Organisatie | Zwolle |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Gemeenschappelijke regeling Bedrijfsvoeringsorganisatie Regionaal Serviceteam Jeugd IJsselland. |
Citeertitel | Gemeenschappelijke regeling Bedrijfsvoeringsorganisatie Regionaal Serviceteam Jeugd IJsselland |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | bestuur en organisatie |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
31-07-2024 | nieuwe regeling | 02-07-2024 | cb 2-7-2024 |
De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle, ieder voor zover voor de eigen gemeente bevoegd
gelezen het voorstel van het bestuur van het RSJ IJsselland van 28 maart 2024,
hoofdstuk I van de Wet gemeenschappelijke regelingen, artikel 2.8 van de Jeugdwet,
de toestemming van de gemeenteraden van Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle op grond van artikel 1, vierde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen,
- dat de Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna ook: Wgr) per 1 juli 2022 is gewijzigd;
- dat de deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling RSJ IJsselland deze regeling voor 1 juli
2024 in overeenstemming moeten brengen met de per 1 juli 2022 gewijzigde Wet
gemeenschappelijke regelingen;
de Gemeenschappelijke regeling Uitvoeringsorganisatie Jeugdzorg IJsselland te wijzigen.
De regeling komt te luiden als volgt:
De colleges hebben besloten de navolgende gemeenschappelijke regeling te treffen: Gemeenschappelijke regeling Bedrijfsvoeringsorganisatie Regionaal Serviceteam Jeugd IJsselland, hierna te noemen Regionaal Serviceteam Jeugd IJsselland
Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen
De regeling wordt getroffen ter ondersteuning en uitvoering van de taken van de colleges in het kader van de Jeugdwet, in het bijzonder de inkoop van diensten in het kader van de specialistische jeugdzorg, het contractmanagement, het contractbeheer, monitoring en de uitvoering van regionale inhoudelijke thema’s, tenzij het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie op zwaarwegende gronden anders beslist en uitsluitend met instemming van alle elf gemeenten.
Hoofdstuk 2: Bedrijfsvoeringsorganisatie
Het lidmaatschap van het bestuur eindigt op de dag waarop de zittingsperiode van het college afloopt. Onverminderd het bepaalde in artikel 13, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, blijven aftredende leden hun functie waarnemen tot het tijdstip waarop de raden der deelnemers de nieuwe wethouders hebben benoemd en de deelnemers de nieuwe leden vervolgens hebben aangewezen. Het lidmaatschap eindigt van rechtswege wanneer het lid de status van collegelid verliest
Een lid van het bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Van dit ontslag stelt het lid de voorzitter van het bestuur, alsmede de deelnemer die hem heeft aangewezen, schriftelijk op de hoogte. Het ontslag gaat in per direct of per de door het ontslag nemende lid aangegeven datum en is onherroepelijk.
Artikel 8: Medewerkers en organisatie
Het bestuur kan de in het vorige lid bedoelde bevoegdheden opdragen aan de regiomanager, tenzij het medewerkers betreft die belast zijn met functies van leidinggevende aard die rechtstreeks onder de regiomanager ressorteren, alsmede de regiomanager zelf. Op het personeel in dienst van de bedrijfsvoeringsorganisatie is de cao SGO van toepassing.
Ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van het bestuur, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats, is, onder de bevelen van het bestuur, met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Archiefwet 1995 belast de archivaris. Met betrekking tot dit toezicht stelt het bestuur een regeling vast, welke aan gedeputeerde staten van Overijssel wordt medegedeeld.
Hoofdstuk 3: Taken en verantwoording
De bedrijfsvoeringsorganisatie voert voor de deelnemers taken uit of doet taken uitvoeren die betrekking hebben op het in artikel 2 genoemde belang. De uitvoering van deze taken is uitsluitend voorbehouden aan de bedrijfsvoeringsorganisatie, tenzij het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie op zwaarwegende gronden anders beslist en uitsluitend met instemming van alle elf gemeenten.
De deelnemers en de bedrijfsvoeringsorganisatie zullen in een dienstverleningsovereenkomst nadere afspraken maken over de taken van de bedrijfsvoeringsorganisatie in het kader van dit artikel, alsmede over rapportages en overige informatie die de bedrijfsvoeringsorganisatie beschikbaar moet stellen over de uitvoering van deze taken.
De artikelen 186 tot en met 213 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan bij of krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen niet is afgeweken.
Het bestuur zendt uiterlijk 30 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders aan de raden.
Artikel 18: Zienswijzenprocedure en vaststelling begroting
Het bepaalde in het eerste, tweede, derde en vijfde lid is van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met uitzondering van die wijzigingen van de begroting waarbij geen wijziging wordt gebracht in de bijdragen van de gemeenten. Het bepaalde in het vierde en zesde lid is van toepassing, met dien verstande dat wijzigingen in de begroting ook kunnen worden vastgesteld gedurende het jaar waarvoor de begroting geldt, en in dat geval inzending aan gedeputeerde staten niet voor 15 september hoeft plaats te vinden.
Hoofdstuk 5: Klachten en Geschillenbeslechting
Voor de behandeling van klachten als bedoeld in titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht, is een voorziening getroffen.
Indien tussen deelnemers of tussen één of meer deelnemers en het bestuur een geschil ontstaat over de interpretatie of uitvoering van de regeling, spant het bestuur zich in om het geschil minnelijk met elkaar op te lossen, alvorens als bedoeld in artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen over het geschil te laten beslissen door gedeputeerde staten.
Hoofdstuk 6: Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing
Voor het opstellen van het uittredingsplan wijst het bestuur een onafhankelijke adviseur aan die in opdracht van het bestuur het concept-uittredingsplan voorbereidt. Het bestuur wijst de onafhankelijke adviseur aan op basis van een gezamenlijke voordracht van het uittredende college en het bestuur. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt over een gezamenlijke voordracht, wijst het bestuur de onafhankelijke adviseur aan op basis van een bindende voordracht van een selectiecommissie bestaande uit drie leden van het bestuur, waaronder in ieder geval een vertegenwoordiger van het college welke voornemens is uit te treden.
De onafhankelijke adviseur neemt bij het bepalen van de uittreedsom het bepaalde in dit artikel in acht en baseert zich daarbij op de jaarrekening van het begrotingsjaar direct voorafgaand aan het moment van het voornemen van uittreding. Tevens kan de onafhankelijke adviseur bij de berekening van de uittreedsom een risico-opslag van maximaal 5% op de uittreedsom toepassen om eventueel onvoorziene toekomstige kosten gerelateerd aan de uittreding te ondervangen. Deze opslag vrijwaart het uittredende college van alle toekomstige onvoorzienbare kosten.
Het bestuur is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittreedsom zo laag mogelijk te houden. Het bestuur onderzoekt in dat kader met het uittredende college de mogelijkheid tot overname van personeel, activa en contracten. Het voorgaande behoeft echter niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het bestuur van het besluit tot uittreding van het college.
Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemende gemeenten tot bijdragen in de financiële gevolgen van de beëindiging van de regeling. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel en regelt ook de gevolgen voor de door de bedrijfsvoeringsorganisatie gevormde archieven.
Artikel 28: Onvoorzienbaarheden
In alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het bestuur.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2024. Indien het Gemeenteblad waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2023, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Gemeenteblad waarin zij wordt geplaatst.
De regeling wordt aangehaald als Gemeenschappelijke regeling Bedrijfsvoeringsorganisatie Regionaal Serviceteam Jeugd IJsselland.
Artikel 14 EvaluatieDe voorgestelde evaluatiebepaling is bedoeld en geformuleerd als een open bepaling. Dat wil zeggen: deze biedt ruimte voor verschillende aanleidingen en/of verzoeken van één of meer raden, colleges of andere bestuursorganen (inspecties, ministeries, provincie) om te evalueren. Het bestuur zal daarop een besluit nemen om de regeling of één of meer onderdelen daarvan al dan niet te evalueren. Als het bestuur tot evaluatie besluit zal het bestuur een evaluatievoorstel aan de deelnemende colleges voorleggen.
Het is goed om te benadrukken dat ook elke gemeenteraad (of meerdere raden gezamenlijk) een evaluatieverzoek kan (kunnen) richten aan het bestuur van de GR. Dit kan in de praktijk via het College verlopen, wat goed past binnen de bestuurlijke verhoudingen en de principes van ‘verlengd lokaal bestuur’, maar ook een rechtstreeks verzoek is mogelijk. De concrete vorm en diepgang van de evaluatie worden aan het algemeen bestuur overgelaten. De insteek is wel, dat een evaluatie zo spoedig mogelijk daarna gaat starten, maar de duur ervan hangt af van onderwerp, breedte, diepgang en vorm, die samen met de colleges worden ingevuld.
Artikel 21 Uittreding Deze toelichting is van toepassing op artikel 21. uittreding, en duidt het genoemde uittredingsplan onder artikel 21 lid 2. Het uittredingsplan bevat in ieder geval de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die gedurende een periode van vijf jaar het directe gevolg zijn van de uittreding.
Tevens zal in het plan stil moeten worden gestaan bij zaken als:
In het uittredingsplan worden in elk geval de volgende kostensoorten onderscheiden:
De inventarisatie van de gevolgen zal in de praktijk gebeuren in samenwerking met de uittredende gemeente, met de andere colleges en met eventueel andere betrokken partijen (bijv. de partij die bepaalde taken gaat overnemen). Dit mede om goede afspraken te maken met het oog op het zoveel mogelijk beperken van de kosten gemoeid met de uittreding.