Organisatie | Goirle |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening WWB, WIJ, IOAW en IOAZ |
Citeertitel | Afstemmingsverordening WWB, WIJ, IOAW en IOAZ |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
regeling vervangt Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2010 | 09-02-2012 | nieuwe regeling | 15-06-2010 Goirles Belang, 30-06-2010 | Onbekend |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 2. Het opleggen van een verlaging
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de artikelen 9 en 17 WWB, 44 en 45 WIJ, 13 en 37 IOAW en 13 en 37 IOAZ of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, Wet Suwi voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een verlaging opgelegd.
Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een verlaging
In het besluit tot opleggen van een verlaging worden in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging en het percentage waarmee de bijstandsnorm als bedoeld in de WWB, de inkomensvoorzieningsnorm als bedoeld in de WIJ of grondslag als bedoeld in de IOAW en IOAZ wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm.
Artikel 5. Afzien van het opleggen van een verlaging
De verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het Openbaar Ministerie en blijft definitief achterwege indien ter zake strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter rechtszitting een aanvang heeft genomen, of het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van strafrecht.
Van het opleggen van een verlaging kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvak
Tenzij in de verordening anders is bepaald, wordt de verlaging opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm, inkomensvoorzieningsnorm of grondslag.
Indien de belanghebbende zich bij herhaling schuldig maakt aan verwijtbare gedragingen, wordt de duur van de verlaging, onverminderd artikel 2, tweede lid, afgestemd op het aantal keren dat de belanghebbende zich in het verleden aan verwijtbare gedragingen heeft schuldig gemaakt en waarbij een besluit tot het opleggen van een verlaging is bekend gemaakt.
Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijkgesteld:
Artikel 9. Samenloop van gedragingen
Indien de belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een zelfde soort verplichting of verplichtingen inhouden, stelt het college de hoogte van de verlaging vast met inachtneming van artikel 2, tweede lid, tot maximaal de som van het totaal van verlagingen.
Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid
Artikel 10. Indeling in categorieën
Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 WWB, artikel 45 WIJ, artikel 37 IOAW of artikel 37 IOAZ niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
Artikel 11: Gedragingen inburgeringsplichtigen
Gedragingen van belanghebbenden die inburgeringsplichtig zijn op grond van de Wet inburgering en die de verplichtingen op grond van die wet niet of in onvoldoende mate meewerken aan het behalen van het inburgeringsexamen.
Eerste categorie: indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is, geen gehoor geeft aan de oproep van het college bedoeld in artikel 25 WI of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, tweede lid, WI.
Artikel 12. De hoogte en duur van de verlaging bij gedragingen volgens artikel 10
Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:
Artikel 13: De hoogte en duur van de verlaging bij gedragingen volgens artikel 11
De hoogte en de duur van de verlaging bij gedragingen volgens artikel 11: 1. 20% van de bijstandsnorm, inkomensvoorziening of grondslag gedurende een maand bij een gedraging van de eerste categorie.
2. 40% van de bijstandsnorm, inkomensvoorziening of grondslag gedurende een maand bij een gedraging van de tweede categorie.
3. 40% van de bijstandsnorm, inkomensvoorziening of grondslag gedurende een maand bij een gedraging van de derde categorie.
4. 80% van de bijstandsnorm, inkomensvoorziening of grondslag gedurende een maand bij een gedraging van de vierde categorie.
Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht
Artikel 14. Te laat verstrekken van gegevens
Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 WWB, artikel 44 WIJ, artikel 13 IOAW of artikel 13 IOAZ niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand, inkomensvoorziening of grondslag of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, kan met toepassing van artikel 18 WWB, artikel 41 WIJ, artikel 20 IOAW of artikel 20 IOAZ een verlaging opgelegd worden van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.
Artikel 15. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen
Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 WWB, artikel 44 WIJ, artikel 13 IOAW of artikel 13 IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand wordt, onverminderd artikel 2, tweede lid, een verlaging opgelegd van vijf procent van de bijstandsnorm, inkomensvoorziening of grondslag gedurende een maand.
Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een verlaging
Artikel 16. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, WWB, artikel 20, tweede lid, IOAW, artikel 20, tweede lid, IOAZ, wordt een verlaging opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.
Artikel 17. Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid, WWB, artikel 41, eerste lid, WIJ, artikel 20, tweede lid, IOAW, artikel 20, tweede lid, IOAZ wordt, onverminderd artikel 2, tweede lid, een verlaging opgelegd van tenminste twintig procent van de bijstandsnorm, inkomensvoorziening of grondslag gedurende een maand.