Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Amsterdam

Verordening op de gemeentelijke ombudsman 2006

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAmsterdam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening op de gemeentelijke ombudsman 2006
CiteertitelVerordening gemeentelijke ombudsman 2006
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 81p en 147

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2006nieuwe regeling

Gemeenteblad 2005, afd. 3A, nr. 231/530

Gemeenteblad 2005, afd. 1, nr. 530

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de gemeentelijke ombudsman 2006

 

 

Inhoud

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Deze verordening verstaat onder:

    • a.

      ombudsman: degene die is benoemd in de in artikel 2 genoemde functie;

    • b.

      ambtenaar: een ambtenaar, een gewezen ambtenaar en een persoon met wie door een administratief orgaan een arbeidsovereenkomst is gesloten naar burgerlijk recht, ook na beëindiging van de arbeidsovereenkomst;

    • c.

      aanbeveling: de aanbeveling die de ombudsman kan verbinden aan een rapport ter opheffing van een incidentele of structurele tekortkoming bij een bestuursorgaan;

    • d.

      commissie: de Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Integraal Veiligheidsbeleid, Personeel en Organisatie en Bestuurlijk Stelsel.

  • 2.

    Indien van toepassing, wordt voor 'Burgemeester' gelezen: Stadsdeelvoorzitter, voor 'College': Dagelijks Bestuur' en voor 'Gemeenteraad': Deelraad.

Artikel 2 Gemeentelijke ombudsman Amsterdam

Er is een functie van gemeentelijke ombudsman als bedoeld in artikel 81p, eerste lid, van de Gemeentewet.

Artikel 3 Plaatsvervangend ombudsman

Deze verordening is van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervangend ombudsman als bedoeld in artikel 81q, tweede lid, van de Gemeentewet.

Artikel 4 Rechtspositionele aanspraken en verplichtingen ombudsman

  • 1.

    In bijlage A, behorende bij deze verordening, is aangegeven welke ambtelijke rechtspositionele regelingen van overeenkomstige toepassing zijnen bij wijziging van deze regelingen van toepassing zullen zijn, alsmede eventuele anders luidende of andere aanspraken.

  • 2.

    Disciplinaire straffen, anders dan vervat in deze verordening, kunnen de ombudsman niet worden opgelegd.

Artikel 5 Bureau van de ombudsman

  • 1.

    Er is een Bureau van de ombudsman, onder leiding van het hoofd Bureau van de ombudsman.

  • 2.

    Het College verschaft de ombudsman, in overleg met hem, werkruimte en uitrusting nodig voor een goede uitoefening van de functie.

  • 3.

    Het College stelt na overleg met de ombudsman de sterkte vast van het personeel van zijn bureau en het bij de sterkte behorende rangniveau.

  • 4.

    Het Ambtenarenreglement van de gemeente Amsterdam (ARA), de in het ARA vermelde verordeningen en de krachtens het ARA en andere verordeningen vastgestelde voorschriften zijn onverkort van toepassing op de medewerkers van het bureau van de Ombudsman.

Artikel 6 Mandaat aan medewerkers Bureau van de ombudsman

De ombudsman kan een of meer van zijn bevoegdheden aan het hoofd Bureau van de  ombudsman mandateren, met de mogelijkheid van ondermandaat aan de medewerkers van het Bureau van de ombudsman.

Artikel 7 Budget van de ombudsman

  • 1.

    De ombudsman verantwoordt de baten en lasten van het vorige begrotingsjaar in het jaarverslag aan de Gemeenteraad, als bedoeld in artikel 81u van de Gemeentewet.

  • 2.

    De ombudsman doet jaarlijks voor 1 juni een voorstel aan de Gemeenteraad voor de nodige middelen voor een goede uitoefening van zijn werkzaamheden.

  • 3.

    De ombudsman is bevoegd binnen een aan hem bij de begroting beschikbaar gesteld budget uitgaven te doen en verplichtingen aan te gaan ten behoeve van de uitvoering van zijn taken.

Artikel 8 Verwijzing

  • 1.

    Voorzover een verzoek aan de ombudsman als bedoeld in artikel 9:18 van de Algemene wet bestuursrecht tevens betrekking heeft op het verkrijgen van enig concrete voorziening ten behoeve van de verzoeker, kan de ombudsman de verzoeker met dat doel verwijzen naar op dat gebied werkzame instellingen. Zo nodig, verleent de ombudsman medewerking bij het maken van een afspraak tussen de verzoeker en de betrokken instelling.

  • 2.

    Ten behoeve van een goede hulpverlening als bedoeld in lid 1 of van verwijzing door particuliere of gemeentelijke instanties van verzoeken om onderzoek door de ombudsman, alsmede ten behoeve van een goede uitoefening van zijn taak op het gebied van het doen van aanbevelingen omtrent eventueel te nemen maatregelen, onderhoudt de ombudsman reguliere contacten met betrokken instellingen.

Artikel 9 Het onderzoek

  • 1.

    De ombudsman kan het betrokken bestuursorgaan verzoeken om de uitvoering van een bepaald besluit of regeling voor bepaalde tijd op te schorten. Het bestuursorgaan kan dit verzoek, met redenen omkleed afwijzen.

  • 2.

    Bestuursorganen dienen op verzoeken van de ombudsman binnen een maand te reageren, tenzij de ombudsman anders bepaalt.

Artikel 10 Rapportage

  • 1.

    In de regel wendt de ombudsman zich met zijn aanbevelingen in de eerste plaats tot de betrokken wethouder.

  • 2.

    Indien de ombudsman in het rapport als bedoeld in artikel 9:36 Algemene wet bestuursrecht een aanbeveling ter opheffing van een structurele tekortkoming opneemt, deelt de desbetreffende wethouder binnen drie maanden aan de ombudsman mee op welke wijze aan de aanbeveling gevolg zal worden gegeven. Hiervan wordt een afschrift aan de Gemeenteraad gezonden.

  • 3.

    Indien de ombudsman in het rapport als bedoeld in artikel 9:36 Algemene wet bestuursrecht een aanbeveling ter opheffing van een incidentele tekortkoming opneemt, deelt de desbetreffende wethouder binnen een maand aan de ombudsman mee op welke wijze aan de aanbeveling gevolg zal worden gegeven. Hiervan wordt een afschrift aan de Gemeenteraad gezonden.

Artikel 11 Privaatrechtelijke rechtspersonen

  • 1.

    Deze verordening is van overeenkomstige toepassing op gedragingen van organen van rechtspersonen opgericht naar privaatrecht, die een voorheen gemeentelijke taak vervullen of mede vervullen in Amsterdam en ten aanzien waarvan het College heeft besloten dat de bevoegdheid van de ombudsman zich mede over hun gedragingen uitstrekt.

  • 2.

    Het College neemt een besluit als in het vorige lid bedoeld alleen indien de akte van oprichting of de statuten in die mogelijkheid voorzien dan wel het bevoegd orgaan van de rechtspersoon schriftelijk heeft verklaard met het overeenkomstig toepassen van deze verordening in te stemmen; deze rechtspersonen worden vermeld op de bij deze verordening behorende bijlage B.

  • 3.

    Voor de overeenkomstige toepassing wordt onder bestuursorgaan mede verstaan een orgaan van de rechtspersoon en wordt een gedraging van een werknemer toegerekend aan het orgaan van de rechtspersoon onder wiens verantwoordelijkheid hij werkt.

Artikel 12

Wanneer een onderzoek van de ombudsman betrekking heeft op zaken waarvoor de Burgemeester het bevoegde bestuursorgaan is, wordt in artikel 10 in plaats van "de betrokken wethouder" gelezen: de burgemeester.

Artikel 13 Jaarverslag

  • 1.

    De ombudsman zendt jaarlijks een verslag van zijn werkzaamheden aan de Gemeenteraad en aan het College.

  • 2.

    De betrokken wethouders geven binnen drie maanden na verschijning van het jaarverslag als bedoeld in artikel 81u van de Gemeentewet een reactie op het jaarverslag en de aandachtspunten op het terrein van hun portefeuille.

Artikel 14

De Verordening op de Ombudsman, vastgesteld bij raadsbesluit van 11 juni 1987, nr. 772 (Gemeenteblad, afd. 3, volgnr. 48) en laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 15 november 2000, nr. 681 (Gemeenteblad afd. 3, volgnr. 110), wordt ingetrokken.

Artikel 15 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als Verordening gemeentelijke ombudsman 2006.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2006.

Bijlage A

In gevallen waarin deze bijlage niet of niet genoegzaam voorziet, beslissen Burgemeester en Wethouders, gehoord de commissie.

Rechtspositie gemeentelijke ombudsman 2006

Artikel 1

Deze bijlage maakt deel uit van artikel 4 van de Verordening op de gemeentelijke ombudsman 2006.

Artikel 2 Procedure wijziging rechtspositie ombudsman

  • 1.

    Het College van Burgemeester en Wethouders meldt de commissie de wijzigingen van bepalingen uit het ARA, de regelingen ter uitvoering, de uitvoeringsvoorschriften en de

  • verordeningen, vermeld in deze verordening.

  • 2.

    De commissie bepaalt of de wijzigingen van de bepalingen onverkort voor de ombudsman gelden, tenzij de wijzigingen in strijd zijn met de onafhankelijke positie van de ombudsman.

  • 3.

    De commissie beslist binnen twee maanden na de melding.

  • 4.

    Indien de commissie akkoord is met de wijzigingen of niet binnen de gestelde termijn beslist, gelden de wijzigingen voor de ombudsman.

  • 5.

    Indien de commissie niet akkoord gaat met de voorgestelde wijzigingen, legt de commissie de wijzigingen binnen vier weken gemotiveerd aan de Gemeenteraad voor.

  • 6.

    De Gemeenteraad beslist binnen twee maanden of de wijzigingen voor de ombudsman gelden.

Artikel 3 Aanstelling

  • 1.

    De voorwaarde voor de aanstelling van artikel 202, eerste lid onder a (verklaring omtrent het gedrag) van het ARA is op de kandidaat-ombudsman van toepassing, tenzij de voordracht een herbenoeming betreft van de laatstelijk benoemde ombudsman.

  • 2.

    Indien een kandidaat reis- en verblijfskosten heeft gemaakt terzake van een keuring of terzake van het gevolg geven aan een door of vanwege Burgemeester en Wethouders uitgegane uitnodiging voor een gesprek, worden hem deze vergoed.

  • 3.

    Aan de ombudsman wordt zo spoedig mogelijk een benoemingsakte uitgereikt, welke tenminste vermeldt:

    • a.

      zijn naam, voornamen en geboortedatum;

    • b.

      de datum met ingang waarvan hij tot ombudsman is benoemd;

    • c.

      de duur van zes jaren waarvoor de benoeming geldt.

Artikel 4 Bezoldiging

  • 1.

    De ombudsman heeft aanspraak op bezoldiging met ingang van de datum waarop zijn benoeming ingaat.

  • 2.

    De bezoldiging wordt in maandelijkse termijn betaalbaar gesteld.

  • 3.

    De aanspraak op bezoldiging eindigt met ingang van de dag:

    • a.

      van ontslag;

    • b.

      volgende op die waarop de termijn van benoeming is verstreken;

    • c.

      volgende op die waarop de ombudsman is overleden.

  • 4.

    De bezoldiging van de ombudsman is overeenkomstig tabel I, vermeld in artikel 3, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit wethouders. De hoogte van de bezoldiging is gelijk aan klasse 11, tenzij er redenen zijn om hiervan af te wijken.

Artikel 5 Arbeidsongeschiktheid, vakantie, verlof

  • 1.

    Ten aanzien van arbeidsongeschiktheid gelden voor de ombudsman de volgende bepalingen:

    • a.

      hoofdstuk V van het ARA, met uitzondering van artikel 502,

    • b.

      de uitvoeringsvoorschriften, behorende bij artikel 511, tweede lid en 521, tweede lid, van het ARA.

  • 2.

    Ten aanzien van de vakantie en de vakantie-uitkering gelden voor de ombudsman de volgende bepalingen:

    • a.

      hoofdstuk VI, paragrafen 1 en 2 van het ARA;

    • b.

      het uitvoeringsvoorschrift, behorende bij artikel 604, eerste lid;

    • c.

      de regeling ter uitvoering van artikel 605 van het ARA, met uitzondering van artikel 3 van bedoelde regeling;

    • d.

      de Vakantie-uitkeringsverordening.

  • 3.

    Ten aanzien van verlof gelden voor de ombudsman de volgende bepalingen:

    • a.

      hoofdstuk 6, paragrafen 3 en 4, van het ARA, met uitzondering van artikel 624 en 625;

    • b.

      de regeling te uitvoering, behorende bij artikel 623 van het ARA;

    • c.

      de Verordening betaald ouderschapsverlof.

Artikel 6 Woongebied

De ombudsman is verplicht in Amsterdam te wonen.

Artikel 7 Vergoedingen, tegemoetkomingen en schade (ziektekosten, verhuis-, reiskosten en schade)

  • 1.

    Ten aanzien van de tegemoetkomingen en vergoedingen gelden voor de ombudsman de volgende bepalingen:

    • a.

      hoofdstuk 8, paragrafen 2,3, en 4 van het ARA met uitzondering van artikel 831 ARA;

    • b.

      de regeling ter uitvoering van artikel 842, eerste lid, artikel 845, tweede lid artikel 846, derde lid, artikel 848, vierde lid, artikel 849, derde lid, artikel 851, tweede lid, artikel 852, tweede lid, en artikel 853,tweede lid, van het ARA;

    • c.

      het uitvoeringsvoorschrift, behorende bij artikel 843 van het ARA;

    • d.

      de Verordening regeling woon-werkverkeer, en

    • e.

      de Ziektekostenverordening.

  • 2.

    Vergoeding van schade, door de ombudsman in de uitoefening van zijn betrekking aan derden toegebracht, komt geheel voor rekening van de gemeente.

Artikel 8 Herbenoeming en ontslag

  • 1.

    Behoudens bijzondere omstandigheden wordt ongevraagd ontslag niet verleend of blijft herbenoeming niet achterwege dan nadat de ombudsman in de gelegenheid is gesteld, desgewenst bijgestaan door een raadsman, door of vanwege Burgemeester en Wethouders en de commissie te worden gehoord.

  • 2.

    Indien de ombudsman wordt ontslagen wegens opheffing van de functie van gemeentelijke ombudsman of indien hij na afloop van de termijn waarvoor zijn benoeming geldt, niet wordt herbenoemd, anders dan op eigen verzoek, wordt hem een uitkering toegekend overeenkomstig de bepalingen van de Wachtgeldverordening, tenzij hij ter zake van het ontslag recht heeft op een pensioen krachtens de Algemene burgerlijke pensioenwet. De gewezen ombudsman wordt voor de toepassing van het in dit lid bepaalde geacht ambtenaar in vaste dienst te zijn geweest.

Artikel 9 Gewezen ombudsman

Voorzover deze verordening daarin niet voorziet, zijn op de gewezen ombudsman de bepalingen ten aanzien van de positie van de gewezen ambtenaar uit het ARA van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat de gewezen ombudsman wordt geacht ambtenaar in vaste dienst te zijn geweest.

Artikel 10 Nagelaten betrekkingen

Ten aanzien van de nagelaten betrekkingen van de ombudsman zijn de overeenkomstige bepalingen uit het ARA van toepassing.

Artikel 11

 

 

Bijlage B, behorende bij artikel 11

NV Verzekeringsbedrijf Groot Amsterdam

Stichting Gemeentelijke Kredietbank

NV Zeedijk

Stadsmobiel BV

Stichting Amsterdams Historisch Museum