Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Amsterdam

Verordening op de heffing en invordering van rioolrecht 2001

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Amsterdam
Officiële naam regelingVerordening op de heffing en invordering van rioolrecht 2001
CiteertitelVerordening rioolrecht 2001
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpBelastingen, retributies en heffingen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Vastgesteld bij raadsbesluit van 13 december 2000, nr. 892 (Gemeenteblad 2000, afd. 3, nr. 125), in werking getreden op 21 december 2000. Gewijzigd bij raadsbesluit van 12 december 2001, nr. 930 (Gemeenteblad 2001, afd. 3, nr. 130), in werking getreden op 1 januari 2002. Gewijzigd bij raadsbesluit van 18 december 2002, nr. 805 (Gemeenteblad 2002, afd. 3A, nr. 369/805), in werking getreden op 21 december 2002

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 216 en 229

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200601-01-2007wijziging artikel(en)

01-01-2006

Gemeenteblad 2005, afd. 3A, nr. 289/725

Gemeenteblad 2005, afd. 1, 725

Tekst van de regeling

Hoofdstuk I Inleidende bepalingen

Art. 1

Krachtens deze verordening wordt een rioolrecht geheven.

Art. 2 Begripsomschrijvingen

  • 1. Voor de toepassing van deze verordening wordt:

    • a.

      onder gemeentelijke riolering mede het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater begrepen;

    • b.

      onder object verstaan: een roerende of onroerende zaak.

  • 2. Voor de toepassing van hoofdstuk II van deze verordening wordt onder onroerende zaak verstaan:

    • a.

      een gebouwd eigendom;

    • b.

      een ongebouwd eigendom;

    • c.

      een gedeelte van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • d.

      een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • e.

      het binnen de gemeente gelegen deel van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld eigendom, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.

Hoofdstuk II Rioolrecht

Art. 3 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1. Onder de naam rioolrecht wordt een recht geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een object dat direct of indirect is aangeslo-ten op de gemeentelijke riolering, dan wel van een zich duurzaam in de gemeente bevindend object dat beschikt over ten minste een eniger mate vaste voorziening voor de lozing op de gemeentelijke riolering.

  • 2. Ingeval het object een onroerende zaak is, wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat op dat tijdstip een ander de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van die onroerende zaak was.

  • 3. Ingeval het object een roerende zaak is, wordt naar omstandigheden beoordeeld wie als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht moet worden beschouwd.

Art. 4 Maatstaf

Het rioolrecht bedraagt € 110,19 per object.

Art. 5 Ontstaan van de belastingschuld

Het rioolrecht is verschuldigd bij de aanvang van het belastingjaar.

Hoofdstuk III Slotbepalingen

Art. 6 Wijze van heffing

  • 1. Het rioolrecht wordt geheven bij wege van aanslag, waarbij in een aanslag meer dan één object kan worden begrepen.

  • 2. De aanslag kan met andere aanslagen op een zogenaamd combi-aanslagbiljet worden verenigd.

Art. 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Art. 8 Termijnen van betaling

  • 1. De primitieve en de definitieve aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en de tweede een maand later.

  • 2. Indien op basis van art. 6, lid 2, een machtiging tot automatische incasso werd afgegeven, moeten de aanslagen worden betaald, respectievelijk worden de aanslagen geïncasseerd in acht gelijke termijnen, waarbij de eerste termijn één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet vervalt en elke volgende termijn één maand later.

  • 3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op het in het eerste lid gestelde.

Art. 9 Nadere regels door het College van Burgemeester en Wethouders

Het College van Burgemeester en Wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van het rioolrecht.

Art. 10 Kwijtschelding

Van het rioolrecht wordt geen kwijtschelding verleend.

Art. 11 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Met ingang van de in het derde lid vermelde datum vervalt de Verordening rioolrechten 1999, vastge-steld bij raadsbesluit van 11 november 1998, nr. 548 (Gemeenteblad 1998, afd. 3, volgn. 124), laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 15 december 1999, nr. 847 (Gemeenteblad 1999, afd. 3, volgn. 117), met dien verstande dat deze van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voordien hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van heffing is 1 januari 2001.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening rioolrecht 2001.