Organisatie | Heerenveen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening opslag gas-, huisbrand- en stookolie |
Citeertitel | Verordening opslag gas-, huisbrand- en stookolie |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-1994 | 01-01-2016 | uitwerking ogv art 28 wet arhi | 26-09-1994 Heerenveense Courant (Crackstate Nijs), 28-09-1994 | 94.2000301 |
De raad der gemeente Heerenveen;
overwegende dat het door de inwerkingtreding van de Algemene wet bestuurs-recht noodzakelijk is om de "Verordening opslag gas-, huisbrand- en stookolie" aan te passen;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 15 september 1994,
gelet op de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet;
Hij die het voornemen heeft over te gaan tot het oprichten, in werking brengen, uitbreiden of wijzigen van een inrichting tot het bewaren, bezigen of afleveren van vloeibare brandstoffen, waarvan het ontvlam-mingspunt bepaald volgens de methode van Pensky-Martens bij 760 mm kwikdruk 55C of hoger is gelegen, is verplicht van dat voornemen aan burgemeester en wethouders schriftelijke kennisgeving te doen tenminste twee weken, doch niet langer dan zes maanden voor het tijdstip, waarop met het oprichten, in werking brengen, uitbreiden of wijzigen van bedoelde inrichting zal worden aangevangen.
Artikel 3 Antwoord op kennisgeving
Artikel 4 Verplichtingen installateur
De installateur is verplicht bij het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een inrichting ten aanzien waarvan een kennisgeving, als bedoeld in artikel 2, is gedaan, na te leven de nadere voorschriften, bedoeld in artikel 3, lid 2, alsmede -voorzover deze betrekking hebben op onder-grondse opslag- daarvan een door het KIWA gewaarmerkte verklaring over te leggen.
Het is verboden een inrichting, als bedoeld in artikel 2, op te richten, uit te breiden of te wijzigen nadat een mededeling, bedoeld in artikel 3, lid 1 onder c, is ontvangen.
Burgemeester en wethouders verlenen een ontheffing, als bedoeld in lid 1, niet dan wanneer van de tank tot bewaring van de brandstof -blijkens een verklaring van de Benzinecommissie- geen gevaar voor verontreiniging van de bodem is te duchten en de deugdelijkheid van de inrichting voldoende gewaarborgd is.
De installateur is verplicht voor het in werking brengen van een inrichting bedoeld in artikel 2, aan burgemeester en wethouders over te leggen de verklaringen, bedoeld in artikel 3, lid 1 onder a.
Artikel 8 Verplichtingen beheerder
De beheerder van een inrichting is verplicht:
-indien een redelijk vermoeden bestaat, dat in één der onderdelen van de inrichting zich een lek voordoet of deze in slechte staat verkeert- dit/deze te onderzoeken door de tank en/of de leiding(en), nadat de brandstof daaruit is verwijderd, in aanwezigheid van een daartoe bevoegde deskundige op dichtheid te beproeven bij een inwendige overdruk van 2 kgf/cm² met water; bij het beproeven mag gedurende tenminste twee uren geen drukverlaging optreden;
na te leven de voorschriften, die burgemeester en wethouders uit een oogpunt van bescherming van de bodem tegen van de inrichting te duchten bijzondere gevaren ten aanzien van het in werking brengen en in werking houden van de inrichting bij openbaar bekend te maken besluit hebben gesteld of in verband met de aard van de inrichting nader stellen.
Tenzij blijkens de verklaring van het KIWA, bedoeld in artikel 3, lid 1 onder a, ad C, bescherming van de tank en de daarbij behorende leidingen door middel van kathodische bescherming niet is vereist, is in geval van opslag in ondergrondse tanks de beheerder van een in artikel 2 bedoelde inrichting, die onder de werking van deze verordening is opgericht, uitgebreid of gewijzigd, voorts gehouden voor het einde van elk kalen-derjaar in te zenden een bewijsstuk, dat de kathodische bescherming in goede staat verkeert. Dit bewijsstuk moet zijn afgegeven door een daartoe bevoegde deskundige en mag op het tijdstip van inzending niet ouder zijn dan één maand. Indien de inrichting in werking is gebracht in de tweede helft van het kalenderjaar, behoeft bedoeld bewijsstuk in dat jaar niet te worden overgelegd.
Wanneer een inrichting, bedoeld in artikel 2, is gelegen in een be-schermd waterwingebied, is de beheerder daarvan gehouden telkens vóór de afloop van een periode van tien jaar aan burgemeester en wethouders in te zenden een bewijsstuk, dat de gehele inrichting in deugdelijke staat verkeert. Dit bewijsstuk moet zijn afgegeven door een naar het oordeel van burgemeester en wethouders deskundige installateur en mag op het tijdstip van inzending niet ouder zijn dan vier weken.
Artikel 9 Toepassingsverklaring
Voor de toepassing van deze verordening wordt onder beschermd waterwinge-bied verstaan het gebied, dat de gemeenteraad hiertoe bij openbaar bekend te maken besluit heeft aangewezen.
Overtreding van het verbod, bedoeld in de artikelen 3, lid 6, en 5, alsmede het niet-naleven van één der verplichtingen van deze verordening worden gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
Artikel 12 Handhaving van de bepalingen
Met de handhaving van de bepalingen van deze verordening en de zorg voor de naleving daarvan, alsmede de opsporing van de daarin aangegeven strafbare feiten zijn, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, belast de door burgemees-ter en wethouders daartoe aangewezen ambtenaren van Bouw- en Woningtoe-zicht.
Indien de zorg voor de nakoming van de bepalingen van deze verordening dit vereist, wordt hierbij aan hen, die met de uitvoering zijn belast of daartoe moeten medewerken, de last verstrekt de woningen der ingezete-nen, huns ondanks, binnen te treden, zulks met inachtneming van het bepaalde in de wet van 31 augustus 1853 (Stb. 83).