Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Leeuwarden

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Leeuwarden
Officiële naam regelingToeslagenverordening Wet werk en bijstand
CiteertitelToeslagenverordening
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Als overgangsrecht is vastgesteld dat bestaande rechten voortvloeiende uit de introkken verordening na intrekking doorwerken, voor zover dat redelijkerwijs tot voordeel van belanghebbende strekt

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet Werk en Bijstand

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

  • 1.

    Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-200701-10-2007intrekking

10-09-2007

Huis aan huis; 19 september 2007

16612
01-01-2005nieuwe regeling

11-10-2004

Huis aan Huis; 20-10-2004

63058

Tekst van de regeling

Intitulé

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand

De Raad van de gemeente Leeuwarden;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 31 augustus 2004;

gezien het advies aan het college van de cliëntenraad van 3 september 2004;

overwegende dat de gemeente verantwoordelijk is om bij verordening het verstrekken van toeslagen en het verlagen van de uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar te regelen;

gelet op artikel 8, eerste lid onder c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand;

besluit vast te stellen de volgende:

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    beleidsregel: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan;

  • b.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • c.

    dak- en thuisloze: de persoon zonder vaste woon- of verblijfplaats;

  • d.

    gehuwdennorm: de bijstandsnorm voor gehuwden zoals bedoeld in artikel 21 onder c van de wet;

  • e.

    wet: de Wet werk en bijstand;

  • f.

    woonkosten: indien een huurwoning wordt bewoond, de voor het lopende huursubsidietijdvak geldende huurprijs als bedoeld in de Wet individuele huursubsidie, indien een eigen woning wordt bewoond, de per maand omgerekende som van de hypotheekrente en in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, zoals die worden gehanteerd bij de vaststelling van de bijzondere bijstand voor woonkosten;

  • g.

    zorgbehoevende: de betreffende persoon die aangewezen is op intramurale zorg of intensieve extramurale hulpverlening.

Artikel 2 Opdracht aan het college

Het college neemt bij de uitvoering van de artikelen 8, eerste lid en artikel 30 van de wet de regels gesteld bij of krachtens deze verordening in acht.

Artikel 3 Bereik

  • 1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar en ouder doch jonger dan 65 jaar.

  • 2. De bepalingen in de artikelen 4 tot en met 7 laten de toepassing van artikel 18, eerste lid van de wet onverlet.

Artikel 4 Toeslagen voor alleenstaanden of alleenstaande ouders

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet bedraagt:

    • a.

      20% van de gehuwdennorm voor degene in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      17% van de gehuwdennorm voor degene die als kostganger, onderhuurder of anderszins op commerciële basis de woning deelt met een ander;

    • c.

      10% van de gehuwdennorm voor degene die als kostgever, verhuurder of onderverhuurder de woning deelt met een ander;

    • d.

      5% van de gehuwdennorm voor degene die met een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad de woning deelt of met een ander op niet commerciële basis de woning deelt of degene die dak- en thuisloze is.

  • 2. De onder het eerste lid, onderdeel b genoemde toeslag wordt verhoogd met 3% van de gehuwdennorm, als de woonkosten hoger zijn dan het in de algemene bijstand begrepen bedrag voor woonkosten. Deze verhoging wordt niet toegepast als belanghebbende als kostganger inwoont.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      het kind met een inkomen minder dan 55% van de gehuwdennorm;

    • b.

      het kind met uitsluitend een tegemoetkoming op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • c.

      als belanghebbende of diegene met wie de woning wordt gedeeld, zorgbehoevende is.

Artikel 5 Alleenstaande van 21 of 22 jaar

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt:

    • a.

      0% indien het een belanghebbende betreft van 21 jaar;

    • b.

      10% van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende betreft van 22 jaar.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de toeslag vastgesteld op de hoogte van de op grond van artikel 4 toegekende toeslag, indien deze toeslag minder bedraagt dan de toeslag waartoe toepassing van het eerste lid zou leiden.

Artikel 6 Verlagingen gehuwden

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt:

    • a.

      3% van de gehuwdennorm voor gehuwden die als kostganger of onderhuurder de woning delen met een ander;

    • b.

      10% van de gehuwdennorm voor de gehuwden die als kostgever of onderverhuurder de woning delen met een ander;

    • c.

      15% van de gehuwdennorm voor de gehuwden die met een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad de woning delen of anderszins op niet commerciële basis de woning delen of dak- en thuisloze zijn.

  • 2. De verlaging als bedoeld onder het eerste lid, onderdeel 1 blijft achterwege, indien en voor zover de woonkosten hoger zijn dan de in de algemene bijstand begrepen bedrag voor woonkosten. Dit is niet van toepassing op de belanghebbende die als kostganger inwoont.

  • 3. Het tweede lid van artikel 4 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7 Verlaging vanwege de woonsituatie

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt indien een woning wordt bewoond, waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten zijn verbonden:

    • a.

      15% van de gehuwdennorm als er sprake is van de maximale toeslag als bedoeld in artikel 4 eerste lid, onderdeel a of indien de bijstandsnorm niet met toepassing van artikel 6 is verlaagd;

    • b.

      7% van de gehuwdennorm als er sprake is van een toeslag als bedoeld in artikel 4 eerste lid, onderdeel a en b;

    • c.

      7% van de gehuwdennorm in de overige gevallen.

  • 2. Indien geen woning is aangehouden geldt de toeslag of korting van een dak- en thuisloze.

Artikel 8 Bekendmaking

Het college draagt er zorg voor dat bij wijziging van de in de wet genoemde normbedragen alsmede de daarbij in deze verordening genoemde toeslagen en kortingen bekend worden gemaakt op de wijze zoals vermeld in artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 9 Uitvoering

  • 1. Het college draagt zorg voor de uitvoering van deze verordening.

  • 2. Het college kan ter uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels opstellen.

Artikel 10 Citeerartikel

Deze verordening kan worden aangehaald als: “Toeslagenverordening”.

Artikel 11 Verantwoording

Het college legt jaarlijks verantwoording af aan de raad over de uitvoering van deze verordening.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2005 en met ingang van deze datum wordt de Algemene bijstandsverordening inwerking getreden op 1 januari 1996 ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 13 oktober 2004.

voorzitter
griffier

Toelichting

Algemene toelichting

1. Norm, toeslag en verlaging.

Evenals in de Algemene Bijstandswet (Abw) kent de WWB voor de vaststelling van de algemeen noodzakelijke bestaanskosten een systeem van basisnormen, met toeslagen en verlagingen.

In Hoofdstuk 3 (artikel 20 tot 30) van de WWB worden de landelijk basisnormen vastgesteld, alsmede de verplichting van het college in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag, respectievelijk de mogelijkheid verlagingen toe te passen.

De drie basisnormen van 21 tot 65 jaar bestaan uit:

  • ·

    gehuwden : 100% van het wettelijk minimum loon = gehuwdennorm;

  • ·

    alleenstaande ouders: 70% van het wettelijk minimum loon = gehuwdennorm;

  • ·

    alleenstaanden : 50% van het wettelijk minimum loon = gehuwdennorm.

In tegenstelling tot de Algemene bijstandsverordening, wordt hierna niet gesproken van wettelijk minimum loon maar gehuwdennorm.

De toeslagen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders bedragen op grond van art. 25 WWB maximaal 20% van de gehuwdennorm, zolang de noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel met een ander kunnen worden gedeeld.

De uitkering bedraagt in dat geval:

  • ·

    voor alleenstaande ouders : 90% van de gehuwden norm;

  • ·

    voor alleenstaande: 70% van de gehuwden norm.

De toeslag voor de alleenstaande en alleenstaande ouder kunnen lager worden vastgesteld, als de noodzakelijke kosten van het bestaan geheel of gedeeltelijk met een ander kunnen worden gedeeld.

Het college is hiertoe niet verplicht en kan vaststellen dat met schaalvoordelen bij samenwonen, geen rekening wordt gehouden.

Budgettaire overwegingen mogen bij het vaststellen van de toeslag geen rol spelen.

Van deze beleidsruimte is gebruik gemaakt in de volgende situaties, met toepassing van artikel 26 en volgende van de WWB:

  • ·

    het kunnen delen van de kosten met een ander, bij alleenstaande(ouder)en gehuwden;

  • ·

    lagere bestaanskosten vanwege de woonsituatie;

  • ·

    bij de 21 of 22 jarige leeftijd.

Evenals onder de Algemene bijstandswet, is geen gebruik gemaakt van mogelijkheid genoemd in artikel 28 WWB, verlaging toe te passen vanwege het recentelijk beëindigen van een studie. Deze verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 5 tot en met 7 van deze verordening. Verder is afgezien van verlaging voor 18,19 en 20 jarigen.

2. De Toeslagenverordening.

In artikel 8 lid 1 onder c en artikel 30 WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën en op grond van welke criteria de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd.

Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet dus worden vastgelegd in de Toeslagenverordening en vastgesteld door de gemeenteraad, opdat het college het beleid kan uitvoeren.

Artikel 30 WWB gaat er van uit dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben.

Het is daarom niet nodig alle situaties uitputtend te regelen.

In bijzondere situaties heeft het college op grond van artikel 18 lid 1 WWB steeds de bevoegdheid individualiserend de toeslag vast te stellen.

Bij het afbakenen van de categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria en is gekozen voor een forfaitaire benadering, zoals die ook gold voor de Algemene bijstandsverordening.

Dezelfde percentages en kortingen zijn aangehouden.

Hiervoor is gekozen, omdat in 1996 deze percentages zijn berekend aan de hand van een aantal criteria en kengetallen, afgeleid van cijfers van het Nibud.

Op grond hiervan is toen vastgesteld welke schaalvoordelen samenwonen in diverse situaties oplevert.

Er zijn geen aanwijzingen dat zich hierin belangrijk verschuivingen hebben voorgedaan.

In deze Toeslagenverordening wordt, naast toeslagen, invulling gegeven aan alle verlagingen die de WWB mogelijk maakt, behoudens die voor schoolverlaters.

In de Algemene bijstandsverordening was dit reeds het geval en er is geen reden daar op terug te komen.

Niet gesteld kan worden dat de noodzakelijke bestaanskosten van schoolverlaters lager zijn dan niet schoolverlaters.

Studenten hebben andere faciliteiten en veelal een bijbaantje tijdens de studie.

Eenvoudigheidshalve is ook de werking van de verordening beperkt tot belanghebbenden van 21 jaar tot 65 jaar, hoewel de WWB de mogelijkheid biedt de om verlagingen toe te passen op 18,19 en 20 jarigen. (zie ook de Toelichting artikel 3).

3. Berekening toepasselijke bijstandsnorm

In de Abw was voorgeschreven dat, in gevallen waarin zowel de basisnorm als de toeslag worden verlaagd, de toeslag met voorrang verlaagd diende te worden.

Omdat dit, vanwege veranderde financieringsstructuur, niet meer uitmaakt, is dit voorschrift in de WWB vervallen.

Voor toepassing van de leeftijdsverlaging maakt dit echter wel uit.

Omdat noch uit de wettekst, noch uit de Memorie van toelichting kan worden opgemaakt dat de wetgever heeft beoogd de leeftijdsverlaging een zwaarder gewicht te geven, blijft het bij voorrang toepassen van de verlaging op de toeslag de aangewezen volgorde.

In de praktijk leidt dit overigens alleen bij een combinatie van verlaging wegens woonsituatie en leeftijdsverlaging tot verschillende uitkomsten.

Bovenstaand in acht nemend kan de hoogte van de uitkering algemene bijstand voor personen van 21 tot 65 jaar als volgt worden berekend:

  • ·

    basisnorm +;

  • ·

    alleenstaande (ouders): de toeslag

    of

  • ·

    gehuwden: korten wegens het delen van de woning met anderen;

  • ·

    korten: wegens woonsituatie en leeftijd (21/22 jaar).

De uitkomst van deze berekening laat een eventueel aan de orde zijnde afstemming van de bijstand bij wijze van individualisering onverlet

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripbepalingen

De begrippen die reeds in de WWB in de eerste artikelen zijn omschreven, zijn niet weer afzonderlijk gedefinieerd.

Er is gekozen voor het begrip gehuwdennorm in plaats van wettelijk minimum loon. Het bedrag van de gehuwdennorm wordt in artikel 21 WWB genoemd en is gelijk aan het minimum loon. Deze term sluit ook beter aan bij andere begrippen.

Waar in de Algemene bijstandsverordening de term hulpbehoevende kende, hanteert de WWB de term Zorgbehoefte.

Artikel 3 en 4 van de WWB ziet in geval van zorgbehoefte bij bloedverwanten in de 1e en 2ee graad af van gezamenlijke huishouding. Het college heeft naar aanleiding hiervan besloten zorgbehoefte nader te definiëren. Daarvan is sprake, als door de geboden hulp aan belanghebbende of diegenen bij wie men inwonend is, geen beroep hoeft te worden gedaan op dure intramurale zorg of intensieve extramurale hulpverlening. Dit betekent dat opname in een tehuis of intensieve hulp van bijvoorbeeld een Thuiszorginstelling achterwege kan blijven. Daarom is gekozen ook in deze verordening te spreken van zorgbehoevende.

De dak- en thuisloze is een nieuw begrip dat voorheen niet werd gebruikt.

Het apart benoemen geeft duidelijkheid en voorkomt een uitgebreide toelichting bij vaststelling van de toeslag die voor hen van toepassing is.

Artikel 2 behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 3 Bereik

Hoewel de artikelen 26,27 en 28 WWB categorale verlagingen voor jongeren van 18,19 en 20 jaar ingeval van woningdeling, lagere woonkosten of bij schoolverlaters mogelijk maakt, wordt daarvan afgezien. De normen voor deze leeftijd zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders. Het inwonen bij de ouders zou daardoor dubbel worden belast.

Mocht dit evenwel tot onredelijke uitkomsten leiden, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen.

De in het tweede lid opgenomen verplichting om – zonodig in afwijking van de uit de Toeslagenverordening voortvloeiende hoogte van de bijstand- de bijstand anders vast te stellen als dat gezien de omstandigheden van belanghebbende opportuun is, volgt uit artikel 30 lid 4 van de wet en betreft de zogenaamde hardheidsclausule. Een dergelijke bepaling wordt in de verordening opgenomen om het college enige vrijheid te geven bij het toepassen van de bepalingen. Toepassen van deze hardheidsclausule dient echter wel tot het uiterste beperkt te worden. Bij het regelmatig toepassen van deze clausule dient aanpassing van de verordening te worden overwogen.

Artikel 4 Toeslagen voor alleenstaanden of alleenstaande ouders

De toeslag van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a van de wet.

Ingeval een ander eveneens in de woning zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan ( zoals huur, stookkosten) gedeeld kunnen worden.

De mate waarin de kosten daadwerkelijk gedeeld worden, bepaalt in beginsel de hoogte van de toeslag en bedraagt minimaal 0% en maximaal 20% van de gehuwdennorm. De feitelijke deling van de kosten is niet altijd maatgevend.

Als een inwonend kind geen of niet de maximale bijdrage aan het gezin bijdraagt, kan de ouder niet de maximale toeslag claimen. Daarom wordt gesproken over het “kunnen delen”.

Evenals in de Algemene bijstandsverordening is gekozen voor een differentiatie

van de toeslagen, afhankelijk van de omstandigheden welke de mate van het schaalvoordeel van dit samenwonen veronderstelt. Het onderscheid is de zakelijke, commerciële overeenkomst. Een kostganger en onderhuren hebben in deze veel minder voordeel van het samenwonen dan de kostgever en de verhuurder, die de kosten samenhangend met het gebruik door een derde zullen doorberekenen.

Dit bracht voor deze onderscheidene groepen de toeslag op respectievelijk op 17% en 10%.

Bij niet commerciële samenwoning zijn de voordelen anders verdeeld en wordt een toeslag gegeven van 5%.

Deze percentages zijn in 1995 berekend aan de hand van gegevens van het NIBUD/CBS.

Hoewel deze cijfers in de loop der jaren veranderd zijn, zijn de onderlinge verhouding ongewijzigd gebleven, zodat het verantwoord wordt geacht deze te handhaven.

Het tweede lid is conform de Algemene bijstandsverordening, waar hogere woonlasten voor kamerhuurders worden gecompenseerd door een hogere toeslag.

In het derde lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm zijn begrepen, maar die een zo laag inkomen hebben, dat niet aannemelijk is dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben.

Dit zijn in de eerste plaats diegenen die uitsluitend een Wet studiefinanciering (WSF) en Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) thuiswonende ontvangen, waarvan de hoogte reeds is beperkt en verder diegenen waarvan het inkomen daarmee vergelijkbaar is.

Aangezien de betreffende kinderen niet in de bijstand zijn begrepen, is het aan de ouder om zodanige inlichtingen te verstrekken dat kan worden vastgesteld of de onderdelen a en b van toepassing zijn.

In het derde lid, onder b wordt geregeld dat de zorgbehoevenden niet worden meegeteld als personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben.

Ook de zorgbehoevende zelf ontvangt de maximale toeslag, zoals dit ook gold in de Algemene bijstandsverordening en inmiddels in de WWB uitvoeringspraktijk is vastgelegd bij samenwonende familieleden.

Als meer dan 2 andere personen als kostganger of onderhuurder inwonend zijn, zijn op een andere wijze nadere regels gesteld.

Hier is gekozen voor korting van 30% van de inkomsten, welke inkomsten minimaal worden gesteld op de in de Coördinatietabel vastgestelde bedragen die thans bedragen: voor een kostganger €363,- per maand en een kamerhuurder €133,- per maand.

Artikel 5 Alleenstaanden van 21 of 22 jaar

Artikel 29 WWB geeft het college de bevoegdheid om de toeslag afwijkend vast te stellen indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden.

Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21 jarige lager is dan dat voor een 22

jarige ligt het voor de hand om bij de eerste een grotere verlaging toe te passen.

In tegenstelling tot de Algemene bijstandsverordening wordt deze toeslag niet meer berekend aan de hand van de IOAW. Behalve dat geen zekerheid bestaat over de toekomst van deze wet, past een percentage ook beter in het systeem van deze verordening. Voor belanghebbenden is het positieve of nadelige effect te verwaarlozen.

In het tweede lid wordt geregeld dat indien artikel 4 voor alleenstaanden een lagere toeslag voorschrijft, dat percentage geldt.

Dit doet zich alleen voor bij een 22 jarige, die samenwoont met een bloed- of aanverwant.

Artikel 6 Verlagingen gehuwden

In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar.

Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijk kosten ook nog verder gedeeld worden.

Evenals bij de toeslag voor alleenstaande (ouders), zijn om dezelfde reden de percentages van de verlaging gevolgd die ook golden bij de Algemene bijstandsverordening.

Voor de toelichting van het tweede lid, wordt verwezen naar hetgeen daarover in artikel 4, tweede lid wordt vermeld.

Voor de gevolgen van inwonende kinderen die niet meer in de norm zijn begrepen, wordt verwezen naar hetgeen daarover is vastgesteld bij artikel 4, tweede lid van deze verordening

In geval van meerdere kostgangers of onderhuurders, zie de toelichting van artikel 4.

Artikel 7 Verlaging vanwege de woonsituatie

Artikel 27 WWB geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen als de belanghebbende lagere kosten van het bestaan heeft tengevolge van zijn woonsituatie.

Ten opzichte van de Abw is er een verruiming omdat daarin alleen was voorzien in geval de door belanghebbende bewoonde woning geen woonkosten had.

Artikel 27 WWB geeft de mogelijkheid ook ingeval er helemaal geen woning is aangehouden, een verlaging te kunnen toepassen.

In de Algemene bijstandsverordening werd de verlaging vastgesteld op grond van het in de bijstandsnorm begrepen bedrag voor woonkosten en de helft hiervan als er sprake was van woningdeling.

Het in de bijstandsnorm begrepen bedrag is op dit moment €176.43 per maand.

Gezien de in de andere artikelen gevolgde werkwijze, is ook hier gekozen voor een percentage dat ongeveer dezelfde uitkomst heeft.

Het is ook eenvoudiger te berekenen en niet afhankelijk van andere wetgeving.

Een korting van 15% bedraagt dan €173.43 per maand.

Als de volledige toeslag wordt ontvangen bedraagt de korting 15% van de gehuwdennorm, in andere situaties wordt de korting gehalveerd, waarbij het percentage is afgerond op 7%.

Door de invoering van het begrip dak- en thuisloze, waarvoor reeds de lage toeslag geldt van 5%, is hiervoor geen extra korting nodig ingeval in het geheel geen woning is aangehouden. Volledigheidshalve is dit in dit artikel nog opgenomen.

Artikel 8 Bekendmaking

Voor wat betreft de wijze van bekendmaking van de wijzigingen is aansluiting gezocht bij de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 9 Uitvoering

Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van de Toeslagenverordening bij het college en kan deze nadere regels opstellen.

Voor de uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere regels worden vastgesteld. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.

Artikel 10 behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 11 Verantwoording

De gemeenteraad kan slechts zijn controlerende functie op goede wijze vormgeven indien beschikt wordt over de van belang zijnde gegevens. Het college zal de raad jaarlijks voorzien van informatie over de stand van zaken van het meerjarenbeleidskader Werk en Inkomen. Daarin zal ook de informatie omtrent de uitvoering van de toeslagenverordening worden opgenomen.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Met de inwerkingtreding van deze verordening komt de huidige “Toeslagenverordening” de zogenaamde Algemene bijstandsverordening in werking getreden op 1 januari 1996 te vervallen.