Organisatie | Zuid-Holland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Wegenverordening Zuid-Holland 2010 (Wegenverordening Zuid-Holland 2010) |
Citeertitel | Wegenverordening Zuid-Holland 2010 |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | verkeer en vervoer, wegen |
De verordening heeft terugwerkende kracht tot en met 01 oktober 2010
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
19-11-2010 | 01-10-2010 | 01-04-2019 | Nieuwe regeling | 13-10-2010 Provinciaal blad, 2010, 129 | Onbekend. |
Hoofdstuk I Algemene bepalingen
Voor de toepassing van deze verordening worden verstaan onder:
weg: de openbare weg, zoals gedefinieerd in de Wegenverkeerswet en Wegenwet met inbegrip van: bermen, taluds, rotonde, tussenstroken bij twee of meer rijbanen, fiets -en voetpaden, parkeer -en carpool -plaatsen, bus – en halte – plaatsen, stoepen, glooiingen, bermsloten, beschoeiingen, geluidswerende voorzieningen, tot de weg behorende verkeersvoorzieningen en andere zich in of nabij die wegen bevindende of daarmede rechtstreeks verbonden werken, in beheer van de provincie Zuid-Holland;
beheer: de publiekrechtelijke zeggenschap over en de verantwoordelijkheid voor de weg met inbegrip van de plicht tot onderhoud en de bevoegdheid tot het treffen van maatregelen en het al dan niet toestaan van handelingen van derden of gedogen van situaties die van invloed zijn op de toestand of het gebruik van de weg;
onderhoud: het uitvoeren van alle werken c.q. werkzaamheden, die nodig zijn voor de instandhouding van de weg op zodanige wijze dat de weg voldoet aan de eisen die daaraan, gelet op zijn functie, redelijkerwijs te stellen zijn, zodat een vrij en veilig gebruik van de weg door het verkeer gewaarborgd is;
Artikel 2 Doel van de verordening
De verordening stelt regels in het belang van de op de provincie rustende plicht tot beheer van de wegen in het algemeen en van de waarborging van de vrijheid van het verkeer en van de instandhouding, bruikbaarheid en veiligheid van de wegen in het bijzonder. Deze plicht ziet zowel op het ontwerp, de inrichting en het onderhoud van de weg.
Hoofdstuk II Voorschriften ter waarborging van de vrijheid van het verkeer, de veiligheid, instandhouding en bruikbaarheid van de wegen
Artikel 4 Activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning vereist is
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.2., eerste lid, van de Wabo is het zonder omgevingsvergunning verboden om op, onder, in en over een weg:
Artikel 5 Activiteiten waarvoor een ontheffing en/of toestemming vereist is
1. Het is zonder ontheffing verboden om boven, onder, aan, op, onder, langs, in en/of over een weg:
f. daken, goten of riolen op of over de weg te laten afwateren, dan wel tuinbouwproducten, bouwmaterialen, afvalstoffen, grond of andere voorwerpen of (vloei)stoffen, welke aanleiding kunnen geven tot verontreiniging, benadeling, beschadiging of een slechte afwatering van de weg, te plaatsen, te werpen, uit te gieten, te laten afvloeien en/of deze op de weg te laten liggen;
2. Het bepaalde in het eerste lid, onder h., geldt niet voor plaatsing van informatieve verwijsborden van strikt tijdelijke aard, doch uitsluitend indien deze verwijzen naar een te houden evenement en plaatsing ervan geschiedt kort voor en/of tijdens een te houden evenement en mits daarvoor vooraf toestemming door Gedeputeerde Staten is verleend.
3. Een ontheffing geldt uitsluitend voor degene op wiens naam zij is gesteld.
Hoofdstuk III Aanvragen tot verlening van een omgevingsvergunning
Artikel 6 Aanvragen tot verlening van een omgevingsvergunning
Aanvragen tot verlening van een omgevingsvergunning voor de in artikel 4 bedoelde activiteiten dienen te geschieden met in achtneming van hetgeen daaromtrent is bepaald in de Wabo dan wel de daarop gebaseerde regelgeving bij het ingevolge de Wabo aangewezen bevoegd gezag.
Artikel 7 Beoordelingscriteria voor aanvragen tot verlening van een omgevingsvergunning
1. Een aangevraagde omgevingsvergunning wordt door het bevoegd gezag geweigerd indien verlening van deze vergunning in strijd zou zijn met het verkeersbelang en/of wegbelang.
2. Gedeputeerde Staten kunnen ten aanzien van de in lid 1 omschreven belangen nadere regels stellen bij beleidsregel.
Artikel 8 Adviesrecht Gedeputeerde Staten bij verlening van een omgevingsvergunning door het bevoegd gezag
1. Het bevoegd gezag dient op grond van artikel 2.26, lid 3, van de Wabo tijdig verplicht advies in te winnen bij Gedeputeerde Staten, alvorens kan worden overgegaan tot besluitvorming.
2. Indien het advies als bedoeld in lid 1 niet of gedeeltelijk wordt overgenomen, wordt dit door het bevoegd gezag aan Gedeputeerde Staten medegedeeld.
3. Gedeputeerde Staten kunnen voorschriften als bedoeld in artikel 12 onderdeel laten uitmaken van het advies.
Hoofdstuk IV Aanvragen tot verlening van een ontheffing en/of toestemming
Artikel 9 Aanvragen tot verlening van een ontheffing en/of toestemming
Aanvragen tot verlening van een ontheffing en/of toestemming voor de in artikel 5 bedoelde activiteiten dienen te worden ingediend bij Gedeputeerde Staten. Gedeputeerde Staten nemen met inachtneming van het bepaalde in deze verordening een besluit over aanvragen tot verlening van een ontheffing en/of toestemming.
Artikel 10 Positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen
Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op artikel 5, eerste lid, onder i.
Artikel 11 Beoordelingscriteria voor aanvragen tot verlening van een ontheffing
Het bepaalde in artikel 7 is van overeenkomstige toepassing op de besluitvorming over aanvragen tot ontheffing.
Artikel 12 Voorschriften bij ontheffingen en toestemmingen
1. Aan een ontheffing en/of toestemming kunnen voorschriften worden verbonden, waaronder tenminste het voorschrift dat de onderhoudsplicht van de onder de ontheffing toegestane activiteiten ten laste van de belanghebbende(n) komt.
2. De aan een ontheffing en/of toestemming te verbinden voorschriften strekken uitsluitend tot bescherming van de in artikel 2 genoemde belangen.
Artikel 13 Wijziging en intrekking van ontheffingen en/of toestemmingen
1. Een verleende ontheffing en/of toestemming kan worden gewijzigd of geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken in geval van gewijzigde omstandigheden dan wel in geval van niet of niet behoorlijke naleving van de aan de ontheffing en/of toestemming verbonden voorschriften.
2. Een ontheffing vervalt van rechtswege, indien en voor zover daarvan binnen zes maanden na dagtekening geen gebruik is gemaakt.
Overtredingen van het bij of krachtens deze verordening bepaalde, waaronder mede begrepen niet naleving of niet behoorlijke naleving van een of meer aan een ontheffing verbonden voorschriften, kan worden gestraft met een geldboete van de tweede categorie, als bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 15 Toezicht en opsporing
1. Met het toezicht op de naleving van de bepalingen in het tweede hoofdstuk van deze verordening zijn belast de daartoe door Gedeputeerde Staten aangewezen personen, alsmede de daartoe door het bevoegd gezag ingevolge de Wabo, aangewezen personen.
2. Met de opsporing van overtredingen zijn, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde personen, belast de daartoe door Gedeputeerde Staten aangewezen personen, alsmede de daartoe door het bevoegd gezag ingevolge de Wabo, aangewezen personen.
Hoofdstuk VI Overgangs - en slotbepalingen
Artikel 16 Overgangsbepalingen
1. Indien en voor zover een ontheffing en/of toestemming op grond van de Wegenverordening Zuid-Holland 1997 een activiteit betreft zoals bedoeld in artikel 4 van deze verordening, geldt daarvoor het overgangsrecht zoals vervat in artikel 1.4. van de Invoeringswet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2. Indien en voor zover een ontheffing en/of toestemming een activiteit betreft zoals bedoeld in artikel 5 van deze verordening, geldt dat deze ontheffing, vrijstelling of vergunning wordt gelijkgesteld met een ontheffing krachtens deze verordening.
3. De Wegenverordening Zuid-Holland 1997 blijft ook na inwerkingtreding van deze verordening van toepassing op:
a. de voorbereiding en vaststelling van een beschikking op een aanvraag om een ontheffing, vrijstelling of vergunning voor een activiteit zoals bedoeld in artikel 5 van deze verordening of een aanvraag om een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, indien die aanvraag is ingediend vóór de datum waarop deze verordening in werking treedt;
b. de voorbereiding en vaststelling van een ambtshalve te geven beschikking tot wijziging of intrekking van een ontheffing, vrijstelling of vergunning voor een activiteit zoals bedoeld in artikel 5 van deze verordening, indien ter zake een ontwerpbesluit ter inzage is gelegd vóór de datum waarop deze verordening in werking treedt;
1. Deze verordening is vastgesteld op 13 oktober 2010 en treedt met terugwerkende kracht in werking per 1 oktober 2010.
2. De Wegenverordening Zuid-Holland 1997 (Provinciaal Blad 1997, nr. 1), zoals sedertdien gewijzigd, wordt, met ingang van het in het eerste lid van dit artikel bedoelde tijdstip van inwerkingtreding, ingetrokken.