Organisatie | Meerssen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2007 Gemeente Meerssen |
Citeertitel | Besluit nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2007 Gemeente Meerssen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2007 | 01-01-2010 | nieuwe regeling | 21-11-2006 De Geulbode, 13 februari 2008 | 2006/9279 |
Voor u ligt het Besluit nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2007 Gemeente Meerssen (hierna: Besluit). In voorliggend Besluit zijn alle bedragen bij elkaar gebracht, die op basis van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2007 gemeente Meerssen (hierna: Verordening) moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn de artikelen waarvoor de Verordening een delegatiebepaling voor het college bevat, in dit Besluit ingevuld.
Het voordeel van het Besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt) of van beleidsregels, niet de Verordening gewijzigd moet worden. Hierdoor wordt voorkomen dat deze wijzigingen in de Raad besproken en opnieuw vastgesteld moeten worden. Bijstelling van het Besluit door het college kan aanzienlijk sneller plaatsvinden.
Op onderdelen treft u nog geen nadere invulling aan in dit Besluit. Waar dit niet is gebeurd, zal dit in 2007 geschieden. Het betreft dan enkel de nieuw te ontwikkelen onderwerpen, zoals bijv. de algemene voorzieningen (scootmobielpools, e.d.) en de losse woonunits. Daarnaast zullen zaken worden uitgewerkt in een Verstrekkingenboek, dat eveneens op korte termijn door het College zal worden vastgesteld.
Het Besluit is vastgesteld door het college van B & W op 21 november 2006 ter bespreking aangeboden aan de raadscommissie Breed Welzijn van 21 november 2006.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen.. 5
Artikel 1.1 Begripsbepalingen. 5
Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over de te verstrekken voorzieningen 6
Artikel 2.1 Voorziening in natura. 6
Artikel 2.2 Regels rond verstrekking en verantwoording. 6
Hoofdstuk 3 Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbedrag.. 7
Artikel 3.1 Omvang van eigen bijdragen bij hulp bij het huishouden en woonvoorzieningen 7
Artikel 3.2 Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel bij vervoersvoorzieningen, woonvoorzieningen en rolstoelen. 7
Artikel 3.3 Inkomengrens vervoersvoorziening. 8
Artikel 3.4 Personen jonger dan 18 jaar. 8
Artikel 3.5 Besparingsbedrag. 8
Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden.. 9
Artikel 4.1 Vormen van hulp bij het huishouden. 9
Artikel 4.3 Overgangsregeling na herindicatie overgangscliënten. 10
Artikel 4.4 Uitbetaling persoongebonden budget. 11
Artikel 4.5 Vrij besteedbaar bedrag. 11
Artikel 4.6 Verantwoording persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden. 11
Artikel 4.7 Hoogte tarief hulp bij het huishouden bij verstrekking in natura. 11
Hoofdstuk 5 Woonvoorzieningen.. 12
Artikel 5.1 Hoogte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget bij woningaanpassingen 12
Artikel 5.2 Hoogte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget bij woonvoorziening in verband met luchtwegallergieën/CARA.. 13
Artikel 5.3 Hoogte verhuis- en (her)inrichtingskosten. 13
Artikel 5.4 Bezoekbaar maken woning. 13
Artikel 5.5 Financiële bovengrens bij woonvoorzieningen. 13
Artikel 5.6 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie. 13
Artikel 5.7 Terugbetaling bij verkoop. 14
Artikel 5.8 Niet toepassen primaat van verhuizing. 14
Artikel 5.9 Frequentie woningaanpassingen. 14
Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.. 15
Artikel 6.1 Hoogte financiële tegemoetkoming of persoongebonden budget in de kosten van een vervoersvoorziening. 15
Artikel 6.2 Forfaitaire vergoeding voor het gebruik van een (eigen) auto, een (rolstoel)taxi of een bruikleenauto 15
Artikel 6.3 Autoaanpassingen. 15
Hoofdstuk 7 Verplaatsen in en rond de woning.. 17
Artikel 7.2 Sportrolstoelen. 17
Hoofdstuk 8 Advisering en samenhangende afstemming.. 18
Artikel 8.3 Samenhangende afstemming. 18
Hoofdstuk 9 Slotbepalingen.. 18
Artikelsgewijze toelichting.. 19
BIJLAGE I bij Besluit nadere regels individuele voorzieningen wet maatschappelijke ondersteuning 2007 Gemeente Meerssen. 27
BIJLAGE II bij Besluit nadere regels individuele voorzieningen wet maatschappelijke ondersteuning 2007 Gemeente Meerssen. 28
BIJLAGE III bij Besluit nadere regels individuele voorzieningen wet maatschappelijke ondersteuning 2007 Gemeente Meerssen. 30
BIJLAGE IV bij Besluit nadere regels individuele voorzieningen wet maatschappelijke ondersteuning 2007 Gemeente Meerssen. 31
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In dit Besluit wordt verstaan onder:
een bij de verlening van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget voor rekening van de rechthebbende komende financiële bijdrage, waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning en het Besluit nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2007 Gemeente Meerssen van toepassing zijn;
de normen, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand, omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar, waarbij deze normen voor een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande of een alleenstaande ouder is, en die niet in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 25 lid 2 van de Wet werk en bijstand, en de normen van een alleenstaande of gehuwde, die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de bedragen, genoemd in artikel 23 lid 2 van de Wet werk en bijstand.
Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over de te verstrekken voorzieningen
Artikel 2.2 Regels rond verstrekking en verantwoording
De verstrekking van een persoongebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor een individuele voorziening wordt na toekenning op basis van bevoorschotting in één keer uitgekeerd, behoudens het gestelde in artikel 4.4 van dit Besluit ten aanzien van hulp in het huishouden, en behoudens het gestelde in artikel 4.9 van de Verordening ten aanzien van woonvoorzieningen genoemd in artikel 4.2 lid 1 onder b. en g. van de Verordening.
Indien de in lid 6 van dit artikel genoemde bescheiden niet, of niet volledig overlegd kunnen worden, bij gebleken misbruik dan wel aanwending van het persoongebonden budget ten behoeve van andere zaken dan waartoe deze is toegekend, kan het college het reeds verstrekte persoonsgebonden budget geheel of ten dele intrekken en terugvorderen.
Hoofdstuk 3 Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbedrag
Artikel 3.1 Omvang van eigen bijdragen bij hulp bij het huishouden en woonvoorzieningen
Het maximum van de verschuldigde eigen bijdrage, zoals bedoeld in artikel 2.5 van de Verordening, die door personen aan wie hulp bij het huishouden is verleend, zoals bedoeld in artikel 3.1 lid 1 onder b en c. van de Verordening, en/of, die door personen aan wie een woonvoorziening is verleend, zoals bedoeld in art 4.2 lid 1 sub b en g van de Verordening, bedraagt:
Voor de gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar € 23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 20.810 het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 20.810;
Het aandeel in de kosten van de woonvoorziening zoals bedoeld in art 4.2 lid 1 sub b en g van de Verordening dat voor rekening blijft van de aanvrager en waarover een eigen bijdrage zal worden berekend, zoals bepaald in lid 1 van dit artikel, bedraagt maximaal 25% van de totale kosten van de betreffende woonvoorziening.
Indien toepassing is gegeven aan lid 2 van dit artikel geldt dat indien de voorziening bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager, gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening kan worden gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming gedurende maximaal die periode een met toepassing van de daarvoor geldende regels in artikel 3.1 lid 1 onder a. t/m d. van dit Besluit berekend bedrag in mindering worden gebracht.
Artikel 3.2 Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel bij vervoersvoorzieningen, woonvoorzieningen en rolstoelen
Bij verstrekking van een voorziening welke genoemd wordt in artikel 4.1 lid 1 sub a, artikel 5.1 lid 1, dan wel artikel 6.1 van de Verordening, wordt geen eigen bijdrage en geen eigen aandeel, zoals bedoeld in artikel 2.5 van de Verordening, in rekening gebracht, behoudens het gestelde in artikel 3.1 van dit Besluit ten aanzien van voorzieningen zoals bedoeld in art 4.2 lid 1 sub b en g van de Verordening.
Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden
Artikel 4.1 Vormen van hulp bij het huishouden
De door het college ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden te verstrekken voorziening, zoals bepaald in artikel 3.1 van de Verordening, kan bestaan uit de volgende niveaus:
Hulp bij het huishouden-plus, aan te bieden wanneer naast de werkzaamheden welke beschreven worden in lid 1 onder a. t/m f., tevens gerichte hulp bij de organisatie van het huishouden wordt vereist, zoals:
instructie en voorlichting die direct is verbonden met activiteiten op het gebied van het voeren van een huishouding, bijvoorbeeld stimulering bij het deels zelf uitvoeren van activiteiten. Enige begeleiding kan deel uitmaken van deze prestatie, waaronder noodzakelijke advisering aan informele zorgers van de cliënt;
Artikel 4.2 Vaststelling persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden
1. Het persoongebonden budget ten aanzien van hulp in het huishouden wordt vastgesteld per niveau en per klasse, waarbij onderstaande bedragen worden verstrekt:
a. Ten aanzien van hulp bij het huishouden-basis gelden de volgende bruto bedragen per klasse:
Bij additionele uren die boven klasse 6 worden toegekend, wordt een uurbedrag van € 13,80 gehanteerd. |
b. Ten aanzien van hulp bij het huishouden-plus gelden de volgende bruto bedragen per klasse:
Artikel 4.3 Overgangsregeling na herindicatie overgangscliënten
Ten aanzien van overgangscliënten conform artikel 41, lid 3 van de wet die in 2007 na herindicatie te maken krijgen met een terugval in de hoogte van het bruto persoonsgebonden budget geldt het volgende:
Vanaf de datum van de inwerkingtreding van de herindicatie geldt een financiële compensatie van 100% van het verschil tussen het bruto persoonsgebonden budget dat betaalbaar werd gesteld tot het moment van herindicatie en het bruto persoongebonden budget dat wordt toegekend op basis van de wet, waarbij wordt uitgegaan van het verschil in gelijke klasse, zoals deze geldt na herindicatie.
Artikel 4.6 Verantwoording persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden
Artikel 5.1 Hoogte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget bij woningaanpassingen
Indien de kosten van de woonvoorziening als bedoeld onder artikel 4.2 lid 1 onder b. en g. van de Verordening meer bedragen dan € 2.500,-, of indien toepassing van de normbedragen, genoemd in lid 1 van dit artikel, niet mogelijk is, wordt de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor deze woonvoorziening, in afwijking van het in lid 1 van dit artikel gestelde, door het college vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst-adequate voorziening, vast te stellen op basis van een offerte.
Indien de woningaanpassing als bedoeld onder artikel 4.2 lid 1 onder b. en g. van de Verordening in zelfwerkzaamheid worden uitgevoerd, dan bedraagt de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget 50% van de in bijlage II van dit Besluit genoemde bedragen, of de in lid 2 van dit artikel bedoelde goedkoopst-adequate offerte.
Indien toepassing wordt gegeven aan lid 2 van dit artikel, dan kunnen de volgende kosten in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming:
De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking.
De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, alsmede de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, beiden gezamenlijk tot een maximum van 5 procent van de kosten onder 1 t/m 10 met een maximum van € 500,--.
Artikel 5.2 Hoogte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget bij woonvoorziening in verband met luchtwegallergieën/CARA
Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4.3 lid 4 van de Verordening, wordt de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen als bedoeld in artikel 4.2 lid 1 onder c. van de Verordening vastgesteld op basis van de maximum normbedragen, zoals weergegeven in bijlage I van dit Besluit.
Artikel 5.6 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie
Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4.2 lid 1 onder d. en artikel 4.8 van de Verordening, zal de hoogte van de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget in de kosten van reparatie worden bepaald door de reële gemaakte kosten van reparatie, door het college vastgesteld op basis van een offerte of een factuur.
Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 6.1 Hoogte financiële tegemoetkoming of persoongebonden budget in de kosten van een vervoersvoorziening
Het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor een vervoersvoorziening genoemd in artikel 5.1 onder c. sub 1, 2, en 3 van de Verordening, wordt vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst-adequate voorziening, indien van toepassing inclusief onderhoud en reparatie, zoals door het college aan een door hem gecontracteerde leverancier zou worden betaald.
Indien het een aanvraag voor een vervoersvoorziening genoemd in artikel 5.1 onder c. sub 1, 2, en 3 van de Verordening betreft, die geen onderdeel uitmaakt van een contract tussen het college en een door haar gecontracteerde leverancier, wordt het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor de vervoersvoorziening vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst-adequate voorziening, indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, vast te stellen door het college op basis van een offerte.
Artikel 6.2 Forfaitaire vergoeding voor het gebruik van een (eigen) auto, een (rolstoel)taxi of een bruikleenauto
Hoofdstuk 7 Verplaatsen in en rond de woning
Het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor een rolstoel wordt vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst-adequate voorziening, indien van toepassing inclusief onderhoud en reparatie, zoals door het college aan een door hem gecontracteerde leverancier zou worden betaald.
Indien het een aanvraag voor een voorziening betreft die geen onderdeel uitmaakt van een contract tussen het college en een door hem gecontracteerde leverancier, wordt het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor een rolstoel vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst-adequate voorziening, indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, te bepalen door het college op basis van een offerte.
Hoofdstuk 8 Advisering en samenhangende afstemming
Artikel 8.3 Samenhangende afstemming
Om de verstrekking van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies op basis van artikel 7.3 van de Verordening, indien van toepassing, aandacht besteed aan:
Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.
Aldus vastgesteld door het college van de gemeente Meerssen, op ………………… 2006
Het college, De secretaris,
Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over de te verstrekken voorzieningen
De systematiek van de Verordening is dat steeds algemene voorzieningen, waaronder collectief vervoer, het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk, waar tegenover staat dat de algemene voorziening een snel te realiseren oplossing biedt en er bij algemene voorzieningen een eenvoudige en lichte toelatingstoets geldt en er bij de verstrekking daarvan nooit een eigen bijdrage wordt gevraagd. Dit wordt verder uitgewerkt in artikel 2.2 lid 3. Voor alle andere voorzieningen geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd, waarbij dan bijzondere regels kunnen gelden.
Als gevolg van afspraken tussen de regering en de Tweede Kamer, gemaakt in de Commissie Vervoer (Evaluatie Wet voorzieningen gehandicapten TK 25 847 nr. 36 van 12 april 2006), kunnen overwegingen van efficiency tot de overwegende bezwaren gerekend worden om de wettelijke keuzevrijheid niet te hoeven aanbieden. Daarbij is nadrukkelijk gewezen op het collectief vervoer. In principe zijn vervoersvoorzieningen individuele voorzieningen in het kader van de Wmo. Maar elke burger een persoonsgebonden budget aanbieden voor vervoersvoorzieningen, ook in situaties waarin tot nu toe voorzien werd door het aanbieden van collectief vervoer, zou er toe kunnen leiden dat het draagvlak onder het collectief vervoer wordt aangetast, waardoor deze voorziening zelfs zou kunnen verdwijnen. Vandaar dat de toegang tot het collectief vervoer enkel in natura zal worden geboden.
Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.
Indien een individuele voorziening wordt toegekend bestaat de mogelijkheid om een eigen bijdrage of een eigen aandeel in rekening te brengen bij de aanvrager. In dit lid wordt op deze mogelijke verplichting gewezen.
Op verzoek van de aanvrager kan verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden. De gemeente kan dit verzoek echter weigeren indien er sprake is van 'overwegende bezwaren'. Bij overwegende bezwaren tegen het aanbieden van een persoonsgebonden budget gaat het, zo blijkt uit de toelichting bij het amendement waarop artikel 6 Wmo is gebaseerd, om in de persoon of diens situatie gelegen bezwaren, die dus op individueel niveau dienen te worden gemotiveerd. Een burger kan bijvoorbeeld zijn recht op een persoonsgebonden budget verspelen door aantoonbaar misbruik in het verleden of doordat vast is komen te staan dat hij niet in staat is om een persoonsgebonden budget te beheren en er ook geen anderen (bij voorkeur wettelijke vertegenwoordigers) in zijn omgeving deze taak kunnen overnemen. De gemeente kan in dat geval de ondersteuningsbehoevende de keuze voor een persoonsgebonden budget ontzeggen en de voorziening vervolgens in natura aanbieden. Omdat het gaat om het inperken van een wettelijk recht op keuzevrijheid, zal de gemeente deze beslissing moeten motiveren in een voldoende onderbouwd en voor beroep vatbaar besluit. Dit lid beschrijft de situaties die als contra-indicatie kunnen worden aangemerkt.
Voorzieningen die in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt en die door de ondersteuningsbehoevende in één keer betaald dienen te worden, worden op basis van bevoorschotting in één keer uitbetaald. Dit geldt echter niet bij 'hulp bij het huishouden' en bij bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen (de woningaanpassingen) en de uitraasruimte, omdat hierbij hetgeen hiervoor is beschreven, niet geldt. Bij 'hulp bij het huishouden' wordt dan ook in termijnen bevoorschot, afhankelijk van de hoogte van het te verstrekken persoonsgebonden budget. Bij woningaanpassingen inclusief de uitraasruimte, wordt uitbetaald indien de gereedmelding is ingediend en vastgesteld door het college.
De keuze die gemaakt wordt ten aanzien van de verantwoording van het persoonsgebonden budget wordt hier vastgelegd. Door de VNG wordt nog onderzocht of de accountant hier eisen aan stelt als het gaat om steekproefsgewijze controle. Dit artikel zal naar aanleiding van die uitkomsten nog aangepast kunnen worden.
Dit lid regelt de verantwoording die door alle houders van een persoonsgebonden budget dient te geschieden aan het college. In de beschikking zal ook aandacht besteed worden aan deze bescheiden die door de budgethouder overlegd dienen te worden, evenals de periodiciteit waarmee deze bescheiden overlegd dienen te worden.
Dit lid beschrijft de situaties wanneer aanleiding kan ontstaan om een persoonsgebonden budget in te trekken en het reeds betaalbaar gestelde persoonsgebonden budget terug te vorderen, conform hetgeen hierover bepaald is in artikel 7.8 en 7.9 van de Verordening.
Hoofdstuk 3 Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbedrag
In dit artikel worden de bedragen genoemd zoals die van toepassing zijn bij de voorziening 'hulp bij het huishouden' en voorzieningen in de kosten van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening en uitraasruimte. Deze bedragen zijn één-op-één overgenomen uit artikel 4.1 lid 1 onder a. t/m d. van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (AMvB), welke handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. Op deze wijze wordt aangesloten bij de eigen bijdragesystematiek zoals deze tot de inwerkingtreding van de Wmo van toepassing was op de AWBZ-functie Huishoudelijke Verzorging.
Met betrekking tot voorzieningen in de kosten van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening en uitraasruimte is de maximale eigen bijdrage bepaald op 25% van de totale kosten.
Dit artikel is voor alle duidelijkheid ongewijzigd overgenomen uit het Besluit maatschappelijke ondersteuning.
In de Meerssense Wvg-verordening was de praktijk dat bij een aantal Wvg- voorzieningen geen eigen bijdrage in rekening werd gebracht. De raad heeft aangegeven geen veranderingen te wensen voor wat betreft de financiële belasting voor de burger, en wenst eveneens de overgang naar de Wmo daarom niet aan te grijpen om wijzigingen door te voeren ten aanzien van eigen bijdragen.
In dit artikel wordt bepaalt dat er boven de inkomensgrens van 1,5 maal het norminkomen geen recht bestaat op het collectieve vervoerssysteem van de gemeente Meerssen en geen recht bestaat op een financiële tegemoetkomingen in een vervoersvoorziening zoals aangegeven in art 5.1 lid 1 sub c van de Verordening. Uitgangspunt hiervan is dat boven deze inkomensgrens mensen in het algemeen de kosten van een dergelijke vervoersvoorziening geacht worden zelf te kunnen betalen.
Dit artikel is voor alle duidelijkheid ongewijzigd overgenomen uit het Besluit maatschappelijke ondersteuning.
Wanneer een voorziening wordt verstrekt waarmee een algemeen gebruikelijke voorziening wordt vervangen of kan worden vervangen, zoals gebeurt bij verstrekking van een driewielfiets of een scootermobiel, zal alleen verstrekking van de meerkosten aan de orde zijn. Dat betekent dat het algemeen gebruikelijke deel niet vergoed zal worden. Het algemeen gebruikelijke deel zal door de aanvrager zelf betaald moeten worden in de vorm van een besparingsbedrag. Dit artikel bepaalt de hoogte van dit besparingsbedrag, waarbij wordt aangesloten bij de voorstellen die gedaan worden door het NIBUD.
Het besparingsbedrag dient niet aangemerkt te worden als een verkapte eigen bijdrage. Er is geen sprake van een belastende bepaling aangezien het besparingsbedrag tot doel heeft een onbedoeld voordeel dat een burger aan wie een voorziening is toegekend geniet, te compenseren. Kosten die een niet-gehandicapte burger ook heeft, mogen ten laste blijven van de burger aan wie de voorziening is toegekend (overgenomen uit uitspraak Rechtbank Zwolle-Lelystad 28-08-2006, nr. AWB 05/1638 Wvg).
Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden
Dit artikel geeft de definitie van de twee niveaus van 'hulp bij het huishouden', die door de gemeente Meerssen zijn ingekocht middels het doorlopen van een Europese openbare aanbestedingsprocedure.
In het Verstrekkingenboek zal uitvoerig worden ingegaan op deze voorziening.
Bij de vaststelling van het persoonsgebonden budget bij 'hulp bij het huishouden' houdt de gemeente vast aan het gebruik van klassen, zoals ook in de AWBZ werd gehanteerd. Het bedrag per klasse is gebaseerd op de bij het midden van de klasse behorende aantal uren, vermenigvuldigd met het uurbedrag Dat betekent dat in klasse 1 het bedrag gebaseerd is op 1 uur zorg, in klasse 2 op 3 uur, in klasse 3 op 5,5 uur, in klasse 4 op 8,5 uur, in klasse 5 op 11,5 uur en in klasse 6 op 14,5 uur.
Wordt er gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot additionele uren boven de hoogste klasse 6 dan wordt per uur een bedrag vergoed.
Het uurtarief bij een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden-plus (€ 17,25) is vastgesteld op het uurbedrag dat een budgethouder ontving in 2006 indien hij/zij gebruik maakte van een persoonsgebonden budget voor AWBZ-Huishoudelijke Verzorging. Uit ervaringsgegevens blijkt dat budgethouders met dit bedrag voldoende in staat waren om de hulp bij het huishouden zelfstandig te regelen. De hoogte van dit bedrag komt overeen met 175% van het bruto wettelijk minimum loon (incl. 9,94% vakantieverlof en feestdagen en 8% vakantietoeslag).
Het uurbedrag voor hulp bij het huishouden-basis (€ 13,80) is vastgesteld op het uurbedrag van hulp bij het huishouden-plus minus een korting van 20%. Het betreft hier immers een eenvoudiger takenpakket waarvoor een lager gekwalificeerde kracht kan worden ingezet, hetgeen deze korting rechtvaardigt. De hoogte van dit bedrag komt overeen met 140% van het bruto wettelijk minimum loon (incl. 9,94% vakantieverlof en feestdagen en 8% vakantietoeslag).
Voor het jaar 2007 zijn beide uurtarieven reeds geïndexeerd met een loonindex van 1,75%.
Afwijkend ten opzichte van de AWBZ is dat het persoonsgebonden budget twee niveaus kent (basis en plus) in plaats van één niveau (AWBZ-Huishoudelijke Verzorging).
Op de bruto bedragen dient nog een eigen bijdrage in rekening te worden gebracht zoals bepaald in artikel 3.1 van het Besluit.
Voor personen die reeds voor inwerkingtreding van de wet een persoonsgebonden budget voor Huishoudelijke Verzorging op grond van de AWBZ ontvingen en van wie dit persoonsgebonden budget op basis van artikel 41 lid 3 van de Wmo en de gemaakte afspraken in het ' Overgangsprotocol huishoudelijke verzorging door VWS, VNG en ZN' van 17 oktober 2006, in 2007 ongewijzigd wordt voortgezet tot het moment van herindicatie (= uiterlijk op 31 december 2007), kan deze herindicatie tot een terugval leiden in de hoogte van het persoonsgebonden budget. Teneinde de ondersteuningsbehoevende de gelegenheid te bieden om zich aan te passen aan dit lagere bedrag en nieuwe afspraken te kunnen maken met de hulpverlener, dan wel een nieuwe hulpverlener te kunnen aanstellen, wordt in dit lid een overgangsregeling beschreven.
Onder ‘overgangscliënten’ wordt verstaan: cliënten met een AWBZ-indicatie voor huishoudelijke verzorging die bij de inwerkingtreding van de Wmo nog van toepassing is (conform artikel 41, lid 3 van de Wmo). De overgangsrechten en plichten houden in dat de ‘oude wetgeving’ nog doorlopen tijdens de looptijd van hun indicatie, maar tot maximaal één jaar na inwerkingtreding van de Wmo. Deze oude wetgeving omvat de AWBZ, het Besluit zorgaanspraken AWBZ, de Regeling zorgaanspraken AWBZ, de Regeling subsidie AWBZ, het Zorgindicatiebesluit en het Bijdragebesluit zorg.
Tenslotte wordt onder het bruto persoonsgebonden budget verstaan: het bedrag waarop de eigen bijdrage niet in mindering is gebracht.
Dit artikel beschrijft de periodiciteit van bevoorschotting bij verstrekking van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.
De budgethouder moet zijn uitgaven uit het persoonsgebonden budget verantwoorden aan het college. Verantwoording afleggen betekent dat de budgethouder op basis van schriftelijke overeenkomsten moet kunnen aantonen dat hij voor tenminste het toegekende bedrag aan hulp bij het huishouden heeft ingekocht.
De budgethouder hoeft geen verantwoording af te leggen over 1,5% van het toegekende persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, met een minimum van € 25,- en een maximum van € 250,- per jaar, het zogenoemde ‘vrij besteedbare bedrag’. Dit vrij besteedbare bedrag kan worden aangewend voor de aankoop van een kleinigheidje (bloemetje, aardigheidje bij verjaardag, ziekte e.d.) voor de persoon die uitbetaald wordt uit het persoonsgebonden budget.
De genoemde bedragen zijn lager dan het vrij besteedbare bedrag ten tijde van de AWBZ omdat in de AWBZ een persoonsgebonden budget voor meerdere functies dan alleen hulp bij het huishouden kon worden toegekend (bijv. Voor verpleging of lichamelijke verzorging). De bedragen die hiermee gemoeid waren, waren hoger en er was in de regel ook sprake van meerdere hulp-/zorgverleners, of een hulp-/zorgverlener die gedurende langere tijd per week werkzaam was bij de budgethouder dan nu het geval is. Ook mocht dit vrij besteedbare bedrag worden besteed aan het inkopen van aanvullende (AWBZ) zorg, hetgeen nu niet meer aan de orde is omdat de gemeente enkel verantwoordelijk is voor hulp bij het huishouden.
De budgethouder moet zijn uitgaven uit het persoonsgebonden budget verantwoorden aan het college. Verantwoording afleggen betekent dat de budgethouder op basis van schriftelijke overeenkomsten moet kunnen aantonen dat hij voor tenminste het toegekende bedrag aan hulp bij het huishouden heeft ingekocht. Dit artikel beschrijft de periodiciteit van verantwoording van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.
De in dit artikel genoemde bedragen zijn de gemiddelde uurtarieven, per niveau, zoals door de gecontracteerde aanbieders aan de gemeente in rekening worden gebracht. Dit uurtarief hulp bij het huishouden-basis, of hulp bij het huishouden-plus wordt doorberekend aan de klant en wordt aangemerkt als het ‘aandeel in de ondersteuningskosten’ van de klant. Dit aandeel is, naast de hoogte van het inkomen, bepalend voor de eigen bijdrage die in rekening kan worden gebracht. Op deze wijze wordt aangesloten bij artikel 4 lid 2 van de wet, waarin wordt gesteld dat het college rekening houdt met de capaciteit van de aanvrager om uit het oogpunt van de kosten zelf in de maatregel te voorzien.
Dit artikel regelt hoe de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld. In eerste instantie wordt de hoogte van het bedrag berekend op basis van gemaximeerde normbedragen, die in bijlage II zijn opgenomen. Boven een bepaald bedrag is het echter niet meer raadzaam om met deze normbedragen te werken omdat de kans dan groot is dat het bedrag te hoog wordt vastgesteld, met name omdat de normbedragen dan geen rekening meer houden met inverdieneffecten door de schaalgrootte van de opdracht. Vanaf dat moment wordt dan ook gewerkt met offertes. Overigens kan ook in andere gevallen met een offerte i.p.v. normbedragen worden gewerkt, bijv. indien de normbedragen in het individuele geval geen soelaas bieden. Het verdient aanbeveling om tenminste 2 offertes te laten opstellen, waaruit de goedkoopst-adequate offerte zal worden gekozen. Deze goedkoopst-adequate offerte is bepalend voor de hoogte van het toe te kennen bedrag. De goedkoopst-adequate offerte is niet per definitie de offerte met de laagste prijs. Het kan zijn dat een duurdere offerte uitgaat van langere afschrijvingstermijnen van het geleverde, zodat deze offerte uiteindelijk op langere termijn goedkoper kan uitvallen.
Ten tijde van de Wvg bestond reeds de mogelijkheid om woningaanpassingen in eigen beheer uit voeren Indien van deze mogelijkheid gebruik werd gemaakt, werd 50% van de betreffende normbedragen uitbetaald. Deze mogelijkheid wordt nu opnieuw in de Wmo geboden, waarbij eveneens is opgenomen dat 50% van de kosten van de goedkoopst-adequate offerte kunnen worden uitbetaald.
De VNG heeft een voorzet gedaan met betrekking tot de beoordeling van offertes. Deze voorzet is besproken met de woningstichting Meerssen de overeengekomen afspraken zijn in dit Besluit overgenomen. Nadere uitleg zal worden gegeven in het Verstrekkingenboek.
Dit artikel regelt de vaststelling van de hoogte van het toe te kennen bedrag en het afschrijvingsschema, indien een woonvoorziening wordt getroffen in verband met luchtwegallergieën/ CARA. De normbedragen die opgenomen zijn in bijlage I zijn afkomstig van het NIBUD.
Dit in dit artikel opgenomen forfaitaire bedragen zijn overgenomen uit de Wvg. Het genoemde bedrag geldt zowel voor gehandicapten die naar een aangepaste woning verhuizen als voor niet-gehandicapten die door middel van verhuizing een aangepaste woning vrijmaken. Het betreft een forfaitaire vergoeding. Een hogere vergoeding is in individuele gevallen mogelijk op grond van de hardheidsclausule van de verordening.
In dit artikel wordt het maximale bedrag genoemd dat kan worden toegekend bij het bezoekbaar maken van een woning.
De hoogte van dit bedrag is overgenomen uit de Wvg-wetgeving (artikel 5 lid 1 onder a van de Wvg) en de Wvg-verordening.
Lid 1 stelt voorwaarden ten aanzien van de vaststelling van de kosten in verband met onderhoud en keuring. In bijlage III worden de voorzieningen beschreven die in aanmerking komen.
Lid 2 stelt voorwaarden ten aanzien van de vaststelling van de kosten in verband met reparatie.
Dit artikel somt de omstandigheden op die ertoe leiden dat het primaat van verhuizen niet wordt toegepast.
Ten eerste hanteert de gemeente een maximale termijn van 1 jaar waarbinnen een nieuwe woning die voldoet aan het gestelde in het 'programma van eisen' dient te worden aangeboden c.q. de huurovereenkomst kan worden ondertekend. Indien verhuizing wegens het ontbreken van een geschikte woning niet binnen deze termijn mogelijk is, zal in beginsel de huidige woning moeten worden aangepast, tenzij uit advies blijkt dat het medisch aanvaardbaar is om langer te wachten.
Een contra-indicatie kan ook aanwezig zijn in verband met de aard van de beperking, de samenstelling van het gezin waartoe de gehandicapte behoort en de opgebouwde en aantoonbare mantelzorg.
Lid c en d van dit artikel bepalen vervolgens dat het primaat niet wordt toegepast indien de aangeboden woning niet geschikter is, of geschikter is aan te passen dan de huidige woning. Ook indien de aangeboden woning zich niet binnen de gemeentegrenzen bevindt, wordt het primaat van verhuizen niet toegepast. Overigens kan in dit laatste geval wel een verhuiskostenvergoeding worden toegekend indien een geschikte woning in een andere gemeente wordt betrokken door de ondersteuningsbehoevende. Uiteraard dient wel contact te worden gezocht met de nieuwe woongemeente teneinde een aanvraag in te dienen voor aanpassing van de woning, aangezien deze kosten niet worden vergoed door de te verlaten gemeente.
Uitgangspunt is dat een gehandicapte 10 jaar nadat zijn woning met overheidssubsidie is aangepast, de mogelijkheid heeft om naar een nieuwe woning te verhuizen zonder dat dit noodzakelijk is op grond van ergonomische belemmeringen. In dat geval kan de gehandicapte een aanvrage indienen bij de gemeente voor een woonvoorziening. Bij deze aanvraag wordt uiteraard uitgegaan van de voorwaarden die in de verordening zijn opgenomen. Wil een gehandicapte binnen de termijn van 10 jaar nadat zijn woning is aangepast verhuizen, dan is hij vrij om dit te doen. Echter, op dat moment bestaat er geen recht op een persoonsgebondenbudget in de aanpassingskosten van de nieuwe woning.
Onder het begrip "verstrekken" wordt in dit artikel verstaan: het moment waarop burgemeester en wethouders een persoonsgebonden budget/financiële tegemoetkoming hebben vastgesteld en dit meedelen aan degene aan wie het persoonsgebonden budget/financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald.
Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Lid 1 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan van de goedkoopst-adequate voorziening zoals is opgenomen in het assortiment van een gecontracteerde leverancier, of een daarmee vergelijkbare voorziening. Als daar sprake van is zal verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie, gedurende de technische levensduur van de voorziening op basis van artikel 5.1 lid 1 onder c. sub 4 van de Verordening. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld wordt opgevraagd bij een gecontracteerde leverancier.
Lid 2 beschrijft de vaststelling van de hoogte van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming, indien de geadviseerde vervoersvoorziening (zie programma van eisen) geen onderdeel uitmaakt van het contract tussen leverancier en college. Dan wordt gewerkt met offertes. Het verdient aanbeveling om tenminste 3 offertes te laten opstellen, waaruit de goedkoopst-adequate offerte zal worden gekozen. Deze goedkoopst-adequate offerte is bepalend voor de hoogte van het toe te kennen bedrag. De goedkoopst-adequate offerte is niet per definitie de offerte met de laagste prijs. Het kan zijn dat een duurdere offerte uitgaat van een langere technische levensduur van het geleverde, zodat deze offerte uiteindelijk op langere termijn goedkoper kan uitvallen.
Dit artikel legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding, gebruik bruikleenauto en de vergoeding van de rolstoeltaxi. Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, volgt uit de Verordening en zal in het Verstrekkingenboek verder worden uitgewerkt.
Dit artikel beschrijft de voorwaarden die gelden bij de toekenning van een autoaanpassing. Verdere uitwerking volgt in het Verstrekkingboek.
Hoofdstuk 7 Verplaatsen in en rond de woning.
Lid 1 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor een rolstoel wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan van de goedkoopst-adequate voorziening zoals is opgenomen in het assortiment van een gecontracteerde leverancier, of een daarmee vergelijkbare voorziening. Als daar sprake van is zal verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie, gedurende de technische levensduur van de voorziening. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld wordt opgevraagd bij een gecontracteerde leverancier.
Lid 2 beschrijft de vaststelling van de hoogte van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming, indien de geadviseerde rolstoel (zie programma van eisen) geen onderdeel uitmaakt van het contract tussen leverancier en college. Dan wordt gewerkt met offertes. Het verdient aanbeveling om tenminste 3 offertes te laten opstellen, waaruit de goedkoopst-adequate offerte zal worden gekozen. Deze goedkoopst-adequate offerte is bepalend voor de hoogte van het toe te kennen bedrag. De goedkoopst-adequate offerte is niet per definitie de offerte met de laagste prijs. Het kan zijn dat een duurdere offerte uitgaat van een langere technische levensduur van het geleverde, zodat deze offerte uiteindelijk op langere termijn goedkoper kan uitvallen.
De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingwijze, zoals bij de Wvg gewoon voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een forfaitaire vergoeding. Deze vergoeding is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een forfaitair bedrag worden toegekend.
Hoofdstuk 8 Advisering en samenhangende afstemming
Verwezen wordt naar het contract dat tussen CIZ en het college zal worden afgesloten en naar hetgeen hierover in het Verstrekkingenboek zal worden opgenomen.
De Verordening bepaalt dat in dit Besluit beschreven moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.
BIJLAGE I bij Besluit nadere regels individuele voorzieningen wet maatschappelijke ondersteuning 2007 Gemeente Meerssen.
(Maximale) normbedragen per 1 januari 2007 bij woningsanering ingevolge artikel 5.2 lid 1 van dit Besluit
Bijlage II bij Besluit nadere regels individuele voorzieningen wet maatschappelijke ondersteuning 2007 Gemeente Meerssen
(Maximale) normbedragen per 1 januari 2007 bij woningaanpassingen ingevolge artikel 5.1 lid 1 van dit Besluit.
BIJLAGE III bij Besluit nadere regels individuele voorzieningen wet maatschappelijke ondersteuning 2007 Gemeente Meerssen
Vergoeding per 1 januari 2006 voor kosten van onderhoud, keuring en reparatie ingevolge artikel 5.6 van dit Besluit.
Alleen de werkelijk gemaakte kosten van keuring, onderhoud (met een maximum van de in de tabel genoemde bedragen) en reparatie (niet gebonden aan een maximum) aan de hieronder genoemde onderdelen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming.
De maximale vergoeding van kosten voor onderhoud en keuring van diverse soorten liften in woningen en trappenhuizen bedraagt:
* Balansliften worden niet meer nieuw gemaakt. Bestaande balansliften kunnen nog wel gewoon gekeurd en onderhouden worden. Het Liftinstituut berekent de kosten voor periodieke keuring van balansliften op grond van een uurtarief van € 76,50
Maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven;
De werkelijke kosten van reparatie komen voor vergoeding in aanmerking, mits gedeclareerd binnen één jaar na betaling.
BIJLAGE IV bij Besluit nadere regels individuele voorzieningen wet maatschappelijke ondersteuning 2007 Gemeente Meerssen
Normen per 1 januari 2006 bij uitbreiding van ruimten ingevolge artikel 5.1 lid 4 onder f. van dit Besluit.
Als het gaat om uitbreiding van ruimten worden de volgende maxima aangehouden.