Organisatie | Amsterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bouwverordening 2003 |
Citeertitel | Bouwverordening Amsterdam 2003 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp | Ruimtelijke ordening, grondbeleid en bouwen |
Externe bijlagen | Bijlage 1 Stedenbouwkundige zones (5811 Kb) Bijlage 2 Welstandsgrens (3172 Kb) |
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 8-9-2010
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Gemeenteblad 2010, afd. 3A, nr. 172/355
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-2010 | 08-07-2013 | Wijziging artikelen ivm de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) | 08-09-2010 Gemeenteblad 2010, afd. 3A, nr. 172/355 | Gemeenteblad 2010, afd. 1, nr. 355 | |
07-12-2009 | 01-11-2008 | 01-10-2010 | Art. 2.5.3A vervalt, paragrafen 2.6 en 5.2 vervallen, hoofdstuk 6 vervalt, nieuw art. 7.3.1 | 28-10-2009 Gemeenteblad 2009, afd. 3A, nr. 239/667 | Gemeenteblad 2009, afd. 1, nr. 667 |
Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
- asbest: hetgeen daaronder wordt verstaan in art. 1, onder a, van het Asbestverwijderings-besluit;
- Bevoegd gezag: bestuursorgaan, als bedoeld in de Woningwet, artikel 1, eerste lid, onderdeel e, dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dit artikellid, Burgemeester en Wethouders;
- Bouwbesluit: de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in art. 2 van de Woningwet;
- Bouwtoezicht: degene die ingevolge artikel 92, tweede lid, van de Woningwet in samenhang met artikel 5.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht belast is met het bouw- en woningtoezicht;
- Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
- Deskundig bedrijf als bedoeld in hoofdstuk 8: hetgeen daaronder wordt verstaan in art. 6, eerste lid, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005;
- Gebruiksoppervlakte: de gebruiksoppervlakte als bedoeld in het Bouwbesluit;
- Hoogte van de weg: de hoogte zoals die door of namens Burgemeester en Wethouders is vastgesteld;
a. voor natuurlijke personen: de geslachtsnaam overeenkomstig de Gemeentelijke Basisregistratie Persoonsgegevens (GBA);
b. voor niet-natuurlijke personen: de naamgegevens van de rechtspersoon overeenkomstig de inschrijving bij de Kamer van Koophandel;
- NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;
- NPR: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven praktijkrichtlijn;
- Omgevingsvergunning voor het bouwen: vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- Omgevngsvergunning voor het slopen: vergunning voor een sloopactiviteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, de daartoe te rekenen grachten en andere waterlopen, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente
zone B, begrensd door: grens zone A, Prins Hendrikkade, Oosterdok, Dijksgracht, spoorweg Centraal Station Muiderpoortstation, achterlangs de bebouwing aan de Blankenstraat en de Kraijenhoffstraat, Nieuwevaart, Singelgracht, Westerkanaal, Van Diemenstraat, Barentszplein, Westerdoksdijk, Westerdok, zuidgrens van het spoorwegterrein tot het open havenfront en Singel;
zone C, begrensd door: grens zone B, Lozingskanaal, Flevoweg, Kramatweg, Ringvaart, Amstel, Vrijheidslaan, Victorieplein, Churchill-laan, Boerenwetering, Noorder Amstelkanaal, Stadiongracht, Olympiakanaal, Schinkel, Kostverlorenvaart, Oostelijk Marktkanaal, westgrens van de vismarkt, Van Slingelandtstraat, Haarlemmervaart, oostgrens van de Westergasfabriek, noordgrens van de lijnwerkplaats Zaanstraat, Spaarndammerdijk en Tasmanstraat;
1º Nieuwendammerdijk, zijkanaal naar Nieuwendam, zuidgrens van het W.H. Vliegenbos, Zesde Vogelstraat, Johan van Hasseltkanaal, Meeuwenlaan, Willem III-sluis, Buiksloterkanaal, Johan van Hasseltkanaal, Distelhaven, Klaprozenweg, Klimopweg, Buiksloterdijk, de ringsloot van de Buikslotermeerpolder, Watergangseweg en Schellingwouderbreek;
2º Cornelis Douwesweg, zuidelijk gedeelte van het Coentunnelcircuit en het verlengde daarvan tot Zijkanaal H, gemeentegrens (Zaanstad en Oostzaan), Oostzanerdijk, Zijkanaal I, Cilinderstraat, Koelmantelstraat, Koppelingpad en Klaprozenweg;
-1º zuidgrens zone C, spoorweg Amsterdam Utrecht, Weespertrekvaart, Amstel, Ringspoordijk, sierwater ten oosten van de Europaboulevard, gemeentegrens (Amstelveen), spoorweg naar Aalsmeer, Jachthavenweg, spoorweg van Amsterdam-Zuid naar Schiphol en spoorweg naar Aalsmeer;
2º westgrens zone C, Rijnsburgstraat, Aalsmeerplein, Henk Sneevlietweg, spoorweg naar Schiphol, zuidelijk verlengde van het Christoffel Plantijnpad, Christoffel Plantijnpad, Slotervaart, Osdorperweg, westelijk verlengde van de Cornelis Lelylaan, tochtsloot langs de Noorderakerweg 201 en 204, verlengde van de Ookmeerweg, Ookmeerweg, President Allendelaan, noordgrens van het Sloterpark en het Sportpark Ookmeer, westgrens van de wijk Geuzenveld en Haarlemmervaart;
3º noordgrens van zone E (1º), Zijkanaal I, Metaalbewerkerweg, noordgrens van zone E (2º), het afwateringskanaal ten oosten van de Oranjewerf, zuidgrens van het stadsdeel Amsterdam-Noord, noordzijde van rijksweg 10 en gemeentegrens (Oostzaan en Landsmeer);
4º spoorweg van Utrecht naar Amsterdam, gemeentegrens (Ouder-Amstel en Diemen), westgrens van de Bijlmerweide, Gaasperdammerweg, metrobaan, Gaasperplas, oost- en zuidgrens van de stedelijke bebouwing van de wijk Gaasperdam;
1º zuid- en noordgrens zone G (3º), gemeentegrens (Landsmeer, Waterland en IJsselmeer), Buiten-IJ noordelijk van en evenwijdig aan de strekdam, lijn langs de zuidzijde van het eiland Zeeburg in het verlengde van het Lozingskanaal, mond van het Amsterdam-Rijnkanaal en het Afgesloten IJ;
2º oostgrens zone G (4º) en gemeentegrens (Diemen, Muiden, Weesp en Abcoude);
3º Tafelbergweg, zuidgrens zone G (4º), gemeentegrens (Abcoude en Ouder-Amstel) en Meibergdreef;
zone M, begrensd door: Sloterweg tot toegang Sportpark Sloten en vervolgens achterlangs de bebouwing aan de oneven zijde van de Sloterweg, gemeentegrens (Haarlemmermeer en Haarlemmerliede en Spaarnwoude), vaart achterlangs de bebouwing aan de even zijde van de Osdorperweg, grens van het bestemmingsplan De Eendracht, grens zone G (2º), westgrens van het Sportpark Ookmeer en west- en zuidgrens zone G (2º);
1º oostgrens zones K en C, Lozingskanaal en oostelijk verlengde daarvan, zuidgrens zone L (1º) en gemeentegrens (IJsselmeer en Diemen);
2º zuidoostgrens zone G (1º), Nieuwe Utrechtseweg en gemeentegrens (Ouder-Amstel en Amstelveen);
3º zuidgrens zones M en G (2º), Anthony Fokkerweg en zuidelijk verlengde daarvan, spoorweg van Schiphol naar Amsterdam-Zuid, Schinkel, Olympiakanaal, westgrens zone G (1º) en gemeentegrens (Amstelveen en Haarlemmermeer);
4º Sportpark Ookmeer en gedeelte Sloterpark, ingesloten door de zones G (2º) en M;
5º noordgrens zone M, gemeentegrens (Haarlemmerliede en Spaarnwoude), spoorweg naar Haarlem, Radarweg en noord- en westgrens zone G (2º);
1º industrieterrein Amstel en Weespertrekvaart, ingesloten door de zones N (2º), G (1º) en K, en de gemeentegrens (Ouder-Amstel);
2º industrieterrein Schinkel en Generaal Vetterstraat, ingesloten door de zones G (2º), C en N (3º);
3º industrie- en havengebieden langs afgesloten IJ en het Noordzeekanaal, aan de zuidzijde begrensd door de zones N (1º), C, B, A, G (2º) en N (5º), aan de west-, noord- en oostzijde begrensd door de gemeentegrens (Haarlemmerliede en Spaarnwoude en Zaanstad) en de zones E (2º), G (3º), E (1º) en L (1º);
4º industriegebied Amstel III en terrein Academisch Medisch Centrum, begrensd door de zones G (4º) en L (3º) en de gemeentegrens (Ouder-Amstel).
Hoofdstuk 2 Aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen
Paragraaf 1 Inrichting, indiening en behandeling van de aanvraag om bouwvergunning
Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in art. 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit:
de resultaten van een nader onderzoek, verricht volgens het Protocol voor het nader onderzoek deel 1 (SDU, uitgave 1994) of de Richtlijn nader onderzoek deel 1 (SDU, uitgave 1995), in het geval dat de resultaten van het verkennend onderzoek uitwijzen dat sprake is van bodemverontreiniging en voor de beoordeling van de ernst van deze verontreiniging een dergelijk onderzoek onontkoombaar is;
een saneringsplan, zoals bedoeld in art. 39, eerste lid, van de Wet bodembescherming, in het geval dat de resultaten van het verkennend dan wel nader onderzoek uitwijzen dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers;
de namens Burgemeester en Wethouders uitgevoerde beoordeling van de opzet van het onderzoeksrapport, waaronder wordt verstaan de opzet van het verkennend onderzoek als bedoeld onder a, alsmede de motivering voor het wel of niet uitvoeren van een nader onderzoek als bedoeld onder b en tevens de moti-vering voor het wel of niet opstellen van een saneringsplan als bedoeld onder c.
Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor de toepassing van art. 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725 bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740 niet rechtvaardigen.
Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond
Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
In afwijking van het bepaalde in art. 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij van oordeel zijn of redelijkerwijs vermoeden, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt;
Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen
Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen
Indien de toegang tot een bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, meer dan 10 m is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuis-, vuilnis-, zieken- en brandweerauto's en het overige te verwachten verkeer.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een bijgebouw voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist, voor zover dat bijgebouw niet tot bewoning bestemd is, maar wel tot een hoofdgebouw behoort dat op hetzelfde terrein is gelegen.
Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zo veel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zo veel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn
Niet van toepassing is het verbod tot bouwen van een bouwvergunningplichtig bouwwerk met overschrijding van de voorgevelrooilijn op:
gevel- en kroonlijsten, overstekende daken, reclametoestellen en dergelijke, indien zij voldoen aan het volgende:
1º de voorsprong van de werken buiten de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1/20 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen en niet meer dan 1 m bedragen;
2º de werken mogen niet lager zijn gelegen dan 4,2 m boven een voor motorvoertuigen openstaande weg of boven een strook van 0,6 m langs die weg en 2,2 m boven een niet voor motorvoertuigen openstaande weg;
3º de werken mogen niet uitsteken boven het vlak dat op de maximumbouwhoogte door de voorgevelrooilijn wordt gebracht en met het horizontale vlak een hoek maakt van 45º;
Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
stoepen en buitentrappen, met bijbehorende bordessen, welke niet hoger dan 2,5 m, en terrassen of dergelijke welke niet hoger dan 1,5 m zijn gelegen boven de gemiddelde weghoogte voor het gebouw, indien zij de grens van de weg niet overschrijden of, bij overschrijding van de grens van de weg, indien het stadsschoon daartoe aanleiding geeft;
erkers, balkons, galerijen, luifels en dergelijke, indien zij voldoen aan het volgende:
1º de voorsprong van de werken buiten de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1/20 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen en niet meer dan 1,3 m bedragen;
2º het oppervlak van de horizontale doorsnede van erkers en dergelijke mag niet groter zijn dan de maat, verkregen door 1/3 van de gevelbreedte te vermenigvuldigen met de toegelaten voorsprong;
3º erkers en dergelijke moeten zijn besloten tussen twee verticale vlakken welke een hoek van 45º maken met het door de voorgevelrooilijn gebrachte verticale vlak en dit snijden op 0,5 m binnenwaarts van de erfafscheiding. Dit laatste is niet van toepassing indien deze uitbouwingen onmiddellijk aan elkaar grenzen en gelijktijdig worden opgetrokken of indien vaststaat, dat zij beide tot stand zullen komen;
Artikel 2.5.11 Ligging van de achtergevelrooilijn
Aan de lange zijden van een vierhoekig, door rechte lijnen begrensd, bouwblok liggen de achtergevelrooilijnen over de gehele lengte van het blok, achter de bijbehorende voorgevelrooilijnen, op een afstand in meters, gelijk aan de uitkomsten van de formules in de bij dit lid behorende staten, volgens de daarin gemaakte onderscheidingen.
Bouwblokken, bestemd voor bebouwing langs de vier zijden
(gehele blokken), met een diepte van:
Bouwblokken waarvan een der lange zijden niet voor bebouwing is bestemd
Aan de korte zijden van een vierhoekig, door rechte lijnen begrensd bouwblok, wordt de achtergevelrooilijn gevormd door de lijn, evenwijdig aan de korte zijde, gaande door het meest achterwaarts gelegene van de snijpunten der lijnen welke de door de voorgevelrooilijnen gevormde hoeken middendoor delen met de achtergevelrooilijnen der bijbehorende lange zijden.
Idien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen, moeten in het belang van de toetreding van daglicht-de achtergevels van die bebouwing over een afstand van ten minste 5 m ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten- minste 2 m terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.
Staat, houdende vermelding van de grenzen der keurblokken, bedoeld in art. 2.5.11, lid 1
I Brouwersgracht, Herengracht, Herenstraat en Keizersgracht.
II Herenstraat, Herengracht, Leliegracht en Keizersgracht.
III Leliegracht, Herengracht, Raadhuisstraat en Keizersgracht.
IV Raadhuisstraat, Herengracht, Hartenstraat en Keizersgracht.
V Hartenstraat, Herengracht, Wolvenstraat en Keizersgracht.
VI Wolvenstraat, Herengracht, Huidenstraat en Keizersgracht.
VII Huidenstraat, Herengracht, Leidsegracht en Keizersgracht.
VIII Leidsegracht, Herengracht, Leidsestraat en Keizersgracht.
IX Leidsegracht, Keizersgracht, Leidsestraat en Kerkstraat.
X Leidsestraat, Keizersgracht, Spiegelstraat en Kerkstraat.
XI Leidsestraat, Herengracht, Spiegelstraat en Keizersgracht.
XII Koningsplein, Reguliersdwarsstraat, Vijzelstraat en Herengracht.
XIII Spiegelstraat, Herengracht, Vijzelstraat en Keizersgracht.
XIV Spiegelstraat, Keizersgracht, Vijzelstraat en Kerkstraat.
XV Vijzelstraat, Keizersgracht, Reguliersgracht en Kerkstraat.
XVI Vijzelstraat, Herengracht, Reguliersgracht en Keizersgracht.
XVII Vijzelstraat, Reguliersdwarsstraat, Thorbeckeplein en Herengracht.
XVIII Thorbeckeplein, Rembrandtplein, Utrechtsestraat en Herengracht.
XIX Reguliersgracht, Herengracht, Utrechtsestraat en Keizersgracht.
XX Reguliersgracht, Herengracht, Utrechtsestraat en Kerkstraat.
XXI Utrechtsestraat, Keizersgracht, Amstel en Kerkstraat.
XXII Utrechtsestraat, Herengracht, Amstel en Keizersgracht.
XXIII Utrechtsestraat, Rembrandtplein, Amstel, Amstelstraat en Herengracht.
XXIV Amstel, Waterlooplein, Nieuwe Amstelstraat, Jonas Daniël Meijerplein en Nieuwe Herengracht.
XXV Amstel, Nieuwe Keizersgracht, Weesperstraat en Nieuwe Kerkstraat.
XXVI Weesperstraat, Nieuwe Herengracht, Muidergracht en Nieuwe Keizersgracht.
XXVII Muiderstraat, Rapenburgerstraat, Rapenburgerplein en Nieuwe Herengracht.
Overzicht van de tekeningen I tot en met XXVII van de keurblokken, bedoeld in art. 2.5.11, lid 1.
Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn
Niet van toepassing is het verbod tot bouwen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, met overschrijding van de achtergevelrooilijn op:
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen als bedoeld in art. 3, eerste lid, onder k, van het Besluit bouwwerken of als een aan- of uitbouw voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;
gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke, indien zij voldoen aan het volgende:
1º de voorsprong van de werken achter de achtergevelrooilijn mag niet meer dan 1/20 van de afstand tussen de achtergevelrooilijnen en niet meer dan 1 m bedragen;
2º de werken mogen niet uitsteken boven het vlak dat op maximumbouwhoogte door de achtergevelrooilijn wordt gebracht en met het horizontale vlak een hoek van 45º maakt;
Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn
In afwijking van het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
1º in zone L (2º en 3º), boerderijen met de daarbij nodige stallen en schuren, waarbij de afstand tot de zijdelingse erfscheiding ten minste 10 m moet bedragen;
2º in zone M, bouwwerken, uitsluitend dienende voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt;
3º in zone N, bouwwerken, uitsluitend dienende voor recreatieve doeleinden;
4º in zone P, bouwwerken, uitsluitend dienende voor handel, opslag en industrie;
een uitbouw, die niet valt onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, aan die verdieping van een gebouw waarvan de vloer ongeveer op weghoogte of daar beneden ligt, in welk geval de uitwendige hoogte van de uitbouw niet hoger mag zijn dan 3,5 m, noch boven de erfhoogte, noch boven de gemiddelde weghoogte voor het perceel;
gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke, indien de voorsprong van de werken achter de achtergevelrooilijn meer dan 1/20 van de afstand tussen de achtergevelrooilijnen en meer dan 1 m bedraagt en indien de werken uitsteken boven het vlak dat op maximumbouwhoogte door de achtergevelrooilijn wordt gebracht en met het horizontale vlak een hoek van 45º maakt;
balkons, veranda's, toegangsbruggen, toegangen van gebouwen (waaronder liftschachten, trappenhuizen en galerijen), brandtrappen, terrassen en buitentrappen met bordessen, voor zover de buitentrappen met bordessen en de terrassen niet vallen onder art. 2.5.13, onder e, en onder de voorwaarde, dat de buitentrappen met bordessen niet hoger liggen dan 2,5 m boven de gemiddelde erfhoogte en de terrassen en dergelijke niet hoger liggen dan 1,5 m boven de gemiddelde erfhoogte;
gebouwen welke bij het in werking treden van deze verordening bestonden, voor die gedeelten der gebouwen welke de achtergevelrooilijn overschrijden, mits de inhoud van die gedeelten niet wordt vergroot en mits de stedenbouwkundige toestand, zowel voor gebouwen in de nabijheid als voor de gebouwen zelf, wordt verbeterd;
Niet van toepassing is de bevoegdheid tot het verlenen van omgevingsvergunning, bedoeld in dit lid, op de keurblokken aan de Herengracht en aan de Keizersgracht, doch met uitzondering van de keurblokken, gemerkt I, XVIII, XXIII, XXIV, XXVI en XXVII, en met dien verstande, dat de omgevingsvergunning, bedoeld onder g, bovendien kan worden verleend in de volgende gevallen:
voor de percelen Reguliersdwarsstraat 26 tot en met 34 (even nummers) voor een uitbouwing, niet verder reikende dan tot de lijn, verbindende het punt in het verlengde van de westelijke erfscheiding van het perceel Reguliersdwarsstraat 36, gelegen op 6,5 m achter de achtergevelrooilijn, met het punt in de oostelijke erfscheiding van het perceel Reguliersdwarsstraat 20, waar de beide achtergevelrooilijnen samenkomen;
Artikel 2.5.15 Open ruimte achter gebouwen
De open ruimte, onmiddellijk aansluitende achter een woning, moet over de volle breedte en volle hoogte van het gebouw onbebouwd worden gelaten tot een diepte van ten minste 4 m, gemeten uit het meest achterwaartse gelegen deel van de achtergevel of eventueel van de veranda of andere uitbouwing; voor de open ruimte achter een niet tot bewoning bestemde ruimte wordt deze diepte op ten minste 2 m gesteld.
Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen
Binnen een strook van 6 m ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen onderdelen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.
Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn
een hoogte, afhankelijk van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de weg ter plaatse, bepaald als volgt:
1º voor bebouwing aan de volgende wegen:
Achtergracht, Amstel, Amstelveld, Binnenkant, Blauwburgwal, Bloemgracht, Brouwersgracht, Damrak (waterzijde tussen de Prins Hendrikkade en de Oudebrugsteeg), Egelantiersgracht, Geldersekade, 's Gravelandseveer, 's-Gravenhekje, Grimburgwal van perceel nr. 7 tot perceel nr. 15, Groenburgwal, Herengracht, Herenmarkt, Hortusplantsoen, Kalkmarkt, Keizersgracht, Kerkstraat (327 tot en met 367, oneven nummers), Kloveniersburgwal, Korte Prinsengracht, Krom Boomssloot, Kromme Waal, Lauriergracht, Leidsegracht, Leliegracht, Looiersgracht, Lijnbaansgracht, Nieuwe Prinsengracht, Nieuwmarkt, Noordermarkt, Onbekendegracht, Oudekerksplein, Oudeschans, Oude Turfmarkt, Oude Waal, Oudezijds Achterburgwal, Oudezijds Kolk, Oudezijds Voorburgwal, Passeerdersgracht, Prinsengracht, Prins Hendrikkade, Raamgracht, Rapenburgerplein, Recht Boomssloot, Reguliersgracht, Rokin, Oude Turfmarkt, Rusland, Schippersgracht, Singel, Snoekjesgracht, Spiegelgracht, Staalkade, Stromarkt, Thorbeckeplein, Vijzelgracht, Westermarkt en Zwanenburgwal;
2º over een afstand van 25 m, gemeten van de hoek af, voor bebouwing aan wegen, uitkomende op een der onder 1º vermelde wegen;
Bij een hoekbebouwing welke ligt aan wegen waarvan de afstanden tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschillen, mag aan de smalle weg over een lengte, ten hoogste gelijk aan de breedte van de smalle weg, gemeten van de hoek af, even hoog worden gebouwd als aan de brede weg is toegelaten. Indien de smalle weg minder dan 6 m breed is, wordt de grotere bouwhoogte toegelaten over een lengte van 6 m, gemeten vanaf de hoek.
Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn
Een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, mag in de achtergevelrooilijn aan de lange zijden van een bouwblok niet hoger worden gebouwd:
in een bouwblok, bestemd voor bebouwing van alle zijden, dan tot de kleinste van de onder I en II vermelde maten:
I een hoogte, afhankelijk van de diepte van het bouwblok, bepaald als volgt:
1º in zone A: 1½ x de afstand tussen de achtergevelrooilijnen;
2º in de zones B, C en P: 1 x de afstand tussen de achtergevelrooilijnen;
3º in het overige gedeelte der gemeente: 2/3 x de afstand tussen de achtergevelrooilijnen;
Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21 eerste en derde lid, en 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
het geheel of gedeeltelijk veranderen of vergroten van een bouwwerk, voorzover niet reeds zonder bouwvergunning toelaatbaar op grond van artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht en indien:
1º de bestaande belendende gebouwen de maximale bouwhoogte overschrijden en het belang van het stadsschoon daartoe aanleiding geeft;
2º bij het overschrijden van bestaande uitwendige hoogteafmetingen andere hoogteafmetingen kleiner worden dan de bestaande;
De ontheffingen, vermeld in het eerste lid, mogen ook worden verleend, indien dientengevolge strijd zal ontstaan met het bepaalde in art. 2.5.1 ten aanzien van een gebouw aan de overzijde van de weg ten behoeve van het oprichten of uitbreiden van een gebouw in de zones A en B, indien het gebouw aan de overzijde van de weg de maximummaten krachtens de artikelen 2.5.20, 2.5.21 en 2.5.23 overschrijdt, mits het op te richten, te vernieuwen, te veranderen of te vergroten gebouw niet hoger wordt dan het bestaande.
Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid
Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
Indien een gebouw is gelegen in een zone of gedeelte van een zone als bedoeld in art. 1.3, die door de Gemeenteraad is aangewezen als goed bereikbaar per openbaar vervoer, mag – voorzover de omvang of de bestemming van het gebouw ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in-daartoe aanleiding geeft beperkte mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
Deze ruimte moet in overeenstemming zijn met het voor de desbetreffende zone door Burgemeester en Wethouders vastgestelde parkeerbeleid.
Indien een gebouw gelegen is in een ander deel van de gemeente dan wordt bedoeld in het eerste lid, en de omvang of de bestemming van het gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
Artikel 2.5.31 Ontheffing voor gebouwen uit historisch-esthetische motieven
Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van de bepalingen van deze paragraaf ten aanzien van de ligging en de afmetingen van gebouwen, voorzover zulks noodzakelijk is om een uit historisch-esthetische motieven gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van bestaande bebouwing.
Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen (vervallen)
Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen
Artikel 2.7.3A Eis tot aansluiting aan de publiekelijke voorziening voor verwarming
Het bevoegd gezag kan voor de verwezenlijking van een bouwproject de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van de eis tot aansluiting als bedoeld in het eerste lid, mits het bouwplan voor dat project is voorzien van een goede onderbouwing waar uit blijkt dat het project in hoge mate van belang is voor het milieu in verband met het beperken of voorkomen van broeikasgasemissie en niet zal leiden tot een niet levensvatbaar warmtedistributienet.
Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
De in art. 3.31 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en fecaliën, alsmede de in art. 3.41 van het Bouwbesluit bedoelde, aan of in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater moeten zijn aangesloten aan een openbaar riool.
Op aanwijzing van het bevoegd gezag moet worden bepaald, of er al dan niet voorzieningen in de bedoelde aansluitleiding moeten worden tussengeschakeld ter verzekering van de goede werking of de goede staat van het openbaar riool, dan wel ter voorkoming van hinder voor andere aangeslotenen aan het openbaar riool, ingeval de hoeveelheid of de aard van de af te voeren stoffen daartoe aanleiding geeft.
Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering
Indien de in art. 3.31 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en fecaliën, alsmede de in art. 3.41 van het Bouwbesluit bedoelde, aan of in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater niet aan een openbaar riool worden aangesloten, gelden de volgende bepalingen:
Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen
Leidingen van de buitenriolering op erven en terreinen mogen geen vernauwingen in de stroomrichting bevatten en moeten een vloeiend beloop hebben, alsmede een voldoende lucht- en waterdichtheid en een voldoende binnenwerkse middellijn. Aan beide laatstgenoemde eisen wordt geacht te zijn voldaan indien wordt voldaan aan het bepaalde in NEN 3215, met dien verstande dat in afwijking van NEN 3215 voor het verhard oppervlak van erven en terreinen een regenintensiteit van 0,007 l/(s.m2) mag worden aangehouden.
Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen
De in de artikelen 2.7.1, 2.7.2, 2.7.3 en 2.7.4 bedoelde afstand moet worden gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt en tot het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij een leiding van het distributienet bevindt. Hierbij moeten bouwwerken die zich samen op één erf of terrein bevinden, als één bouwwerk worden beschouwd.
Hoofdstuk 4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk
Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden (vervallen)
Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) bouwwerkzaamheden
Het bouwtoezicht dient – voorzover het betreft bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend en onverminderd het bepaalde in de voorwaarden van de omgevingsvergunning voor het bouwen – ten minste twee dagen vóór de aanvang van elk der hierna te noemen onderdelen van het bouwproces in kennis te worden gesteld:
Het bouwtoezicht dient ten minste één dag vóór de aanvang van de werkzaamheden ingevolge een besluit ingevolge art. 13 van de Woningwet, dan wel een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom in kennis te worden te worden gesteld van de aanvang van die werkzaamheden.
Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten
Bij het bemalen van bouwputten, leidingsleuven en andere tijdelijke ontgravingen ten behoeve van bouwwerkzaamheden mag niet op zodanige wijze water aan de bodem worden onttrokken, dat een verlaging van de grondwaterstand in de omgeving plaatsvindt, waardoor funderingen van naburige bouwwerken kunnen worden aangetast op een wijze die de veiligheid van die bouwwerken schaadt.
Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein
Het bouwen en het verrichten van alles wat daarmee in verband staat, moeten geschieden op veilige wijze, onder meer zodanig dat de nodige veiligheidsmaatregelen zijn genomen ten behoeve van de weg en de in de weg gelegen werken en de weggebruikers en ten behoeve van naburige bouwwerken, open erven en terreinen en hun gebruikers.
Artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen
Indien redelijkerwijs is te verwachten dat bij temperaturen beneden 2 graden Celsius beton-, metsel- of buitenpleisterwerk zal worden uitgevoerd, moet het bouwtoezicht ten minste twee dagen vóór het begin van het desbetreffende werk in kennis worden gesteld van de te treffen maatregelen ten behoeve van:
Hoofdstuk 5 Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte
Paragraaf 1 Staat van open erven en terreinen, sloten, riolen en putten
Artikel 5.1.1 Toestand en staat van onderhoud van open erven en terreinen, van sloten en andere wateren nabij gebouwen en van niet-openbare riolen en putten
Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid, en anders dan in art. 4.9, moet een terrein dat kennelijk is bestemd voor bebouwing, zolang deze bestemming niet is gerealiseerd, op doeltreffende wijze van de openbare weg zijn afgescheiden, met dien verstande dat dit in de zones A en B als bedoeld in art. 1.3 dient te geschieden door een eensteensmuur, met een hoogte van 3 m, afgedekt met glasscherven, vastgezet in portland cementspecie, en voorzien van een deur met een breedte van maximaal 1 m.
Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen
Indien de toegang tot een bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, meer dan 10 m is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuis-, vuilnis-, zieken- en brandweerauto's en het overige te verwachten verkeer, tenzij de aard, de ligging en het gebruik van het bouwwerk zulks niet vereisen.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een bijgebouw op het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning vereist, voor zover dat bijgebouw niet tot bewoning bestemd is, maar wel tot een hoofdgebouw behoort dat op hetzelfde terrein is gelegen.
Nabij ieder bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, moeten zodanige opstelplaatsen voor brandweerauto's aanwezig zijn, dat een doeltreffende verbinding tussen die auto's en de bluswatervoorziening kan worden gelegd, tenzij de aard, de ligging en het gebruik van het bouwwerk zulks niet vereisen.
Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen
Artikel 5.3.3A Eis tot aansluiting aan de publiekelijke voorziening voor verwarming
Indien niet wordt voldaan aan het eerste lid van art. 2.7.3A, kan het bevoegd gezag, tenzij toepassing is gegeven aan het tweede lid van dat artikel, degene die als eigenaar van een bouwwerk daartoe bevoegd is, verplichten tot het binnen een door hen te bepalen termijn aansluiten van een bouwwerk op het warmtedistributienet.
Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
De in art. 3.36 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en fecaliën, alsmede de eventueel in of aan bouwwerken aanwezige voorzieningen voor de afvoer van hemelwater moeten, onverminderd het bepaalde in art. 5.3.6, op een doeltreffende wijze zijn aangesloten aan een openbaar riool.
Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid, indien afvoer op een andere wijze zonder verontreiniging van water, bodem of lucht mogelijk is, voorzover uitsluitend hemelwater wordt geloosd, mits de afvoer op niet-hinderlijke wijze en niet op of over de openbare weg plaatsvindt.
Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering
Indien het gestelde in art. 5.3.4, tweede lid, van toepassing is, gelden de volgende bepalingen:
voor de opvang van fecaliën, afkomstig uit toiletten zonder waterspoeling, moet een doeltreffende beerput zonder overstort, een doeltreffende gierput of een doeltreffende rottingput met overstort aanwezig zijn, alsmede een doeltreffende aansluitleiding tussen die toiletten en de genoemde put, tenzij op andere zodanige wijze wordt geloosd dat geen verontreiniging van water, bodem of lucht kan optreden;
Artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen
De in de artikelen 5.3.1, 5.3.2, 5.3.3 en 5.3.4 bedoelde afstand moet worden gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt en tot het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij een leiding van het distributienet bevindt. Hierbij moeten bouwwerken die zich tezamen op één erf of terrein bevinden, als één bouwwerk worden beschouwd.
Hoofdstuk 6A Gebruiksbepalingen prostitutiebedrijven
Paragraaf 2 Geschiktheidsverklaring
Artikel 6A.2.3 In behandeling nemen
Bij het niet voldoen aan de bij of krachtens de in art. 6A.2.2 gestelde eisen, alsmede aan die eisen die gelden ingevolge de artikelen 4:1 en 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht, stellen Burgemeester en Wethouders de aanvrager in de gelegenheid om de door hen aan te geven ontbrekende gegevens en bescheiden te overleggen.
Artikel 6A.2.4 Termijn van beslissing
In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid houden Burgemeester en Wethouders de beslissing aan indien voor hetzelfde bedrijf een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist en zij over die vergunning nog niet hebben beslist. De aanhouding eindigt zes weken na de beslissing omtrent de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, dan wel ingeval de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, zes weken na de schriftelijke melding van de aanvrager van de geschiktheidsverklaring, dat de uitvoering conform de omgevingsvergunning voor het bouwen is voltooid.
Paragraaf 6 Overige voorzieningen prostitutiebedrijf
Artikel 6A.6.3 Sociale veiligheid
Indien de toegangsdeur van de werkruimte is gelegen in een gevel en de werkruimte niet beschikt over een besloten verbinding naar andere verblijfsruimten, dienen ten genoegen van Burgemeester en Wethouders maatregelen te zijn getroffen met het oog op de veiligheid van de in de werkruimte verblijvende prostitué(e)s.
Hoofdstuk 7 Overige gebruiksbepalingen
Paragraaf 2 Staken van het gebruik
Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne
Indien ten gevolge van het niet functioneren - hieronder begrepen het afgesloten zijn - van de ingevolge het Bouwbesluit verplicht aanwezige voorzieningen tot het kunnen afvoeren van fecaliën, het kunnen beschikken over drinkwater, het kunnen beschikken over gedistribueerd gas en het kunnen beschikken over gedistribueerde elektriciteit, een onvoldoende veiligheid of een onvoldoende hygiëne aanwezig is, kan het bevoegd gezag gelasten het gebruik van het bouwwerk te staken.
Artikel 7.2.4 Staken gebruik wegens onvoldoende bouwkundige staat
Indien een bouwwerk, niet zijnde een woning of woonwagen, voorzieningen behoeft wegens strijd met de voorschriften van het Bouwbesluit, als bedoeld in art 1b van de Woningwet maar door degene die tot het treffen van die voorzieningen bevoegd is, (nog) niet in een staat wordt gebracht die voldoet aan het Bouwbesluit, kunnen Burgemeester en Wethouders bepalen dat het bouwwerk ongeschikt is voor gebruik.
Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen
Het is verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein, een sloot of ander water dan wel een niet-openbaar riool of put nabij een gebouw voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:
op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein;
Paragraaf 7 Instandhouding gelijkwaardige oplossingen
Artikel 7.7.1 Voorschriften en beperkingen in verband met gelijkwaardigheid
Met betrekking tot het gebruik van een bouwwerk dat met toepassing van art. 1.5 van het Bouwbesluit totstandkomt, kunnen Burgemeester en Wethouders voorschriften en beperkingen stellen, met dien verstande dat slechts voorschriften en beperkingen worden gesteld die betrekking hebben op de onderwerpen genoemd in de afdelingen 2.1 tot en met 2.10, 2.24, 2.25 en hoofdstuk 3 van het Bouwbesluit die strekken tot het waarborgen van de gelijkwaardigheid aan de betrokken voorschriften van Bouwbesluit.
Paragraaf 1 Omgevingsvergunning voor het slopen
Artikel 8.1.1 Omgevingsvergunning voor het slopen
De in het eerste lid bedoelde vergunning is niet vereist voor het slopen van bouwwerken waarvoor ingevolge artikel 2.3 van het Besluit omgevingsrecht geen vergunning voor het bouwen daarvan is vereist, tenzij het slopen mede of uitsluitend betreft het verwijderen van asbest, anders dan bedoeld in art. 8.2.1 en in art. 8.2.2. Het bevoegd gezag kan met betrekking tot het gestelde in het derde lid, onder a tot en met d, voorschriften geven. Degene die sloopt, is verplicht daaraan te voldoen.
Voorts is geen vergunning vereist voor het slopen ingevolge een besluit op grond van artikel 13, 13a en 14, tweede lid, sub b van de Woningwet, dan wel een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom, tenzij het slopen mede of uitsluitend betreft het verwijderen van asbest. Het bevoegd gezag kan aan zijn besluit voorschriften verbinden als bedoeld in het derde lid.
Het bevoegd gezag verbindt aan de vergunning voor het slopen slechts voorwaarden en voorschriften ter bescherming van de belangen, ten behoeve waarvan de voorschriften strekken krachtens welke de vergunning wordt verleend, welke voorwaarden en voorschriften in ieder geval betrekking kunnen hebben op:
De voorwaarden en voorschriften over het sloopafval als bedoeld in het derde lis, onder c, kunnen eisen bevatten omtrent het selectief slopen, de fracties waarin wordt gescheiden, de tijdelijke opslag op het sloopterrein en het in fracties gescheiden verpakken van het sloopafval op het sloopterrein.
Het bevoegd gezag verbindt aan de vergunning voor het slopen met betrekking tot asbest voorschriften over het afzonderlijk gereed maken daarvan voor de afvoer van het sloopterrein en over de termijn waarbinnen dit moet plaatsvinden.
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere regels stellen terzake van veiligheid en hinder tijdens het slopen, het selectief slopen, de fracties waarin het sloopafval wordt gescheiden - met uitzondering van asbest -, de tijdelijke opslag van gevaarlijk afval en het gescheiden verpakken op het sloopterrein.
Paragraaf 2 Uitzonderingen op het vereiste van omgevingsvergunning voor het slopen
In afwijking van artikel 8.1.1, eerste lid, is geen omgevingsvergunning voor het slopen vereist voor het anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf in zijn geheel slopen van:
geschroefde , asbesthoudende platen waarin de asbestvezels hechtgebonden zijn, niet zijnde dakleien, uit een woning of uit een op het erf van die woning staand bijgebouw, voorzover de woning of het bijgebouw niet in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf worden gebruikt of bedoeld zijn voor gebruik in dat kader en de oppervlakte van de te verwijderen asbesthoudende platen maximaal vijfendertig vierkante meter per kadastraal perceel bedraagt;
asbesthoudende vloertegels of niet-gelijmde, asbesthoudende vloerbedekking uit een woning of uit een op het erf van die woning staand bijgebouw, voorzover de woning of het bijgebouw niet in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf worden gebruikt of bedoeld zijn voor gebruik in dat kader en de oppervlakte van de te verwijderen asbesthoudende vloerbedekking of vloertegels maximaal vijfendertig vierkante meter per kadastraal perceel bedraagt;
mits het voornemen tot dit slopen is gemeld bij Burgemeester en Wethouders en door Burgemeester en Wethouders binnen acht dagen na de dag waarop dit is gemeld is medegedeeld dat geen omgevingsvergunning voor het slopen is vereist.
De houder van een mededeling als bedoeld in het eerste of zesde lid is verplicht, de voorschriften, bedoeld in het zevende lid alsmede de voorschriften die bij of krachtens de artikelen 7 en 8 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 zijn gesteld, in acht te nemen.
Voorts is de houder verplicht, terzake van de afvoer van asbestbevattende vloerbedekking alsmede van andere afvalstoffen waarop de mededeling betrekking heeft, de in de gemeente geldende voorschriften in acht te nemen.
Bij het niet voldoen aan de bij of krachtens het eerste tot en met vierde lid gestelde eisen, kunnen Burgemeester en Wethouders besluiten de melding niet te behandelen, tenzij degene die de melding heeft gedaan van de geboden gelegenheid gebruik maakt om binnen één week de door Burgemeester en Wethouders aan te geven ontbrekende gegevens en bescheiden te overleggen.
Artikel 8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van omgevingsvergunning voor het slopen
In afwijking van artikel 8.1.1, eerste lid, is voorts geen omgevingsvergunning voor het slopen vereist, indien het slopen, voor zover dat betrekking heeft op asbest, uitsluitend bestaat uit het in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf geheel of gedeeltelijk verwijderen van:
Paragraaf 3 Verplichtingen tijdens en bij het slopen
Artikel 8.3.5 Plichten van degene die sloopt
Aan het bouwtoezicht dienen ten minste twee dagen van tevoren de aanvang van de sloopwerkzaamheden te worden gemeld en uiterlijk op de dag van beëindiging van de sloopwerkzaamheden het einde van die werkzaamheden.
Indien het bouwtoezicht dit verlangt, moeten genoemde meldingen schriftelijk geschieden.
De behandeling van bouwplannen door de commissie is openbaar. De agenda voor de vergadering van de commissie wordt tijdig op het secretariaat van de commissie ter inzage gelegd, dan wel op een andere geschikte wijze bekendgemaakt. Indien Burgemeester en Wethouders – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dienen Burgemeester en Wethouders daaraan klemmende redenen op grond van art. 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie waarin de aanvraag wordt behandeld.
Artikel 9.7 Afdoening bij mandaat
Behandeling van bouwplannen onder mandaat is openbaar. Indien het bevoegd gezag - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doet tot niet-openbare behandeling, dient het bevoegd gezag daaraan klemmende redenen op grond van art. 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen.
Artikel 9.10 Verhouding tot andere regelingen
Indien door enig stadsdeelbestuur vóór het in werking treden van deze verordening voor dat stadsdeel een afzonderlijke commissie is ingesteld, worden de leden en de aangewezen plaatsvervangers van die afzonderlijke commissie in afwijking van het gestelde in het eerste lid op voorstel van het dagelijks bestuur door de stadsdeelraad benoemd.
Hoofdstuk 10 Overige administratieve bepalingen
Artikel 10.6 Herziening en vervanging van NEN-normen, richtlijnen en publicaties
Het bevoegd gezag is bevoegd, rekening te houden met de herziening en vervanging van NEN-normen, richtlijnen of publicaties waarnaar in deze verordening wordt verwezen, indien in of krachtens het Bouwbesluit die herziening of vervanging is aangewezen of anderszins de bevoegde instantie de betrokken norm, richtlijn of publicatie heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
Hoofdstuk 12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Overtreding van de voorschriften, genoemd in de artikelen 4.2, 4.5, 4.7, 4.8, 4.9, 4.10, eerste tot en met vierde lid, artikelen 4.11, 4.12, 4.13, 4.14, 5.2.1, 5.4.1, 6.1.1, eerste lid, artikelen 6.1.7, 6.2.1, eerste en tweede lid, art. 6.2.2, eerste lid, artikelen 6.2.3, 6.3.2, 6A.2.1, eerste lid, artikelen 7.1.1, 7.1.2, 7.1.3, 7.2.1, 7.2.2, 7.2.3, 7.2.4, tweede lid, artikelen 7.3.2, 7.3.3, 7.4.1, 7.4.2, 7.5.1, 7.6.1, 7.7.1, 8.1.1, eerste lid, art. 8.2.1, achtste en negende lid, artikelen 8.3.1, 8.3.2, 8.3.3, 8.3.4, 8.3.5 en art. 8.3.6 geldt als strafbaar feit en wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van de derde categorie.
Artikel 12.2 Overgangsbepaling bodemonderzoek
Indien ten behoeve van de bouw van een bouwvergunningplichtig bouwwerk in enig ander verband dan de aanvraag om bouwvergunning indicatief bodemonderzoek is verricht, geldt dit indicatief onderzoek als het in artikel 1.2.5 bedoelde verkennende bodemonderzoek, tenzij Burgemeester en Wethouders van mening zijn, dat het indicatief onderzoek niet meer als een recent onderzoek kan worden gezien.
Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen
Het bepaalde in de artikelen 5.1.2 en 5.1.3 inzake de bereikbaarheid van bouwwerken is niet van toepassing op een bouwwerk dat gebouwd is of wordt op basis van een bouwvergunning als bedoeld in art. 47, eerste lid, van de Woningwet van 12 juli 1962, tenzij bij een latere vergunning op grond van art. 40 van de Woningwet eisen aan de bereikbaarheid van dat bouwwerk zijn gesteld.
Artikel 12.4 Overgangsbepaling aanvragen
Op een aanvraag om vergunning, verklaring, vrijstelling, ontheffing, toestemming of andere beschikking van gelijke strekking die is ingediend vóór de inwerkingtreding van deze bouwverordening en waarop nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening die gold op de dag vóór de inwerkingtreding van toepassing, voorzover deze in overeenstemming zijn met de Woningwet. Het bovenstaande is slechts van toepassing op de artikelen 8.1.1, 8.1.2, 8.1.4, 8.2.1, 8.2.2, 8.3.3 en 8.3.5 voor zover deze artikelen in overeenstemming zijn met het Asbestverwijderingsbesluit 2005.
Tenzij de toepassing van het eerste of tweede lid van art. 6.1.1a ertoe leidt dat voor het gebruiken van een bouwwerk geen gebruiksvergunning is vereist, is op een aanvraag om gebruiksvergunning en op een gedane aanzegging tot het toepassen van bestuursdwang wegens strijd met de Bouwverordening het recht van toepassing zoals dat gold op de dag waarop die aanvraag is ingediend of die aanzegging bekend is gemaakt.
Paragraaf 2 van hoofdstuk 5 inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduiding zoals die is vastgesteld door de Gemeenteraad op 7 mei 2003 (Gemeenteblad 2003, afd. 1, nr. 191), blijft gedurende een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening voor bestaande bouw van kracht, voorzover op grond van de genoemde paragraaf géén brandveiligheidsinstallaties zijn vereist en het gebruik of het bouwwerk niet wijzigt.
Paragraaf 2 van hoofdstuk 5 inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduiding zoals die is vastgesteld door de Gemeenteraad op 7 mei 2003 (Gemeenteblad 2003, afd. 1, nr. 191), blijft na het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening van kracht, voorzover vóór deze inwerkingtreding in een bouwwerk op grond van een bouwvergunning of gebruiksvergunning brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen zijn aangebracht en het gebruik of het bouwwerk nadien niet is gewijzigd, tot het tijdstip van tien jaren na het verlenen van deze vergunning.
Artikel 12.5 Overgangsbepaling beschikkingen
Een ontheffing, aanschrijving, lastgeving, toestemming, of andere beschikking van gelijke strekking verleend krachtens de bouwverordening zoals die gold op de dag vóór de inwerkingtreding van deze bouwverordening of van kracht op grond van de overgangsbepalingen van die bouwverordening, blijft na het tijdstip waarop deze bouwverordening in werking treedt, van kracht totdat de termijn waarvoor zij is verleend, is verstreken of totdat zij is ingetrokken.
Een vergunning voor het gebruik van een bouwwerk, verleend krachtens de bouwverordening zoals die gold op de dag vóór de inwerkingtreding van deze bouwverordening of een vergunning die krachtens de overgangsbepalingen van die bouwverordening daarmee gelijk is gesteld, geldt als een vergunning voor het gebruik van een bouwwerk als bedoeld in art. 6.1.1.
Een schriftelijke uitspraak over de aanvaardbaarheid uit oogpunt van welstand als bedoeld in art. 19 van de Woningwet, ter voorkoming van een mogelijke aanschrijving, gedaan op grond van de bouwverordening zoals die gold op de dag vóór inwerkingtreding van deze bouwverordening, geldt als een standpunt als bedoeld in art. 3.1.