Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Amsterdam

Gebruiksverordening 1993

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAmsterdam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingGebruiksverordening 1993
CiteertitelGebruiksverordening 1993
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerpVolkshuisvesting en wonen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Vastgesteld bij raadsbesluit van 21 april 1993, nr. 224 (Gemeenteblad 1993, afd. 3, nr. 115), in werking getreden op 1 juli 1993

Gewijzigd bij raadsbesluit van 24 januari 1996, nr. 18 (Gemeenteblad 1996, afd. 3, nr. 4), in werking getreden op 1 februari 1996

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit:

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: -

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 147

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

03-04-200019-09-2013nieuwe regeling

22-03-2000

Gemeenteblad 2000, afd. 3, nr. 31

Gemeenteblad 2000, afd. 1, nr. 191

Tekst van de regeling

Intitulé

Gebruiksverordening 1993

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Art. 1.1

De hoofdstukken 6 en 6A en paragraaf 1 van hoofdstuk 7 van de Bouwverordening Amsterdam 1993 zijn van overeenkomstige toepassing op inrichtingen en lokaliteiten, zijnde voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen, voor zover daarop de Woningwet en de Bouwverordening Amsterdam 1993 niet van toepassing zijn, en voor zover niet in strijd met enigerlei voor bepaalde van de hier bedoelde inrichtingen of lokaliteiten toepasselijke wet of verordening.

Art. 1.2 Gebruiksvoorschriften zoals bepaald in art. 352 van de Bouwverordening, vastgesteld bij raadsbesluit van 15 november 1967, nr. 843

  • 1.

    Zolang bij een bestemmingsplan, tot stand gekomen als uitbreidingsplan, als wederopbouwplan of als voorschrift ex art. 43 van de Woningwet 1901, hetzij vóór, hetzij na inwerkingtreding van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Staatsblad 1962, nr. 286) geen voorschriften zijn gegeven omtrent het gebruik van de in die plannen of voorschriften begrepen bouwwerken, open erven of terreinen en geen aanpassing aan de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft plaatsgevonden, is het verboden, die bouwwerken, open erven of terreinen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de uit dat plan of die voorschriften voortvloeiende bestemming, nadat de bij het bestemmingsplan aangegeven bestemming is verwezenlijkt.

  • 2.

    Het is verboden, niet in een bestemmingsplan begrepen bouwwerken en hun aanhorigheden te gebruiken in strijd met de bestemming die zij blijkens hun constructie dan wel inrichting hebben.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op een gebruik dat tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze bepaling niet onwettig was en zolang in dat gebruik geen wijziging wordt gebracht.

  • 4.

    Burgemeester en Wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 2 Administratieve bepalingen aanlegvergunning

Art. 2.1 Begripsomschrijving

Waar in dit hoofdstuk wordt gesproken van aanlegvergunning, wordt daaronder verstaan de aanlegvergunning als bedoeld in art. 14 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, met dien verstande dat voor een aanlegvergunning ten behoeve van het geheel of ten dele slopen van bouwwerken het bepaalde in hoofdstuk 8 van de Bouwverordening Amsterdam 1993 van overeenkomstige toepassing is.

Art. 2.2 Aanvraag aanlegvergunning

  • 1.

    Voor het verkrijgen van een aanlegvergunning moet een aanvraag worden ingediend bij Burgemeester en Wethouders.

  • 2.

    De aanvraag bestaat uit de in de artikelen 2.3 tot en met 2.5 bedoelde gegevens en bescheiden.

  • 3.

    Bij het indienen van de aanvraag moet de aanvrager gebruik maken van de door of namens Burgemeester en Wethouders vastgestelde formulieren.

  • 4.

    De aanvraag en de daarbij behorende bescheiden moeten in het door of namens Burgemeester en Wethouders vastgestelde aantal worden ingediend.

  • 5.

    De aanvraag mag meer dan één werk of werkzaamheid betreffen, indien zij betrekking heeft op werken of werkzaamheden op hetzelfde terrein of op met elkaar samenhangende terreinen.

  • 6.

    De aanvraag moet worden ondertekend door de aanvrager of diens gemachtigde. De bij de aanvraag om aanlegvergunning behorende bescheiden moeten door de aanvrager of diens gemachtigde worden ondertekend dan wel worden gewaarmerkt.

  • 7.

    De aanvrager krijgt van of namens Burgemeester en Wethouders een bewijs van ontvangst waarin de datum van ontvangst is vermeld.

Art. 2.3 In de aanvraag op te nemen gegevens

  • De aanvraag om aanlegvergunning moet de volgende gegevens bevatten:

  • a.

    de naam en het correspondentieadres in Nederland van de aanvrager;

  • b.

    indien een gemachtigde is aangewezen, diens naam en correspondentieadres in Nederland en een door de aanvrager ondertekende machtiging;

  • c.

    de naam en het adres van degene die verantwoordelijk is voor het ontwerp van het werk of de werkzaamheden;

  • d.

    de plaats, de aard en het beoogde gebruik van het werk of van de werkzaamheden waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • e.

    de kadastrale aanduiding van het terrein waarop het werk of de werkzaamheden worden uitgevoerd;

  • f.

    een opgave van de aannemingssom, als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken (UAV 1989) dan wel, voor zover deze ontbreekt, een raming van de kosten als bedoeld in NEN 2631, uitgave 1979.

Art. 2.4 Bij de aanvraag in te dienen bescheiden

  • Bij het indienen van de aanvraag om aanlegvergunning moeten ter beoordeling van die aanvraag de nodige tekeningen, berekeningen en overige gegevens worden overgelegd, welke tenminste moeten bestaan uit:

  • a.

    een situatietekening, gebaseerd op door of namens Burgemeester en Wethouders aangegeven kaartmateriaal, waaruit blijkt de situering van het werk of de werkzaamheden op het terrein en de staat en het gebruik van de aangrenzende terreinen met de daarop voorkomende bebouwing;

  • b.

    bovenaanzichten, horizontale, lengte- en dwarsdoorsneden van enigerlei ophoging, aanvulling, verharding, demping en ontgraving;

  • c.

    een beschrijving van materiaalgebruik en wijze van uitvoering, alsmede foto's van de omgeving, inclusief de in de nabijheid gelegen bouwwerken;

  • d.

    een rapport met de uitslag van een onderzoek naar de vermoedelijke verontreiniging, indien op grond van het historisch gebruik is te verwachten dat het terrein chemisch is verontreinigd.

Art. 2.5 Registratie

Bij het aanvragen van een aanlegvergunning is het bepaalde ter zake van de bouwregistratie in art. 2.1.7 van de Bouwverordening Amsterdam 1993 van overeenkomstige toepassing.

Art. 2.6 Behandeling

Indien de aanvrager de in de artikelen 2.3 en 2.4 bedoelde gegevens en bescheiden niet of in onvoldoende mate heeft verstrekt bij het indienen van de aanvraag om aanlegvergunning of binnen twee weken na een daartoe strekkend verzoek van Burgemeester en Wethouders, kunnen zij overeenkomstig art. 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht besluiten de aanvraag niet te behandelen.

Art. 2.7 Vervallen

 

 

Art. 2.8 Vergunning onder voorwaarden

Burgemeester en Wethouders verbinden aan de aanlegvergunning slechts voorwaarden ter bescherming van de belangen, ten behoeve waarvan de voorschriften strekken krachtens welke de vergunning wordt verleend en waaraan het werk of de werkzaamheden waarop de aanvraag betrekking heeft, moeten voldoen.

Art. 2.9 Gereedmelding van het werk of de werkzaamheden

Uiterlijk op de dag van beëindiging van de uitvoering van het werk of de werkzaamheden waarop de aanlegvergunning betrekking heeft, wordt het einde van die uitvoering schriftelijk gemeld bij Burgemeester en Wethouders.

Art. 2.10 Verbod tot ingebruikneming

Na beëindiging van de uitvoering van het werk of de werkzaamheden waarvoor aanlegvergunning is verleend, is het verboden, dit werk of deze werkzaamheden in gebruik te geven of te nemen indien één van de volgende omstandigheden zich voordoet:

  • a.

    het werk of de werkzaamheden zijn niet schriftelijk gereed gemeld bij Burgemeester en Wethouders;

  • b.

    de uitvoering heeft niet plaatsgevonden overeenkomstig de aanlegvergunning.

Art. 2.11 Overdragen vergunning en aanvraag

  • 1.

    Door of namens Burgemeester en Wethouders wordt de aanlegvergunning op verzoek van degene op wiens naam de vergunning is gesteld of op verzoek van zijn rechtverkrijgende overgeschreven op naam van een ander dan degene op wiens naam de vergunning is gesteld.

  • 2.

    Door of namens Burgemeester en Wethouders wordt de aanvraag tot een aanlegvergunning op verzoek van de aanvrager of op verzoek van zijn rechtverkrijgende overgeschreven op naam van een ander dan degene die de aanvraag heeft ingediend.

Art. 2.12 Intrekken vergunning

Onverminderd het bepaalde in art. 48 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kunnen Burgemeester en Wethouders een aanlegvergunning intrekken indien niet binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning daarvan geen gebruik is gemaakt, voorzover niet afhankelijk van een voorwaarde.

Art. 2.13 Overgangsbepaling

Op aanvragen en vergunningen als bedoeld in hoofdstuk 10, paragraaf 2, van de Bouwverordening Amsterdam 1993, is het bepaalde in dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 3 Kwaliteits- en gebruiksvoorschriften voor woningen

Paragraaf 1 (vervallen)

 

Paragraaf 2 Gebruiksvoorzieningen

Art. 3.2.1 Verhuisvoorzieningen voor woningen

Een tot bewoning bestemd gebouw waarin de woningen worden ontsloten op een wijze als bedoeld in art. 5, tweede lid, van het Bouwbesluit, moet zodanig zijn ingericht, dat huisraad met afmetingen van ten hoogste 1,5 x 1,4 x 0,7 m en met een eigen gewicht van 2,5 kN van buiten het gebouw binnen elke woning kan worden gebracht. Als hiervoor een hijsvoorziening wordt aangebracht, moet tijdens het hijsen tevens gerekend worden op de aanwezigheid van een horizontale puntlast van 0,5 kN.

Art. 3.2.2 Kindersluiting bij beweegbare ramen

Beweegbare ramen in woningen moeten, indien de onderkant van de raamopening hoger ligt dan 1,20 m boven een aan de buitenzijde van het raam ter plaatse gelegen straat, terrein of vloer, en bovendien lager ligt dan 1,75 m boven de aan de binnenzijde van het raam ter plaatse aanwezige vloer, zodanig zijn voorzien van een doelmatige sluiting, dat deze ramen voldoende veilig zijn tegen het uitvallen van kinderen.

Daaraan wordt geacht te zijn voldaan, als de sluiting:

  • a.

    wordt aangebracht op een hoogte van ten minste 1,75 boven de aan de binnenzijde ter plaatse aanwezige vloer;

  • b.

    bestaat uit of voorzien is van een slot met een losse sleutel, of

  • c.

    wordt uitgevoerd op een ten minste aan a of b gelijkwaardige wijze.

Art. 3.2.3 Wassen van ramen van woningen

Daglichtoppervlakte als bedoeld in het Bouwbesluit moet veilig bereikbaar zijn voor reiniging aan de binnen- en buitenzijde.

Paragraaf 3 Handhaving

Art. 3.3.1 Aanschrijven tot het treffen van voorzieningen

  • 1.

    Indien een woning of woongebouw wegens strijd met de artikelen 3.2.1, 3.2.2 of 3.2.3 voorzieningen behoeft, kunnen Burgemeester en Wethouders degene die als eigenaar of uit anderen hoofde tot het treffen van die voorzieningen bevoegd is, aanschrijven binnen een door hen te bepalen termijn de door hen aan te geven voorzieningen te treffen.

  • 2.

    Voor aanschrijvingen ingevolge het eerste lid zijn de artikelen 14, tweede lid, 16, eerste lid, 21, eerste lid, 22, 25, 26 en 28 van de Woningwet van overeenkomstige toepassing.

Art. 3.3.2 Melding van het voornemen tot het treffen van voorzieningen

  • 1.

    Het voornemen tot het treffen van voorzieningen ter voldoening aan de artikelen 3.2.1, 3.2.2 of 3.2.3 kan worden gemeld, al dan niet in samenhang met een melding van het voornemen tot het uitvoeren van gevel-wijzigingen als bedoeld in art. 9.9 van de Bouwverordening Amsterdam 1993, teneinde een uitspraak te verkrijgen over de aanvaardbaarheid van de voorgenomen voorzieningen, ter voorkoming van een mogelijke aanschrijving op grond van art. 3.3.1.

  • 2.

    Indien de voor de beoordeling van de melding benodigde gegevens en bescheiden onvoldoende zijn verstrekt bij de melding of binnen twee weken na een daartoe strekkend verzoek van Burgemeester en Wethouders, kunnen zij overeenkomstig art. 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht besluiten de melding niet te behandelen.

  • 3.

    Burgemeester en Wethouders doen binnen vijf weken na de dag waarop de melding is ontvangen, mededeling aan de melder, of en, zo ja, onder welke voorwaarden zij instemmen met de voorgenomen voorzieningen, behoudens het bepaalde in art. 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht.

    Indien de melding wordt gedaan bij of in samenhang met een aanvraag bouwvergunning, houden zij hun beslissing aan totdat op die aanvraag is beslist.

Hoofdstuk 4 Administratieve bepalingen vrijstelling WRO

Art. 4.1 Begripsomschrijving

Waar in dit hoofdstuk wordt gesproken van vrijstelling, wordt daaronder verstaan de vrijstelling als bedoeld in art. 15, in art. 17 of in de leden 1, 2 of 3 van art. 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

Art. 4.2 Aanvraag vrijstelling

  • 1.

    Voor het verkrijgen van een vrijstelling moet een aanvraag worden ingediend bij Burgemeester en Wethouders.

  • 2.

    De aanvraag bestaat uit de in de artikelen 4.3 en 4.4 bedoelde gegevens en bescheiden.

  • 3.

    Bij het indienen van de aanvraag moet de aanvrager gebruik maken van de door of namens Burgemeester en Wethouders vastgestelde formulieren.

  • 4.

    De aanvraag en de daarbij behorende bescheiden moeten in het door of namens Burgemeester en Wethouders vastgestelde aantal worden ingediend.

  • 5.

    De aanvraag moet worden ondertekend door de aanvrager of diens gemachtigde. De bij de aanvraag behorende bescheiden moeten door de aanvrager of diens gemachtigde worden ondertekend dan wel worden gewaarmerkt.

  • 6.

    De aanvrager krijgt van of namens Burgemeester en Wethouders een bewijs van ontvangst waarin de datum van ontvangst is vermeld.

Art. 4.3 In de aanvraag op te nemen gegevens

De aanvraag om vrijstelling moet de volgende gegevens bevatten:

  • a.

    de naam en het correspondentieadres in Nederland van de aanvrager;

  • b.

    indien een gemachtigde is aangewezen, diens naam en correspondentieadres in Nederland en een door de aanvrager ondertekende machtiging;

  • c.

    de plaats, de aard en het beoogde gebruik van het bouwwerk, van de bouwwerken, van het werk of van de werkzaamheden waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • d.

    een kadastrale aanduiding van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • en voorts, voorzover van toepassing:

  • e.

    de naam en het adres van degene die verantwoordelijk is voor het ontwerp van het bouwwerk, de bouwwerken, het werk of de werkzaamheden;

  • f.

    een opgave van de aannemingssom, als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken (UAV 1989) dan wel, voorzover deze ontbreekt, een raming van de kosten als bedoeld in NEN 2631.

Art. 4.4 Bij de aanvraag in te dienen bescheiden

  • 1.

    Bij de aanvraag om vrijstelling moeten de volgende bescheiden worden overgelegd:

    • a.

      een situatietekening, gebaseerd op door of namens Burgemeester en Wethouders aangegeven kaartmateriaal, waaruit blijkt:

      • voorzover de aanvraag het bouwen betreft, de situering van het bouwwerk op het te bebouwen terrein met de wijze van ontsluiting en het beoogd gebruik van het bij het bouwwerk behorende terrein;

      • voorzover de aanvraag het aanleggen betreft, de situering van het werk of de werkzaamheden op het terrein, en

      • voorzover de aanvraag het gebruiken betreft, de situering van het (bouw)werk op het terrein en, voorzover het een bouwwerk betreft, de wijze van ontsluiting van het terrein en het beoogd gebruik van het bij het bouwwerk behorend terrein;

      • de staat en het gebruik van de aangrenzende terreinen met de daarop voorkomende bebouwing;

    • b.

      tekeningen of foto’s van de omgeving, inclusief de in de nabijheid gelegen (bouw)werken;

    • c.

      een of meer tekeningen waaruit, voorzover van toepassing, blijkt:

      • voorzover de aanvraag het bouwen betreft, de plattegrond en bestemming van iedere verdieping van het bouwwerk, lengte en dwarsdoorsneden en alle gevelaanzichten;

      • voorzover de aanvraag het aanleggen betreft, de boven- en zijaanzichten en horizontale, lengte- en dwarsdoorsneden van enigerlei ophoging, aanvulling, verharding, demping of ontgraving, en

      • voorzover de aanvraag het gebruiken betreft, de aard en omvang van het bestaande en het nieuwe gebruik;

      • en, indien de aanvraag betrekking heeft op een vrijstelling als bedoeld in het eerste of tweede lid van art. 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening,

    • d.

      gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een goede ruimtelijke onderbouwing van de vrijstelling. Daaronder zijn, voorzover relevant, begrepen:

      • een omschrijving van het project (ruimtelijk en functioneel);

      • de resultaten van relevante onderzoeken;

      • een beschrijving van de mogelijke gevolgen van het project (stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig);

      • een overzicht van de milieu-aspecten van het project (geluid, bodem, zonering);

      • belemmeringen voor het project (kabels en leidingen, privaatrechtelijke hindernissen);

      • inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het project.

  • 2.

    De ingevolge het eerste lid te overleggen tekeningen moeten voldoen aan het bepaalde in art. 2.2.6 van de Bouwverordening Amsterdam 1993.

  • 3.

    Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in het tweede lid voor wat betreft de schaal van de tekeningen.

Art. 4.5 Coördinatie

Indien de aanvraag om vrijstelling van rechtswege voortvloeit uit een aanvraag om bouwvergunning of uit een melding van een bouwvoornemen, worden - onverminderd de toepasselijke bepalingen van de bij of krachtens art 4.2 gestelde eisen - de daarbij overgelegde gegevens en bescheiden aangemerkt als behorende bij een aanvraag om vrijstelling als bedoeld in art. 4.2.

Art. 4.6 In behandeling nemen

Bij het niet voldoen aan de bij of krachtens de in art. 4.2 gestelde eisen, alsmede die eisen die gelden ingevolge de artikelen 4:1 en 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht, stellen Burgemeester en Wethouders de aanvrager in de gelegenheid om binnen vier weken de door hen aan te geven ontbrekende gegevens en bescheiden te overleggen.

Art. 4.7 Vrijstelling onder voorwaarden

De Gemeenteraad, of in voorkomend geval Burgemeester en Wethouders, verbindt aan de vrijstelling slechts voorwaarden ter bescherming van de belangen, ten behoeve waarvan de voorschriften strekken krachtens welke de vrijstelling wordt verleend.

Art. 4.8 Overdragen vrijstelling en aanvraag

  • 1.

    Door of namens Burgemeester en Wethouders wordt de vrijstelling op verzoek van degene op wiens naam de vrijstelling is gesteld of op verzoek van zijn rechtverkrijgende overgeschreven op naam van een ander dan degene op wiens naam de vrijstelling is gesteld;

  • 2.

    Door of namens Burgemeester en Wethouders wordt de aanvraag om een vrijstelling op verzoek van de aanvrager of op verzoek van zijn rechtverkrijgende overgeschreven op naam van een ander dan degene die de aanvraag heeft ingediend.

Art. 4.9 Intrekken vrijstelling

Burgemeester en Wethouders kunnen een vrijstelling geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

  • a.

    de vrijstelling is verleend ten gevolge van onjuiste of onvolledige opgave van gegevens;

  • b.

    blijkt dat de houder van de vrijstelling niet heeft voldaan aan een voorwaarde van de vrijstelling;

  • c.

    binnen 12 maanden na het onherroepelijk worden van de vrijstelling daarvan geen gebruik is gemaakt.

Art. 4.10 Overgangsbepaling

De voorschriften van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op verzoeken om vrijstelling die zijn ingekomen op een tijdstip vóór de inwerkingtreding van deze verordening.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Art. 5.1 Afwijkingsbevoegdheid

Indien vanwege bijzondere omstandigheden de strikte toepassing van het bepaalde in hoofdstuk 3 van deze verordening naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders gelet op het beoogde doel tot een onredelijk resultaat zou leiden, laten Burgemeester en Wethouders in voorkomende gevallen één of meer toepasselijke voorschriften buiten toepassing, mits de aard en de strekking van die voorschriften niet wezenlijk worden aangetast.

Art. 5.2 Herziening en vervanging van NEN-normen, richtlijnen en publikaties

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, rekening te houden met de herziening en vervanging van NEN-normen, richtlijnen of publikaties waarnaar in deze verordening wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, richtlijn of publikatie heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

Art. 5.3 Vervallen

 

 

Art. 5.4 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Gebruiksverordening 1993.