Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente 's-Gravenhage

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente 's-Gravenhage
Officiële naam regelingRe-integratieverordening Wet werk en bijstand 2010
CiteertitelRe-integratieverordening Wet werk en bijstand 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp14/2010

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Artikel 2, artikel 4A en artikel 5 tot en met 10 van deze verordening treden in werking op 1 januari 2011, onder intrekking van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand (1/2004-RIS 114331)  artikel 1 (aanhef) en artikel 4B (loonkostensubsidie) van deze verordening treden onmiddellijk in werking na publicatie, met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2010.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gelet op VERORDENING (EG) Nr. 8000/2008 VAN DE EUROPESE COMMISSIE van 6 augustus 2008, betreffende de toepassing van artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag van werkgelegenheidssteun

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

08-03-201201-01-2012art.1, 4A, 9

16-02-2012

Posthoorn, 29-02-2012

rv 11, 2012
23-12-201008-03-2012nieuwe regeling

16-12-2010

Posthoorn, 22-12-2010

rv 174, 2010

Tekst van de regeling

Intitulé

RE-INTEGRATIEVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND 2010

Artikel 1 begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

 

a. de wet: Wet werk en bijstand;
b. uitkeringsgerechtigde: persoon, jonger dan 65 jaar, die algemene bijstand ontvangt op grond van de wet, uitkering ontvangt ingevolge de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) of de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz).
c. Anw-er: persoon die een nabestaanden- of halfwezenuitkering ontvangt op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw).
d. niet-uitkeringsgerechtigde: persoon, vanaf 27 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd die geen uitkering heeft ingevolge de wet en  persoon vanaf 16 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd die geen recht op uitkering heeft ingevolge de wetten en regelingen als genoemd in artikel 6 van de wet. Met een niet-uitkeringsgerechtigde wordt gelijkgesteld de persoon die arbeid verricht waarmee volledig in de kosten van het bestaan kan worden voorzien, doch waarvoor een vorm van subsidie aan de werkgever wordt verleend. Van toepassing is artikel 10, lid 2 van de wet.
e. belanghebbende: persoon die overeenkomstig artikel 10 van de wet aanspraak kan maken op een voorziening, met inbegrip van de instelling of onderneming waaraan een werkgelegenheidssubsidie wordt toegekend.
f. voorziening: re-integratiemiddel gericht op arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 7, lid 1 sub a. van de wet.
g. premie: de zesmaandelijkse premie in het kader van een leerwerkplek, als bedoeld in artikel 10a van de wet.
h. deeltijdpremie:de zesmaandelijkse premie voor een uitkeringsgerechtigde die arbeid in dienstbetrekking verricht, waarmee niet volledig in de kosten van bestaan (zoals bedoeld in artikel 22 van de wet) kan worden voorzien.
i. dienstbetrekking:een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel een aanstelling als ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Ambtenarenwet, uitgezonderd arbeidsovereenkomsten waarvan de bedongen arbeid wordt gesubsidieerd op grond van de wet en arbeidsovereenkomsten ingevolge de Wet sociale werkvoorziening.
j. college: het college van burgemeester en wethouders.
k. leerwerkplek:het tijdelijk verrichten van onbeloonde additionele arbeid (zoals bedoeld in artikel 10a van de wet) door een uitkeringsgerechtigde met behoud van uitkering in het kader van een re- integratietraject.
l. loonkostensubsidie:een tijdelijke loonkostensubsidie ten behoeve van een werkgever, die een belanghebbende beloonde arbeid aanbiedt.

 

Artikel 2 Reikwijdte

Deze verordening vindt uitdrukkelijk mede haar grondslag in de bepalingen van de in de aanhef vermelde EG-verordening inzake werkgelegenheidssteun, met name waar het de vormgeving van de voorziening loonkostensubsidie betreft.

Artikel 3 Personenkring

De aanspraak op voorzieningen is beperkt tot personen die woonplaats hebben in de gemeente Den Haag. Indien na aanvang van een voorziening de woonplaats van een rechthebbende wijzigt, is het college bevoegd te bepalen of de voorziening desondanks kan worden voortgezet. Van toepassing is artikel 40, lid 1 van de wet.

Artikel 4 Voorzieningen
  • 1. Het college zet voor drie onderscheiden groepen belanghebbenden de volgende re-integratievoorzieningen in:

    • a.

      Voor belanghebbenden met een korte afstand tot de arbeidsmarkt zet het college sollicitatievoorzieningen in;

    • b.

      Voor belanghebbenden die op termijn aan het werk komen met gerichte ondersteuning, zet het college tijdelijke loonkostensubsidies en leerwerkplekken in;

    • c.

      Voor belanghebbenden met een onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt zet het college participatievoorzieningen in.

  • 2. Bij de inzet van de onder lid 1 genoemde voorzieningen, kan het college bepalen dat aan specifieke doelgroepen prioriteit wordt gegeven.

Artikel 4A Leerwerkplek

Onder de leerwerkplek wordt verstaan het tijdelijk verrichten van onbeloonde additionele arbeid (zoals bedoeld in artikel 10a van de wet) door een uitkeringsgerechtigde met behoud van uitkering in het kader van een re-integratietraject gedurende maximaal tweeëndertig uren per week. De leerwerkplek is een voorziening bestemd voor de uitkeringsgerechtigde die eerst algemene- en werknemerscompetenties moet ontwikkelen, voordat hij tot het verrichten van beloonde arbeid in staat is. Voordat tot plaatsing op een leerwerkplek wordt overgegaan, biedt het college aan de uitkeringsgerechtigde de mogelijkheid om gehoord te worden over deze voorgenomen plaatsing. Periodiek kan steekproefsgewijs onderzocht worden of het verrichtte werk inderdaad additioneel is gebleken.

  • a.

    De eerste drie maanden van een leerwerkplek worden aangemerkt als een oriëntatieperiode. In deze periode worden de ontwikkeldoelen van de leerwerkplek en aard en omvang van de begeleiding door werkgever en de gemeente vastgelegd. In overleg met de uitkeringsgerechtigde en werkgever kan worden afgesproken dat gedurende de oriëntatieperiode nog geen sprake is van het verrichten van werkzaamheden.

  • b.

    Het college beoordeelt negen maanden na plaatsing op een leerwerkplek aan de hand van een ontwikkelplan of de leerwerkplek de kans op arbeidsinschakeling heeft vergroot. Is dat het geval dan wordt de leerwerkplek na afloop van één jaar met nog één jaar voortgezet. De leerwerkplek kan tussentijds ook bij een andere werkgever worden ingezet.

  • c.

    Het college kan vóór afloop van het tweede jaar na plaatsing op een leerwerkplek besluiten de leerwerkplek nog gedurende één jaar voort te zetten, alleen als dit, met het oog op in de persoon gelegen factoren, de kans op arbeidsinschakeling aanmerkelijk zal verbeteren. Voorwaarde daarbij is het inzetten van de leerwerkplek bij een andere werkgever dan die in het tweede jaar.

  • d.

    Het college kan vóór afloop van het derde jaar na plaatsing op een leerwerkplek besluiten de leerwerkplek nog gedurende één jaar voort te zetten alleen als dit, met het oog op in de persoon gelegen factoren, de kans op arbeidsinschakeling aanmerkelijk zal verbeteren. Voorwaarde daarbij is het inzetten van de leerwerkplek bij een andere werkgever dan die in het derde jaar.

  • e.

    Het college regelt bij uitvoeringsbesluit de voorwaarden waaronder de duur van de leerwerkplek na respectievelijk één, twee en drie jaar kan worden voortgezet.

  • f.

    Indien de uitkeringsgerechtigde niet in het bezit is van een startkwalificatie wordt uiterlijk zes maanden na plaatsing op een leerwerkplek beoordeeld in hoeverre een vorm van scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • g.

    Het college verstrekt elke zes maanden aan de uitkeringsgerechtigde een premie, indien:

    - hij in die zes maanden naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op arbeidsinschakeling en

    - de leerwerkplek in die periode niet langer dan gedurende één kalendermaand onderbroken is geweest, tenzij dit in het individuele geval in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid.

         

Gedurende de oriëntatieperiode van drie maanden bouwt de uitkeringsgerechtigde nog geen recht op premie op. Na plaatsing op een leerwerkplek ontvangt de uitkeringsgerechtigde na negen maanden een eerste premie; vervolgens ontvangt de uitkeringsgerechtigde elke zes maanden een premie, indien en voor zover hij nog aan de leerwerkplek deelneemt. De premie bedraagt 225 euro per half jaar bij de maximale omvang van de leerwerkplek van tweeëndertig uur. Bij een geringere omvang van de leerwerkplek wordt de premie naar rato verminderd.

 

  • h.

    De premie wordt geweigerd indien de uitkeringsgerechtigde de verplichtingen die aan de leerwerkplek zijn verbonden in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

Artikel 4B Loonkostensubsidie
  • 1. Het college kan bij de bemiddeling van een belanghebbende die tot werken in staat is, maar nog (vakgerichte) beroepscompetenties moet ontwikkelen, een tijdelijke loonkostensubsidie verstrekken aan een werkgever, die aan de belanghebbende een beloonde arbeidsplaats aanbiedt. Het college regelt in een Uitvoeringsbesluit:

    • -

      de voorwaarden waaronder de subsidie wordt vastgesteld;

    • -

      de wijze waarop de subsidiehoogte wordt vastgesteld;

    • -

      de duur van de loonkostensubsidie.

Artikel 5 Aanspraak
  • 1. De uitkeringsgerechtigde, de Anw-er en de niet-uitkeringsgerechtigde hebben van rechtswege aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op een voorziening, indien de inzet daarvan door het college noodzakelijk wordt geacht. Het college bepaalt welke voorziening of combinatie van voorzieningen wordt aangeboden.

  • 2. Het college kan besluiten een voorziening te beëindigen indien naar zijn oordeel:

    • a.

      de voorziening niet langer noodzakelijk is voor arbeidsinschakeling of daaraan niet blijkt bij te dragen;

    • b.

      belanghebbende onvoldoende medewerking verleent aan de tenuitvoerlegging van de voorziening;

    • c.

      de voorziening anderszins niet (langer) noodzakelijk is.

Artikel 6 Verplichtingen

De uitkeringsgerechtigde die door het college wordt ondersteund bij zijn arbeidsinschakeling of voor een voorziening in aanmerking wordt gebracht, is verplicht hiervan gebruik te maken. In het geval dat deze verplichting niet of in onvoldoende mate wordt nagekomen, vindt verlaging plaats van de uitkering ingevolge de wet, de Ioaw of de Ioaz, indien daarop aanspraak bestaat. De verlaging vindt plaats overeenkomstig de bepalingen van de Maatregelenverordening inkomensvoorzieningen.

Artikel 7 Eigen bijdrage

Het college kan bij uitvoeringsbesluit regelen dat en op welke wijze en onder welke voorwaarden de niet-uitkeringsgerechtigde of de Anw-er, aan wie een voorziening wordt aangeboden, een eigen bijdrage verschuldigd is.

Artikel 8 Terugvordering

Het college kan bij uitvoeringsbesluit regelen dat en op welke wijze en onder welke voorwaarden  de kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk teruggevorderd worden indien door verwijtbaar handelen of nalaten van een belanghebbende een voorziening voortijdig wordt beëindigd.

Artikel 9 Premie deeltijdarbeid
  • 1.a Het college verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde, die deeltijdarbeid verricht en geen volledige arbeidsverplichting heeft (zoals bedoeld in artikel 9, tweede lid van de wet), elk half jaar een premie van 225 euro.

    Het recht op de premie ontstaat een half jaar na afloop van de eerste 6 maanden van deeltijdarbeid.

  • 1.b Als voorwaarden voor het recht op premie geldt dat de uitkeringsgerechtigde:

    • -

      arbeid in een dienstbetrekking van ten minste acht uren per week heeft verricht;

    • -

      ten minste gedurende vier van de zes maanden inkomsten uit de dienstbetrekking heeft genoten.

  • 1.c Overgangsregeling:

    Voor uitkeringsgerechtigden, die in 2010 recht hadden op een jaarlijkse premie uit hoofde van artikel 11 van de oude Re-integratieverordening Wet werk en bijstand geldt de volgende overgangsregeling:

    • -

      uitkeringsgerechtigden die in de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 juni 2010 recht hadden op een jaarlijkse premie van 250 euro, hebben op 1 januari 2011 recht op de eerste halfjaarlijkse premie van 225 euro, mits aan de voorwaarden onder sub b. is voldaan;

    • -

      uitkeringsgerechtigden die over de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010 recht hadden op een jaarlijkse premie van 250 euro, hebben op 1 juli 2011 recht op de eerste halfjaarlijkse premie van 225 euro uit hoofde van artikel 1, mits aan de voorwaarden onder sub b. is voldaan.

  • 2.a Een uitkeringsgerechtigde die deeltijdarbeid verricht binnen een periode waarin hij ook deelneemt aan een leerwerkplek, ontvangt gedurende maximaal één jaar een halfjaarlijkse premie deeltijdarbeid van 10% van de netto maandinkomsten, tot een maximum van 400 euro per half jaar. Het recht op de premie ontstaat een half jaar na afloop van de eerste 6 maanden van deeltijdarbeid

  • 2.b Als voorwaarde voor het recht op premie geldt dat de uitkeringsgerechtigde voldoende heeft meegewerkt aan zijn arbeidsinschakeling teneinde volledig in de kosten van het bestaan te kunnen voorzien.

  • 2.c De premie voor deeltijdarbeid wordt ook verstrekt over de periode van een half jaar, waarin de leerwerkplek wordt beëindigd, maar het deeltijdwerk voortgezet.

  • 2.d De vaststelling van het recht op de premie voor een leerwerkplek staat los van de vaststelling van het recht op de premie deeltijdarbeid.

  • 2.e De premie als bedoeld in sub a. wordt tegelijkertijd met de premie voor een leerwerkplek (als bedoeld in artikel 4A, sub e. van deze verordening) uitgekeerd als één bedrag.

  • 3.a De toekenning van de premies onder lid 1 en lid 2 geschiedt ambtshalve. 

  • 3.b Het college is bevoegd nadere voorwaarden te stellen, waaronder de premies onder lid 1 en lid 2 worden verstrekt.

Artikel 10 Slotbepaling

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 11 Citeertitel en inwerkingtreding

Deze verordening kan worden aangehaald als Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2010.

Artikel 2, artikel 4A en artikel 5 tot en met 10 van deze verordening treden in werking op 1 januari 2011, onder intrekking van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand (1/2004-RIS 114331)  artikel 1 (aanhef) en artikel 4B (loonkostensubsidie) van deze verordening treden onmiddellijk in werking na publicatie, met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2010.

Artikel 12 Overgangsbepaling
  • 1. Aanvragen om verlening van subsidie uit hoofde van een Ooievaarsbaan of een Opstapbaan, die op basis van de in artikel 11 ingetrokken verordening zijn ingediend en waarover bij de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, worden geacht op basis van de ingetrokken verordening te zijn ingediend.

  • 2. Vaststelling van subsidie uit hoofde van een Ooievaarsbaan of Opstapbaan die op basis van een van de in artikel 11 ingetrokken verordening is verleend, vindt plaats op basis van die verordening.

  • 3. Op bezwaarschriften gericht tegen een beschikking die betrekking heeft op een bepaling van de in artikel 11 ingetrokken verordening, wordt beslist met toepassing van die verordening.