Organisatie | Leeuwarden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening voorzieningen gehandicapten Leeuwarden |
Citeertitel | Verordening voorzieningen gehandicapten Leeuwarden |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Is van rechtswege vervallen per 1 januari 2007
Wet voorzieningen gehandicapten
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-03-2001 | 01-01-2007 | nieuwe regeling | 19-03-2001 Huis aan Huis; 11-04-2001 | 1510 |
HOOFDSTUK I Algemene bepalingen
Artikel 1.1. Begripsbepalingen
In deze verordening en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning waar de gehandicapte zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres de gehandicapte in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven, dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres als de gehandicapte een briefadres heeft;
Artikel 1.5. Inlichtingen, onderzoek, advies
Burgemeester en Wethouders vragen het indicatieorgaan als bedoeld in artikel 1, onder f. om advies omtrent de noodzaak van een voorziening als het betreft een woonvoorziening waarvan de kosten gelijk zijn of meer bedragen dan f. 45.000,- (€ 20.420,-) of als het betreft voorzieningen die daartoe bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen.
Artikel 1.6. Eisen ten aanzien van de adviesinstantie
De adviesinstantie als bedoeld in artikel 1.5. beschikt over kennis op de volgende gebieden:
Artikel 1.7. Gronden voor weigering
Burgemeester en Wethouders kunnen de gevraagde voorzieningen in ieder geval weigeren:
als een voorziening als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder is vergoed of verstrekt en de normale gebruiksduur voor die voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.
Artikel 1.12. Nadere regels en mandaat
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het nemen van besluiten en het aangaan van overeenkomsten met derden in het kader van deze verordening overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 10 van de Algemene wet bestuursrecht over te dragen, behoudens hun verantwoordelijkheid, aan door hen aan te wijzen functionarissen.
HOOFDSTUK II Woonvoorzieningen
Artikel 2.3. Woon- en verblijfsruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt
De bepalingen van hoofdstuk 2 zijn niet van toepassing als het woonvoorzieningen betreft ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, AWBZ-instellingen, verzorgingshuizen, vakantiewoningen, tweede woningen en onzelfstandige woonruimte (kamerverhuur), noch aan specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten gerealiseerd kunnen worden.
Artikel 2.4 Hardheidsclausule woonvoorzieningen
Woonvoorzieningen waarvan de kosten gelijk zijn aan, of meer bedragen dan f. 100.000,- (€ 45.378,-) worden niet verleend, tenzij weigering van die voorziening gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.
Artikel 2.6. Aard van de materialen
Burgemeester en Wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming ten behoeve van ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard voor zover de ondervonden belemmeringen niet voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.
Artikel 2.7. Verzekering van de voorzieningen
Burgemeester en Wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming als de getroffen voorzieningen toereikend zijn of worden verzekerd.
Artikel 2.9. Aanvang werkzaamheden en inzicht in de woning
Burgemeester en Wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming als:
De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1 onder b. en c. wordt geweigerd:
als de noodzaak tot het treffen van deze woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen van medische aard bij het normale gebruik van de woning geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig is, tenzij ten behoeve van de gehandicapte langer dan 7 jaar geleden, gerekend vanaf de aanvraagdatum, een woonvoorziening ingevolge de Wvg of de RGSHG en BGSHG is verstrekt;
Artikel 2.13. Het verwerven van grond
Voor zover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in art. 2.1, lid 1 onder b. betreft het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kunnen Burgemeester en Wethouders een bijdrage verlenen voor de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in artikel 2.3. van het "Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten Leeuwarden".
Artikel 2.14. Woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten
Burgemeester en Wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming verlenen voor het treffen van de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte als zonder deze voorzieningen de woonruimte voor de gehandicapte ontoegankelijk blijft:
Burgemeester en Wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen als:
Burgemeester en Wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip als:
Artikel 2.17. Afwijking ingeval kortere technische levensduur dan 5 jaar
Als de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet ten minste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, bedragen de maximale aanpassingskosten het bedrag genoemd in artikel 2.5. van het "Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten Leeuwarden".
Burgemeester en Wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip als de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987, 466), van een binnenschip, dat:
Artikel 2.20. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie
Burgemeester en Wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder d. als:
Artikel 2.21. Kosten in verband met tijdelijke huisvesting
Burgemeester en Wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijk huisvesting verlenen die door de gehandicapte worden gemaakt in verband met het aanpassen van:
De financiële tegemoetkoming als bedoeld onder a. en b. wordt verleend uitsluitend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de gehandicapte als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.
In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, voor zover die aanpassing een bedrag als genoemd in artikel 2.1., sub 6. van het "Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten Leeuwarden" overschrijdt, kunnen Burgemeester en Wethouders een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.
HOOFDSTUK III Vervoersvoorzieningen
Artikel 3.1. Algemene omschrijving
De door Burgemeester en Wethouders te verstrekken vervoersvoorziening kan bestaan uit:
Artikel 3.2. Het recht op een vervoersvoorziening
Bij het vaststellen van de hoogte van de vervoerskostenvergoeding, als bedoeld in artikel 3.1 onder c sub 2 en 3 kan rekening worden gehouden met de individuele vervoersbehoefte van de gehandicapte en de mate waarin een collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 3.1 onder a. in die vervoersbehoefte kan voorzien.
Artikel 3.3. Keuzemogelijkheid vervoersvoorzieningen
Aan een gehandicapte voor wie een voorziening in de vorm van een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer is of wordt geïndiceerd, wordt de keuze gelaten om in aanmerking te komen voor een forfaitaire bijdrage in de kosten van vervoer, dan wel deel te nemen aan het collectief systeem van vervoer als bedoeld in artikel 3.1. onder a.
Artikel 4.1. Algemene omschrijving
De door Burgemeester en Wethouders te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:
Artikel 4.2. Het recht op een rolstoel
Een gehandicapte kan voor een rolstoel in aanmerking worden gebracht wanneer de aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek in belangrijke mate zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een onvoldoende oplossing bieden.
Artikel 5.1. Hardheidsclausule
Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen en vanwege dringende redenen ten gunste van de gehandicapte of de woningeigenaar afwijken van de bepalingen van deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 5.2. Gevallen, waar niet in is voorzien
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen Burgemeester en Wethouders.
Toelichting verordening voorzieningen gehandicapten Leeuwarden.
De Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) geeft uitdrukking aan de gedachte dat het stelsel van voorzieningen voor gehandicapten moet zijn gericht op een betere afstemming binnen en tussen de beleidsterreinen en een zoveel mogelijk integrale benadering van de hulpvragen in de woon- en leefsfeer en bij behoefte aan zorg. Daarbij zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:
In hoofdstuk 1 van de verordening bevat de algemene bepalingen die voor alle voorzieningen gelden. Behalve de in art. 1 opgesomde begripsbepalingen zijn van belang de definities die in de Wvg worden gegeven. De Wvg definieert bijvoorbeeld het begrip gehandicapte, woonruimte, woonvoorziening, vervoersvoorziening en omschrijft wat onder gehuwd mede wordt begrepen.
Deze begrippen worden in de verordening niet herhaald. Verder bevat dit hoofdstuk een aantal procedurebepalingen die aanvullend zijn op de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht(Awb).
Ook biedt dit hoofdstuk de basis voor vaststelling van uitvoeringsbesluiten door Burgemeester en Wethouders omtrent de hoogte van financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen en nadere uitwerking van het verstrekkingenbeleid in een verstrekkingenboek. Tenslotte is hier een bepaling over cliëntenparticipatie opgenomen.
Hoofdstuk 2 behandelt de woonvoorzieningen. Tot de inwerkingtreding van de Wvg waren de woonvoorzieningen niet in één kader geregeld. De uitvoering en financiering van de woonvoorzieningen vinden onder de Wvg volledig gedecentraliseerd plaats. Hiervan wordt een positieve invloed verwacht op de kwaliteit van de voorziening en op de beheersing van de kosten.
Hoofdstuk 3 bevat de vervoersvoorzieningen. Hieronder wordt ingevolge het bepaalde in art. l, eerste lid, onder d, Wvg verstaan: 'een voorziening die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte bij het vervoer buitenshuis ondervindt'. Een vervoersvoorziening kan bestaan uit een voorziening in natura en/of een tegemoetkoming in de kosten van bijvoorbeeld het gebruik van de eigen auto.
Hoofdstuk 4 handelt over de rolstoelen. Hoewel rolstoelen tevens gebruikt kunnen worden als vervoersvoorziening buitenshuis, worden de in dit hoofdstuk opgesomde rolstoelen niet onder de vervoersvoorzieningen begrepen.
Hoofdstuk 5 bevat een aantal slotbepalingen.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In dit artikel wordt een aantal begrippen verklaard.
Bij f. wordt een definitie van het indicatieorgaan gegeven. Dit is van belang omdat in ieder geval bij aanvragen voor woonvoorzieningen van f. 45.000,-
(€ 20.420,-)of hoger op grond van artikel 8 van de wet verplicht advies aan het indicatieorgaan moet worden gevraagd. Voor Leeuwarden is dit het Regionaal Indicatie Orgaan Noord Friesland (RION). De verplichte advisering wordt op termijn mogelijk ook voor andere voorzieningen van toepassing.
Onder j. wordt het begrip voorziening beperkt tot de onderdelen die onder Wvg vallen, te weten: woonvoorziening, vervoersvoorziening en rolstoelen. De wet geeft zelf een omschrijving van de begrippen woonvoorziening en vervoersvoorziening. Omdat het algemeen bekend geacht wordt wat onder een rolstoel wordt verstaan, is van het begrip rolstoel ("een verrijdbare stoel voor individueel gebruik, bedoeld om op een andere wijze dan lopend zich te verplaatsen dan wel verplaatst te worden met een snelheid en bereik als lopend gebruikelijk is") in de wet geen omschrijving gegeven. Een scootmobiel uitsluitend geschikt voor gebruik buiten de woning wordt als vervoersvoorziening aangemerkt.
Art. l.2. geeft de voorwaarden aan waaraan moet zijn voldaan, wil men voor een voorziening in aanmerking komen.
Met de bepaling dat de voorziening in overwegende mate op het individu gericht is (a.) worden zuiver gemeenschappelijke voorzieningen in principe uitgesloten. De voorziening draagt een individueel karakter en is gericht op het opheffen van het woon- en/of vervoerprobleem van één gehandicapte.
Voorzieningen, die naast een individueel ook een gezamenlijk karakter hebben passen wel in het kader van deze verordening. Een voorbeeld daarvan is een collectief vervoerssysteem waarin ook anderen mee kunnen rijden.
Ingevolge onderdeel b. moeten de voorzieningen geschikt en langdurig noodzakelijk zijn om beperkingen op het gebied van het wonen en het buiten of binnen verplaatsen op te heffen of te verminderen.
Geschikt wil zeggen, dat het hulpmiddel of de aanpassing de belemmering wegneemt of aanzienlijk vermindert.
Langdurig noodzakelijk wil zeggen, dat betrokkene voor langere tijd aangewezen is op een voorziening. In ieder geval zal degene die tijdelijk gehandicapt is, bijvoorbeeld ten gevolge van een ongeval, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening op grond van deze verordening in aanmerking komen. Betrokkene kan dan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Uit deze depots kan men gedurende drie maanden een hulpmiddel lenen, welke periode éénmaal met nog eens drie maanden kan worden verlengd.
Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig, kan niet op voorhand worden uitgemaakt, maar zal van geval tot geval verschillen. De prognose zal daarbij van belang zijn. Bij een wisselend beeld van terugval en verbetering kan van een langdurige noodzaak worden gesproken, mits dat wisselend beeld permanent is. De (medische) adviseur speelt in dit verband een belangrijke rol.
Met betrekking tot onderdeel c. moet worden opgemerkt dat de goedkoopst adequate voorziening een geobjectiveerd begrip is. Allerlei eigenschappen en kenmerken die niet de primaire functionaliteit dienen, worden uitgesloten, bijvoorbeeld kleur, vormgeving en uitvoering. Een andere situatie kan ontstaan wanneer het product weliswaar duurder is, maar daardoor langer
meegaat, zodat de prijs, over de levensduur gerekend, lager wordt of gelijk blijft. Als er een keuze is uit meer oplossingen, die ieder voor zich adequaat zijn, zal daaruit de goedkoopste vergoed worden. Ten aanzien van bijvoorbeeld het verstrekken van een woonvoorziening kan dit betekenen, dat het primaat bij verhuizen wordt gelegd.
Onderdeel d. beoogt te voorkomen dat kostbare voorzieningen worden getroffen aan bijvoorbeeld bouwvallige woningen.
Deze bepaling is echter ook van belang bij het treffen van voorzieningen aan woonwagens en woonschepen, omdat de resterende technische levensduur hiervan in het algemeen korter is dan van woningen en het te investeren bedrag van de woningaanpassing gelet op de waarde van de woonruimte te rechtvaardigen moet zijn.
Van belang is derhalve de verhouding tussen het te investeren bedrag en de waarde van de woonruimte. In geval van een geringe aanpassing weegt het criterium van de resterende levensduur minder zwaar. Gesproken wordt van technische levensduur om tot een zoveel mogelijk objectief vast te stellen levensduur te kunnen komen.
Het tweede lid geeft een uitzondering op het criterium dat voorzieningen in overwegende mate op het individu moeten zijn gericht. Onderdeel a.heeft betrekking op een vervoersvoorziening in de vorm van het gebruik van een collectief vervoersysteem. Dit is nog wel gericht op individuele gehandicapten, het collectieve karakter zit in de aard van het systeem.
Op grond van onderdeel b. wordt de mogelijkheid geopend, dat burgemeester en wethouders nadere regels stellen op grond waarvan in bepaalde omstandigheden en onder bepaalde voorwaarden vormen van collectieve woonvoorzieningen worden gesubsidieerd.
Onder lid 3, a. wordt met 'als' bedoeld een niet gehandicapte persoon die in een vergelijkbare situatie verkeert (b.v. wat betreft inkomen, leeftijd, etc.).
In de woonsfeer kan de centrale verwarming tegenwoordig als normaal gebruikelijk worden beschouwd. Als dergelijke algemeen gangbare voorzieningen worden aangebracht, is er sprake van aanpassing van de woning aan de eisen van de tijd, hetgeen buiten de werkingssfeer van de verordening valt.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen verliezen het algemeen gebruikelijk karakter wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden, aldus de jurisprudentie. Van bijzondere omstandigheden is sprake als, ongeacht de hoogte van het inkomen, in verband met een plotseling intredende calamiteit van medische aard bijvoorbeeld alle kleding, de vloerbedekking of andere algemeen gebruikelijke zaken moeten worden vervangen die anders nog niet zouden zijn vervangen.
Daarentegen is het volgens de jurisprudentie "in overeenstemming met de redelijkheid dat in verband met een afwijkende lichaamsbouw uitgaven voor kleding en schoeisel vallen binnen een nog gebruikelijk te achten bestedingspatroon'. Waar de grens ligt tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat niet, wordt afgemeten aan de op het moment van de verstrekking geldende algemeen maatschappelijke opvattingen.
Onderdeel b betreft de omstandigheid dat er een andere wettelijke regeling of een privaatrechtelijke overeenkomst bestaat op grond waarvan men aanspraak kan maken op een voorziening, bijvoorbeeld wanneer een verzekering (al dan niet als gevolg van de aansprakelijkheid van een derde, zoals bij een ongeval) de kosten kan vergoeden. Van een eventueel regresrecht kan, als mogelijk, gebruik worden gemaakt. Uiteraard mag de gehandicapte niet de dupe worden van een langdurige verhaalprocedure. De gemeente kan in een dergelijke situatie het gevraagde verstrekken en dan zelf tot verhaal overgaan, ofwel het verhaal laten verrichten door de gehandicapte die een eventueel uitbetaald bedrag aan de gemeente overmaakt.
De gemeentelijke regels met betrekking tot financiële vergoedingen zijn in het "Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten Leeuwarden" vastgesteld. Op grond van artikel 147 in samenhang met artikel 156 Gemeentewet kan de raad verordenende bevoegdheid aan het college van B&W overdragen. Van die bevoegdheid wordt hier gebruik gemaakt.
Het tweede lid bepaalt, dat jaarlijks indexering van bedragen plaatsvindt. Gebruik wordt gemaakt van de toepasselijke CBS-indexen, zoals aangegeven door de VNG.
De aanvraagprocedure wordt in de Awb geregeld, met name in hoofdstuk 3 (Algemene bepalingen over besluiten en hoofdstuk 4, Bijzondere bepalingen over besluiten). Al hetgeen in de Awb is geregeld, hoeft niet meer in de verordening te worden geregeld. De procedurele bepalingen in paragraaf 3 zijn een aanvulling op de bepalingen van de Awb. Voor een goed begrip zullen hier een aantal toepasselijke artikelen van de Awb worden besproken.
De Awb bepaalt dat een voorziening op aanvraag wordt toegekend. Dit betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de gehandicapte noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een gehandicapte kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen.
In art. 14, tweede lid, is bepaald dat de aanvraag plaatsvindt op een daartoe door B en W vastgesteld aanvraagformulier. De aanvraag in het kader van de Wvg die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan niet zonder meer terzijde worden gelegd.
De Awb bepaalt dat de aanvraag in ieder geval de naam en het adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt bevat en verder ondertekend moet zijn. Alvorens kan worden overgegaan tot een besluit de aanvraag niet te behandelen, wordt de gehandicapte eerst de gelegenheid gegeven de ontbrekende gegevens aan te vullen. Art. 4:5 Awb regelt dit in het eerste lid. Besluit men, nadat deze gelegenheid is geboden, alsnog een aanvraag niet te behandelen, dan moet dit conform art. 4:5 Awb, vierde lid, schriftelijk binnen een bepaalde termijn worden meegedeeld aan de gehandicapte. Tegen een beschikking om een aanvraag niet in behandeling te nemen, staan overigens dezelfde rechtsmiddelen open als tegen een weigering van de bestaande beschikking zou hebben gestaan.
De aanvraag kan uiteraard worden ingediend door de gehandicapte, maar het is ook mogelijk dat een ander namens de gehandicapte een aanvraag indient (art. 4.1, eerste lid).
Bij de aanvraag kan worden aangegeven dat de verstrekte gegevens vertrouwelijk ter beschikking worden gesteld. Op grond van art. 2:5 Awb moeten de gegevens dan vertrouwelijk worden behandeld.
Art. 1.4, derde lid, van de verordening, bevat een beslistermijn van acht weken. Voor bouwkundige woningaanpassingen geldt een beslistermijn van zestien weken.
De Awb regelt in art. 4:13 dat de beschikking wordt gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijnen. Met wettelijk voorschrift wordt niet alleen wet in formele zin bedoeld, maar ook een wet in materiële zin. De Wvg kent een dergelijke termijn niet; daarom is de beslistermijn bij verordening geregeld. Bij het niet opnemen van een beslistermijn zou het bepaalde in art. 4:13 Awb gelden, te weten: dat binnen redelijke termijn moet worden beslist. Deze redelijke termijn is in ieder geval verstreken als binnen acht weken geen beschikking is gegeven. In concrete omstandigheden kan de redelijke termijn ook korter zijn. Tevens is voorzien in de mogelijkheid tot verdaging met een termijn van acht weken.
Art. 4:15 Awb bepaalt dat de termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop B en W krachtens art. 4:5 van de Awb de aanvrager uitnodigen, de aanvraag aan te vullen, welke opschorting voortduurt tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Afdeling 3.5 Awb gaat over de bekendmaking van besluiten. Art. 3:40 Awb bepaalt dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekend gemaakt. Art. 3:41 Awb bepaalt dat de bekendmaking geschiedt door toezending of uitkering aan de aanvrager en eventueel andere belanghebbenden.
Deze bepalingen zijn van belang voor alle besluiten zoals toekenning, weigering, intrekking en terugvordering van de voorziening.
Het eerste lid geeft aan dat B en W advies vragen alvorens op een aanvraag te beslissen. Dit houdt verband met de wijze waarop de Wvg in Leeuwarden wordt uitgevoerd. Het gehele traject (met uitzondering van het beslissen op aanvragen) van intake tot en met realisatie is uitbesteed. De gemeente blijft uiteraard verantwoordelijk voor de kwaliteit en deugdelijkheid van de adviezen.
De advisering moet voldoen aan de criteria die daaraan op grond van het bestuursrecht worden gesteld.
De beslissingen die B en W nemen moeten kunnen worden gedragen door de daaraan ten grondslag liggende adviezen.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat B en W bevoegd zijn de gehandicapte op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door B en W te bepalen tijdstip en plaats.
Dit artikel kan worden gezien als een aanvulling op art. 7 Wvg, bepalende dat het gemeentebestuur de gehandicapte, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanspraak op een voorziening, kan oproepen in persoon te verschijnen en zich door een of meer deskundigen te doen onderzoeken.
Het derde lid geeft de wettelijk verplichte advisering aan door het indicatieorgaan. In Leeuwarden is dat het RION (Regionaal Indicatie Orgaan Noord Friesland). Deze advisering geldt bij aanvragen voor woonvoorzieningen van f. 45.000,- (€ 20.420,-)of meer. Beoogd wordt hiermee om een integrale beoordeling van zorgvragen te realiseren. Hierbij kan dan de afweging worden gemaakt of bijvoorbeeld een verhuizing naar aanleunwoning of verzorgingshuis de voorkeur verdient boven een woningaanpassing. De bedoeling is om tot zo veel mogelijk maatwerk te komen. In verband daarmee kunnen ook andere Wvg voorzieningen bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen voor verplichte advisering door het indicatieorgaan.
De eisen die aan de adviseur worden gesteld, zijn opgenomen in art. l.5. Onder medische kennis wordt verstaan het beoordelen/interpreteren van de medische situatie en de vertaling van ziekte/stoornis naar beperking.
Onder sociale kennis wordt begrepen het inzicht in de gevolgen van afwezigheid van functies (aanwezigheid van beperkingen).
De adviseur moet het vermogen hebben om de beperkingen in de individuele situatie te vertalen naar handicaps. Door kennis te hebben van het individu, zijn omgeving en de rol van het individu hierin, is het mogelijk inzicht te krijgen in de aard en de mate van het probleem. Tevens is het dan reeds mogelijk om een globale vertaalslag te maken naar mogelijke oplossingen. Onder ergonomische kennis wordt het volgende verstaan: de adviseur moet inzicht hebben in de aanpassingsmogelijkheden van hulpmiddelen aan de mens. Dit vereist kennis over menselijke eigenschappen (anatomie, fysiologie) en technische eigenschappen van hulpmiddelen.
De technische kennis betekent dat een adviseur 'weet' moet hebben van onder andere bouwkundige (on)mogelijkheden.
De opgesomde lijst van noodzakelijke kennisgebieden hoeft overigens niet geconcentreerd te zijn in één adviesfunctie.
Art. 3:6 Awb bepaalt dat aan de adviseur bij wettelijk voorschrift een termijn kan worden gesteld waarbinnen een advies wordt verwacht. Deze termijnen zijn opgenomen in de overeenkomst met de adviseur. Ingevolge art. 4:16 van de Awb moet de beschikking berusten op een deugdelijke motivering.
De motivering wordt vermeld bij de bekendmaking van de beschikking (art. 4:17, eerste lid, Awb). Volgens het tweede lid van art. 4:17 Awb moet zo mogelijk vermeld worden krachtens welk wettelijk voorschrift de beschikking wordt gegeven.
Het derde lid van art. 4:17 Awb bepaalt dat, als de motivering in verband met de vereiste spoed niet aanstonds bij de bekendmaking van de beschikking kan worden vermeld, het bestuursorgaan deze zo spoedig mogelijk daarna verstrekt.
Vermelding van de motivering kan achterwege blijven als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat, zo bepaalt art. 4:18, eerste lid, Awb, maar wordt dan om een motivering gevraagd, dan wordt die zo spoedig mogelijk gegeven.
Art. 4:19 Awb bepaalt dat, als een advies zelf volledig de motivering bevat en het advies ter kennis van de gehandicapte is of wordt gebracht, kan worden volstaan met verwijzing naar dit advies. Tot slot bepaalt de Awb nog in art. 4:20 dat, als B en W een beschikking geven die afwijkt van een krachtens wettelijk voorschrift met het oog daarop uitgebracht advies, dit in de motivering wordt vermeld, met vermelding van de redenen voor de afwijking.
Onder a. gaat het om de situatie dat pas een aanvraag wordt ingediend na realisering van een voorziening. De gemeente heeft dan geen invloed meer op de te verstrekking van de voorziening overeenkomstig het vastgestelde beleid. Dit is een reden om de voorzieningen te weigeren.
Onder b. wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag wordt geweigerd voor een voorziening die reeds eerder is verleend, op grond van deze verordening of in het kader van regelingen voorafgaand aan deze verordening, waarvan de normale gebruiksduur nog niet is verstreken. Hieronder moet worden verstaan de duur dat de voorziening op een adequate wijze bruikbaar is voor het doel waarvoor hij is verstrekt. Een uitzondering op deze weigeringsgrond ontstaat als de voorziening geheel of gedeeltelijk verloren gaat of onbruikbaar wordt door omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn te verwijten. Als een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, moet worden bekeken, of het mogelijk is deze derde door de gehandicapte hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Het moge duidelijk zijn dat deze uitzondering niet geldt als de aanvrager schuld treft, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid.
Ingevolge art. l .7 is de gehandicapte die een voorziening heeft ontvangen, verplicht wijzigingen die relevant (kunnen) zijn voor de beoordeling van het (voortduren van het) recht op een voorziening, uit eigen beweging aan B en W door te geven. Het gaat hier om alle gegevens en feitelijkheden waarvan redelijkerwijs kan worden verondersteld dat zij van belang zijn, zoals verandering van de hoogte van het inkomen als het gaat om inkomensafhankelijke bijdragen, de staat van een in bruikleen verstrekt voorwerp, gewijzigde burgerlijke staat, verhuizing etc.
Ingevolge het tweede lid zijn B en W bevoegd te controleren, of van wijziging van omstandigheden sprake is.
B en W kunnen volgens het eerste lid de beschikking tot toekenning van een voorziening geheel of gedeeltelijk intrekken en, zonodig, herzien als zodanig onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt dat zo de juiste gegevens bekend waren geweest B en W niet tot toekenning zouden zijn overgegaan. Het moge duidelijk zijn dat hiervan sprake is wanneer opzettelijk onjuiste gegevens zijn verstrekt bijvoorbeeld over inkomen of draagkracht.
Volgens het tweede lid kan de verlening van een periodieke al dan niet volledige financiële tegemoetkoming of het in bruikleen verstrekken van een middel worden ingetrokken, als blijkt dat niet meer aan de in de hoofdstukken 2 (woonvoorzieningen), 3 (vervoersvoorzieningen) en 4 (rolstoelen) genoemde voorwaarden voor verlening van de voorziening wordt voldaan.
Wanneer blijkt dat een voorziening die bestaat uit een volledige vergoeding of financiële tegemoetkoming binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de (gedeeltelijke) bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend, kan de beschikking tot toekenning van een voorziening ook worden ingetrokken.
Door de terugvordering wordt de intrekking van art. l.9 effectief: de voorziening wordt aan de gehandicapte daadwerkelijk onttrokken. De terugvordering vindt plaats op grond van een normale privaatrechtelijke actie.
Op grond van dit artikel kunnen Burgemeester en Wethouders het verstrekkingenbeleid en nadere richtlijnen uitwerken in het Verstrekkingenboek Wvg Leeuwarden.
Verder kan het nemen van uitvoeringsbesluiten op grond van dit artikel worden overgedragen aan functionarissen, al dan niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van Burgemeester en wethouders. Hierbij zijn van toepassing de bepalingen terzake van de Algemene wet bestuursrecht en het Mandaatstatuut van de gemeente Leeuwarden.
Met deze bepaling wordt voldaan aan artikel 1a van de wet, betreffende de realisatie en facilitering van cliëntenparticipatie. Er is voor gekozen om de cliëntenparticipatie niet in deze verordening zelf uit te werken. De inspraak beperkt zich namelijk niet tot de Wvg alleen, maar moet betrekking hebben op het gehele gemeentelijke gehandicaptenbeleid. Artikel 2, eerste lid van de Algemene Inspraakverordening van de gemeente Leeuwarden biedt de ruimte om die verordening van toepassing te verklaren op het gehandicaptenbeleid.
De facilitering van de cliëntenparticipatie vindt plaats via subsidiëring van het de vereniging Platform Wvg gebruikers in Leeuwarden op grond van de Subsidieverordening Leeuwarden en de van toepassing zijnde deelverordening. Dit platform is reeds in 1994 erkend als gesprekspartner van de gemeente inzake beleid en uitvoering van de Wvg. Het platform vertegenwoordigt een groot aantal belangengroepen. Het heeft zich ontwikkeld tot een cliëntenvertegenwoordiging die goed in staat is om gevraagd en ongevraagd te adviseren over gehandicaptenbeleid in brede zin. Door het verlenen van subsidie kan het platform zelf de faciliteiten regelen die nodig zijn voor de uitoefening van participatie. Dit levert ook een zo onafhankelijk mogelijke positie van de gemeente op.
Ingevolge art. 5, eerste lid, onder a, Wet voorzieningen gehandicapten bevat deze verordening in ieder geval regels met betrekking tot de vorm waarin voorzieningen kunnen worden verleend.
Wat betreft de woonvoorzieningen is daarbij bepaald dat voorzieningen gelijk aan of duurder dan f. 100.000,- (€ 45.378,-) niet worden verleend.
In de Wvg wordt het begrip woonvoorziening omschreven. Daarbij wordt aangegeven dat het alleen gaat om het opheffen van beperkingen die het normale gebruik van de woning omvatten. Voor ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard geldt bovendien dat het om ergonomische beperkingen moet gaan. Het gaat hierbij om de normale elementaire woonfuncties zoals slapen, eten en lichaamsreiniging. Het gebruik van een hobby- werk- of recreatieruimte valt niet onder de zorgplicht van de gemeente, evenmin als het treffen van een voorziening uit oppas- of verzorgingsoogpunt, met als uitzondering de uitraasruimte welke in artikel 1, lid 1, c. van de wet expliciet wordt genoemd. Dit is een verblijfsruimte waarin een gehandicapte die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen.
Vocht en tocht komen in iedere woning voor. Zij belemmeren het normale gebruik van een woonruimte niet. Het opheffen daarvan valt niet onder het begrip woonvoorziening.
Een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten (onder a.) kan worden toegekend, als adequaat wordt verhuisd, dat wil zeggen: als wordt verhuisd naar een gelet op de handicap geschikte woonruimte of een aanmerkelijk goedkoper dan de reeds bewoonde woonruimte aan te passen woning.
Bij de beoordeling, of een woning adequaat is, kan tevens de eventuele progressie van de ziekte in aanmerking worden genomen. Op die manier kan worden voorkomen dat binnen enige tijd opnieuw een beroep op de verordening wordt gedaan in verband met een noodzakelijk te achten woningaanpassing of verhuizing.
B en W kunnen besluiten om een financiële tegemoetkoming te verstrekken ten behoeve van het vrijmaken van een aangepaste woning, wanneer de relatie tussen gehandicapte en woning is verbroken (bijvoorbeeld door overlijden van de gehandicapte). De aangepaste woning kan dan opnieuw aan een andere gehandicapte worden toegewezen. Als B en W de niet-gehandicapte gezinsleden verzoekt om de woning vrij te maken en zij stemmen daarin toe, kunnen zij in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten. Wanneer de gehandicapte elders verblijft, maar de woning wel bezoekt, worden de zittende bewoners niet gevraagd te verhuizen.
Onder b. is de woningaanpassing genoemd. Bij woningaanpassing gaat het veelal om bouwkundige aanpassingen in of aan de woonruimte die de ergonomische belemmeringen van de gehandicapte wegnemen of aanzienlijk verminderen.
Het aanpassen van bijvoorbeeld een garage of een hobbyruimte valt niet onder de werking van de verordening. Het aanpassen van het eigen toegangspad of een toegangsdeur tot de garage, voor zover deze noodzakelijk als berging dienst doet, komt wél voor een tegemoetkoming in aanmerking. Ook bouwkundige aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten, die noodzakelijk zijn om de individuele woning van de gehandicapte te kunnen bereiken, vallen onder begrip woningaanpassing (zie ook artikel 2.14).
Het streven is er in beginsel op gericht de belemmeringen geheel weg te nemen. Dit zal om verschillende redenen niet altijd zo kunnen zijn. Die redenen kunnen zijn gelegen in het individu dat de belemmeringen ondervindt dan wel in de aard van de woonruimte.
Verder valt ook de zogenaamde uitraasruimte onder het begrip woningaanpassing. Het gaat hier om een verblijfsruimte waarin een gehandicapte die wegens een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Er bestond geen wettelijk financieringskader voor dergelijke voorzieningen. Besloten is daarom om deze voorziening onder de werking van de Wvg te brengen.
Behalve de vaste, vallen ook de losse badhulpmiddelen onder de Wvg, bijvoorbeeld de losse douchezitjes. Deze vallen onder c. woonvoorzieningen van niet-bouwkundige en woontechnische aard welke krachtens het tweede lid in natura kunnen worden verstrekt. Naast de losse sanitaire hulpmiddelen gaat het om woningsanering in verband met ernstige luchtwegproblemen (CARA, eventueel zeer ernstige huidafwijkingen) op basis van een allergie voor huis(stof)mijt of het verstrekken van een tegemoetkoming voor rolstoelvloerbedekking. Losse patiëntenliften, kindercommodes en aangepaste boxen vallen ook onder de losse woonvoorzieningen. Herverstrekbare trapliften, die zonder verbouwingen in een woning kunnen worden geplaatst worden in dit kader eveneens aangemerkt als woonvoorzieningen van niet-bouwkundige aard.
Bij personen met luchtwegaandoeningen kan het medisch aangewezen zijn schadelijke vezels in de woning te vervangen door onschadelijke. Het criterium ergonomisch speelt hierbij geen directe rol. In die zin gaat het verlenen van een voorziening in dit kader verder dan de wettelijke plicht.
Voor het verstrekken van deze voorziening geldt dat dit alleen mogelijk is in die gevallen, dat het medisch gezien dringend noodzakelijk is dat deze direct vervangen worden. De tegemoetkoming is bedoeld voor sanering van de slaapkamer voor de aanschaf van vloerbedekking en/of gordijnen. Als meerdere personen uit een gezin op één adres in aanmerking komen voor woningsanering zal gekeken worden naar het aantal slaapkamers.
De financiële tegemoetkoming voor de kosten van rolstoelvloerbedekking kan worden verleend in geval van een eerste aanvraag voor een rolstoel die (ook) binnenshuis wordt gebruikt maar ook bij verplaatsingsproblemen binnenshuis met rollatorgebruik of andere loophulpmiddelen.
Onder d. onderhoud en reparatie gaat het vooral om voorzieningen die elektrisch beweegbaar en om die reden aan slijtage onderhevig zijn, zoals elektrisch beweegbare keukens en trapliften.
Dergelijke kosten kunnen periodiek worden uitbetaald of in de vorm van een bedrag ineens als afkoopsom voor kosten van onderhoud. De hoogte van de tegemoetkoming wordt in het "Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten Leeuwarden" bepaald.
De betreffende voorzieningen moeten onder de verordening voorzieningen gehandicapten dan wel de Regeling geldelijke steun huisvesting gehandicapten of de Beschikking geldelijke steun huisvesting gehandicapten geldelijke steun zijn verleend.
Er wordt geen tegemoetkoming voor onderhoud en reparatie verleend als de voorziening gebruikt wordt door een persoon voor wie de voorziening niet is geïndiceerd.
Onder e. huurderving is geregeld dat in uitzonderlijke gevallen aan de verhuurder een financiële tegemoetkoming verleend kan worden voor de derving van huurinkomsten van woonruimte die is aangepast voor een hoger bedrag dan genoemd in het Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen Leeuwarden op grond van deze verordening, de Regeling geldelijke steun huisvesting gehandicapten of de Beschikking geldelijke steun huisvesting gehandicapten.
Het gaat hierbij om een periode van maximaal drie maanden waarvoor de huurderving kan worden vergoed. De eerste maand huurderving wordt niet vergoed, dit behoort tot het normale exploitatierisico van de verhuurder.
Onder f. tijdelijke huisvesting is geregeld dat een financiële tegemoetkoming kan worden verleend in de kosten van dubbele woonlasten wanneer de gehandicapte tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken.
De zinsnede over specifiek op gehandicapten of ouderen gerichte woongebouwen is opgenomen om te voorkomen dat voorzieningen die bij de bouw of verbouw of bij een renovatie logischerwijs meegenomen kunnen worden, achterwege blijven, waardoor ze eventueel later op grond van de Wvg tegen hoge(re) kosten moeten worden aangebracht.
Van een bijdrage is evenmin sprake als de voorziening wordt gevraagd vanwege de slechte onderhoudstoestand van de woonruimte en, als het achterstallig onderhoud zou worden verricht, de woonruimte geschikt kan worden geacht voor bewoning door de gehandicapte.
Woningaanpassingen aan ADL-woningen (Focuswoningen) en onderhoud en reparatie aan deze voorzieningen vallen per l januari 1996 onder de bevoegdheid van het College voor zorgverzekeringen (CVZ, de voormalige Ziekenfondsraad). Hiervoor is gekozen uit praktische overwegingen, omdat ook de stichtings- en exploitatiekosten van ADL woningen al via het CVZ liepen.
Op grond van het gewijzigde artikel 5, eerste lid, onder a. moet deze hardheidsclausule uitdrukkelijk in de verordening worden opgenomen. De extra kosten (boven f. 100.000,- / € 45.378,-) die het gevolg zijn van toepassing van deze hardheidsclausule kunnen bij het ministerie van SZW worden gedeclareerd.
De gemeente maakt de afweging of zij een financiële tegemoetkoming voor woningaanpassing of een tegemoetkoming in de verhuiskosten wil geven. Als aangepaste of aanpasbare woningen binnen redelijke termijn (ca. halfjaar) beschikbaar zijn kan de gemeente uit doelmatigheids- of financiële overwegingen de voorkeur geven aan verhuizen boven aanpassen van de huidige woonruimte van de gehandicapte. Bij de uiteindelijke keuze van de te verstrekken voorziening kan de gemeente een afweging maken tussen de kosten van het aanpassen van de huidige woonruimte versus de kosten van verhuizen.
De gemeente houdt bij deze afweging rekening met het belang van de gehandicapte zelf, zoals de aanwezigheid van mantelzorg en de sociale omgeving van de gehandicapte (bijvoorbeeld de aanwezigheid van winkels in de buurt, sociale voorzieningen, openbaar vervoer) en de bereidheid om te verhuizen. Door verhuizing kunnen de kosten van extramurale hulp omhoog gaan.
Hoewel deze kosten niet (geheel) voor rekening van de gemeente komen, worden deze bij de beoordeling van het criterium adequaat wel meegenomen.
Bij de keuze tussen verhuizing en woningaanpassing speelt ook een rol, of het de verwachting is dat de eenmaal aangepaste woning beschikbaar blijft voor gebruik door een andere gehandicapte. Een aanpassing aan een oude en slecht onderhouden woning komt minder in aanmerking dan een aanpassing aan een woning van goede kwaliteit. De investering levert dan een hoger rendement, omdat het gebruik zich uitstrekt over een langere periode.
Als de gemeente, nadat alle factoren in de overweging zijn meegenomen, tot de conclusie komt dat verhuizing de goedkoopst adequate oplossing is, dan heeft bij het verstrekken van de woonvoorziening de vergoeding voor verhuis- en (her)inrichtingskosten het primaat.
Het opheffen van allergische verschijnselen of andere problemen die hun oorzaak vinden in of aan de woonruimte gebruikte dan wel daarin aanwezige bouwmaterialen komt niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking.
Als in een woning een traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico moet in de opstalverzekering gedekt worden.
In principe is een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing alleen mogelijk als de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in de woning waaraan de voorzieningen worden getroffen. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor de gehandicapte die zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig een bepaalde woning bezoekt. Het is dan mogelijk dat eenmalig een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt ten behoeve van het aanpassen van één woonruimte waar de gehandicapte vaak verblijft. Het gaat hier om het bezoekbaar maken. Lid 5 van dit artikel geeft aan wat hieronder wordt verstaan. In dit kader is het ook duidelijk, dat een toilet niet alleen bereikbaar moet zijn maar ook bruikbaar. Voor het bezoekbaar maken van die woonruimte moet toestemming gevraagd worden van de eigenaar. Omdat de voorziening buiten de directe werkingssfeer van de Wet voorzieningen gehandicapten valt, kan de verhuurder niet gedwongen worden (via aanschrijving) om de woning aan te passen.
Een vergelijkbare situatie kan optreden wanneer de ouders van een minderjarige gehandicapte zijn gescheiden en de minderjarige gehandicapte bij de ene ouder woont en regelmatig bij de andere ouder verblijft. De financiële tegemoetkoming beperkt zich slechts tot het bezoekbaar maken van de woonruimte waar de gehandicapte op bezoek gaat.
Ingeval van co ouderschap kan zich de situatie voordoen dat een minderjarige gehandicapte zijn hoofdverblijf in twee woningen heeft. Als in zo'n situatie het aanpassen van één woning en bezoekbaar maken van de andere woning niet volstaat, kunnen beide woningen worden aangepast.
Pas op het moment dat B en W een beslissing hebben genomen op de aanvraag, mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Door dit te bepalen, wordt voorkomen dat een voorziening waarvoor de werkzaamheden reeds voor het afgeven van de beschikking zijn gestart, uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen de gemeente als goedkoopst adequate voorziening beschouwt.
De gereedmelding binnen de aangegeven termijn na het verlenen van de financiële tegemoetkoming plaats vinden, dit om te voorkomen dat het treffen van de voorziening te lang op zich laat wachten en om te voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot uitbetaling van subsidie blijft openstaan.
De hoogte van de financiële tegemoetkoming is afhankelijk van de hoogte van de subsidiabele kosten van de woningaanpassing. Deze is pas definitief bekend op het moment dat de aanpassing is uitgevoerd.
Wanneer de gehandicapte verhuist zonder dat hiertoe op grond van belemmeringen van medische aard aanleiding is, moet de gehandicapte zelf zorg dragen voor de kosten van woningaanpassing in de woning waarnaar verhuisd is.
Op deze regel kunnen uitzonderingen van toepassing zijn:
* als het gaat om een noodzakelijke verhuizing in verband met het aanvaarden van een werkkring in een andere gemeente;
* als het gaat om een verhuizing die noodzakelijk is op grond van dringende sociale redenen die het normale gebruik van de woning voor de belanghebbende in die omstandigheden belemmeren. Er moet hierbij gedacht worden aan noodsituaties. Met dit onderdeel van deze bepaling wordt dus niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule ten aanzien van de toepassing van de uitsluitingsgrond in de aanhef van dit artikel te bieden. Toepassing van deze laatste uitzonderingsbepaling vereist per geval een zorgvuldige, individuele afweging van alle feiten en omstandigheden. Als voorbeeld kan worden genoemd een relatiebreuk. Een opsomming van verdere concrete, acute situaties houdt het gevaar in dat deze als normatief of limitatief wordt beschouwd. Van het geven van verdere concrete voorbeelden wordt hier dan ook afgezien.
Een algemene uitzondering op deze weigeringsgrond is aan de orde als ten behoeve van een gehandicapte langer dan 7 jaar geleden, gerekend vanaf de aanvraagdatum, woonvoorzieningen zijn verleend op grond van de Wvg of voorgaande regelingen.
Onderdeel b. van dit artikel maakt het mogelijk om een woonvoorziening te weigeren als naar een (zeer) ongeschikte woning is verhuisd en daar niet vooraf door burgegmeester en wethouders toestemming voor is verleend.
De gemeente kan een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van het verwerven van extra grond, wanneer dit noodzakelijk is om de woningaanpassing te realiseren (bijvoorbeeld bij een aanbouw), ten hoogste voor het aantal vierkante meters als vermeld in artikel 2.3. van het "Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten Leeuwarden".
Het gaat hier om een financiële tegemoetkoming voor het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten in het kader van een aanvraag ten behoeve van een individuele gehandicapte, als met deze aanpassing wordt bereikt dat de woonruimte voor de gehandicapte bereikbaar wordt. Het gaat hierbij met name om entrees en portieken. Het aanpassen van hobby- en recreatieruimten komt niet in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming, tenzij alleen door deze ruimten de woonruimte van de gehandicapte bereikt kan worden.
De uitgangspunten en de gevallen waarin een voorziening aan een woonwagen of woonschip of verblijf van een binnenschip worden verstrekt, zijn in beginsel gelijk aan die van woningen. In geval van aanpassing van deze woonruimten is art. 1.2, onder d, eerder van belang dan bij aanpassen van woningen. Dit artikel bepaalt dat de kosten van de voorziening in redelijke verhouding moeten staan tot de (resterende) technische levensduur van de woonruimte. Met name de technische levensduur van een woonwagen zal aanzienlijk korter zijn dan die van een woning.
Teneinde de nodige flexibiliteit te hebben bij de beoordeling van de in art. l.2, onder d, bedoelde verhouding is er niet voor gekozen een afzonderlijk lager maximumbedrag dan het in de Wvg vermeld bedrag voor de aanpassingen aan woonschepen en woonwagens vast te stellen.
Voorts moet men zich er bij de aanvraag van verzekeren dat het gaat om een legaal bewoonde woonwagen of woonschip. De aanpassing van een verblijf op een binnenschip komt voor rekening van de gemeente waar de schipper en zijn gezin domicilie hebben gekozen. Als een aanpassing moet plaatsvinden ten behoeve van een werknemer op een binnenschip, is sprake van een voorziening in de werksfeer welke onder de AAW valt.
In dit artikel worden de voorwaarden gegeven om voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting in aanmerking te komen.
De situatie waarop het eerste lid, sub b. ziet, doet zich bijvoorbeeld voor als de partner van een gehandicapte na overlijden of uithuisplaatsing van de gehandicapte in een aangepaste woning achterblijft.
Het bepaalde in lid 3, sub a. stelt de gemeente in de gelegenheid eerst advies in te winnen en aan de hand van het uitgebrachte advies uit te maken wat in de gegeven omstandigheden de meest adequate oplossing is. Bovendien wordt voorkomen dat de gehandicapte verhuist naar een inadequate of onvoldoende (ook gelet op de toekomst) adequate woonruimte, waar de belemmeringen niet of onvoldoende worden opgeheven.
Met het bepaalde onder c. wordt bijvoorbeeld gedoeld op een verhuizing naar vakantiehuisjes en volkstuinen. Daarvoor wordt geen verhuiskostenvergoeding gegeven.
De gedachte achter d. is dat de Wvg geld ter beschikking stelt om langer zelfstandig te kunnen wonen. Daarom wordt geen vergoeding gegeven voor verhuizing naar een onzelfstandige AWBZ-inrichting of verzorgingstehuis of daarmee vergelijkbaar tehuis.
Het komt nogal eens voor dat een verhuiskostenvergoeding wordt gevraagd, terwijl een nieuwe woning nog niet beschikbaar is. Het betreft dan bijvoorbeeld een situatie waarin een ouder iemand die slecht ter been en derhalve gehandicapt raakt, voorziet op termijn te moeten verhuizen naar een gelijkvloerse woning. De beschikking voor een verhuiskostenvergoeding is een jaar geldig.
Een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten sluit een tegemoetkoming in de kosten van woningsanering uit. Wanneer een belanghebbende echter niet binnen een redelijke termijn (ca. halfjaar) kan verhuizen, en langer moet wachten op een nieuwe woning, kan hij wel in aanmerking komen voor sanering van de huidige woning.
Alleen van bepaalde voorziening komen de kosten van onderhoud, keuring en reparatie voor vergoeding in aanmerking. Het gaat vooral om voorziening die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van deze voorzieningen in het geding kan komen.
Dit artikel voorziet in de situatie waarin de gehandicapte tijdens het aanbrengen van voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken. Voor een periode van zes maanden en onder in het artikel bepaalde voorwaarden kan een tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt.
De in dit artikel genoemde mogelijkheid tot subsidiëring is bedoeld als stimulans om de bereidheid van de woningeigenaar te vergroten zijn medewerking aan het aanpassen van de woonruimte te verlenen, én om de aangepaste woning opnieuw toe te wijzen aan een gehandicapte. In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving.
Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leeg staat mag daarom als normaal beschouwd worden.
Wanneer het niet mogelijk blijkt om een gehandicapte te vinden voor de woning en/of de woning wordt toegewezen aan een niet-gehandicapte, kunnen burgemeester en wethouders gedurende de periode van leegstand een tegemoetkoming in de kosten van huurderving verlenen voor maximaal zes maanden.
Hoofdstuk 3 Vervoersvoorzieningen
In deze algemene omschrijving wordt een opsomming gegeven van vervoersvoorzieningen die op grond van deze verordening kunnen worden verstrekt. Omdat het een opsomming is waaraan niet de voorwaarde verbonden is dat het om de ene of de andere voorziening gaat, is het ook mogelijk een combinatie van sommige vervoersvoorzieningen te verstrekken als dat in het individuele geval de meest adequate oplossing is. (zie ook toelichting artikel 3.2)
Een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer.Dit is de eerste vorm die genoemd wordt bij de algemene omschrijving van vervoersvoorzieningen, omdat dit een vorm is die tevens individuele voorzieningen (gedeeltelijk) overbodig kan maken. Het is derhalve een voorziening die binnen de rangorde van voorzieningen het primaat heeft.
Onder de punten sub b van lid 3.1 worden vervoersvoorzieningen genoemd, die in natura kunnen worden verstrekt. Opgemerkt wordt dat de verstrekking van een bruikleenauto niet als vervoersvoorziening is opgenomen, evenmin als een gesloten buitenwagen, aangezien in de regel andere goedkopere voorzieningen geboden kunnen worden die, eventueel in combinatie met elkaar, een adequate oplossing bieden. Een en ander wil dus niet zeggen dat verstrekking van deze voorzieningen te allen tijde is uitgesloten.
Een open elektrische buitenwagen is een vervoermiddel voor de korte afstand, dat in aanvulling op het gebruik van een collectief vervoersysteem kan worden verstrekt. Hier vallen de zogenaamde scootmobielen onder. Overigens gaat het dan om scootmobielen geschikt voor buitengebruik. Scootermobielen voor uitsluitend binnengebruik vallen onder de categorie rolstoelen.
Wanneer de gehandicapte een eigen auto bezit bestaat de mogelijkheid aanpassingen aan die auto te verstrekken. Hierbij wordt dus afgeweken van het primaat van collectief vervoer. Bij afwijking van dat primaat is een grondige individuele beoordeling vereist. Deze voorziening wordt gezien haar aard niet in combinatie met collectief vervoer verstrekt. Sommige autoaanpassingen lenen zich voor verstrekking in natura doordat ze hergebruikt kunnen worden.
Financiële tegemoetkomingen in kosten van vervoer.
Ook deze groep voorzieningen moet vervangend voor of aanvullend op het gebruik van een collectief systeem gezien worden. De hoogte van de daaruit voortvloeiende financiële tegemoetkoming(en) kan daarom afhankelijk worden gesteld van de mate waarin een collectief systeem in de individuele vervoersbehoefte kan voorzien (zie artikel 3.2 lid 4).
Deze categorie vervoersvoorzieningen bestaat uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van:
een vergoeding als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf of gebruik van een ander verplaatsingsmiddel. De vervoersvoorzieningen als hierboven genoemd onder b.2. worden in beginsel in natura verstrekt. Een aantal voorzieningen lenen zich daar niet of minder goed voor. Te denken valt hier aan begeleidingskosten, vergoeding voor parkeerplaats, aanpassingen aan een standaardfiets etc.
Lid 1 van artikel 3.2 geeft aan dat een gehandicapte voor een vervoersvoorziening in aanmerking kan worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek a. het gebruik van het openbaar vervoer of b. het bereiken van dit openbaar vervoer deels onmogelijk maken.
Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de gehandicapte in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoersystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de gehandicapte in aanmerking komt voor een voorziening terzake. Doordat de streekbus, bijvoorbeeld, voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden, hetgeen wellicht beter gevonden kan worden in een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n situatie de problematiek op te lossen, dan is er geen sprake van een langdurige noodzaak. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden.
Lid 2 van artikel 3.2 geeft het primaat van het collectief systeem aan boven de individuele verstrekkingen zoals opgenomen onder b en c van artikel 3.1.
Lid 3 geeft aan dat bepaalde individuele verstrekkingen ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt kunnen worden. Dit kan het geval zijn wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de gehandicapte, voorzover die valt binnen de gemeentelijke zorgplicht, niet volledig dekt. Hierbij dient een zorgvuldige individuele afweging te worden gemaakt, waarbij ook de mogelijkheden van reizen met behulp van het bovenregionale ketenmanagementsysteem in acht worden genomen.
Lid 4 van artikel 3.2 bepaalt vervolgens dat bij het vaststellen van de omvang van de vervoersvoorziening rekening wordt gehouden met de individuele vervoersbehoefte en de mate waarin een collectief vervoersysteem in die vervoersbehoefte kan voorzien. Bij het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor vervoerskosten zal dus eerst moeten worden vastgesteld of er sprake is van een uitzonderlijke vervoersbehoefte en vervolgens is dan de vraag aan de orde in welke mate een collectief vervoersysteem in die vervoersbehoefte kan voorzien, waarbij ook weer de eventuele mogelijkheden via het ketenmanagementsysteem worden betrokken.
Ingevolge lid 5 van artikel 3.2 geldt dat wanneer echtgenoten beide gehandicapt zijn en een vervoersvoorziening behoeven, in het geval dat de behoeften van de echtgenoten samenvallen, volstaan kan worden met een enkele voorziening.
Dit om te voorkomen dat men een financiële tegemoetkoming krijgt die niet in relatie staat tot de tegemoetkoming die anderen ontvangen.
Vallen de behoeften niet samen, of slechts ten dele, dan kan twee maal een financiële tegemoetkoming worden verstrekt tot maximaal 1.5 x het normbedrag. De gedachte hierachter is dat echtgenoten vaak toch een deel van hun vervoerstrajecten samen zullen afleggen.
Dit artikel is opgenomen op grond van de overweging dat een vrije keuzemogelijkheid voor gehandicapten belangrijk wordt geacht.
De keuzevrijheid niet mag overigens niet ten koste gaan van het collectieve vervoersysteem en moet financieel haalbaar zijn.
Onder het begrip rolstoel valt de handbewogen rolstoel, de elektrische rolstoel en de sportrolstoel.
Ook individuele aanpassingen aan rolstoelen en noodzakelijke accessoires vallen onder de rolstoelverstrekking, evenals onderhoud, service en WA verzekering voor elektrische rolstoelen. Een individuele aanpassing aan een elektrische rolstoel om aan bepaalde vormen van sportbeoefening deel te kunnen nemen kan ook op grond van dit artikel worden verstrekt. Een dergelijk gebruik van een elektrische rolstoel moet wel verantwoord zijn in relatie tot het normale gebruik.
In dit artikel is omschreven, wanneer een gehandicapte in aanmerking komt voor de verstrekking van een rolstoel.
De eerste voorwaarde is, dat er sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek (afgeleid van de begripsomschrijving van de gehandicapte).
Voorts moet men, (om medisch-ergonomische redenen), in belangrijke mate aangewezen zijn op zittend verplaatsen.
Ten slotte moeten andere loophulpmiddelen onvoldoende uitkomst bieden. De noodzaak tot zitten verplaatsen behoeft niet de hele dag, maar wel in belangrijke mate, aanwezig te zijn.
Voor sportrolstoelen kunnen ook gehandicapten in aanmerking komen die in het dagelijks leven van loophulpen gebruik kunnen maken, maar zonder sportrolstoel niet in staat zijn tot sportbeoefening. Gehandicapten kunnen zelf bepalen welke sportrolstoel zij willen aanschaffen. Naast een sportrolstoel bestaat een zogenaamde "actief-rolstoel". Deze kan zowel voor vervoer als voor sport gebruikt worden. Indien deze actief rolstoel voor beide doeleinden noodzakelijk is, wordt de rolstoel in bruikleen verstrekt.
Lid 1: Bruikleenverstrekking vindt plaats mede met het oog op bevordering van hergebruik. Voor deze naturaverstrekking kan geen eigen bijdrage worden gevraagd.
Lid 2: de wijze van verstrekking van sportrolstoelen is een voortzetting van het beleid zoals dat indertijd door de GMD in gang is gezet.
Afwijken van de bepalingen van de verordening via deze hardheidsclausule kan allen ten gunste van een betrokkene, nooit ten nadele.
Op grond van deze restclausule kunnen Burgemeester en Wethouders in niet voorziene situaties handelen naar bevind van