Organisatie | 's-Gravenhage |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening financieel beheer en beleid gemeente Den Haag |
Citeertitel | Verordening financieel beheer en beleid gemeente Den Haag |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | 13/2010 |
Geen
Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
20-12-2012 | 01-01-2014 | art. 17, 18, 19 | 20-12-2012 Gemeenteblad 43, 2012 | rv 133, 2012 | |
20-05-2011 | 20-12-2012 | art. 20 | 19-05-2011 Posthoorn, 01-06-2011 | rv 63, 2011 | |
16-12-2010 | 20-05-2011 | nieuwe regeling | 16-12-2010 Posthoorn, 22-12-2010 | rv 172, 2010 |
In deze verordening wordt verstaan onder:
Hoofdstuk 2 De begrotingscyclus
Het college biedt de raad uiterlijk de tweede dinsdag in september voorafgaande aan het begrotingsjaar ter vaststelling de stukken bedoeld in artikel 190 van de Gemeentewet aan (de begroting met een toelichting van de gemeente en een meerjarenraming met toelichting voor ten minste drie op het begrotingsjaar volgende jaren).
Met het vaststellen van de programmabegroting worden de doelstellingen per programma met de beschikbare bedragen voor alle taken en activiteiten op programmaniveau alsmede de financiële middelen die per programma kunnen worden aangewend, vastgesteld door de raad. Tevens besluit de raad over de meerjarenbegroting als leidraad voor het te voeren beleid. Per programma wordt een doelenboom opgenomen.
De begroting bevat de in het BBV (artikel 9, lid 2) voorgeschreven paragrafen: Lokale heffingen, Weerstandsvermogen, Onderhoud kapitaalgoederen, Financiering, Bedrijfsvoering, Verbonden partijen en Grondbeleid. Naast de verplichte paragrafen kan het college de raad voorstellen doen om extra paragrafen op te nemen.
Het bedrag voor onvoorziene uitgaven dat volgens het BBV (artikel 8 lid 6) in de programmabegroting is opgenomen wordt geraamd op basis van de risico’s zoals opgenomen in de paragraaf weerstandsvermogen en de kans dat deze risico’s zich feitelijk voordoen. Onttrekkingen aan de post onvoorzien geschieden bij raadsbesluit.
Het college stelt de productenraming vast. Het college is bevoegd middelen te heralloceren, zolang er op programmaniveau geen sprake is van een vermeerdering of vermindering van de lasten, baten, dotaties of onttrekkingen uit bestemmingsreserves.
Hoofdstuk 3 Het financieel middelenbeheer
Artikel 8 Organisatie van de financieringsfunctie
Op basis van artikel 212, lid 2, sub c van de Gemeentewet en gelet op de bepalingen in de Wet Fido, stelt de raad in een Treasurystatuut nadere regels betreffende doelstellingen, randvoorwaarden, administratieve organisatie, planning en control en de informatievoorziening van de gemeentelijke treasuryfunctie.
Het college legt een ontwerpbesluit, zoals bedoeld in artikel 160 lid 2 van de Gemeentewet, tot oprichting van of deelneming in een Publiek Private Samenwerking (PPS) of een vennootschap ter instemming voor aan de raad. In het ontwerpbesluit wordt ten minste aangegeven welke verantwoordelijkheden en bevoegdheden ieder van de deelnemende partijen heeft en wordt middels varianten-, kansen- en risicoanalyse de meerwaarde voor de gemeente onderbouwd.
Artikel 13 Inkoopvoorwaarden en aanbestedingen
Het college draagt zorg voor en stelt in een uitvoeringsbesluit vast de interne regels voor de inkoop van goederen en diensten en het aanbesteden van werken, evenals de algemene inkoopvoorwaarden van de gemeente en de voorwaarden van aanbesteding van werken van de gemeente.
Artikel 14 Waardering, activering en afschrijving vaste activa
Voor investeringen met een economisch nut worden de volgendestandaardafschrijvingstermijnen gehanteerd:
10 jaar: (brandveiligheid)voorzieningen aan gebouwen; energiebesparende maatregelen in gebouwen; kunstopdrachten; telefooninstallaties; kantoormeubilair (nieuwe inrichting); aanleg terreinwerken (semi-permanent of tijdelijk); nieuwbouw gebouwen
(semi-permanent, tijdelijk of verplaatsbaar); groot onderhoud aan gebouwen (mits levensduur verlengend);
In het licht van het jaarlijks vast te stellen budgettair kader en de ontwerpbegroting kan het college een voorstel doen tot extra afschrijvingen op deze investeringen. Voor investeringen in kapitaalgoederen die op 1 januari 2005 al geactiveerd waren, mogen de oorspronkelijke afschrijftermijnen blijven gelden.
Hoofdstuk 4 Uitgangspunten voor financieel beleid
Budgettaire tegenvallers in de loop van een begrotingsjaar moeten worden gecompenseerd door aanpassingen in het beleid binnen hetzelfde programma. Het opvangen van budgettaire tegenvallers door wijzigingen in een ander begrotingsprogramma raakt het budgetrecht van de raad, en vereist daarmee een raadsbesluit.
In de begroting en in het jaarverslag wordt in een verplichte treasuryparagraaf nader ingegaan op het te verwachten respectievelijk gerealiseerde financieringsbeleid van de gemeente.
Voordat het college uitvoering kan geven aan investeringsprojecten vanaf € 2,5 mln. is een raadsbesluit nodig. Het bedrag van € 2,5 mln. geldt altijd, onafhankelijk van de herkomst van de middelen. Het maakt niet uit of gelden afkomstig zijn uit het MIP, reserves, begrotingsmiddelen of bijdragen van derden.
Indien de kapitaaluitgaven van een investeringsproject over meerdere jaren verlopen dan gelden de volgende regels inzake rentetoerekening en afschrijving:
het jaar volgend op de ingebruikname wordt rente (omslagrente) toegerekend aan het actief en wordt er volgens de geldende afschrijvingstermijn afgeschreven. Indien de kapitaaluitgaven van een investering in één jaar plaatsvinden, dan wordt in het jaar
volgend op ingebruikname (omslag)rente en afschrijving berekend over het actief.
Na afloop van de looptijd valt een reserve vrij. Reserves, waarvan het doel is gerealiseerd en middelen resteren, vallen vrij, ook als de looptijd van de reserve nog niet is verstreken. Dit geldt ook voor reserves waarbij vast staat dat het doel niet gerealiseerd kan worden. De vrijval hoeft niet begroot te zijn.
Voor de reserves Grote projecten, Krachtwijken, Co-financiering, aanpak van de recessie, digitalisering Leyweg, concernbrede ICT-systemen, Den Haag Internationale Stad en Frictiekosten geldt dat niet bestede middelen (ten opzichte van de begroting) voor resultaatsbepaling naar de reserve terugvloeien. In de betreffende dienstjaarrekening wordt expliciet de werkelijke last verantwoord.
Voor middelen afkomstig van derden met een specifiek bestedingsdoel wordt een voorziening gevormd. Uitzondering hierop vormen middelen met een specifiek bestedingsdoel afkomstig van nationale en Europese overheden. Deze middelen worden conform het BBV via de exploitatie en overlopende activa/passiva verantwoord.