Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Goirle

Afstemmingsverordening WWB, WIJ, IOAW en IOAZ

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGoirle
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening WWB, WIJ, IOAW en IOAZ
CiteertitelAfstemmingsverordening WWB, WIJ, IOAW en IOAZ
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

regeling vervangt Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1
  2. Wet investeren in jongeren, art. 12, lid 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-201009-02-2012nieuwe regeling

15-06-2010

Goirles Belang, 30-06-2010

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening WWB, WIJ, IOAW en IOAZ

 

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    WWB: Wet werk en bijstand.

  • b.

    WIJ: Wet investeren in jongeren.

  • c.

    IOAW: Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.

  • d.

    IOAZ: Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

  • e.

    WI: Wet inburgering.

  • f.

    Wet Suwi: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

  • g.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht.

  • h.

    Alle overige begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB, WIJ, IOAW, IOAZ, WI, Wet Suwi en Awb.

Artikel 2. Het opleggen van een verlaging

  • 1.

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de artikelen 9 en 17 WWB, 44 en 45 WIJ, 13 en 37 IOAW en 13 en 37 IOAZ of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, Wet Suwi voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een verlaging opgelegd.

  • 2.

    Een verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

  • 1.

    De verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm als bedoeld in de WWB, inkomensvoorzieningsnorm als bedoeld in de WIJ of de grondslag zoals bedoeld in de IOAW en IOAZ.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 WWB, of

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een verlaging

In het besluit tot opleggen van een verlaging worden in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging en het percentage waarmee de bijstandsnorm als bedoeld in de WWB, de inkomensvoorzieningsnorm als bedoeld in de WIJ of grondslag als bedoeld in de IOAW en IOAZ wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm.

Artikel 5. Afzien van het opleggen van een verlaging

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een verlaging indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden;

    • c.

      de gedraging meer dan drie jaren voor constatering van die gedraging heeft plaatsgevonden en de gedraging een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid inhoudt;

    • d.

      de gedraging meer dan vijf jaren voor constatering van de gedraging heeft plaatsgevonden en de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en waarbij als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend.

  • 2.

    Het college kan afzien van het opleggen van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Indien het college afziet van het opleggen van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

  • 4.

    De verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het Openbaar Ministerie en blijft definitief achterwege indien ter zake strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter rechtszitting een aanvang heeft genomen, of het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van strafrecht.

Artikel 6. Waarschuwing

Van het opleggen van een verlaging kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvak

  • 1.

    Tenzij in de verordening anders is bepaald, wordt de verlaging opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm, inkomensvoorzieningsnorm of grondslag.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand, inkomensvoorziening, grondslag of de langdurigheidstoeslag nog niet is uitbetaald.

  • 3.

    Een verlaging wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een verlaging die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

Artikel 8. Recidive

Indien de belanghebbende zich bij herhaling schuldig maakt aan verwijtbare gedragingen, wordt de duur van de verlaging, onverminderd artikel 2, tweede lid, afgestemd op het aantal keren dat de belanghebbende zich in het verleden aan verwijtbare gedragingen heeft schuldig gemaakt en waarbij een besluit tot het opleggen van een verlaging is bekend gemaakt.

Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijkgesteld:

  • 1.

    het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, derde lid;

  • 2.

    een waarschuwing op grond van artikel 6.

Artikel 9. Samenloop van gedragingen

Indien de belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een zelfde soort verplichting of verplichtingen inhouden, stelt het college de hoogte van de verlaging vast met inachtneming van artikel 2, tweede lid, tot maximaal de som van het totaal van verlagingen.

Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 10. Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 WWB, artikel 45 WIJ, artikel 37 IOAW of artikel 37 IOAZ niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie: Het niet nakomen van gemaakte afspraken in het kader van de arbeidsverplichtingen, zoals opgenomen in de beschikking en/of een trajectplan.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid en werk met behoud van uitkering;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 11: Gedragingen inburgeringsplichtigen

Gedragingen van belanghebbenden die inburgeringsplichtig zijn op grond van de Wet inburgering en die de verplichtingen op grond van die wet niet of in onvoldoende mate meewerken aan het behalen van het inburgeringsexamen.

  • 1.

    Eerste categorie: indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is, geen gehoor geeft aan de oproep van het college bedoeld in artikel 25 WI of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, tweede lid, WI.

  • 2.

    Tweede categorie: indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, WI of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

  • 3.

    Derde categorie: indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, WI bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, WI verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 4.

    Vierde categorie: indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 of 33 WI vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

Artikel 12. De hoogte en duur van de verlaging bij gedragingen volgens artikel 10

Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

  • 1.

    20 procent van de bijstandsnorm, inkomensvoorziening of grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • 2.

    100 procent van de bijstandsnorm, inkomensvoorziening of grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie.

Artikel 13: De hoogte en duur van de verlaging bij gedragingen volgens artikel 11

De hoogte en de duur van de verlaging bij gedragingen volgens artikel 11: 1. 20% van de bijstandsnorm, inkomensvoorziening of grondslag gedurende een maand bij een gedraging van de eerste categorie.

2. 40% van de bijstandsnorm, inkomensvoorziening of grondslag gedurende een maand bij een gedraging van de tweede categorie.

3. 40% van de bijstandsnorm, inkomensvoorziening of grondslag gedurende een maand bij een gedraging van de derde categorie.

4. 80% van de bijstandsnorm, inkomensvoorziening of grondslag gedurende een maand bij een gedraging van de vierde categorie.

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 14. Te laat verstrekken van gegevens

Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 WWB, artikel 44 WIJ, artikel 13 IOAW of artikel 13 IOAZ niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand, inkomensvoorziening of grondslag of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, kan met toepassing van artikel 18 WWB, artikel 41 WIJ, artikel 20 IOAW of artikel 20 IOAZ een verlaging opgelegd worden van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.

Artikel 15. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 WWB, artikel 41 WIJ, artikel 13 IOAW of artikel 13 IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,-: 10% van de bijstandsnorm, inkomensvoorziening of grondslaggedurende een maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,- tot € 2.000,-: 20% van de bijstandsnorm, inkomensvoorziening of grondslag gedurende een maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,- tot € 4.000,-: 40% van de bijstandsnorm, inkomensvoorziening of grondslag gedurende een maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,- of meer: 100% van de bijstandsnorm, inkomensvoorziening of grondslag gedurende een maand.

  • 3.

    Indien de uitkering beëindigd is, wordt de verlaging met terugwerkende kracht opgelegd.

  • 4.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 WWB, artikel 44 WIJ, artikel 13 IOAW of artikel 13 IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand wordt, onverminderd artikel 2, tweede lid, een verlaging opgelegd van vijf procent van de bijstandsnorm, inkomensvoorziening of grondslag gedurende een maand.

Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 16. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, WWB, artikel 20, tweede lid, IOAW, artikel 20, tweede lid, IOAZ, wordt een verlaging opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, kan de verlaging tot uitdrukking gebracht worden in:

    • a.

      de hoogte van de bijstand of grondslag: het tijdelijk geheel of gedeeltelijk weigeren van de bijstand, inkomensvoorziening of grondslag;

    • b.

      de vorm van de bijstand.

Artikel 17. Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid, WWB, artikel 41, eerste lid, WIJ, artikel 20, tweede lid, IOAW, artikel 20, tweede lid, IOAZ wordt, onverminderd artikel 2, tweede lid, een verlaging opgelegd van tenminste twintig procent van de bijstandsnorm, inkomensvoorziening of grondslag gedurende een maand.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 18. De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2010.

Artikel 19. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Afstemmingsverordening WWB, WIJ, IOAW en IOAZ.

Artikel 20. Intrekking oude verordening

De Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand wordt met ingang van 1 juli 2010 ingetrokken.

 

Aldus besloten door de raad van de gemeente Goirle in zijn vergadering van 15 juni 2010.

, de voorzitter

, de griffier