Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gouda

Afstemmingsverordening wet investeren in jongeren Gouda 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGouda
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening wet investeren in jongeren Gouda 2010
CiteertitelAfstemmingsverordening wet investeren in jongeren Gouda 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpWelzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet investeren in jongeren, art. 12 lid 1 en art. 41

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201001-01-2012Nieuwe regeling

09-12-2009

Goudse Post, 03-02-2010

11.2.4

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening wet investeren in jongeren Gouda 2010

 

 

De raad van de gemeente Gouda

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van Gouda;

 

Gelet op artikel 12, eerste lid, onderdeel b, en artikel 41 van de Wet investeren in jongeren;

besluit:

vast te stellen de volgende Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren Gouda 2010.

Hoofdstuk 1 - algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving
  • Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven in

  • 1.

    deze verordening en de toelichting, hebben dezelfde betekenis als in de Wet investeren in jongeren en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ);

    • b.

      WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

    • c.

      afstemming: de verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid, WIJ;

    • d.

      benadelingsbedrag: het netto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als inkomensvoorziening of werkleeraanbod op grond van de wet.

Artikel 2 Het besluit tot afstemming

  • 1.

    Onverminderd artikel 42 van de wet, verlaagt het college, overeenkomstig deze verordening, het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening, indien de jongere naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2.

    De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de jongere de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Afzien van het verlagen

  • 1.

    Het college ziet af van een verlaging indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte inkomensvoorziening is verleend. Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet toegepast na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het college kan geheel of gedeeltelijk afzien van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Indien het college afziet van een verlaging op grond van dringende redenen wordt de jongere daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 4 Verlaging van de WIJ-norm, bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag

De verlaging wordt toegepast op de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm.

In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand, waaronder de langdurigheidstoeslag, indien:

  • a.

    aan jongere bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de Wet werk en bijstand; of

  • b.

    de verwijtbare gedraging van jongere, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand, waaronder de langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 5 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1.

    Indien het besluit tot afstemming voor de 15e van een maand bekend wordt gemaakt, kan de verlaging worden toegepast over diezelfde kalendermaand. Wordt het besluit tot afstemming na de 15e aan de jongere bekendgemaakt, dan kan de verlaging eerst worden toegepast over de eerstvolgende kalendermaand.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de verlaging over voorliggende maanden worden toegepast, voor zover de inkomensvoorziening, de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag over deze maanden nog niet is uitbetaald.

  • 3.

    Indien de verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd, omdat de inkomensvoorziening is beëindigd, wordt de jongere medegedeeld dat (het resterendedeel van )de verlaging ten uitvoer wordt gelegd indien hij binnen een jaar na die mededeling opnieuw recht heeft op inkomensvoorziening.

Hoofdstuk 2 – Niet nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet

Artikel 6 Indeling in categorieën

Gedragingen van jongeren waardoor de verplichting op grond van artikel 45 van de wet niet of

onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het stellen van onredelijke eisen in verband met door hem te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

    • b.

      niet meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot zijn arbeidsinschakeling, waaronder begrepen mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • c.

      niet meewerken aan het behoud of bevorderen van zijn arbeidsbekwaamheid;

    • d.

      niet meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op zijn arbeidsinschakeling;

    • e.

      het weigeren zich, op advies van een arts, te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard;

    • f.

      het nalaten opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten.

       

  • 2.

    Tweede categorie:Het weigeren van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, danwel het door eigen toedoen niet behouden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

 

  • 3.

    Derde categorie:

    Het weigeren van algemeen geaccepteerde arbeid, danwel het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 7 De hoogte en duur van de verlaging

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

    • a.

      vijftig procent van de WIJ-norm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      honderd procent van de WIJ-norm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      honderd procent van de WIJ-norm gedurende drie maanden bij gedragingen van de derde categorie.

  • 2.

    De duur van de verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot verlaging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging.

  • 3.

    Het college kan bij volgende verwijtbare gedragingen, voorzover die plaatsvinden binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het laatste besluit tot verlaging, de verlaging op een hoger bedrag vaststellen en/of de duur van de verlaging verlengen.

  • 4.

    Onder een besluit tot verlaging wordt in dit artikel verstaan een besluit tot verlaging of tot afzien van verlaging wegens dringende redenen, in verband met een gedraging als bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

Hoofdstuk 3 - Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 8 Niet of te laat verstrekken van gegevens zonder dat hierdoor teveel inkomensvoorziening is verstrekt

  • 1.

    Indien de jongere de verplichting op grond van artikel 44 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor zijn recht op een werkleeraanbod of het recht op een inkomensvoorziening niet, of niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt, onverminderd artikel 2, tweede lid, de inkomensvoorziening gedurende een maand met tien procent verlaagd.

  • 2.

    Het college kan afzien van een verlaging en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een jaar nadat eerder aan de jongere een schriftelijke waarschuwing is gegeven, of een besluit tot verlaging op grond van dit hoofdstuk is bekendgemaakt.

  • 3.

    De duur van de verlaging wordt verdubbeld, indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot verlaging, opnieuw schuldig maakt aan een als verwijtbaar aan te merken gedraging.

  • 4.

    Het college kan bij volgende verwijtbare gedragingen, voorzover die plaatsvinden binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het laatste besluit tot verlaging, de verlaging op een hoger bedrag vaststellen en/of de duur van de verlaging verlengen.

  • 5.

    Onder een besluit tot verlaging wordt in dit artikel verstaan een besluit tot verlaging, tot afzien van verlaging wegens dringende redenen of tot het geven van een waarschuwing, in verband met een gedraging als bedoeld in hoofdstuk 3 van deze verordening.

Artikel 9 Niet of onjuist verstrekken van inlichtingen waardoor teveel inkomensvoorziening is verstrekt

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 44 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.500,--: 20% van de WIJ-norm gedurende een maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.500,-- tot € 3.000,--: 30 % van de WIJ-norm gedurende een maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 3.000,-- tot € 4.000,--: 50% van de WIJ-norm gedurende een maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,-- tot € 6.000,--: 100% van de WIJ-norm gedurende een maand;

    • e.

      bij een benadelingsbedrag van € 6.000,-- of meer: 100% van de WIJ-norm gedurende twee maanden.

  • 3.

    De duur van de verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot verlaging, opnieuw schuldig maakt aan een als verwijtbaar aan te merken gedraging.

  • 4.

    Het college kan bij volgende verwijtbare gedragingen, voorzover die plaatsvinden binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het laatste besluit tot verlaging, de verlaging op een hoger bedrag vaststellen en/of de duur van de verlaging verlengen.

  • 5.

    Onder een besluit tot verlaging wordt in dit artikel verstaan een besluit tot verlaging, tot afzien van verlaging wegens dringende redenen of tot het geven van een waarschuwing, in verband met een gedraging als bedoeld in hoofdstuk 3 van deze verordening.

Hoofdstuk 4 - Zeer ernstige misdragingen

Artikel 10 Zeer ernstige misdragingen

Gedragingen van de jongere waarmee deze zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, als bedoeld in artikel 41, eerste lid van de wet, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1. Eerste categorie:

  • a.

    verbaal geweld (schelden);

  • b.

    discriminatie;

     

2. Tweede categorie:

  • a.

    intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

  • b.

    zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

     

3. Derde categorie:

  • a.

    mensgericht fysiek geweld;

  • b.

    combinatie van agressievormen.

Artikel 11 De hoogte en duur van de verlaging

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

    • a.

      twintig procent van de WIJ-norm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      vijftig procent van de WIJ-norm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      honderd procent van de WIJ-norm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.

  • 2.

    De duur van de verlaging wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot verlaging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging.

  • 3.

    Het college kan bij volgende verwijtbare gedragingen, voorzover die plaatsvinden binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het laatste besluit tot verlaging, de verlaging op een hoger bedrag vaststellen en/of de duur van de verlaging verlengen.

  • 4.

    Onder een besluit tot verlaging wordt in dit artikel verstaan een besluit tot verlaging of tot afzien van verlaging wegens dringende redenen, in verband met een gedraging als bedoeld in artikel 10 van deze verordening.

Hoofdstuk 5 – Slotbepalingen

Artikel 12 De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Artikel 13 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren Gouda 2010.

 

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Gouda in de openbare vergadering van 9 december 2009.

 

 

 

De raad van de gemeente voornoemd,

 

, voorzitter

 

 

, griffier

Artikelgewijze toelichting  

Artikel 1 Begripsomschrijving

 

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de Wet investeren in jongeren (WIJ). Het onder e genoemde benadelingsbedrag komt in de WIJ niet voor. Voor de definitie van dit begrip is aansluiting gezocht bij het voormalige Boetebesluit sociale zekerheidswetgeving. Om redenen van efficiency is ervoor gekozen het benadelingsbedrag te definiëren als de netto, in plaats van de bruto teveel verstrekte bijstand.

Artikel 2 Het besluit tot afstemming

Eerste lid

Aan het werkleerrecht en de inkomensvoorziening zijn de volgende verplichtingen van de belanghebbende jegens het college verbonden:

• de inlichtingenplicht (artikel 44, eerste lid, WIJ)

• de medewerkingsplicht (artikel 44, tweede lid, WIJ)

• de identificatieplicht (artikel 44, derde lid, WIJ)

• verplichtingen m.b.t. de arbeidsinschakeling en het werkleeraanbod (artikel 45 WIJ).

Tweede lid

In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd dat de verlaging wordt afgestemd op ernst van de gedraging, de mate waarin de jongere de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Dit betekent dat het college bij het beoordelen of de inkomensvoorziening moet worden verlaagd, en zo ja hoe, telkens drie stappen moet doorlopen:

  • -

    Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.

  • -

    Stap 2: vaststellen van de mate van verwijtbaarheid.

  • -

    Stap 3: vaststellen van de omstandigheden waarin de jongere verkeert.

De beoordeling van de ernst van de gedraging is in deze verordening geobjectiveerd door voor een groot aantal gedragingen een standaardverlaging voor te schrijven. Dit neemt uiteraard niet weg dat indien individuele omstandigheden daartoe aanleiding geven, ten voor- of ten nadele van de jongere, een andere dan de standaardverlaging kan worden opgelegd. Voor de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid kan bijvoorbeeld gekeken worden naar de omstandigheden waaronder de jongere zijn verplichtingen niet is nagekomen of de mate waarin jongere bekend verondersteld kan worden met de hem opgelegde verplichtingen.

Toetsing van de mate van verwijtbaarheid kan in individuele gevallen leiden tot een grotere of een mindere verlaging dan de standaardverlaging. Indien de gedraging in het geheel niet verwijtbaar is, wordt geen verlaging opgelegd. Zie hiervoor artikel 3, eerste lid, onder a van deze verordening en de toelichting hierop. Bij de vaststelling van de omstandigheden waarin de jongere verkeert kan gedacht worden aan financiële en sociale aspecten. Hierbij kan onder meer aandacht worden besteed aan eventuele bijzondere lasten, bijvoorbeeld hoge woonlasten of aflossingsverplichtingen, de gezinssamenstelling, of het effect van een opeenstapeling van verlagingen.

Uitgangspunt is dat het college vaststelt of er sprake is van een gedraging waarvoor verlaging van de inkomensvoorziening gepast is en dossieronderzoek doet naar de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere. Daarnaast kan het college, indien het zich nog niet voldoende geïnformeerd acht, de jongere uitnodigen zijn visie te geven op het voornemen om de inkomensvoorziening te verlagen.

Artikel 3 Afzien van het verlagen

Eerste lid

Het afzien van het verlagen van de inkomensvoorziening ‘indien elke vorm van verwijtbaarheid’ ontbreekt, is geregeld in artikel 41, tweede lid, WIJ. Het ontbreken van iedere verwijtbaarheid kan niet snel worden aangenomen en het om deze reden afzien van het verlagen zal dus tot de uitzonderingen behoren.

Een andere reden om af te zien van het verlagen van de inkomensvoorziening is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik-op-stuk’) is het nodig dat een verlaging spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder artikel 3, onder b, geregeld dat het college geen verlagingen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.

Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte inkomensvoorziening is verstrekt of een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is verstrekt, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Met deze termijn wordt aangesloten bij de termijn die is ontleend aan artikel 14e van de Algemene bijstandswet in verband met het opleggen van een boete wegens niet-nakomen van de informatieplicht. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de fraude vast te stellen.

Tweede lid

Hierin wordt geregeld dat het college geheel of gedeeltelijk kan afzien van het verlagen van de inkomensvoorziening indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Van dringende redenen is slechts sprake als het verlagen van de bijstand onaanvaardbare gevolgen heeft voor de jongere.

Duidelijk is dat slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn van dringende redenen. Wat concreet een dringende reden kan opleveren is op voorhand niet vast te leggen. Gedacht kan worden aan financiële en sociaal/psychische omstandigheden.

Derde lid

Indien het college afziet van een verlaging wegens dringende redenen, telt deze gedraging wel mee voor de vraag of sprake is van recidive, zodat het van belang is om jongere hiervan schriftelijk mededeling te doen.

Artikel 4 Verlaging van WIJ-norm, bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag

Eerste lid

In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een verlaging wordt toegepast op de WIJ-norm. Onder de WIJ-norm wordt verstaan de landelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag.

Tweede lid

Onderdeel a: de 18 tot 21-jarigen ontvangen een lage jongerennorm, die indien noodzakelijk wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Indien de verlaging alleen op de lage jongerennorm wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de 21-jarigen.

Onderdeel b: deze bepaling maakt het mogelijk dat het college de bijzondere bijstand, waaronder tevens valt de langdurigheidstoeslag valt, verlaagt. Er moet dan wel een verband bestaan tussen de gedraging van een jongere en zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag.

Artikel 5 Ingangsdatum en tijdvak

Eerste lid

Het afstemmen van de inkomensvoorziening vindt plaats door het verlagen van de WIJ-norm. Verlaging van de WIJ-norm kan in beginsel op twee manieren:

  • 1.

    met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de WIJ-norm; of

  • 2.

    door middel van verlaging van de inkomensvoorziening in de eerstvolgende maand(en). Het verlagen van de WIJ-norm die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode. Het college hoeft in dat geval niet over te gaan tot herziening van de inkomensvoorziening en het te veel betaalde bedrag aan inkomensvoorziening terug te vorderen. Om die reden is in dit lid vastgelegd dat een verlaging ten uitvoer wordt gelegd naar de toekomst toe. Om een beter ‘lik-op-stuk’ beleid te kunnen voeren is bepaald dat de verlaging wordt opgelegd met ingang van de lopende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende WIJ-norm, mits het besluit tot verlaging bekend is gemaakt voor de 15e van de lopende maand. Wordt het besluit verlaging na de 15e van de maand bekend gemaakt, dan is het redelijk om, gezien de korte termijn tot de betaling van de inkomensvoorziening, de verlaging in te laten gaan met ingang van de eerstvolgende maand.

Tweede lid

Wanneer de inkomensvoorziening nog niet (volledig) aan de jongere is uitbetaald, is het praktisch om de verlaging van de WIJ-norm toe te passen op het bedrag dat nog uitbetaald zou moeten worden. Van deze mogelijkheid zal met name gebruik gemaakt worden bij aanvraagprocedures.

Derde lid

Indien de verlaging niet (geheel) kan worden uitgevoerd omdat de inkomensvoorziening wordt beëindigd, wordt de jongere aangekondigd dat (het resterende deel van) de verlaging wordt opgelegd indien hem met ingang van een datum binnen een jaar na de aankondiging opnieuw een inkomensvoorziening wordt toegekend. Deze situatie zal zich bijvoorbeeld voordoen als de jongere een maatregel heeft gekregen van 50% voor een of twee maanden omdat hij onvoldoende gebruik heeft gemaakt van het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening vervolgens wordt beëindigd omdat de jongere helemaal geen gebruik meer maakt het werkleeraanbod. In de beëindigingsbeschikking zal dan aangekondigd moeten worden dat de jongere een maatregel kan krijgen indien hij binnen een jaar opnieuw een inkomensvoorziening gaat ontvangen. Deze aankondiging is geen besluit. Als de jongere binnen een jaar opnieuw een inkomensvoorziening gaat ontvangen, zal in de toekenningsbeschikking tevens een afstemmingsbesluit genomen moeten worden.

Artikel 6 Indeling in categorieën

De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan de arbeidsinschakeling worden in drie categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Voor de hoogte van de standaardverlagingen die voor bepaalde gedragingen gelden is aangesloten bij hetgeen in de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Gouda 2010 voor vergelijkbare gedragingen is bepaald.

 

De eerste categorie betreft de gedragingen die letterlijk genoemd worden in artikel 45 van de wet.

De tweede categorie betreft het weigeren van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, danwel het door eigen toedoen niet behouden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

Van het niet behouden van een voorziening is sprake als jongere hier zelf mee stopt, of als door gedragingen van jongere (werkweigering, diefstal, herhaald niet of te laat verschijnen) hij niet meer wordt toegelaten tot de voorziening.

De derde categorie betreft het niet aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Hieronder valt ook het niet aanvaarden van door de gemeente aangeboden betaalde arbeid of loonvormende arbeid.

Omdat een korting van honderd procent voor drie maanden ingrijpende gevolgen kan hebben voor een jongere en zijn gezin, wordt met nadruk gewezen op de mogelijkheden om de verlaging te matigen. De verlaging dient steeds in verhouding te staan tot de gedraging van jongere. Hiervoor kan bijvoorbeeld worden gekeken naar de gevolgen voor het gezin, met name als er kinderen zijn, of naar de achtergronden van een ontslag (ontslag op staande voet is verwijtbaarder dan ontslag na een conflict waaraan werkgever en werknemer beiden schuld hebben).

Overigens kan voor deze gedragingen op grond van artikel 42, eerste lid, van de wet de inkomensvoorziening ook beëindigd worden. Een verlaging voor langere duur kan praktischer zijn dan een beëindiging, omdat een beëindiging veelal gevolgd wordt door een nieuwe aanvraag, waaraan voor de jongere en de gemeente adminstratieve handelingen zijn verbonden.

Artikel 7 De hoogte en duur van de verlaging

Eerste lid

Deze bepaling bevat de standaardverlagingen voor de drie categorieën van gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan activiteiten gericht op de arbeidsinschakeling.

Tweede lid

Indien de jongere binnen één jaar nadat een verlaging is bekendgemaakt opnieuw zijn, kortweg, arbeidsverplichting niet nakomt, is er sprake van recidive en wordt de grotere mate van verwijtbaarheid van de tweede schending van de arbeidsplicht tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de verlaging.

Derde lid

Op grond van het derde lid heeft het college de mogelijkheid om de verlaging te verhogen en/of de duur ervan te verlengen als de jongere volhardt in zijn schending van de arbeidsverplichtingen. Namens het college zijn richtlijnen opgesteld hoe van deze mogelijkheid gebruik gemaakt moet worden. Uitgangspunt hierbij is dat bij een derde schending van de verplichting het percentage wordt verdubbeld en bij een vierde gedraging tevens de periode wordt verdubbeld. Is verhoging van het percentage niet (meer) mogelijk, dan zal bij een herhaalde schending van de verplichting de periode van de verlaging worden verlengd.

Vierde lid

Van recidive is alleen sprake als de jongere tweemaal dezelfde soort verplichtingen schendt, in dit geval de verplichtingen die moeten leiden tot inschakeling in de arbeid. Dus: komt jongere eerst zijn inlichtingenverplichting en vervolgens zijn arbeidsverplichting niet na, dan is er geen sprake van recidive.

Hoofdstuk 3 - Niet nakomen van de inlichtingenplicht

 

In dit hoofdstuk worden twee gevallen van schending van de informatieplicht onderscheiden: ten eerste het geval waarin ondanks de schending van de inlichtingenplicht niet teveel aan inkomensvoorziening is verstrekt, en ten tweede het geval waarin door het niet of onjuist verstrekken van inlichtingen wel teveel inkomensvoorziening is verstrekt.

Artikel 8 Niet of te laat verstrekken van gegevens zonder dat hierdoor teveel inkomensvoorziening is verstrekt

Eerste lid

Artikel 8 is ten eerste van toepassing indien de jongere niet tijdig inlichtingen verstrekt aan de gemeente. De jongere is op grond van artikel 44 WIJ verplicht op verzoek binnen de gestelde termijn of onverwijld uit eigen beweging de benodigde inlichtingen te verschaffen. Voldoet de jongere niet aan deze verplichting, dan dient de inkomensvoorziening te worden verlaagd. Tevens dient op grond van artikel 40 WIJ het recht op inkomensvoorziening te worden opgeschort en zal jongere in de gelegenheid gesteld moeten worden zijn verzuim te herstellen.

Daarnaast is dit artikel van toepassing indien de jongere geen, onjuiste of onvolledige informatie verstrekt, maar dit desondanks geen gevolgen heeft voor de hoogte van de inkomensvoorziening; de zogeheten ‘nulfraude’. Voorbeelden hiervan zijn: het niet verstrekken van inlichtingen terwijl de inkomensvoorziening al geblokkeerd was; het niet opgeven van vermogensbestanddelen zonder dat het vermogen het vrij te laten vermogen te boven gaat, of het niet opgeven van een verblijf in het buitenland dat de toegestane vakantieperiode niet overschrijdt.

Het eerste lid bepaalt dat de verlaging in voornoemde gevallen tien procent van de WIJ-norm gedurende een maand bedraagt.

Tweede lid

Het komt voor dat de jongere inlichtingen niet of te laat verstrekt, maar hierdoor niet teveel inkomensvoorziening heeft ontvangen. In dat geval is de gemeente niet of nauwelijks benadeeld, en heeft jongere vooral zichzelf benadeeld als het recht op inkomensvoorziening is opgeschort of beëindigd. In die gevallen wordt het niet nodig geacht de inkomensvoorziening direct te verlagen, maar eerst te volstaan met een schriftelijke waarschuwing. Overigens heeft het college de bevoegdheid om, ook als voldaan is aan de voorwaarden om te volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, toch een verlaging toe te passen, omdat de mogelijkheid aanwezig moet blijven de inkomensvoorziening te verlagen indien de jongere willens en wetens zijn inlichtingenplicht schendt met het oog op geldelijk gewin maar het geldelijk gewin uiteindelijk niet gerealiseerd wordt. Te denken valt hierbij aan de poging tot fraude die ontdekt wordt voordat de uitbetaling heeft plaatsgevonden.

N.B.: een schriftelijke waarschuwing geldt voor de recidiveregeling ook als verlaging. Indien de jongere binnen een jaar nadat hij een waarschuwing heeft gehad voor het niet tijdig inleveren van benodigde gegevens, wederom niet tijdig aan zijn inlichtingenplicht voldoet, dient de inkomensvoorziening voor twee maanden met 10 procent te worden gekort.

Als de jongere in het afgelopen jaar eerder een besluit tot (afzien van) verlaging heeft gehad, kan hij geen waarschuwing meer krijgen, maar dient een verlaging met toepassing van de recidivebepaling te worden opgelegd.

Derde, vierde en vijfde lid

Deze leden regelen de hoogte en de duur van de verlaging in geval van recidive en herhaald verwijtbaar gedrag. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 7, tweede, derde en vierde lid.

Artikel 9 Niet of onjuist verstrekken van inlichtingen waardoor teveel inkomensvoorziening is verstrekt

Eerste lid

In artikel 44, eerste lid, WIJ is bepaald dat jongere op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn recht op een leerwerkaanbod of zijn recht op inkomensvoorziening. Bij schending van deze verplichting wordt de ernst van deze gedraging gerelateerd aan de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente netto teveel betaalde bedrag aan inkomensvoorziening (artikel 1, tweede lid, sub d).

Tweede lid

De verlaging wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 40 WIJ

wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan netto inkomensvoorziening dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel aan de jongere is betaald.

Derde, vierde en vijfde lid

Deze leden regelen de hoogte en de duur van de verlaging in geval van recidive en herhaald verwijtbaar gedrag. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 7, tweede, derde en vierde lid.

Als het benadelingsbedrag hoger is dan € 10.000,- zijn gemeenten verplicht om aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie (richtlijn Aanwijzing sociale zekerheidsfraude van 23 december 2008). Indien het OM de belanghebbende vervolgt, kan de gemeente geen verlaging toepassen. Laat het OM de gemeente weten dat het niet tot vervolging overgaat, dan kan de bijstand alsnog worden verlaagd.

Artikel 10 Zeer ernstige misdragingen

 

Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. In artikel 41, eerste lid, WIJ wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’. Hieronder vallen ook medewerkers van een re-integratiebedrijf, omdat ook deze personen werken in opdracht van het college, aldus Rb. Rotterdam in de uitspraak van 26 maart 2008, LJN: BC884. Overigens zal in het geval van een misdraging jegens een medewerker van een re-integratiebedrijf vrijwel altijd ook sprake zijn van schending van de verplichting om mee te werken aan activiteiten of werkzaamheden gericht op arbeidsinschakeling (artikel 45 WIJ).

 

Bij het afstemmen van de bijstand in de situatie dat een jongere zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene. Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging is in dit artikel een aantal categorieën onderscheiden waarbij de ernst van de gedraging toeneemt naarmate er meer sprake is van fysiek en persoonsgericht geweld.

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een inkomensvoorziening). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.

Naast een verlaging van de inkomensvoorziening kan het college besluiten de jongere een gebouwverbod op te leggen en kunnen het college en de betrokken medewerker aangifte doen bij de politie. Voor deze mogelijkheden wordt verwezen naar het Agressieprotocol Stadswinkel Buytenerf.

Artikel 11 De hoogte en duur van de verlaging

Eerste lid

Deze bepaling bevat de standaardverlagingen voor de drie categorieën van zeer ernstigemisdragingen.

Tweede, derde en vierde lid

Deze leden regelen de hoogte en de duur van de verlaging in geval van recidive en herhaald verwijtbaar gedrag. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 7, tweede, derde en vierde lid.

Artikel 12 en 13

Deze artikelen spreken voor zich.