Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Utrecht

Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 19 december 1995. (Aanvullende bewegwijzering in het buitengebied van de provincie Utrecht) (ABBU)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUtrecht
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingBesluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 19 december 1995. (Aanvullende bewegwijzering in het buitengebied van de provincie Utrecht) (ABBU)
CiteertitelAanvullende bewegwijzering in het buitengebied van de provincie Utrecht
Vastgesteld doorgedeputeerde staten
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpnatuur en landschap, wegen, verkeer en vervoer

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze aanvullende bewegwijzering is een bijlage die hoort bij de nieuwe regeling Verordening Bescherming Natuur en Landschap provincie Utrecht 1996.

Deze aanvulling bewegwijzering is vervallen omdat de Verordening Bescherming natuur en landschap provincie Utrecht 1996 is vervallen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Verordening Bescherming Natuur en Landschap provincie Utrecht 1996, art. 3, lid 2

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

26-03-201128-06-2016Nieuwe regeling

19-12-1995

Provinciaal blad, 1996, 40

RenG-RNL, 5360659-5102
19-12-199526-03-2011nieuwe regeling

19-12-1995

Provinciaal blad, 1996, 40

R&G/RNL, nr. 5360659/5102

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 19 december 1995. (Aanvullende bewegwijzering in het buitengebied van de provincie Utrecht) (ABBU)

Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 19 december 1995. Aanvullende bewegwijzering in het buitengebied van de provincie Utrecht. 

1. Technische omschrijving.

1.1. Het systeemprincipe.

Het systeem zal niet worden toegepast langs rijksautosnelwegen. Langs deze wegen gelden voor de bewegwijzering de "Richtlijnen voor de bewegwijzering van autosnelwegen (deel I)". De criteria die gehanteerd worden bij de bepaling van de doelen waarheen verwezen wordt zijn nader uitgewerkt in het deel "Aanduidingenbeleid". Deze richtlijnen zijn dwingend voorgeschreven voor de wegen in het beheer bij het Rijk. Aanvullingen daarop zijn in dit verband niet gewenst.

Voor de niet-autosnelwegen zijn de "Richtlijnen voor de bewegwijzering van niet-autosnelwegen (deel II)" (RB II) samengesteld, waarbij een beroep wordt gedaan op de wegbeheerders deze richtlijnen ter wille van de uniformiteit. te hanteren. De A.B.B.U. werkt aanvullend op de richtlijn RB II waar het gaat om de bewegwijzering van lokale en toeristische objecten. Aanvullende criteria worden gegeven met betrekking tot de plaatsing, de doelen en de borden, voorzover deze niet zijn gegeven. In principe wordt de A.B.B.U alleen toegepast in het landelijk gebied van de provincie Utrecht, dat wil zeggen het gebied buiten de bebouwde kom, vastgesteld ingevolge artikel 27 van de Wegenwet. De achterliggende gedach- te is dat specifieke doelen mensen van buiten de regio aantrekken, die vaak de weg niet kennen en moeite hebben met het vinden van het doel. Bovendien trekken ze grote aantallen bezoekers en liggen ze in het landelijk gebied, waarvan rijk, provincie en gemeente het recreatief medegebruik bevorderen. Specifieke doelen zijn in dit verband objecten (lokale en toeristische voorzieningen), instellingen, bedrijven ed. die behoren tot de doelgroep en voldoen aan de criteria zoals in deze A.B.B.U. geformuleerd.

De bewegwijzering zal per doel plaatsvinden. Eenmaal aangegeven doelen zullen tot aan het adres worden herhaald. Om het aantal verwijzingen leesbaar te houden zal worden gekozen voor de volgende constructie:

  • A.

    Voor locaties waar kan worden volstaan met 2 of minder verwijzingen per punt zullen verwijzingsborden worden toegepast conform het bij de weggebruikers bekende bord 116 van het RVV 1966 (gekruiste lepel en vork) onder dezelfde technische eisen.

  • B.

    Voor locaties waar meer dan 2 verwijzingen noodzakelijk zijn zullen langwerpige gestapelde richtingborden worden toegepast.

In uitzonderingsgevallen kan om beheerstechnische redenen van deze richt- lijn worden afgeweken, in die zin dat in plaats van bebording van het type A voor bebording van het type B gekozen wordt (of andersom). Voorwaarde blijft echter dat vanuit beheerstechnisch oogpunt niet meer palen dan noodzakelijk in de wegberm worden aangebracht en vanuit land- schappelijk oogpunt het aantal vierkante meter bordoppervlak zoveel mogelijk wordt beperkt.

1.2. De wegwijzers.

De bewegwijzering wordt uitwisselbaar van opzet door elk object op een eigen bord aan te geven. Al naar het gelang van het aantal verwijzingen leidt dit voor het kruispunt tot twee geschakelde RVV-borden of gestapelde richtingborden. Indien er onvoldoende ruimte is voor het kruispunt, worden de borden op het kruispunt zelf geplaatst. Langs hoogwaardige wegen worden de beslissingsborden voorafgegaan door voorwaarschuwingsborden op 200 m.

1.3. Technisch uitvoering van de wegwijzers.

Twee model-verwijsborden, type A en type B, zijn vastgesteld. Deze hebben een bescheiden afmeting en worden voorzien van duidelijke symbolen en een korte tekst (de naam van het desbetreffende object) ter aanduiding van een specifiek doel. De symbolen zijn, ter wille van de uniformiteit, qua vormgeving afgestemd op de symbolen zoals die zijn opgenomen in het RB II (zie bijlage 1). De borden zijn geheel uitgevoerd in retroreflecterend materiaal klasse I. De inrichting, de kleur, de afmeting en het materiaal moeten voldoen aan de normen van het Nederlands Normalisatie-Instituur neergelegd in de norm "NEN 3381". De wegwijzers, zoals bedoeld onder 1.2. zijn uitgevoerd in het landelijk uniforme systeem. Voor A en B geldt:

  • 1.

    de basiskleur van de borden is blauw;

  • 2.

    de namen van de objecten, voorzien van symbolen worden in zwart op een wit veld geplaatst.

Onderlinge afwijkingen: voor A geldt: . het symbool staat centraal op het bord aangegeven; . in het blauwe vlak kan onder het symbool een witte pijl die de richting aangeeft worden aangebracht; . afmetingen afhankelijk van het type weg: 43 x 63 cm of bij uitzondering 63 x 93 cm (b x h); . de naam van het doel kan onder het bord op een wit onderbord (afmetingen 43 x 10 cm of bij uitzondering 63 x 10 cm) worden aangebracht; . bord wordt gemonteerd op ''n paal of mast.

voor B geldt: . het symbool staat links van de naam van het doel; . de pijlpunt staat op gelijke hoogte in het blauwe kadervlak. . afmetingen: 120 x 25 cm (b x h). . stroken worden gemonteerd op een tweetal palen. Indien het model-verwijsbord als bedoeld onder A, wordt toegepast als vooraanduiding mag in het blauwe vlak onder het symbool in witte cijfers de afstand tot de zijweg of inrit worden aangegeven. Voor de borden onder B geldt dat voorwaarschuwingen eveneens moeten worden uitgevoerd als gestapelde richtingborden, waaraan de afstand tot een afslag, zijweg, of inrit, is toegevoegd.

2. De omschrijving van de doelgroepen.

2.1. De doelgroepen en de daaraan te stellen eisen.

De bewegwijzering is ontwikkeld ten dienste van doelen die als zodanig veel verkeer met motorvoertuigen aantrekken. Door middel van een verwijzing langs de weg kan zonodig het verkeer vanaf de doorgaande route naar een dergelijk doel worden verwezen. Hieronder volgt een opsomming van de doelen die mogelijk in aanmerking kunnen komen voor een bewegwijzering, mits zij aan de in de A.B.B.U. beschreven criteria voldoen. De opsomming van de doelen is niet uitputtend en kan aan verandering onderhevig zijn.

2.1.1 Selectie van de doelgroepen.

In het RVV 1990 zijn de borden uit het RVV 1966, nummers 110 t/m 116 niet meer opgenomen. Deze symbolen zijn overgebracht naar hedendaagse vormgeving in de "Richtlijnen bewegwijzering, deel II niet-autosnelwegen (RB II). Als zodanig zal deze van oudsher gehanteerde bewegwijzering in de A.B.B.U. worden opgenomen. In bijlage 1 zijn de landelijke gehanteerde symbolen weerge- geven (bron: RB II). De plaatsingscriteria voor de twee bestaande doelgroe- pen, de voorzieningen voor weggebruikers (verzorgingsplaatsen) en toeris- tisch-recreatieve objecten, gelden onverminderd het bepaalde in de A.B.B.U.

  • A.

    Doelen waarvoor bewegwijzering reeds bestond:

    • 1.

      Verzorgingsplaatsen : benzinepomp/met LPG reparatiepost telefoon restaurant/met logies hotel of motel caf' WC ziekenhuis/verzorgingshuis informatie

    • 2.

      Toeristische objecten: kampeer- en caravanterrein jeugdherberg picknickplaats beginpunt voor wandelingen bungalowpark recreatieterrein

  • B.

    Doelen waarvoor aanvullende bewegwijzering gewenst is:

  • B.1

    . toeristisch-recreatieve objecten/voorzieningen:

    • 3.

      zwemmen

      • a.

        zwembad

      • b.

        recreatiepark

    • 4.

      spelen

      • a.

        speeltuin

      • b.

        minigolf

      • c.

        manege

      • d.

        golfbaan

      • e.

        bowlingcentrum

      • f.

        sporthal

      • g.

        sportcomplex

      • h.

        tennis

      • i.

        attraktiepark

    • 5.

      cultuur

      • a.

        museum

      • b.

        monument

      • c.

        kasteel/ruïne

      • d.

        pottenbakkerij

    • 6.

      kaasboerderij.

    • 7.

      pannekoekrestaurant.

    • 8.

      bezoekerscentrum natuurterrein.

  • B.2

    . naar locatie-omstandigheden door de wegbeheerder nader in te vullen doelen:

    • 9.

      niet-toeristisch bedrijfsobject (b.v. conferentieoord).

    • 10.

      object met een algemeen maatschappelijk nut (bijv. begraafplaats/crema- torium).

    • 11.

      aanduiding van het specifieke streekkarakter ten behoeve van het toerisme.

2.2. Niet tot de doelgroep behorende doelen.

Doelen niet behorende tot de doelgroep zijn over het algemeen ondernemin- gen, gevestigd in het landelijk gebied die in de regel slechts bezocht worden door zakenrelaties, cursisten, leveranciers e.d. met een zekere continuiteit. Daardoor mag een zekere mate van bekendheid met de situatie worden verondersteld. Voorafgaand aan een bezoek zullen zij voorbereidingen treffen. Er zal derhalve correspondentie met de exploitant van het desbetreffende bedrijf worden gevoerd. Daarbij ligt het voor de hand dat dan het nummer van de autosnelweg en de desbetreffende afrit opgegeven wordt en de daarna te volgen N-route naar het bedrijf. Gelet op het bovenstaande komen deze objecten dan ook niet in aanmerking voor een bewegwijzering.

Het tot op heden gevoerde beleid van het consequent weigeren en verwijderen van door hen illegaal geplaatste verwijsborden blijft gehandhaafd.

Deze bedrijven, instellingen, ed. te wijzen op andere mogelijkheden tot het aangeven van de vestigingslocatie zoals b.v.:

  • -

    een routebeschrijving op briefpapier;

  • -

    middels het systeem van A-nummering, afrit-nummers en N-nummers;

  • -

    straatnaamborden.

3.0. Criteria met betrekking tot bewegwijzering van specifieke doelen.

3.1. Algemene plaatsingscriteria.

  • 1

    De criteria en richtlijnen zijn niet van toepassing langs wegen van de categorie (= indeling naar de verkeersfunctie van de weg) "autosnelweg" (aangegeven met RVV-bord G1) en binnen bebouwde kommen vastgesteld ingevolge artikel 27 van de Wegenwet. Het laat gemeenten echter onverlet deze criteria ook binnen deze bebouwde kom te hanteren.

  • 2

    Het kan uit het oogpunt van dienstverlening aan de weggebruiker gewenst zijn om verwijsborden naar doelen in de provincie Utrecht gelegen langs of in de directe nabijheid van een weg door middel van verwijsborden aan te duiden. Het te verwijzen doel moet in principe opgenomen staan in de doelgroepen opsomming van paragraaf 2.1. van de A.B.B.U.;

  • 3

    In principe zullen slechts die doelen verwezen worden, die een relatief groot aantal met de situatie ter plaatse onbekende motorvoertuigen aantrekken, waarvan de bestuurders door de onbekendheid ter plaatse bij het zoeken naar hun bestemming met een onaangepaste snelheid rijden, plotseling stoppen of onverwachte manoeuvres uitvoeren.

  • 4

    Doelen die vooral bedoeld zijn voor inwoners van de gemeente worden niet in het vanwege de provincie ontwikkelde bewegwijzeringssysteem opgenomen.

  • 5

    Het doel moet veilig bereikbaar zijn. Dit kan inhouden dat een doel slechts vanuit een richting en/of voor bepaalde categoriën motorvoer- tuigen wordt aangeduid.

  • 6

    Het vanuit het buitengebied door middel van verwijsborden aanduiden van doelen gevestigd binnen de bebouwde kom (Wegenwet) is uitgesloten.

  • 7

    In de regel zullen geen verwijsborden geplaatst worden ten behoeve van doelen, gelegen op een grotere rijafstand dan 1,5 km langs de weg gemeten. In uitzonderingsgevallen kan plaatsing ten behoeve van op groter afstand gelegen doelen geschieden met bijzondere toestemming van Gedeputeerde Staten van Utrecht.

3.2. Criteria ten aanzien van het object/voorziening.

  • 1

    Het aan te duiden bedrijf dient te voldoen aan de bij en krachtens wet- telijke voorschriften ten aanzien van onderhavige bedrijven gestelde eisen en voorwaarden en moet dit kunnen aantonen indien daarom wordt gevraagd; Zij kunnen onder andere worden beoordeeld op nader algemeen geformuleerde eisen van de vakbranche en op algemene vestigingseisen. Waar nodig zal advies worden gevraagd aan het desbetreffende gemeentebestuur.

  • 2

    De openingstijden van het bedrijf dienen zoveel mogelijk aan de dienstverlening te zijn aangepast (geregelde openingstijden).

  • 3

    Het bedrijf dient veilig bereikbaar te zijn en te beschikken over voldoende bij het doel behorende parkeerruimte in overeenstemming met de bezoekerscapaciteit.

  • 4

    Het bedrijf moet accomodatie kunnen bieden aan passanten/bezoekers.

3.2.1. Aanvullende criteria ten aanzien van het toeristisch-recreatieve doel (B.1.-groep onder paragraaf 2.1.1.).

  • 5

    De dienstverlening van het toeristisch-recreatieve bedrijf moet in hoofdzaak gericht zijn op de toeristische-recreatieve behoeften van het doorgaand verkeer.

  • 6

    Het toeristisch-recreatieve bedrijf moet ieder jaar gedurende een vaste aaneengesloten periode geopend zijn. Als richtsnoer geldt een periode van tenminste 5 maanden. Indien een doel buiten het seizoen wordt gesloten moeten de verwijzingsborden gedurende dat tijdvak worden verwijderd of afgedekt e.e.a. in overleg met de wegbeheerder.

  • 7

    Belangrijk bij de doelgroepen genoemd onder 2.1.1. onder B.1. punt 3 en 4 is het aanwezig zijn van een algemeen toegankelijke horecavoorziening, waarvan het verstrekken van eten en drinken aan passanten en bezoekers de consumentgerichte nevenactiviteit is.

3.2.2. Aanvullende criteria ten aanzien van commerci"le en niet-commerci"le bedrijven (doelgroep B.2. nummer 9 onder paragraaf 2.1.1.).

  • 8

    Aan het criteria genoemd onder de algemene plaatsingscriteria 3.1. nummer 1 wordt als criteria toegevoegd, dat de criteria en richtlijnen tevens niet van toepassing zijn op bedrijven gelegen langs wegen deel uitmakend van de categorie (= indeling naar de verkeersfunctie van de weg) "weg voor alle verkeer".

  • 9

    Het criteria genoemd onder 3.1. nummer 7 geldt niet voor voornoemdedoelgroep. Hier geldt het criteria dat slechts die bedrijven worden aangeduid, die gelegen zijn onmiddelijk langs de weg;

  • 10

    Of het bedrijf wordt aangegeven is afhankelijk van het aantal bezoekers (werknemers worden hiertoe niet gerekend). Opneming van het bedrijf in de bewegwijzering kan worden overwogen indien relatief veel bezoekers problemen ondervinden bij het vinden van de juiste af- inrit, of zijweg. Om voor permanente bewegwijzering in aanmerking te komen wordt als richtsnoer een minimum aantal gemotoriseerde bezoekers van 200 per etmaal en per specifiek punt aangehouden. Het genoemde aantal dient door de aanvrager zelf te worden aangetoond op basis van een enquete door een erkend onderzoeksbureau;

3.2.3. Aanvullende criteria ten aanzien van aanduidingen van het specifieke streekeigen karakter ten behoeve van het toerisme (doelgroep B.2. nummer 11 onder paragraaf 2.1.1.).

  • 11

    De criteria genoemd onder 3.1.7, 3.2. en 3.3.2. 3, 4 en 5 gelden niet voor voornoemde doelgroep. De aanduiding typeert het specifieke karakter van de streek. Van bovenstaande criteria kan in bijzondere omstandigheden worden afgeweken indien de wegbeheerder dit noodzakelijk acht in het belang van het verkeer. Tot opneming van een object in de bewegwijzering kan worden overgegaan indien dit gewenst wordt geacht uit het oogpunt van verkeersgeleiding enverkeersveiligheid. Of aanduiding op verkeerstechnische gronden gewenst is kan mede beoordeeld worden aan de hand van de reeds geregistreerde ongeval- len veroorzaakt door zoekend verkeer en in vergelijking met soortgelijke ituaties. Zonodig zal de wegbeheerder de politie raadplegen.

3.3. Criteria ten aanzien van de borden.

3.3.1. Aanwezige bebording.

Indien naar een doel door middel van een verwijsbord verwezen wordt, mogen ten behoeve van dat doel geen andere, voor het verkeer op die weg zichtbare borden geplaatst worden, ook niet buiten het weggebied, tenzij de ingang van het bedrijf aan die weg is gelegen. Reeds geplaatste borden moeten worden verwijderd. Slechts door de exploitant in eigen beheer geplaatste borden op eigen terrein nabij de ingang kunnen gehandhaafd blijven, onder de voorwaarden dat tegen deze borden geen landschappelijke bezwaren bestaan. Indien meer dan twee van deze borden groter zijn dan een 0,5 m2 dient hiervoor (formeel v''r plaatsing) een ontheffing ingevolge de Vnl te worden aangevraagd.

3.3.2. bewegwijzeringsborden.

  • 1

    De technische uitvoering van de borden moet voldoen aan het gestelde in paragraaf 1.3.

  • 2

    Er worden maximaal twee borden van het type A per locatie geplaatst. Indien meerdere borden op een dergelijk locatie geplaatst moeten worden, zullen de borden als bedoeld onder A worden vervangen door een gestapel- de verwijzing als bedoeld onder B. In uitzonderingsgevallen kan om beheerstechnische redenen van deze richtlijn worden afgeweken, in die zin dat in plaats van bebording van het type A voor bebording van het type B gekozen wordt (of andersom).

  • 3

    Eventueel zullen vooraanduidingsborden worden geplaatst op circa 200 meter afstand voor de toegang of toegangsweg van het doel en verder op die punten waar twijfel omtrent de te volgen richting naar het doel mogelijk is.

  • 4

    De afstand tot de doelen wordt niet op de borden vermeld (bij vooraan- duidingsborden wordt de afstand tot de afslag vermeld).

  • 5

    Eenmaal aangevangen bebording dient, eventueel in overleg met andere wegbeheerders tot aan de toegang te worden voortgezet. Doelen gelegen aan een rechtstreeks aan een provinciale weg aangesloten zijweg kunnen dan ook pas worden aangeduid als, uitzonderingen daargelaten, de beheerder van de desbetreffende zijweg eveneens tot plaatsing van de in de A.B.B.U. bedoelde verwijsborden overgaat cq. toestemming geeft.

4. Verwijdering van geplaatste aanduidingen of aangebrachte aanvullende bewegwijzering.

4.1. legale bewegwijzering conform de A.B.B.U..

Indien het doel dat is aangeduid naar het oordeel van de wegbeheerder niet langer voldoet aan de desbetreffende criteria, brengt deze de exploitant van het bedrijf door middel van een aangetekende brief hiervan op de

hoogte. Hem wordt voorts medegedeeld dat de aanduidingsborden zullen worden verwijderd indien het doel niet binnen de door wegbeheerder te bepalen en in de brief te vermelden periode conform de gestelde eisen is of wordt aangepast. De duur van deze periode is afhankelijk van de mate waarin niet aan de eisen wordt voldaan; zij mag niet korter zijn dan ''n maand en niet langer dan ''n jaar. Indien binnen de gestelde periode niet aan de eisen wordt voldaan, worden de aanduidingsborden en/of verwijzingen verwijderd op kosten van de exploitant. De exploitant van het betrokken bedrijf wordt hiervan per aangetekende brief op de hoogte gesteld. Op wegen wordt, gelet op het perceptievermogen van de weggebruikers, een beperkt aantal doelen in de bewegwijzering aangegeven. Indien tengevolge van het opnemen van een dominant doel in de bewegwijzering de informatiegrens wordt overschreden, kan dit leiden tot verwijdering van de aldaar geplaatste aanduidingsborden of aangebrachte verwijzingen. De exploitant van het betrokken doel of het gemeentebestuur van de betrokken plaats wordt hiervan per aangetekende brief ingelicht.

Indien ten gevolge van een wijziging van de wegenstructuur of ten gevolge van genomen verkeersmaatregelen een aanduiding niet meer in overeenstemming is met deze richtlijnen dan wel richtlijnen voor een andere categorie weg van kracht worden, kan dit naar het oordeel van de wegbeheerder leiden tot verwijdering of verplaatsing van aanduidingsborden of verwijzigingen. De wegbeheerder stelt de exploitant hiervan per aangetekende brief in kennis.

In verband met verwijdering of verplaatsing van aanduidingen of verwijzingen kan geen aanspraak gemaakt worden op vergoeding van eventueel daardoor te lijden schade.

4.2. Bewegwijzering door particulieren geplaatst.

Langs wegen in eigendom en beheer van de provincie en gemeenten zullen de in de wegberm illegaal aangebrachte borden in eerste instantie op privaat- rechterlijke basis uit de wegberm worden verwijderd. De provincie kan dit bovendien bestuursrechterlijk doen door toepassing te geven aan de WVU. Het voortouw ligt in die gevallen bij de Dienst WVV, afdeling Wegenbeheer.

Op het plaatsen van bewegwijzering op het gehele grondgebied van de provincie Utrecht is de Vnl van toepassing behoudens de bebouwde kom, ingevolge artikel 26 van de Wegenwet, vastgesteld door GS.

Verwijdering van illegale verwijsborden, geplaatst buiten de reikwijdte van de wegbeheerder op particuliere eigendommen, geschiedt in eerste instantie bestuursrechterlijk door toepassing van de Vnl. In het geval van recidive of in gevallen waar spoedeisend optreden is gewenst, bijvoorbeeld langs Rijkssnelwegen zal eveneens strafrechterlijk worden opgetreden. In dat geval zal proces-verbaal worden aangezegd eventueel onder inbeslagname van het bord. Het voortouw ligt in deze gevallen bij de Dienst R&G, afdeling Landelijk gebied, bureau rnl. De wegbeheerder vervult hierin een signalerende functie.

Beide verordeningen overlappen elkaar op de provinciale wegen buiten de bebouwde kom. Actie's tegen illegaal aangebrachte bebording op het overlappingspunt zullen van te voren op elkaar worden afgestemd. In principe ligt het voortouw bij Dienst WVV, afdeling Wegenbeheer.

Bedrijven die illegale bewegwijzering hebben aangebracht, maar die in principe deel uitmaken van de doelgroep zullen eerst worden uitgenodigd tot overleg waarin de mogelijkheden van bebording nader zullen worden toegelicht. In dit overleg worden alle aanwezige opschriften, afbeeldingen en aankondigingen betrokken. Het initiatief ligt bij het bureau rnl. Aan het overleg nemen de verantwoordelijke wegbeheerders deel.

5. Rechtsopvolging.

5.1 Rechtsopvolging

Wanneer een doel aan een nieuwe eigenaar wordt overgedragen en deze nieuwe eigenaar binnen uiterlijk 1 maand na de overdracht de exploitatie volgens de in de A.B.B.U. gestelde richtlijnen en criteria voortzet, zullen de aanduidingsborden gehandhaafd blijven. Is dit niet het geval dan zullen de borden van overheidswege worden verwijderd en aan de eigenaar worden geretourneerd.

6. Kosten.

6.1 Het principe.

De kosten die zijn verbonden aan het vervaardigen, plaatsen, vervangen, aanpassen, wijzigen, onderhouden en herstellen van de bewegwijzering als bedoeld in de A.B.B.U. komen in beginsel in hun totaliteit voor rekening van de aanvrager van die borden, of degene die bij het plaatsen daarvan belang heeft.

Is er voor de desbetreffende aanduiding een symbool opgenomen in de RB II en/of in deze A.B.B.U. en maakt deze aanduiding deel uit van een wegwijzer waarop zich meer aanduidingen bevinden dan wordt voor deze aanduiding een bedrag in rekening gebracht dat overeenkomt met de kosten die voor het vervaardigen, plaatsen, vervangen, aanpassen, wijzigen onderhouden en herstellen van het opgenomen symbool gemoeid zouden zijn.

Is er voor de desbetreffende aanduiding een symbool opgenomen in de RB II en/of in de A.B.B.U. en vormt deze aanduiding de derde wegwijzer op een punt waar zich meer aanduidingen bevinden volgens het RVV 1966 en/of zoals bedoeld in de A.B.B.U. dan wordt voor deze aanduiding een bedrag in rekening gebracht dat overeenkomt met de kosten die voor het vervaardigen, plaatsen, vervangen, aanpassen, wijzigen onderhouden en herstellen van het opgenomen symbool gemoeid zijn inclusief deze kosten ter vervanging van de twee eerder geplaatste borden.

6.2. Plaatsings- en abonnementskosten.

De borden worden aangebracht door de ANWB. De kosten worden door de ANWB rechtstreeks in rekening gebracht, overeenkomstig de door ANWB gehanteerde berekeningswijze en tarieven.

De abonnementskosten per jaar per bord worden geraamd op: model A: 43 x 63 cm circa f 90; 63 x 93 cm circa f 100,-- model B: f 125,--

De kosten zijn inclusief onderbord en BTW en exclusief ondersteunings- constructie en worden door de ANWB jaarlijks rechtstreeks bij het betreffende bedrijf in rekening gebracht. De koop van de borden is verrekend in het abonnementsgeld.

Voor deze vorm van bewegwijzering zijn zoveel varianten denkbaar, dat het niet mogelijk is een concrete kostenindicatie te geven van de kosten per

bedrijf. De kosten zijn afhankelijk van de persoonlijke wensen van het bedrijf, de plaats, het reeds aanwezig zijn van borden aan de betreffende paal en de hoeveelheid borden. Er zal bij de bepaling van de kosten telkens worden uitgegaan van de situatie op de plaatsingslocatie op het moment dat het verzoek binnenkomt.

In bijzondere en niet in deze richtlijn voorziene gevallen kan door de belanghebbende via de ANWB in overleg met GS van Utrecht een regeling worden getroffen.

6.3. Legeskosten.

Ingevolge de Vnl zijn geen leges verschuldigd. Voor plaatsing behoeft geen verzoek tot afgifte van een stuk te worden ingediend of een aanvraag in behandeling te worden genomen, zodat geen belastbaar feit als bedoeld in de Legesverordening provincie Utrecht wordt gepleegd.

Ingevolge de WVU zijn leges verschuldigd voor het verlenen van de ontheffing voor de borden te plaatsen in de wegberm. Dit is een eenmalig bedrag ter grootte van f 336,50 per verzoek (besluit tot wijziging van de tarieventabel d.d. 29 maart 1995, als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Legesverordening provincie Utrecht).

Voor de inning van de leges zal de gebruikelijke procedure worden gevolgd zoals neergelegd in de "Legesverordening provincie Utrecht". De hoogte van de leges worden regelmatig opnieuw vastgesteld en weergegeven in de tarieventabel behorend bij de legesverordening.

Voor het aanduiden van niet-commerci"le doelen worden geen legeskosten in rekening gebracht.

7. Procedure voor de aanvraag van een verwijsbord.

     

Conform het RVV worden verkeerstekens, dus ook bewegwijzering, geplaatst door de wegbeheerder. Overige aanduidingen of verwijzingen kunnen slechts met toestemming van de wegbeheerder worden geplaatst of aangebracht. Ook de behandeling van de aanvragen voor het plaatsen van welke aanduiding dan ook geschiedt in principe door de wegbeheerder. Zij hebben echter de mogelijkheid externe organisaties te machtigen in opdracht van hun bepaalde handelingen te verrichten.

Voor het plaatsen van in de A.B.B.U. bedoelde bebording zal door de wegbeheerder aan de externe organisatie, de ANWB een machtiging worden verleend. De behandeling van aanvragen zal door de ANWB geschieden. De ANWB zal in deze een co"rdinerende taak vervullen. Zij zullen nadat het verzoek is binnengekomen een toetsing uitvoeren of het verzoek binnen de A.B.B.U. valt en daarna de desbetreffende wegbeheerder, aan de hand van de A.B.B.U. een bewegwijzeringsplan voor het bedrijf dat het verzoek heeft ingediend voorleggen. Zij zullen de borden pas dan plaatsen als de wegbeheerder(s) (provincie, gemeente en waterschap) daartoe schriftelijk toestemming heeft/hebben gegeven en/of een ontheffing hebben verleend ingevolge bijvoorbeeld een van toepassing zijnde wegenverordening.

Indien men volgens de A.B.B.U. in aanmerking zou komen voor een aanduiding of verwijzing, dan kan een schriftelijk verzoek tot plaatsing worden gericht aan:

De ANWB, afdeling bewegwijzering, postbus 93200 2509 BA 's-Gravenhage. telefoon 070-3147147.

7.1. Plaatsingsprocedure.

  • -

    Het bedrijf dient een gemotiveerd verzoek in bij de ANWB.

  • -

    De ANWB toetst aan de hand van de A.B.B.U. of het bedrijf voor plaatsing in aanmerking komt. Bij twijfel neemt de ANWB, voor nader overleg kontakt op met het bevoegd gezag (de wegbeheerder).

  • -

    Indien een bedrijf niet voor plaatsing in aanmerking komt is de ANWB gemachtigd dit bedrijf rechtstreeks in te lichten. Dit laat onverlet de mogelijkheid van de aanvrager om daarna alsnog een ontheffingsverzoek ingevolge de WVU bij het college van Gedeputeerde Staten in te dienen. Op dat verzoek zal door het college een beslissing genomen moeten worden, welke ingevolge de Algemene wet bestuursrecht voor bezwaar en beroep vatbaar is.

  • -

    Indien een bedrijf wel voor plaatsing in aanmerking komt stuurt de ANWB een concept-plaatsingsplan ter goedkeuring aan de wegbeheerder(s). Het plan moet inhouden:

    • 1.

      Type van de borden (A of B) en de afmetingen.

    • 2.

      Exacte locatie(s) en aantallen op een kaartje schaal 1 : 10.000 en de ligging van het doel ten opzichte daarvan.

    • 3.

      De te gebruiken ondersteunende construktie.

    • 4.

      Vermelding van: a. bedrijfsgegevens zoals de bedrijfsnaam (de rechtspersoon), adres, vestigingsplaats en aard van het bedrijf. b. gegevens van de exploitant/eigenaar: naam, adres, woonplaats. c. kontaktpersoon met telefoonnummer.

  • -

    Na goedkeuring van het verzoek met eventuele wijzigingen gaat de ANWB, nadat de benodigde ontheffingen zijn verleend tot plaatsing van de borden over. Gestreefd zal worden om binnen 2 maanden een ingediend verzoek af te handelen (goedkeuring plaatsingsplan en afgifte ontheffing(en)).

7.2. Beheer en onderhoud.

Het beheer rust bij de wegbeheerder. Het onderhoud berust, op kosten van de aanvrager, bij de wegbeheerder. Deze besteedt dit uit aan de ANWB. De ANWB sluit met de wegbeheerder een overeenkomst waarin het onderhoud is geregeld inzake het herstellen van tussentijdse schades, de verwijdering indien niet meer aan de criteria wordt voldaan, de vervanging t.z.t. als gevolg van achteruitgang in kwaliteit ed. De provincie zorgt voor het dagelijks onderhoud zoals o.a. reiniging, en het zonodig rechtzetten van de borden.

8. Inwerkingtreding.

   

De A.B.B.U zal in werking treden nadat GS ingevolge artikel 3, lid 2 deze als algemene voorschriften ingevolge de Vnl hebben vastgesteld.

Rechten op aanduiding op basis van oude, bij het inwerkingtreden van de A.B.B.U. vervallen richtlijnen en criteria zullen worden geerbiedigd, voor zover daaromtrent ten tijde van het verkrijgen van die rechten geen voorbehoud werd gemaakt. Een substantiele wijziging van de verkeerssituatie ter plaatse, welke van invloed is op de veilige bereikbaarheid van het bedrijf of het object, welke een wijziging van de categorie weg inhoudt, zal te allen tijde tot heroverweging (en dan tot eventuele verplaatsing of verwijdering) van een bestaande aanduiding kunnen leiden. Wanneer op een wegwijzer reeds het maximaal toelaatbare aantal doelen is vermeld en een object wordt aan ''n van deze doelen dominant, zal het te allen tijde mogelijk zijn dat object aan te duiden in plaats van het doel ten opzichte waarvan een dominante positie is bereikt. Indien op grond van een historisch gegroeide situatie een doel is aangeduid dat (gemeten naar de situatie ten tijde van het inwerking treden van dit beleid) niet veilig bereikbaar is of onvoldoende parkeerfacilitei ten biedt, wordt die aanduiding slechts gehandhaafd indien wordt voldaan aan de criteria zoals van kracht ten tijde van de toekenning van de aanduiding.

Besloten in de vergadering van 19 december 1995.

 

De algemene uitvoeringsvoorschriften "Aanvullende bewegwijzering in het buitengebied van de provincie Utrecht" (hierna de A.B.B.U te noemen) is opgesteld door een gezamelijke ambtelijke werkgroep van de Dienst wegen, verkeer en vervoer en de Dienst ruimte en Groen.

De A.B.B.U vormt een nadere uitwerking van artikel 3, lid 2 van de "Verordening bescherming natuur en landschap provincie Utrecht" (hierna Vnl te noemen). Voor het plaatsen van de in de A.B.B.U bedoelde model-verwijs- borden is geen Vnl-ontheffing meer nodig, mits conform deze voorschriften wordt gehandeld. Wel blijft altijd toestemming van de wegbeheerder nodig, omdat de borden op hun eigendom moeten worden geplaatst. De wegbeheerder is afhankelijk van het soort weg waarlangs het bord geplaatst wordt (zie verder paragraaf 7). Alle te maken kosten komen voor rekening van de aan- vrager.

De A.B.B.U. gaat uit van een beperkte uitbreiding van de bewegwijzering langs wegen in beheer bij de provincie voor specifieke doelen, die behoren tot de doelgroep en voldoen aan de criteria zoals in deze A.B.B.U. geformu-

  • leerd. Het ontwikkelde systeem moet bijdragen aan een belangrijke verbete- ring van een vlotte, veilige en effici"nte verkeersafwikkeling en aan het behoud van het landschapsschoon, door het duurzaam saneren van ontsierende op eigen initiatief gemaakte en geplaatste verwijsborden (hetgeen recrea- tief eveneens van belang is). Bovendien kan een duidelijke uniforme beweg- wijzering positief bijdrage aan de stimulatie van het toerisme. Er zal geen actief bewegwijzeringsbeleid worden nagestreefd, maar in voor- komende gevallen zal een passende oplossing geboden kunnen worden, zonder dat daarmee een ongewenst precedent wordt geschapen. Op de andere wegbeheerders, niet zijnde het Rijk, wordt ten behoeve van de continu"teit en uniformiteit een dringend beroep gedaan de A.B.B.U. op hun wegen uit te voeren en in voorkomende gevallen conform deze algemene voorschriften te plaatsen.