Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Amsterdam

Verordening Onroerendezaakbelastingen 2007

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAmsterdam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Onroerendezaakbelastingen 2007
CiteertitelVerordening Onroerendezaakbelastingen 2007
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpBelastingen, retributies en heffingen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De datum van ingang van heffing is 1 januari 2024.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 220 van de Gemeentewet
  2. artikel 216 van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-12-2023artikel 3, 5, 9

20-12-2023

gmb-2023-564306

09-12-202229-12-2023artikel 3, 5, 9

30-11-2022

gmb-2022-544082

14-12-202109-12-2022artikel 3, 4, 5, 7, 9

01-12-2021

gmb-2021-452095

25-12-202014-12-2021artikel 3, 5, 9

17-12-2020

gmb-2020-348248

01-01-202025-12-2020artikel 3, 5, 9

18-12-2019

gmb-2019-319095

2028A.19
01-01-201901-01-2020artikel 3, 5, 9

18-12-2018

gmb-2018-282512

1/1348
01-01-201801-01-2019artikel 3, 5, 9

20-12-2017

gmb-2018-74203

378/1558
01-01-201701-01-2018artt. 3, 5 en 9

30-11-2016

Gemeenteblad 2016, 177076

Gemeenteblad 2016, afd. 3A, nr. 385/1583
01-01-201601-01-2017artt. 3 en 5

17-12-2015

Gemeenteblad 2015, 130931

Gemeenteblad 2015, afd. 1, nr. 1391
05-05-201501-01-2016artt. 3 en 5

17-12-2014

Gemeenteblad 2015, 37974

Gemeenteblad 2014, afd. 1, nr. 1206
01-01-201401-01-2015artt. 3 en 5

18-12-2013

Gemeenteblad 2013, afd. 3A, nr. 274/1102

Gemeenteblad 2013, afd. 1, nr. 1102
01-01-201301-01-2014artt. 3 en 5

20-12-2012

Gemeenteblad 2012, afd. 3A, nr. 225/1108

Gemeenteblad 2012, afd. 1, nr. 1108
01-01-201201-01-2013artt. 3 en 5

Gemeenteblad 2011, afd. 3A, nr. 246/1184

Gemeenteblad 2011, afd. 1, nr. 1184
01-01-201101-01-2012artt. 3 en 5

Gemeenteblad 2010, afd. 3A, nr. 230/762

Gemeenteblad 2010, afd. 1, nr. 762
01-01-201001-01-2011artt. 3 en 5

Gemeenteblad 2009, afd. 3A, nr. 287/864

Gemeenteblad 2009, afd. 1, nr. 864
01-01-200901-01-2010artt. 3 en 5

Gemeenteblad 2008, afd. 3A, nr. 251/735

Gemeenteblad 2008, afd. 1, nr. 735
01-01-200801-01-2009artt. 3 en 5

Gemeenteblad 2007, afd. 3A, nr. 210/668

Gemeenteblad 2007, afd. 1, nr. 668
01-01-200701-01-2008nieuwe regeling

01-01-2007

Gemeenteblad 2006, afd. 3A, nr. 266/732

Gemeenteblad 2006, afd. 1, nr. 732

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Onroerendezaakbelastingen 2007

Inhoud

Artikel 1 Belastingplicht

  • 1.

    Onder de naam onroerendezaakbelastingen worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven, te weten:

    • a.

      een gebruikersbelasting van degene die naar de omstandigheden beoordeeld bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak gebruikt die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, verder te noemen: gebruikersbelasting;

    • b.

      een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting.

  • 2.

    Met betrekking tot de gebruikersbelasting wordt:

    • a.

      gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven, is bevoegd, de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

    • b.

      het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik, aangemerkt als gebruik door degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld, is bevoegd, de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie de zaak ter beschikking is gesteld.

  • 3.

    Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 2 Belastingobject

  • 1.

    Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 2.

    Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 3 Maatstaf van heffing

  • 1.

    De heffingsmaatstaf is de, op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken, voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 1.

  • 2.

    Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken, wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 3.

    De waardepeildatum is 1 januari 2023.

Artikel 4 Vrijstellingen

  • 1.

    In afwijking van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voorzover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

    • a.

      ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;

    • b.

      glasopstanden die bedrijfsmatig wordt aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;

    • c.

      natuurterreinen, waaronder mede worden begrepen duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, welke door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, die zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, worden beheerd;

    • d.

      openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;

    • e.

      waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

    • f.

      werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

    • g.

      onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

    • h.

      onroerende zaken die in hoofdzaak worden gebruikt voor het geven van basisonderwijs;

    • i.

      plantsoenen, parken en waterpartijen die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht;

    • j.

      begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

    • k.

      één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928, met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;

    • l.

      werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken.

  • 2.

    In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 5 Belastingtarieven

  • 1.

    Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt:

    • a.

      Bij de gebruikersbelasting voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen: 0,1355%

    • b.

      Bij de eigenarenbelasting:

      • voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen: 0,0462%

      • voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen: 0,1868%

  • 2.

    Geen belasting wordt geheven indien de heffingsmaatstaf van de onroerende zaak beneden € 11.344,- blijft.

Artikel 6 Wijze van belastingheffing

  • 1.

    De belastingen worden geheven bij wege van aanslag.

  • 2.

    De aanslagen kunnen met andere aanslagen op een zogenaamd combi-aanslagbiljet worden verenigd.

Artikel 7 Termijnen van betaling

  • 1.

    De aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en de tweede termijn één maand later.

  • 2.

    Indien met betrekking tot de aanslagen genoemd in artikel 6, lid 2, een machtiging tot automatische incasso werd afgegeven, moeten de aanslagen worden betaald, respectievelijk worden de aanslagen geïncasseerd in acht gelijke termijnen, waarbij de eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elke volgende termijn één maand later.

  • 3.

    De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 8 Nadere regels door het College van Burgemeester en Wethouders

Het College van Burgemeester en Wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onroerendezaakbelastingen.

Artikel 9 Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel

  • 1.

    Met ingang van de in het derde lid vermelde datum vervalt de Verordening Onroerendezaakbelastingen 2006, vastgesteld bij raadsbesluit van 21 december 2005, nr. 302/740 (Gemeenteblad afd. 3A), met dien verstande dat deze van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voordien hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van heffing is 1 januari 2024

  • 4.

    Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening Onroerendezaakbelastingen 2007.