Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Amsterdam

Verordening Langdurugheidstoeslag Wet werk en bijstand

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Amsterdam
Officiële naam regelingVerordening Langdurugheidstoeslag Wet werk en bijstand
CiteertitelVerordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpWerk en inkomen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1 en art. 36

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200901-01-2012nieuwe regeling

11-02-2009

Gemeenteblad 2009, afd. 3A, nr. 35/77

Gemeenteblad 2009, afd. 3A, nr. 77

Tekst van de regeling

Inhoud

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      aanvrager: de alleenstaande (ouder) of het gezin;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • c.

      fiscaal inkomen: het brutoloon met daarbij gerekend belaste vergoedingen, waaronder begrepen de vergoeding van de werkgever voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet;

    • d.

      IOAW: Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • e.

      IOAW-grondslag: de norm zoals bedoeld in de Regeling vaststelling grondslagen IOAW;

    • f.

      langdurig: de periode van 3 opeenvolgende kalenderjaren die voorafgaat aan het verstrekkingsjaar;

    • g.

      overgangsjaar: het kalenderjaar 2009 wordt beschouwd als een overgangsjaar;

    • h.

      peildatum: 31 december van het jaar 2008 en elk volgend kalenderjaar;

    • i.

      verstrekkingsjaar: kalenderjaar waarop de Langdurigheidstoeslag betrekking heeft;

    • j.

      wet: de Wet werk en bijstand;

    • k.

      WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • l.

      WSF 2000: Wet Studiefinanciering;

    • m.

      de overige begrippen in deze verordening worden in dezelfde betekenis gehanteerd als in de Wet werk en bijstand.

Artikel 2 Voorwaarden

  • 1. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8, lid 1, onder d, en 36 van de wet komt in aanmerking voor de Langdurigheidstoeslag de aanvrager die:

    • a.

      voorafgaand aan de peildatum langdurig aangewezen is geweest op een laag inkomen en

    • b.

      op de peildatum niet in een inrichting verblijft.

  • 2. Niet voor de Langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die een opleiding als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie als genoemd in de WSF 2000 volgt, of deze volgde in de 3 jaar die voorafgaan aan de peildatum.

  • 3. Een aanvraag kan betrekking hebben op het kalenderjaar waarin de aanvraag wordt gedaan en het eerstvolgende kalenderjaar.

Artikel 3 Laag inkomen

  • 1. Een laag inkomen is een fiscaal inkomen dat jaarlijks gemiddeld niet hoger is geweest dan 110% van de voor het huishouden geldende IOAW-grondslag.

  • 2. Tot een laag inkomen wordt ook gerekend een fiscaal inkomen dat door aflossing van een schuldkrediet dat is verstrekt voor een minnelijke of wettelijke schuldregeling, op of onder de grens zoals gesteld in het eerste lid is gekomen.

Artikel 4 Hoogte van de toeslag

  • De Langdurigheidstoeslag bedraagt:

    • a.

      voor gehuwden tezamen: 40% van de norm genoemd in artikel 21, onder c, van de wet;

    • b.

      voor alleenstaande ouders: 40% van de som van de norm genoemd in artikel 21, onder b, van de wet en de toeslag genoemd in artikel 25, tweede lid, van de wet;

    • c.

      voor alleenstaanden: 40% van de som van de norm genoemd in artikel 21, onder a, van de wet en artikel 25, tweede lid, van de wet.

  • De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.

Artikel 5 Overgangsjaar

  • In het overgangsjaar gelden de volgende bepalingen.

  • 1.De aanspraak op een Langdurigheidstoeslag van aanvragers aan wie in 2008 een Knipkaart bijzondere bijstand is toegekend of een Langdurigheidstoeslag zoals die gold tot 1 januari 2009, wordt in het overgangsjaar op de volgende wijze afgestemd:

    • a.

      Aanvragers aan wie in het eerste kwartaal van 2008 een Knipkaart bijzondere bijstand of Langdurigheidstoeslag is toegekend, ontvangen 12/12 deel van de toepasselijke Langdurigheidstoeslag.

    • b.

      Aanvragers aan wie in het tweede kwartaal van 2008 een Knipkaart bijzondere bijstand of Langdurigheidstoeslag is toegekend, ontvangen 9/12 deel van de toepasselijke Langdurigheidstoeslag.

    • c.

      Aanvragers aan wie in het derde kwartaal van 2008 een Knipkaart bijzondere bijstand of Langdurigheidstoeslag is toegekend, ontvangen 6/12 deel van de toepasselijke Langdurigheidstoeslag.

    • d.

      Aanvragers aan wie in het vierde kwartaal van 2008 een Knipkaart bijzondere bijstand of Langdurigheidstoeslag is toegekend, ontvangen 3/12 deel van de toepasselijke Langdurigheidstoeslag.

  • 2. Artikel 5 vervalt per 1 januari 2010.

Artikel 6 Voorkoming onbillijkheid en onredelijkheid

  • In gevallen waarin strikte toepassing van de regels leidt tot een onbillijke of onredelijke situatie voor de aanvrager, kan het college besluiten in gunstige zin van het hierin bepaalde af te wijken.

Artikel 7 Inwerkingtreding

  • Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009, of zoveel later als de Wet werk en bijstand wordt gewijzigd.

Artikel 8 Citeertitel

  • Deze verordening kan aangehaald worden als: Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand.

Toelichting

Toelichting

Algemeen

Toelichting bij de Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand

Decentralisatie Langdurigheidstoeslag

Op 1 januari 2009 treedt een wetswijziging in werking, waarmee de Langdurigheidstoeslag wordt gedecentraliseerd naar gemeenten. De huidige Langdurigheidstoeslag vindt zijn grondslag in artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB). Daarin is nauw omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking komen voor de toeslag. De gedachte achter de toeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben en geen zicht op inkomensverbetering, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven.

Bevoegdheid gemeenten

In het gewijzigde artikel 36, eerste lid, WWB is de basis voor de Langdurigheidstoeslag opgenomen:

“Het college verleent op aanvraag een Langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.”

In het gewijzigde artikel 8 WWB wordt bepaald dat de gemeenteraad een verordening dient vast te stellen met betrekking tot de Langdurigheidstoeslag waarin de hoogte van de Langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen zijn geregeld.

Doelgroep

De gemeente Amsterdam verstrekt een Langdurigheidstoeslag aan iedereen met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum. Dat is de grens voor het gemeentelijk armoedebeleid. De grens wordt afgeleid van de bruto IOAW norm. Ook (deeltijd) werkenden kunnen een Langdurigheidstoeslag krijgen. Omdat studenten voldoende mogelijkheden hebben hun inkomenspositie te verbeteren worden zij uitgesloten van de Langdurigheidstoeslag.

Hoogte van de toeslag

De Gemeente mag zelf de hoogte van de toeslag bepalen. Verwacht wordt dat er tenminste aansluiting gezocht wordt bij de bedragen die onder de “oude” landelijke regeling golden.

Een aantal zaken is van belang. Een te laag bedrag doet geen recht aan het karakter van de Langdurigheidstoeslag, namelijk dat deze is bedoeld voor mensen die financieel geen mogelijkheden hebben gehad te reserveren voor onverwachte uitgaven. Een te hoog bedrag kan leiden tot het optreden van de armoedeval. Immers, wordt op enig moment een hoger inkomen bereikt, dan vervalt direct de hele toeslag.

In Amsterdam sluiten de bedragen nauw aan op de oude bedragen. De bedragen worden afgeleid van een percentage van de voor de persoon toepasselijke bijstandsnorm.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die meer dan eens in de verordening voorkomen, en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de vigerende wetgeving.

Artikel 2 Langdurig

1 De regeling is bedoeld voor mensen die gerekend vanaf de peildatum tenminste drie jaar een minimuminkomen hebben. Dat kunnen mensen met een uitkering zijn maar ook mensen met een inkomen dat structureel laag is.

2 Studenten worden uitgesloten van deze regeling aangezien zij voldoende mogelijkheden hebben voor inkomensverbetering. Het gaat om studenten die nog studeren maar ook om studenten die in de 3 jaar die voorafgaan aan de peildatum, gestudeerd hebben.

Artikel 3 Laag inkomen

1 Een laag inkomen is een inkomen uit een minimum uitkering of een ander fiscaal inkomen dat niet hoger is dan de grens die geldt voor het gemeentelijk armoedebeleid. Die ligt in Amsterdam op 110% van het sociaal minimum. Om het mogelijk te maken de inkomens over afgesloten jaren aan de hand van jaaropgaves te toetsen is gekozen voor een bruto benadering. Waar dat niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat er geen opgave over een volledig jaar mogelijk is, kan gewerkt worden met bruto maandbedragen of zo nodig met netto bedragen.

2 Deelnemers aan een wettelijk schuldsaneringstraject of een minnelijke schuldregeling bij de gemeentelijke Kredietbank, lossen in het algemeen drie jaar af op een saneringskrediet. De aflossing wordt zodanig vastgesteld dat zij van hun inkomen, ook als dat hoger is dan het sociaal minimum, minder overhouden dan het sociaal minimum. In het gemeentelijk armoedebeleid wordt deze groep gerekend tot de doelgroep.

Artikel 4 Hoogte Langdurigheidstoeslag

De hoogte van de Langdurigheidstoeslag wordt berekend naar een vast percentage van 40% van de basisnorm plus volledige gemeentelijke toeslag per maand, inclusief vakantiegeldreservering.

Het bedrag wordt naar boven afgerond op hele euro’s. Daarmee komen de verschillende LDT bedragen dicht bij de bedragen die golden onder de oude regeling. Door de bedragen te koppelen aan de bijstandsnorm blijven de bedragen gelijke tred houden met de actuele ontwikkelingen die de bijstandsnorm doormaakt.

Berekening naar de normen per 01 juli 2008:

Alleenstaande (70% norm) = € 891,36 x 40% = € 356,54-> afronden op € 357,-. (Oude LDT: € 341,-)

Alleenstaande ouder (90% norm) = € 1146,03 x 40% = € 458,41 -> afronden op € 459,-.(Oude LDT: € 436,-)

Gehuwden tezamen (100% norm) = € 1273,37 x 40% = € 509,35 -> afronden op € 510,-. (Oude LDT: € 486,-)

Artikel 5 Overgangsjaar

Voorafgaand aan de nieuwe LDT kende de gemeente naast de LDT oude stijl de Knipkaart bijzondere bijstand. De Knipkaart kende een referteperiode van 3 jaar, gelijk aan de nieuwe LDT. De Knipkaart en de oude LDT werden per kwartaal uitbetaald. Voor de nieuwe LDT wordt gekozen voor uitbetaling eens per jaar, aan het begin van het jaar. Zonder afstemming zouden veel aanvragers onbedoeld dubbele vergoedingen krijgen. Daarom wordt in het overgangsjaar gekozen voor afstemming op de periode waarin de vergoedingen het voorgaande jaar zijn verstekt. Na afloop van het overgangsjaar krijgen alle aanvragers in de loop van elk kalenderjaar het volledige bedrag toegekend.

Nieuwe aanvragers worden getoetst op de situatie die geldt op de peildatum 31 december 2008.

Vanaf 2010 gelden voor iedere aanvrager de voorwaarden zoals vermeld in artikel 2 en 3 van deze verordening.

Artikel 6 Voorkoming onbillijkheid of onredelijkheid

Niet alle voorkomende situaties kunnen voorzien worden. In een situatie waar strikte toepassing tot een onbillijke of onredelijke situatie leidt, heeft het College de bevoegdheid af te wijken van de verordening.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Dit behoeft geen toelichting.

Artikel 8 Citeertitel

Dit behoeft geen toelichting.