bepaalde bekostigingseenheden of taken en activiteiten mogen een reserve aanhouden om in groot onderhoud van die huisvesting te voorzien. Voor huisvesting die gehuurd wordt, mag geen reserve groot onderhoud worden aangehouden.
In dit artikel is vastgelegd dat de reserves opgebouwd met provinciale subsidie alleen mogen worden besteed aan kosten die direct verband houden met de uitvoering van de subsidiabele activiteiten welke niet kunnen worden gedekt door de voor dat jaar verleende subsidie.
Rentetoerekening aan reserves, fondsen en voorzieningen en aan het eigen kapitaal is niet toegestaan. De reden hiervoor is dat de aanwezigheid van deze passiva niet direct gerelateerd is aan bepaalde kosten. Rentetoerekening strookt niet met het principe dat de maatschappelijke kosten zo laag mogelijk gehouden dienen te worden.
In lid 3 is bepaald dat indien de subsidieverlening heeft geleid tot vermogensvorming de subsidieontvanger, conform artikel 4:41 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht, in een aantal gevallen een vergoeding verschuldigd is aan Gedeputeerde Staten.
De wetgever heeft bepaald dat de doeluitkering toereikend moet zijn voor de financiering van de jeugdzorg. In het geval dit niet zo is en Provinciale Staten genoodzaakt zijn autonome provinciale middelen in te zetten, dan is bepaald in lid 6 dat het uitgangspunt is dat deze middelen volledig voor het uitvoeren van wettelijk taken worden ingezet. Derhalve is het niet toegestaan dat met deze middelen vermogen wordt gevormd.
In dit artikel wordt aangegeven met welke afschrijvingstermijnen gerekend moet worden.
Artikel 14 De aanvraag tot vaststelling
De aanvraag tot vaststelling van de subsidie dient uiterlijk 1 april van het jaar, volgend op het jaar waarover subsidie is verleend, door de subsidieontvanger te zijn ingediend bij Gedeputeerde Staten. Hierbij dient te worden overgelegd een inhoudelijke en financiële verantwoording over de besteding van de subsidie. Indien van de voorwaarden wordt afgeweken kunnen Gedeputeerde Staten als sanctie besluiten de subsidie lager vast te stellen.
Artikelen 15 en 16 De inhoudelijke verantwoording
Deze artikelen geven aan waaraan het inhoudelijk verslag minimaal dient te voldoen. De leden 3, 4 en 5 van beide artikelen bepalen dat Gedeputeerde Staten gegevens kunnen vragen omtrent de uitgevoerde activiteiten waarvoor subsidie is verleend of omtrent activiteiten die van invloed zijn op de met provinciaal subsidie gefinancierde activiteiten. In lid 5 wordt bepaald dat Gedeputeerde Staten nog aanvullende regels kunnen vaststellen over de inhoudelijke verantwoording.
Artikel 17 De financiële verantwoording
Artikel 17 regelt aan welke voorwaarden de financiële verantwoording minimaal dient te voldoen en uit welke onderdelen deze bestaat. Tevens wordt bepaald dat deze verantwoording moet worden voorzien van een accountantsverklaring. De jaarrekening van de subsidieontvanger moet voldoen aan de ministeriële richtlijnen. Het eerste lid, onder h geeft nadrukkelijk aan dat de te verstrekken informatie over de gerealiseerde bekostigingseenheden door zorgaanbieders slechts betrekking heeft op die bekostigingseenheden waarvoor door het bureau jeugdzorg Flevoland een daartoe strekkend indicatiebesluit is vastgesteld. Uitgevoerde zorg waaraan geen geldig indicatiebesluit ten grondslag ligt, komt niet voor subsidiëring in aanmerking. Aangegeven wordt dat alleen die bekostigingseenheden in de verantwoording worden opgenomen waarop het te verantwoorde subsidie betrekking heeft. Dit betekent onder meer dat alleen die eenheden worden meegenomen die zijn uitgevoerd voor cliënten uit de provincie die de subsidie heeft verleend, danwel bekostigingseenheden die op grond van de overgangsregeling van artikel 29, lid 3 zijn uitgevoerd. Onderdeel h geeft aan dat alle op basis van een indicatie uitgevoerde bekostigingseenheden worden opgenomen, gespecificeerd naar de in het kader van de subsidiëring onderscheiden eenheden. Onderdeel i bepaalt dat de bekostigingseenheden die specifiek op grond van artikel 29, lid 3 zijn uitgevoerd ten behoeve van cliënten uit andere provincies, ook separaat in de verantwoording worden opgenomen. Dit uiteraard alleen in geval deze bekostigingseenheden ten laste worden gebracht van het door de provincie Flevoland gefinancierde zorgaanbod. De betreffende bekostigingseenheden worden gespecificeerd naar de onderscheiden bekostigingseenheden. Tevens wordt het totaal aantal cliënten aangegeven voor wie deze bekostigingseenheden zijn uitgevoerd. In onderdeel j van het eerste lid is aangegeven dat in de verantwoording wordt aangegeven welke feitelijke kostprijs de zorgaanbieder in het betreffende jaar heeft gerealiseerd voor de onderscheiden bekostigingseenheden. Deze informatie is van belang in het kader van de actualisatie van de landelijke normbedragen die door het Rijk worden gehanteerd bij de vaststelling van de doeluitkering zorgaanbod aan provincies. Ook biedt deze informatie de provincie inzicht in de feitelijke ontwikkeling van de kostprijzen van de zorgaanbieder. In het kader van haar verantwoordelijkheid voor een zo efficiënt en effectief mogelijke besteding van de doeluitkering zorgaanbod, kan de provincie deze informatie betrekken bij de subsidiëring in volgende jaren. Het aantal bekostigingseenheden waarvoor in het betreffende jaar een indicatiebesluit is genomen maakt onderdeel uit van de verantwoording van het bureau jeugdzorg (eerste lid, onder m). Dit onderdeel is opgenomen teneinde de provincie te doen beschikken over de noodzakelijke gegevens voor de aanvraag van de doeluitkering zorgaanbod bij het Rijk voor de volgende jaren. In verband hiermee heeft de accountantsverklaring als bedoeld in het derde lid en onderdeel g van het eerste lid eveneens betrekking op deze gegevens. Deze gegevens zijn tevens noodzakelijk voor het zodanig door de provincie inkopen van zorg bij zorgaanbieders dat hiermee optimaal wordt aangesloten op de afgegeven indicatiebesluiten van het bureau jeugdzorg. In onderdeel n wordt bepaald dat het bureau jeugdzorg tevens informatie verschaft omtrent het aantal gestelde indicaties die gedurende het verantwoordingsjaar zijn verzilverd bij een daartoe niet door de provincie Flevoland gefinancierde zorgaanbieder. Gedeputeerde Staten kunnen voorts nog aanvullende regels vaststellen over de financiële verantwoording.
Artikel 18 Manier van vaststelling van de subsidie
Binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling beslissen Gedeputeerde Staten over de aanvraag. Gedeputeerde Staten kunnen van genoemde termijn afwijken. De aanvrager wordt hiervan in kennisgesteld. Gedeputeerde Staten bepalen of de ingediende verantwoordingen aan de voorschriften voldoen. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie lager vaststellen dan het verleende bedrag wanneer niet is voldaan aan de bepalingen van de wet of dit besluit. Dit zal beargumenteerd geschieden. De vaststelling van de subsidie geschiedt op ten hoogste het maximaal verleende subsidiebedrag. In onderdeel f van het vierde lid is aangegeven de wijze van vaststelling van de subsidie van de zorgaanbieder, zoals weergegeven in paragraaf 1.3 van het algemene deel van deze toelichting. Door deze wijze van vaststelling van de subsidie maakt het voor de zorgaanbieder mogelijk om - binnen de maximaal beschikbaar gestelde subsidie bij de uitvoering van de gesubsidieerde eenheden te schuiven tussen de verschillende eenheden. Indien gedurende het jaar blijkt dat door cliënten vaker een beroep wordt gedaan op uitvoering van een bepaalde eenheid dan de daarvoor in de subsidietoekenning voorziene mogelijkheden, kan deze zorg door de zorgaanbieder toch worden geboden indien het beroep op andere eenheden achterblijft bij de omvang als waarin in de subsidietoekenning was voorzien. Deze flexibiliteit voor de zorgaanbieder in combinatie met de wettelijke zorgplicht biedt daarmee de maximale mogelijkheid om te voorzien in een op de vraag afgestemde ontwikkeling van het zorgaanbod gedurende het betreffende jaar. Bij de vaststelling van de subsidie zullen de feitelijk gerealiseerde aantallen bekostigingseenheden worden vermenigvuldigd met het in de toekenning vastgestelde tarief. De som van deze bedragen vormt de basis voor de vaststelling van de totale subsidie ten behoeve van eenheden. Bekostigingseenheden waarvoor in de subsidietoekenning in het geheel geen subsidie is toegekend, zullen hierbij niet betrokken kunnen worden. In onderdeel g van het vierde lid is aangegeven de wijze van vaststelling van de subsidie van het bureau jeugdzorg, zoals weergegeven in paragraaf 1.3 van het algemene deel van deze toelichting. Door deze wijze van vaststelling van de subsidie bestaat de mogelijkheid voor het bureau jeugdzorg om - binnen de kaders van de door Gedeputeerde Staten vastgestelde tarieven en de maximaal toegekende subsidie - de aanwending van subsidiemiddelen zodanig te schuiven tussen de onderscheiden taken - dat hiermee zo optimaal mogelijk wordt aangesloten op de behoefte(ontwikkeling) ten aanzien van de onderscheiden taken. Dit met uitzondering van de taak als bedoeld in artikel 10 derde lid van de wet, gericht op versterking van de voorliggende voorzieningen.
Artikel 19 Voorschotbetalingen
In dit artikel wordt geregeld dat Gedeputeerde Staten de verleende subsidie als voorschot kunnen uit betalen. In de beschikking tot subsidieverlening zullen de regels hierover worden vermeld.
Artikel 20 en 21 Toestemming handelingen waaronder huisvesting
Artikel 20 bepaalt dat de subsidieontvanger voor een aantal handelingen, genoemd in artikel 4:71 van de Algemene wet bestuursrecht, toestemming moet vragen aan Gedeputeerde Staten. De handelingen waarvoor de subsidieontvanger op basis van artikel 4:71 toestemming behoeft zijn:
Artikel 22 Wachtgelden en andere financiële tegemoetkomingen
De door de provincie aan de zorgaanbieders en het bureau jeugdzorg ter beschikking gestelde middelen zijn nadrukkelijk bestemd voor het verlenen van jeugdzorg aan zoveel mogelijk (en gezien het recht op jeugdzorg in principe alle) geïndiceerden en het uitvoeren van de taken van het bureau jeugdzorg. Derhalve moet voorkomen worden dat uit de lopende exploitatie een bovenmatig deel van deze middelen wordt besteed aan de in dit artikel genoemde financiële tegemoetkomingen. Deze bepaling geldt ook voor door de Kantonrechter in het kader van een ontslagprocedure toe te kennen vergoedingen.
Dit artikel houdt de voorwaarden in voor subsidieverlening voor uit te voeren experimenten. Voor voorschotbetaling en subsidievaststelling wordt verwezen naar de betreffende artikelen in deze regeling.
Artikel 24 Wachtgelden en vergoedingen
Gedeputeerde Staten kunnen besluiten om wachtgelden afzonderlijk te subsidiëren. Dit zal het geval kunnen zijn wanneer om redenen zoals genoemd in het eerste lid de uitvoering van de jeugdzorg in gevaar komt. Het is dan wel van belang dat Gedeputeerde Staten hiervan tijdig in kennis worden gesteld en betrokken worden bij de onderhandelingen over de hoogte van de wachtgelden.
Dit artikel regelt dat Gedeputeerde Staten een subsidie kunnen verlenen aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid voor de uitvoering van een steunfunctie van bureau jeugdzorg of de zorgaanbieders. Deze rechtspersoon behoeft uitdrukkelijk niet bureau jeugdzorg of een zorgaanbieder te zijn, maar kan een andere rechtspersoon zijn, welke de steunfunctie uitvoert ten behoeve van bureau jeugdzorg of zorgaanbieder.
Gedeputeerde Staten verlenen aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid subsidie voor de werkzaamheden van een vertrouwenspersoon. Deze voert werkzaamheden uit ten behoeve cliënten van de zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg. Deze rechtspersoon behoeft uitdrukkelijk niet de zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg zelf te zijn, maar kan een andere rechtspersoon zijn, welke de vertrouwenspersoon beschikbaar stelt ten behoeve van cliënten van de zorgaanbieder of het bureau jeugdzorg. Op grond van de wet zijn de zorgaanbieder en het bureau jeugdzorg gehouden deze vertrouwenspersonen in staat te stellen hun werkzaamheden uit te voeren.
Gedeputeerde Staten kunnen een deel van de doeluitkering zorgaanbod bestemmen voor het oplossen van acute noodsituaties. Gedeputeerde Staten kunnen in een uitvoeringsregeling nadere regels stellen voor de inzet van dit flexibele budget.
Artikel 28 Uitvoeringsregeling
Gedeputeerde Staten kunnen zonodig een uitvoeringsregeling vaststellen. Hierin kan een nadere uitwerking van deze regeling worden opgenomen.
Bureau jeugdzorg Gedurende de eerste twee jaar na inwerkingtreding van de Wet op de Jeugdzorg is nog geen sprake van door de minister vastgestelde normbedragen voor de taken van het bureau jeugdzorg. Dit betekent dat in de subsidiëring van het bureau door de provincie hierop nog niet kan worden aangesloten. Het onderhavige artikel regelt het overgangsrecht dat hierdoor noodzakelijk is. Het eerste lid bepaalt dat gedurende deze overgangsperiode Gedeputeerde Staten in afwijking van het bepaalde in artikel 3 tarieven kunnen vaststellen die aansluiten op de subsidiegrondslag zoals door hen gehanteerd in het jaar voorafgaand aan inwerkingtreding van de wet. Dit betekent eveneens dat de taken waarop deze tarieven betrekking hebben zullen aansluiten bij deze subsidiegrondslag. Voor wat betreft de taken van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling zijn eveneens sinds enige jaren voorlopige landelijke normen overeengekomen. Ten aanzien van de taken in het kader van de uitvoering van maatregelen van kinderbescherming en jeugdreclassering kan worden aangesloten op de daarvoor door de Minister van Justitie gehanteerde tarieven voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet, zonodig geactualiseerd ingevolge de wet. Voor wat betreft de taken gericht op versterking van het lokale jeugdbeleid is geen sprake van een vorm van normering. Gedeputeerde Staten kunnen in de wijze van vaststelling van de subsidie aansluiten op de subsidiepraktijk terzake in het jaar voorafgaande aan de wet.
Zorgaanbod Gedurende de eerste twee jaar na inwerkingtreding van de Wet op de jeugdzorg zal naar verwachting nog geen sprake zijn van landelijke normbedragen voor de onderscheiden bekostigingseenheden. Ook kan invoering van andere noodzakelijke aspecten voor de financiering van bekostigingseenheden op dat moment nog onmogelijk zijn gebleken. Dit betekent dat in de subsidiëring van het zorgaanbod door de provincie hierop nog niet kan worden aangesloten. Het onderhavige artikel regelt in het tweede lid het overgangsrecht dat hierdoor noodzakelijk is.
Ten behoeve van de subsidiëring in het eerste twee jaar na inwerkingtreding van de wet, kunnen Gedeputeerde Staten daarom afwijkende tarieven vaststellen voor de subsidiëring van het zorgaanbod. Bepaald wordt dat daarbij wordt aangesloten op de subsidiegrondslag voor het jaar voorafgaand aan invoering van de wet. Dit betekent dat de te hanteren tarieven aan zullen sluiten op de tarieven en de bekostigingseenheden zoals gehanteerd op basis van de systematiek zoals die voorafgaand aan de wet door de provincie is gehanteerd.
Gedurende de eerste twee jaar na inwerkingtreding van de wet, wordt de doeluitkering zorgaanbod door het Rijk gefinancierd op basis van de in de Rijksbegroting beschikbare middelen voor de jeugdzorg. De verdeling tussen provincies is deels op historische basis gebaseerd. In de Rijksbegroting is tevens een zekere groei van de middelen voorzien. Echter, er zal gedurende deze periode nog geen sprake zijn van invoering van een vraaggestuurde financiering op basis van de benodigde hoeveelheid jeugdzorg (pxq). In verband hiermee zal gedurende deze periode veelal nog sprake zijn van een voor het zorgaanbod beschikbare budget per provincie dat nog niet is afgestemd op de behoefte per provincie. In verband hiermee is het wenselijk dat cliënten in uitzonderingsgevallen hun aanspraak op jeugdzorg ook kunnen verzilveren bij een zorgaanbieder die daartoe niet wordt gefinancierd door de provincie waaruit de cliënt afkomstig is. Dit artikel strekt ertoe dit mogelijk te maken gedurende de periode waarin de zogenaamde pxq financiering van de doeluitkering het zorgaanbod nog niet is ingevoerd. Op grond van het Bestuursakkoord Financieel Kader Wet op de jeugdzorg zal een dergelijke financiering met ingang van 1 januari 2007 van kracht moeten zijn.
Binnen het door de provincie Flevoland bekostigde volume aan jeugdzorg mag een zorgaanbieder tot genoemde datum tevens jeugdzorg bieden aan jeugdigen afkomstig uit een andere provincie. Daarbij geldt een aantal restricties.
In de tweede plaats dient het betreffende bureau jeugdzorg te hebben vastgesteld dat sprake is van één van de volgende situaties:
zorgverlening door een zorgaanbieder die niet door de provincie van herkomst van de cliënt wordt gefinancierd maakt het mogelijk de zorg dichter bij de plaats waar de cliënt voorafgaand aan de jeugdzorg verbleef, te bieden.
Een dergelijke vaststelling dient door de zorgaanbieder desgewenst aantoonbaar te zijn.
In de derde plaats dient de betreffende zorgaanbieder door de provincie Flevoland gefinancierd te worden voor de in het indicatiebesluit vastgestelde bekostigingseenheid, wil deze subsidiabel zijn bij de zorgaanbieder. Indien bijvoorbeeld een cliënt uit een andere provincie is geïndiceerd voor pleegzorg, dan is deze zorg niet subsidiabel binnen de door de provincie Flevoland beschikbaar gestelde subsidie, indien de subsidie geen betrekking heeft op het bieden van pleegzorg.
In de vierde plaats is het verlenen van jeugdzorg aan cliënten afkomstig uit een andere provincie slechts subsidiabel op grond van deze verordening, voor zover daarmee niet meer dan tien procent is gemoeid van het totaal per zorgaanbieder voor de uitvoering van bekostigingseenheden door de provincie Flevoland toegekende subsidie.
Voor de goede orde zij vermeld dat, met inachtneming van het hiervoor gestelde, aanspraken van cliënten afkomstig uit andere provincies, voor het overige op dezelfde wijze worden behandeld als aanspraken van cliënten uit de provincie Flevoland. Dit betekent dat op dergelijke aanspraken dezelfde prioritering van toepassing is in geval van bijvoorbeeld wachtlijsten, als voor aanspraken van cliënten afkomstig uit de provincie Flevoland.
Dit artikel geeft een algemene uitzonderingsmogelijkheid op het bepaalde in deze verordening. Gedeputeerde Staten kunnen hiervan slechts gebruik maken indien hiertoe naar haar oordeel dringende redenen aanwezig zijn.
In dit artikel wordt bepaald dat Gedeputeerde Staten beslissen in gevallen waarin deze regeling niet voorziet. De ingangsdatum en benaming van deze regeling zijn in de leden 2 en 3 opgenomen.