Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Amsterdam

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Amsterdam
Officiële naam regelingToeslagenverordening Wet werk en bijstand
CiteertitelToeslagenverordening Wet werk en bijstand
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpWerk en inkomen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Vastgesteld bij raadsbesluit van 11 december 2003, nr. 709 (Gemeenteblad 2003, afd. 3A, nr. 247/709), in werking getreden op 1 januari 2004

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1 en art. 30

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-05-200501-10-2009wijziging artikel(en)

01-05-2005

Gemeenteblad 2005, afd. 3A, nr. 75/113

Gemeenteblad 2005, afd. 1, nr. 113

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1. In deze verordening wordt onder de wet verstaan de Wet werk en bijstand.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      alleenstaande: de ongehuwde die geen tot zijn last komende kinderen heeft en die geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;

    • b.

      alleenstaande ouder: de ongehuwde die de volledige zorg heeft voor één of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;

    • c.

      tot zijn last komend kind: het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken;

    • d.

      hulpbehoevende: persoon bij wie sprake is van een zorgbehoefte;

    • e.

      woonkosten:

      1° indien een woning wordt gehuurd: de rekenhuur als bedoeld in artikel 5 van de Huursubsidiewet (Staatsblad 1997, nr. 197);

      2° indien een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

    • f.

      basisnorm: norm als bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.2, van de wet;

    • g.

      nettominimumloon: basisnorm voor gehuwden als bedoeld in art. 21, onder c, van de wet;

    • h.

      inrichting:

      1° een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van verpleging of verzorging aan aldaar verblijvende hulpbehoevenden;

      2° een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van slaapgelegenheid, waarbij de mogelijkheid van hulpverlening of begeleiding gedurende meer dan de helft van ieder etmaal aanwezig is.

  • 3. In deze verordening wordt onder woning mede verstaan een woonwagen en een woonschip.

  • 4. Met de gehuwde wordt gelijkgesteld de als partner geregistreerde dan wel de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte.

  • 5. Als ongehuwde wordt mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is dan wel van wie hij de geregistreerde partner is.

  • 6. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

Hoofdstuk 2 Categorieën

Artikel 2

Voor de toepassing van deze verordening geldt ten aanzien van belanghebbenden van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar met dien verstande dat in het geval van gehuwden beiden jonger zijn dan 65 jaar, aan wie bijstand kan worden verleend, de volgende categorie-indeling:

  • a.

    gehuwden;

  • b.

    alleenstaande ouders;

  • c.

    alleenstaanden van 23 jaar of ouder;

  • d.

    alleenstaanden van 21 of 22 jaar.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3

  • 1. De basisnorm wordt verhoogd indien de belanghebbende, behorend tot de categorie alleenstaanden van 23 jaar of ouder, alleenstaanden van 21 of 22 jaar dan wel alleenstaande ouders, hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de basisnorm voorziet als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van de woonkosten met een ander.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de basisnorm niet verhoogd indien de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft als gevolg van de bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden of van het niet aanhouden van een woning.

  • 3. De toeslag bedraagt voor de belanghebbende die behoort tot de categorie alleenstaanden van 23 jaar of ouder dan wel alleenstaande ouders en in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, 20% van het netto-minimumloon.

  • 4. De toeslag bedraagt voor de belanghebbende die behoort tot de categorie alleenstaanden van 23 jaar en ouder of alleenstaande ouders en in wiens woning tevens een ander zijn hoofdverblijf heeft, 10% van het nettominimumloon.

  • 5. De toeslag bedraagt voor de belanghebbende, behorend tot de categorie alleenstaanden van 21 of 22 jaar, 5% van het nettominimumloon.

  • 6. Het College kan ten aanzien van de belanghebbende die geen woning aanhoudt en niet in een inrichting verblijft, de basisnorm verhogen met een toeslag van 10% van het nettominimumloon, indien aannemelijk is, dat deze gebruikmaakt van diensten van de maatschappelijke opvang.

  • 7. In afwijking van het vierde lid kan het College de basisnorm verhogen met een toeslag van 20% van het nettominimumloon, indien de belanghebbende voor het recht van gebruik van een deel van de woning een vergoeding moet betalen die tenminste gelijk is aan een door het College te bepalen bedrag.

  • 8. Het College kan in afwijking van het vierde lid ten aanzien van de belanghebbende in wiens woning een niet tot zijn last komend kind woont met een eigen inkomen dat lager is dan een door het College vast te stellen percentage van het nettominimumloon, de basisnorm verhogen met een toeslag van 20% van het nettominimumloon.

  • 9. Het College kan in afwijking van het vierde lid ten aanzien van de belanghebbende die behoort tot de categorie alleenstaanden van 23 jaar of ouder dan wel alleenstaande ouders en die hulpbehoevende is dan wel in wiens woning een hulpbehoevende zijn hoofdverblijf heeft, de basisnorm verhogen met een toeslag van 20% van het nettominimumloon.

Hoofdstuk 4 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm

Artikel 4

  • 1. De basisnorm wordt lager vastgesteld indien belanghebbenden, behorend tot de categorie gehuwden, lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de basisnorm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van de woonkosten met een ander.

  • 2. De basisnorm wordt verlaagd met 20% van het nettominimumloon, indien belanghebbenden, behorend tot de categorie gehuwden, lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de basisnorm voorziet als gevolg van de bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden of van het niet aanhouden van een woning.

  • 3. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor belanghebbenden die behoren tot de categorie gehuwden en in wier woning tevens een ander zijn hoofdverblijf heeft, 10% van het nettominimumloon.

  • 4. Het College kan besluiten de basisnorm in afwijking van het derde lid niet lager vast te stellen indien belanghebbenden voor het recht van gebruik van een deel van de woning een vergoeding moeten betalen die ten minste gelijk is aan een door het College te bepalen bedrag.

  • 5. Het College kan besluiten in afwijking van het derde lid de basisnorm niet lager vast te stellen ten aanzien van de belanghebbenden in wier woning een niet tot hun last komend kind woont met een eigen inkomen dat lager is dan een door het College vast te stellen percentage van het nettominimumloon.

  • 6. Het College kan besluiten de basisnorm in afwijking van het derde lid niet lager vast te stellen ten aanzien van de belanghebbenden in wier woning tevens een hulpbehoevende zijn hoofdverblijf heeft.

  • 7. Het College kan in afwijking van het tweede lid de basisnorm verlagen met 10% van het nettominimumloon, indien de belanghebbenden gebruikmaken van diensten van de maatschappelijke opvang.

Hoofdstuk 5 Citeertitel

Artikel 5

Deze verordening wordt aangehaald als Toeslagenverordening Wet werk en bijstand.

Hoofdstuk 6 Inwerkingtreding

Artikel 6

Deze verordening treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand, onder gelijktijdige intrekking van de Toeslagenverordening Algemene bijstandswet, vastgesteld bij raadsbesluit van 4 oktober 1995, nr. 523 (Gemeenteblad 1995, afd. 3, volgn. 89).